JEUGD
^ZONDAGSBLAD
VOOR DE
De reuzen vechten!
(Vervolg)
De meester tjoept van de bank, is de tusschen-
deur al door, naar de vierde klas.
Albert kijkt naar Wim. Wim naar Albert.
„Zullen we?" seinen hun oogen. „We zullen!"
6einen ze terug. Want er zijn vliegers en do zon
schijnt.
Een deur, die dicht wordt gedaan. Snel wèg«
tippelen van teengaande voeten
Er vallen zonneplekken in de leege klas van
meester Vreeswijk
Eri de muurpeper bloeit
Met één blik ziet meester Vreeswijk de gruwel
daad. In 'n paar sprongen is hij bij de deur, op
de gang. Daar hoort hij de benedenvoordeur dicht
vallen.
Dctor de groote ruiten ziet hij de boosdoeners
wegijlen. Z'n ring tikt scherpe geluidjes tegen
de ruit. Maar ze kijken niet om!
Natüürlijk niét! Stel Je voor! De hoek om!
Mëester Vreeswijk lacht In zichzelf om de kort
zichtige domheid van de jongens. Hij wint 't tochl
In een hoekje van 't bord staat: Albert Dilling,
Wim v. d. Voonst
Een accolade ervoor. Een uitroepteeken erboven.
Want meester Vreeswijk is vergeetachtig. En
hij houdt van decoratie.
III. ALBERT'S VLUCHT
„Tóe, Albert, eet nu eens door!" zucht moeder
Dilling.
,,Kan *k dan nooit die tafel afruimen?"
Albert kauwt héél langzaam door. Z'n moeder
wil nog maar steeds niet begrijpen dat ie ziek is.
Nu verslikt hij zich.
't Duurt heel lang.
„Ap, Appie dan toch!" Moeder trommelt op z'n
rug, trekt één hand omhoog. De andere gaat auto
matisch omlaag.
„Ben je niet goed, ben Je ziek?" Moeder kijkt
bezorgd.
,,'n Beetje duizelig, zwaar in m'n hoofd, moe!"
Gisteravond op visite geweest bij Bram!
„Had je 't gisteren ook al, Appie?"
„Niet zoo erg, moei"
Zie je wel!!
„Je gaat n'et naar school, hoor! Dadelijk do
dokter laten halen!"
„Neen, geen dokter, moe!"
„Waarom niet, domme jongen?"
,,'t Is toch niet zoo heel erg, moe?"
„In elk geval dadelijk naar boven: naar je bed!"
Na schooltijd voetballen! Maar hij moet tocbi
schoolblijven: hij is immers weggeloopen, gisteren,
Dan maar naar boven!
„Albert is ziek, jongens. Zeg maar tegen do
meester, dat ie erg duizelig is!"
„Dag Juffrouw!"
Bons, die is dicht.
Haar Appie was altijd al 'n zwak kereltje ge
weest. Kon nooit tegen buitennissigheden.
'n Klein feestje bij Bram, limonade en gebakjes.
Maar zijn maag was toch al niet sterk. En z'n
maag werkte altijd uit op z'n hoofd.
„Wat, Albert ziek? Hé, dat is vreemd! Wie ver
telde dat? Z'n moeder? Zoo ,zoo. Wim v. d. Voorst,
kom 's hier!"
Er valt een afwachtende stilte in do klas,
Er komen twee rimpels op meester Vreeswijk
z'n voorhoofd. Aan weerskanten van z'n neus,
recht omhoog. Hij doet z'n mond dicht, alsof hij
zeggen wil: „Probeer die nu eens open te krijgen!"
Met z'n linkerduim en -wijsvinger pakt hij
Wims oor. hij bukt, pakt met z'n rechterhand 't
bankje, zet het tegen de voorste bank. Daar mag
Wim zitten.
'n Raar gezicht heeft de meester, van onde
ren bekeken.
Meneer Vreeswijk kijkt heel verwonderd de klas
rond, oi hij vragen wil: „Vinden jullie dat nu zoo
gek? Dat is toch heel gewoon."Dan begint
de les.
