JEUGD ZONDAGSBLAD IVOOR DE veel meer dragen en wordt gebezigd bij luifels, overkappingen, daken enz. 9. IJzeren platen worden met zink overtrokken verzinkt met behulp van den olectrischen „galvanischen" stroom. Zij bieden nu veel meer weerstand tegen invloeden van de buitenlucht (roesten!) 10. Zilverpapier of staniol heeft met zilver niets te maken. Het is héél dun geplet tin, en tin wordt veel op het eiland Banka gevonden in bijna zuiveren toestand. De reuzen vechten! door C. KEY '(Vervolg) Als je voor de gesloten deur van de school Btaat, krijg je 't gevoel van een ondeugende jon gen, die te laat komt. Je denkt erover na, wat je strakjes zeggen zal. Je zet alle zinnen netjes op rijen. Je draait om, je schikt, je voegt. Een jongen uit de hoog6te klas deed open. Soembawa, Soemba, Flores, Timor ,,'k Wou de bovenmeester even spreken!" Halmaheira, Ternate, TidoreI Een stol. ■werd neergezet. „Ga in je werkschrift de vetge drukte namen uit je atlas overschrijven!" In de gang venscheen de bovenmeester, pas gerepatrieerd. „Goeden middag, meneer!" „Goeden middag, meneer, 'k hoop, dat 'k u niet stoor, maar 'k wilde...,.., eh, mijn vrouwof eh, ik wilde u 's even vragen, of dat u eh De vijfde klas. Vaderlandsche Geschiedenis. Als meneer Vreeswijk vertelt U kent toch dominee Slatius wel? Hij heeft boerenkleercn aan. In de herberg zit hij. Iedereen dronk bier in die tijd. Je ziet 'm zitten. Hij denkt Meester Vreeswijk weet precies, wat dominee Slatius denkt Daar komen de soldaten binnen. Een onderofficier schreeuwt om bier. Meester Vreeswijk weet precies, wat de wacht meester roept. Zie jè; dominee Slatius staat op. Hij kijkt schich tig om, en gaat de herberg uit Dan zet hij 't op een loopen. De wachtmeester zegt: „Waar is die boer zoo gauw gebleven?" Ze springen op. Ze loopen naar buiten, Eén schreeuwt: „Hé, boertje!" Een ander; „Bleiben Sie stchen!" Er waren veel Duitschers en Zwitsers in 't leger toen. Meester Vreeswijk weet precies wat ze doen. Dominee Slatius hoort het wel. Er kruipt angst op in zijn keel. 't Bloed bonst in zijn slapen. Har der, al maar hdrder loopt hij. Maar nóg harder loopen de soldaten. Eén spant zijn boog. Dominee Slatius struikelt bijna over een boomstronk Meester Vreeswijk struikelt mee. De deur knerpt open. De bovenmeester staat et*. Eerst komt er een meneer binnen, met een bril op. Dat zal dus een schoolopziener zijn. Maar sommige jongens weten, dat het Mr Fiedel is, uit de Kerkstraat, Albert duikt achter de rug van z'n voorman. De bovenmeester mag meester Vreeswijk natuurlijk wel even 6toren? Nu Mr Fiedel z'n vrouw er niet bij is, wil hij liefst maar wegkruipen achter meester Vreeswijk. Maar hij doet 't niet Er zijn vijf jongens in de klas, die óók weg wil len kruipen. En Bram is nogal jarig. Gelukkig is zijn bal thuis...... Dat iskijk, daar staat zoowaar meneer Fie del z'n begonia! „Dat is tie!" wijst hij den bovenmeester aan. „Jij, Andries?" vraagt de bovenmeester. Andries schudt „Neen, die begonia!" zegt Mr Fiedel. „Die heb 'k van Piet," licht meester Vreeswijk trotsch in. De bovenmeester vertrekt al gauw. „Bali, Lombok, Soembawa Maar dominee Slatius b'ijft loopen. Op de volgende Vad. Gesch. les wordt hij pas gevangen. Albert en Wim blijven school. Als de meester kijkt, zitten ze als lammetjes. De meester is extra kwaad, omdat z'n begonia verhuisd is. Daarom heeft Piet Rcnkema straf regels moeten schrijven. Albert moet even naar achteren. Wim moet ook. Dus mogen ze geen van tweeën: de meéster kent ze maar al te goed. De meester geeft de planten water. Hij loopt over de banken, 't Moederp'antjc zit onder de luis. Kijk: de muurpeper bloeit! „Wim, vul 't kannetje eens!" Hoog van de bank af, bukt de meester. Die cactus ,daar zit toch ook leven in. De meester knipoogt tegen de zon. Hij kijkt naar buiten. Er zijn jongens, die gaan vliegeren, 'n Paar jongens uit dc hoogste trekken onkruid uit de magere aarde-rand om de speel plaats. Albert leest al maar van „Natuur ligt in droo- men verzonken", 't Staat op bord. De ophaal van de n is te kort. Je hoeft alléén maar netjes te schrijven, als 't een voorbeeld voor schoonschrij- De meester heeft blauw met bruine sokken aan. De zon schittert in de ring aan z'n linkerhand. 