Op Alberts kamertje ls het warm. De zon schijnt
naar binnen.
Vóórdat Albert zich uitkleedt zet hij de deuren
wijd open. Twee glazendeuren; dan sta je op het
platte dak. Daar ligt grint gestrooid, 't Is maar
een klein hokje, dat kamertje. Maar gezellig. Als
je binnenkomt is recht voor je 't platte dak. Links
staat de waschtafel. Rechts het ledikant en in 'n
hoek n plank met wat boeken.
Uit de bibliotheek van school had hij een
prachtboek meegebracht: „Er op of er onder". Hij
had 't nog lang niet uit: Zondag had eerst Vader
en toen Moeder er van zitten genieten.
Even later lag de zieke Albert met z'n rug tegeft
'n rechtopgezet kussen, z'n knieën hoog opgetrok
ken,'te lezen van die nare Spanjaarden, van Kop
pelstock, van Lumey, en
Op 't dak sjilpten angstige musschen. Onder de
goot hadden zo hun nest; daar was een steen
weg. Nu was er een kat met een lenige 6prong
op 't dak getjoept. En loerde, vast In 't grint
gedrukt, op z'n slachtoffers. Albert was z'n bed
al uit, én keek, hoe de kat sprong, en de musschen
uitbundig schreeuwend wegfladderdcn.
„Wat 'n fijn weer, wat 'n zon!" dacht hij.
En hij lag hier in z'n bed. Hij was heelemaa!
niet ziek. 't Was veel fijner als je buiten kon
wandelen, dacht bij. Was dat Moeder? De trap
kraakte.
Gehaast, toch op z'n teenen, was hij al bij .t bed.
't Boek op z'n plaats, 't kussen goed.
„Voel je je al wat beter, Appie?" vroeg Moe.
,,0 ja, moe, 'k ben niet ziek meer!"
„Kom nou, zoo gauw ben je maar niet beter!"
„O. ja, moe, tooh wel. Mag 'k wat gaan wan
delen, dan knap 'k vast nog meer op!"
„Dair komt niets van in. Je blijft maar goed
onder de wol. 'k Zal 'n warme citroen voor je
klaar maken!"
Zachtjes, om den zieke niet te storen, schoof
moeder aan de overgordijnen. Die zon was niet
zoo goed. En ging toen naar beneden.
(Wordt vervolgd)
Wie zegt het 't eerst
1 Aan welke kop ontbreekt de hersenpan? (aan
de pijpekop).
2 Niemand dan ikzelf kan zeggen wie ik ben.
(De tong).
S Wat is de beste zanger? (De vogel, want hij
zingt alles van het blad).
4 Zeg, is er één dag in uw leven,
Tot nog toe zonder nacht gebleven?
(De dag van heden).
5 Wat is de meest verlichte natie? (Illuminatie).
6 Hoe heet de bovenste steen van een huis?
(Schoorsteen).
7 Wat is 's nachts open, bij dag met menschcn-
vleesch gevuld? (Schoenen en laarzen).
8 Over het water gaat het,
En toch staat het.
Weet ge wat het is dan; zeg het! (een brug).
Prettige bezigheid
We teekenen op een stuk karton 'n rechthoek
van 17yz X 2% c.M. en verdeden dezen recht
hoek in 7 vierkantjes van 1y/z X 2l/z cM. In de
drie rechtscho vierkantjes zetten we drie zwarte
damschijven, links drie witte. Het middelste hokje
blijft dus open. Zie teekening.
Probeer nu do zwarte schijven links te krijgen
en de witte rechts. Hierbij moeten de volgende
regels gevolgd worden; 1. Elke schijf kan telkens
maar één vakje verzet worden.. 2. Als een schijf
van een open vak gescheiden is door één enkele
schijf, mag je er over springen naar dit open
vakje. 3. De schijven mogen slechts vooruit ge
schoven worden, d.w.z. .zwart naar links en wit
naar rechts. Heb je een zet gedaan, dan mag je
d:en niet weer terugschuiven.
Heb je lang genoeg zelf zitten tobben, dan zal
ik je 'n handje helpen.
i. D komt in vak 4; C springt over 4 in 5; B in
vak 3; D springt over B. in vak 2; E springt over
C in 4; F wordt in vak 6 gezet; C springt over F,
in 7; B springt over E in 5; A springt van B in 3.
Het spel staat nu als op fig. II.
Np kan D vooruitgeschoven worden naar vak 1;
verder dus D in vak 1; E springt over A in 2; F
springt over B in 4; B wordt in vak 6 gezet; A
sprngt over F in 5; F wordt in vak 3 gezet en
daarmee is men klaar.
Begin je met zwart, dan zijn de zetten:
0
(^3^)
0)
(0)
i-n
0
j-
(^3))
tn
0
K
H
C in vak 4; D springt over naar vaak 3; E In
vak 5; C springt over naar 6; B springt over naar
4; A in vak 2; D springt over naar vak 1; E
springt over over naar 3; F springt over naar 5;
C wordt in vak 7 gezet; B springt over naar 6;
A springt over naar 4; C wordt in vak 2 gezet; F
springt over naar 3; A wordt in vak 5 gezet.
Heb je dit 'n paar maal zoo kalmpjes in je
eigen gedaan, dan zul je zien, dat je 't zoo vlug
kent, dat niemand snapt hoe Je het klaar speelt.
Rebus
In de tweede regel achteraan moet vóór de mnog een t staan.
252
behoorende bij
NIEUWE LE1DSCHE COURANT
ZATERDAG 24 AUGUSTUS - No 34
JAARGANG 1935
Dwaasheid van het
geloof
Door hot geloof stJn do mu-en van
Jerloho gevallen, als zü tot zeven dagen
toe omringd waren geweest.
Hebreën 11 30.
Bij de verovering van de eerste stad in het
beloofde land wil de Heere Zijn volk, eens voor
al ijd, leeren, dat Hij het is, en Hij alleen, dio
hun dat land met zijn steden en sterkten geeft.
Straks zullen Israels dapperen het zwaard moe
ten hanteeren en moeten strijden met overleg en
moed. Maar dan zullen ze, al strijdende, moeten
weten, dat zij de verovering van het land der
belofte niet danken aan eigen krijgskunst of aan
de keur van hun wapenen.
Daarom mogen ze bij de eerste stad in het be
loofde gebied niet strijden. Het öiag zelfs den
schijn niot hebben, dat zij strijden.
Het Woord des Heeren is tot Jozua gekomen en
Jozua heeft het aan zijn volk overgebracht.
Zonder strijd zal Jericho den Israëlieten in han
den vallen. En op den van God aangewezen tijd.
Tegen den avond van den zevenden dag. Als Israël
zoven dagen achtereen en den "zevenden dag tot
zeven malen toe een stillen ommegang zal hebben
volbracht onder het bazuingeluid van zijn priesters
Het is wel heel wonderlijk. Dat moet geloof heb
ben gekost, groot geloof, sterk geloof, om aan dit
vreemde woord des Heeren zich vast te houden.
Dat geloof heeft in het volk des Heeren geleefd.
Israël heeft voor waar gehouden, wat God zegt.
Enkel omdat Hij het zegt En het heeft vertrouwd,
dat de Heere Zijn beloften zou volvoeren. Enkel
omdat Hij dat zoo heeft beloofd.
Dat geloof heeft zich daar in de omgeving van
Jcricho geopenbaard in zijn wonderlijke span
kracht Er zijn daar rondom Jericho geweldige
dingen gebeurd.
Van Jericho uit bekeken zijn deze geweldige
dingen dwaze dingen geweest
Wat moet men daar in die stad wel hebben
gedacht van dat vreemde volk, dat door den Jor-
daan is getrokken met de pretensie Kanafin te
zullen veroveren?
Jericho's poorten zijn stevig vergrendeld. En zijn
stadsmuren zijn hecht en sterk. En op de torens
wordt er gewaakt Nacht en dag.