't Hangklokje tikt; al half vijf. (Wordt vervolgd Zoek maar Waar zijn de twee ganzendievcn? Wat versta je onder.., 6. Brons; 7. Caoutchouc; 8. Gewapend glas; 9. Gegalvaniseerd ijzer; 10. Zilverpapier. 6. Een cent is van brons. Juist. Maar boe ko men we aan dat brons? Door koper en tin te mengen, 95 deelen koper op 4 deelen tin en 1 deel zink. Klokken worden ook van brons vervaardigd, maar daar komt veel méér tin aan te pas. 7. Caoutchouc of gummi wordt gewonnen uit de hevea-boomen of caoutchouc-boomcn. Men kerft een insnijding in de schots eh vangt de aanstroomende vloeistof geleidelijk op. Uit deze vloeistof wordt het water verwijderd; nu kunnen er schoenzolen van gemaakt worden. Vermengd met zwavel, wordt de caoutchouc ge schikt voor fietsbanden. Het is beter deze niet aan overmatige warmte of schel licht bloot ie stellen. 8. Gewapend glas wordt gegoten om een tralie werk van gevlochten ijzer. Het kan dan natuurlijk Oplossing van de rebus In het vorige nummer „Het meerendeel der menschen gebruikt dc eer ste helft van hun leven om de laatste helft onge lukkig te maken." Kunstjes en Spelletjes Wie van jullie ziet hans een leger van 27 mau op te stellen in 9 gelederen elk van 6 man? Fn 10 soldaten te zetten op 5 rijen van 4? Van beide opgaven hierbij 2 voorbeelden. Maar eerst weer zelf probeeren, hoort Een puzzle-teekening Door de van een cijfer voorziene punten als volgt met elkaar verbinden, komt er een leuke teekening te voorschijn; 1—9; 1040; 30 en 23 verbinden; 47 en 42 verbin den; 43 en 40 verbinden; 42 tot 48—49; 59—61; 62— 64. Enkele verbindingen over de puntjes. 248 behoorende bi] NIEUWE LEIDSCHE COURANT ZATERDAG 17 AUGUSTUS - No. 33 JAARGANG 1935 ?- „De gruwel der verwoesting" Wanneer bU dan zult zien den pruwel der verwoesting, waarvan gesproken ls door Daniël den profeet, staande in de heilige plaafts Matthëus 24 15. Het is niet zoo héél gemakkelijk om met wei nige woorden te zeggen, wat onze Hcere Jezus Christus moet hebben bedoeld met den „gruwel der verwoesting", die staan zal in de heilige plaats. Hij heeft ervan gesproken, toen Hij met Zijn discipelen op een van de laatste dagen vóór Zijn groote lijden was gezeten tegen de helling van den Olijfberg, ten oosten van Jeruzalem. Nog heden ten dage heeft racn daar zulk een onbelemmerd uitzicht, over de insnijding van het Kidron-da| heen, op de muren en de huizen van de oude godsstad. En met name de muren van het oude tempelplein rijzen er loodrecht uit dat Kidron-dal omhoog. Er staat nu geen tempel meer. Jezus' woord, dat er van dien prachtlgen tempel niet één steen op den anderen zou blijven, is er zoo letterlijk mogelijk vervuld. Hij zag daar dien tehipel al vallen. Hij zag Jeruzalems ondergang naderen. Maar Hij zag meer. Hij zag daar van dien plek op den Olijfberg over Jeruzalem heen naar het Westen, naar die groote wereld, in welke Zijn evangelie zou wor den verkondigd. En zóó werd het gericht over Jeruzalem voor Hem het ontzaglijk voorspel van het nog ontzaglijker wereldgericht, dat komen zal! Hij meet geen afstanden. Hij rekent niet met cijfers van jaren en eeuwen. Van die afstanden cn die cijfers moeten naar het welbehagen Zijns Vaders zefls de engelen onkundig blijven. Hoe veel te meer dan de menschen, lot wie Hij hier spreekt! En nu spreekt Hij zóó van „den gruwel der verwoesting", die staan zal in de heilige plaats. Hij ziet geen vrederijk van duizend jaren, dat n<>o in den eindtijd aan Zijn wederkomst ten gerichte zal voorafgaan, gelijk dwalende vroomheid daar 6oms van heeft gedroomd. Neen, Zijn oog is open voor den „gruwel der verwoesting", waarvan gesproken is door Daniël, den pjofecL We moeten dus weten, wat Daniël, de profeet, van dezen „gruwel der verwoesting" profetisch heeft gezegd. Er wordt in het boek Daniël twee maal van gesproken, in Daniël 9 27 en in Da niël 12 11. Beide malen gaat het in deze overi gens moeilijk te verklaren plaatsen over het op houden van slachtoffer en spijsoffer en over een afgodsgruwel, die zal worden opgesteld ter plaatse, waar tot dusver aan den Heere, den God van Israël, heilige offers zijn gebracht door Zijn volk. Die „gruwel der verwoesting" doelt dus aller eerst op iets afschuwelijks, dat aan deze heilige plaats dor godsvereering zal worden opgedrongen en staan zal „waar het niet behoort,"' gelijk het elders wordt uitgedrukt Het heiligdom des Allerhoogsten daar in Jeru zalem zal worden ontheiligd. De gewijde plek van Gods inwoning bij Zijn volk zal schandelijk wor den ontwijd. Nu heeft deze profetie van Daniël al haar ge deeltelijke vervulling verkregen ten tijde, als dc Hcere Jezus ervan op den Olijfberg tot Zijn dis cipelen spreekt. In de periode tusschen Maleachi en Mattheüs, over welke de Schrift zwijgt, heeft er al zulk een schandelijke ontwijding van den tempel des Heeren plaats gevonden. Antiochu3 Epi fanes, de Syrische overheerscher, heeft het volk der Joden geknecht, hun heiligheden ge schonden en hen willen dwingen de Mozaïsche wetten te overtreden. Toen is er op het altaar de3 Heeren opzettelijk onrein zwijnenvleesch geofferd. Toen is er op Antiochus' bevel een altaar in den tempelvoorhof opgericht ter eere van Zeus, den god der Grieken. We weten daarvan uit de apocriefe boeken der Maccabceën, die ons het nationaal-godsdienstige verzet der aan Jehova getrouwe Israëlieten melden. Daar was reeds die „gruwel der verwoesting" in de heilige plaats, waarvan de profeet Daniël heoft gesproken. Althans daar was de aanvankelijke vervulling van hetgeen deze profeet zag naderen. In die ééne vervulling is de verwerkelijking van wat komen zou pas begonnen. Want we weten hier uit Jezus' eigen woord op den Olijfberg, dat er méér gebeuren moet, zal Da- niëls profetenwoord ten volle verwerkelijkt ziju. Waar doelt de Heiland hier op? Hij doelt op hetgeen nog komen zal. Jeruza lems einde, als stad des grooten Konings, nadert met rassche schreden. De Romeinsche overheerschers zullen het in de naaste toekomst aandurven om de heilige plaats der godsvereering te ontwijden. Ze zullen met hun afgodisch vereerde standaarden en banieren den tempelberg beklimmen en hun veldteekens in den tempelvoorhof opstellen. Ze zul len in hun kwaliteit van afgodendienaars betreden de heilige plek, waar gedurende vele eeuwen do Allerhoogste Zijn inwoning bij Zijn verkoren volk heeft willen openbaren. Hun krijgsrumoer zal op klinken, daar waar in psalmen en gebeden het volk, dat naar des Heeren naam is genoemd, zich voor zijn God heeft verootmoedigd. Dat zal een „gruwel" zijn in de oogen des Hee ren. En aun dien gruwel is verbonden de „ver woesting" van het huis en de stad des Heeren. In dezen zin is de „gruwel der verwoesting" zeer nabij. Het duurt, als de Heiland van deze dingen spreekt, nog maar enkele tientallen van jaren en dan zal Jeruzalem van de Heidenen wor den vertreden en het prachtige godshuis, welks schoone stecnen fonkelen in het zonnelicht, zal opgaan in vlammen, om nimmer te worden her bouwd! Inderdaad, daar moet de Heiland op hebben gedoeld. Maar daarin is natuurlijk Zijn bedoeling niet ten volle verklaard. Waarom niet? Jezus' discipelen hebben gevraagd: „Zeg ons, wanneer zullen deze dingen zijn? En wat zal het tceken zijn van Uwe toekomst en van de volein ding der wereld?" Zij hebben dus reeds in hun vraag héél de toe komst tot het volle einde toe in één greep samen gevat. En de Heiland doet dat in Zijn antwoord precies zoo weer. Hij ziet Zijn volk van toen. En Zijn volk van alle tijden. De heilige plaats van toen: den tempel. En de heilige plaats van straks: Zijn gemeente. De Geest van Christus zal het woord van den „gruwel der verwoesting" uitleggen, als Hij straks Zijn knecht Paulus laat schrijven over den mensch der zonde, den zoon des verderfs, die zich zal tcgcnstellcn en verheffen boven alles wat God ge noemd of als God vereerd wordt, alzoo dat hij in den tempel Gods als een god zal zitten, zichzelven vertoonende dat hij god is (2 Thess. 