De wachten moeten hebben gerapporteerd den
eersten dag van hetgeen ze waarnamen. Er is
beweging gekomen in het vijandige kamp. Toen
moet er in Jericho het bevel zijn uitgevaardigd:
„Houdt u gereedl Do aanval begint." En Jericho's
strijders stonden klaar en wisten zich paraat
Maar het Israëlietische leger gaat niet tot den
aanval over. In een wijden cirkel bewegen zich de
strijders om de stadsmuren heen. Misschien om
van tegenovergestelde zijde den aanval te wagen?
Ook dat niet
Neen, hot Is een zonderlinge stoet, die daar
langzaam optrekt Na de strijdere komen er de
priesters. Met ramsbazuinen aan den mond. Zo
blazen. En dan is er een soort kist op een draag
baar. En daarachter komen de ongewapenden, rij
aan rij, onafzienbaar.
En men hoort geen krijgsgeschreeuw. Niets dan
dat sonore bazuingeluid.
Straks is de kop van den stoet al om Jericho
heen. En men keert naar het legerkamp terug.
Het is gebeui%* Wat is er gebeurd? Er is niets
gebeurd. Er is een dwaas ding gebeurd.
Do wachters op Jericho's stadsmuren moeten
elkander verbaasd hebben aangekeken. Wat zou
die stille ommegang kunnen beteekencn?
Ze zullen dien eersten dag nog hebben kunnen
vermoeden, dat daar een krijgslist achter schuilen
kon. Ge kunt niet weten! Wat voeren die Israë
lieten in het schild?
Maar toen het den volgenden dag daar om dio
muren van Jericho weer precies zoo toeging? En
er weer niets gebeurde? Toen zal er een zijn gaan
lachen. En zijn lach zal aanstekelijk hebben ge
werkt. Men moet daar in Jericho hebben gescha
terd van pret om die vreemde Israëlieten!
Dat is toch pure dwaasheid om enkel maar in
optocht, zonder een pijl te schieten, zonder een
steen te werpen, een stad te omringen! Niets to
doen. Niets te zeggen zelfs. En daar maar te gaan,
langzaam, voet voor voet! Wie kan die dwaasheid
hebben verzonnen?
Het was stil, daar buiten Jericho. Héél stil.
Men hoorde niet anders dan het plechtstatige ba
zuingeluid.
Maar het moet rumoerig zijn geweest daar bin
nen Jericho met het rumoer der vroolijkheid. De
poorten der stad waren nog even stevig vergren
deld. De muren en torens lagen daar, nog even
hecht on sterk te blinken in het zonnelicht En
Jericho's burgers zijn uitgelaten van vroolijkheid.
Wat een dwaas volk is dat Israël! Zoo dwaas,
dat men het zich nauwelijks voorstellen kan!
Hoe kan men onder de Kana&nieten voor zulk
een dwaas volkje beducht zijn geweest!
Maar deze dwaasheid is dwaasheid van het ge
loof. De dwaze dingen, die rondom Jericho zijn
gobèurd, zijn geweldige dingen geweest
Dat heeft daar in het leger der Israëlieten ge-
loofsspanning en in die spanning geloofsvolhar-
ding gekost, daar om Jericho heen te gaan, dien
eersten dag, dien volgenden dag, die zeven dagen
en op don zevenden dag tot zevenmalen toe. En
dan bij dien zevenden gang van den zevenden
dag, op het signaal van Jozua en naar het Woord
dee Heeren, het stilzwijgen van zeven dagen, zon
der dat er nog iets gebeurd is, te beëindigen in
overwinningsgejuich.
Dat is geloof geweest!
Dat is geloofsvolharding geweest!
Te gaan en te zwijgen, enkel omdat God het
zegt Terwijl dat gaan en dat zwijgen pure dwaas
heid schijnt te zijn.
En dan te juichen, eer er iets gebeurd is, alsof
het gebeurd is. Weer enkel omdat God het zegtt
Het was niet genoeg, dat die Israëlieten om de
muren van Jericho heen liepen, werktuigelijk, slof-
fcrig. De muren van Jericho zijn niet gevallen,
doordat er zeven dagen lang een stoet Israëlieten
om de stad heentrok. De muren van Jericho zijn
door het geloof gevallen, nadat ze in dat geloof
tot zeven dagen toe omringd zijn geweest.
Die gang van den eersten, den tweeden, den
zesden, den zevendag, is geloofsgang geweest. Daar
was in de harten de omklemming op hope tegen
hope van Gods beloften.
Zo weten niet hoe. Ze kunnen er zich geen
voorstelling van maken op welke manier het ge
beuren zal. Maar het zal gebeuren. Jericho's mu
ren zullen vallen. God heeft het gezegd!
Alle eeuwen door doet geloof in den leven
den God dwaze dingen. En er kan alle eeuwen
door met de dwaasheid van het geloof een vroo-
lij ke spot worden gedreven.
Het volk, dat den Heere op Zijn woord gelooft,
hoort d0 boodschap van zijn volkomen verlossing,
terwijl het leeft ln een wereld, waarin de werke
lijkheid van eiken dag met die boodschap lacht
Zal de waarheid uit de aarde uitspruiten? En
ge ziet het onkruid van de leugen overal woeke
ren! Zal do gerechtigheid van den hemel neder-
zien? En hoeveel onrecht blijft er dag aan dag
ongewroken?
En de liefde zal onder het volk des Heeren zijn
de band der volmaaktheid? Maar nooit is er zoo-
Het Zondagsblad
verschijnt thans gedurende eenige
weken in zomergewaad, dat wil
zeggen in wat kleiner omvang.
veel tweespalt en wantrouwen geweest onder hen,
die één Heere, één geloof, één doop, één God en
Vader belijden, als nu!
Ge spreekt van een eeuwigheid? En de gang
van het leven gaat morgen weer door, gelijk die
vandaag wordt stopgezetl
Ge spreekt over een hemel? En men heeft het
heelal met telescopen doorzocht en nergens een
hemel gevonden!
Het geloof doet een dwaas ding. Het laat zich
blij maken met een wissel op de eeuwigheid!
Maar dat dwaze ding is een geweldig ding.
Het is voor waar houden, wat God zegt. Enkel
omdat Hij het zegt. Het is vertrouwen, dat de
Heere Zijn beloften zal volvoeren. Enkel omdat
Hij ze zoo heeft beloofd!
We moeten gaan onzen weg in het geloof. In
don moeilijk-heerlijken gang. Eén dag. Weer oen
dag.
En hoe het precies gebeuren zal, dat weten we
niet. Maar dht het gebeuren zal, weten we in het
geloof onfeilbaar zeker.
Vallen zal alles wat zich tegen God en Christus
verzet En zoovele beloften Gods als er zijn, die
zijn In Christus Jezus „ja" en „amen" Gode tot
heerlijkheid.
Straks wordt het stille geloof gekroond in het
b'ijde gejuich!
Afhankelijk
BERT BAKKER
Tusschen ontstaan en sterven leven wij,
de een zachtmoedig en de ander driftig.
Maar ieders hart is boos en giftig,
en geen van ons is schuldenvrij.
Soms na veel loopen staan wij even stil.
Dan komt Uw stem ons dringend storen.
Maar ons ontuchtig hart wil die niet hooren,
en niemand luistert naar Uw wil.
Wij gaan hardnekkig en vermetel onzen weg.
Geen dreiging en geen roepen kan ons deren.
Ons hart ontloopt U en wij weren
Uw naderen en Uw poging tot beleg.
Verblinden, want Uw kracht is ons bekend.
Wij kunnen zéker zijn, U telkens te ontmoeten.
Gij stelt U als een muur voor onze voeten,
en wij, verslagen, zien den doortocht ons gestremd.
Dan wachten wij, tot Gij Uw vonnis velt,
deemoedig, zonder pleitgrond voor ons handelen.
Tot Uw verlossend: Ik zal met u wandelen,
en Gij U als een herder ln ons midden stelt
(Uit: Reiziger»"; uitg. J. H. Kok, Kampen);
249