2). In dien Antichrist nadert de „gruwel der ver woesting" in levende lijve. Daar treedt Satan op in dien éénen hoogmoedigen mensch, die, binnen gedrongen in de Kerk des Heeren, aan God en Christus hun eer zal ontnemen om die voor zich alleen op te eischen. Daar is de sterke mensch, dio voor zich de aanbidding der wereld vordert. Daar is de hoogmoedswaan in zijn vollen uitgroei. Daar wordt elke religie op zij gezet. Daar proclameert dc oppermensch zch tot meer dan opperste leids man cn opperste rechter. Hij proclameert zich tot god, voor wien goddelijke vereering, als het moet niet staatsgeweld, zal worden afgedwongen. Wie het leest, die merke daarop! \Vé moeten op de teekenen der tijden letten. Onze Heere Jezus Christus getuigt hier van het geen ook voor ons nog in de toekomst ligt. Kn wellicht in de naaste toekomst. En we mogen niet in een roes op deze tijden eanleven. Onze oogen moeten open! We moeten weten, waar het heengaat in een wereld, die van Christus afvalt. Neen, we mogen niet in een roes op deze tijden oanleven. We mogen vooral niet onder de beko ring van een massa-suggestie zelf dat rijk vaD den Antichrist helpen voorbereiden. We zien dat rijk van den Antichrist al nade ren in Rusland waar vele kerken door de partij der god-loozen in beslag zijn genomen en openlijk God wordt gelasterd en op Christus wordt ge schimpt ter plaatse, waar een voorgeslacht bad. Terwijl men er zijn kinderen gebedjes laat opzeg gen, gericht tot „Vader Lenin". We zien dat rijk van den Antichrist evengoed opkomen in Duitschland waar de kerk van Christus in de nationalistische rasvergoding dreigt te worden gelijkgeschakeld en oud-germaanscho volksmythen een plaats vragen naast cn vóór het evangelie van Christus. We zullen geen dag en geen uur kunnen be rekenen. We mogen het ook niet. Het komt ons niet toe te weten de tijden en de gelegenheden, die de Vader in Zijn eigen macht heeft gesteld. Maar we zullen wel onze oogen moeten open houden voor de teekenen der tijden. We moeien als dienstknechten en dienstmaagden van Jezus Christus waken en wachten. Want, al durven wo geen afstanden te schatten, toch weten we, dat de tijden van den Antichrist aanstaande zijn. Ze zijn er 6oms, eer we het goed en wel weten, dat ze er zijn. Want, wat kan er uit de onrust van heden bin nen weinige jaren, of ook binnen weinige maan den, in het leven dezer tegenwoordige boozg wereld te voorschijn komen? Wie zal dat zeggen? De gruwel der verwoesting is op komst! En nu is het aller roeping om te waken en to bidden, opdat wij niet in verzoeking komen. Het is aller roeping om, tegen de bekoring van den massa-waan in, elke levensbeweging en elko geestesstrooming onverbiddelijk te toetsen aan het Woord des Heeren. Waakt! Heer, Gij zijt zoo ver HAN HULST Heer, Gij zijt zoo ver en dc weg naar U is lang en moeilijk. Ik kan hem niet gaan, want ik ben verward in de doornen van dit leven, als het lam. Zoek mij Heer en haal mij naar Uw kooi eer ik omkom. Gij, die zijt, bij hen wier hart gebroken is, keer tot mij in, want mijn hart is gemarteld en gekneusd op den weg door dit leven. En mijn kracht vervloeid als levensbloed uit oen geopende aar. Laat mij leven bij U geborgen zijn mijn God. Zonder U is de aarde een groot duister en mijn bestaan een onopgeloste vraag. Bij U is mij leven een plan dat Gij uitvoert, mij ten goede. Leer mij dan stil vertrouwen op U Mijn Vader. Gij zegt, dat wij zijn een stad op een berg, Doch wij bouwen onze krotten in de vallei der zonde om heel dicht bij haar te zijn en niet te hoeven strijden voor heiligheid. 245

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1935 | | pagina 9