WAAR SADDHU SUNDAR
SING REISDE
TIBET: HET DAK DER WERELD
ZENDELING DOLS VERTELT ONS
OVER DE CHRISTUS-PREDIK1NG IN
DIT VER- EN HOOGGELEGEN LAND
ÈeugcUfffi. overste non K&t. Ttloosfaiï BRottwtl met een priester, erh een leeken-monnik met
A-/,;-.» kind*
om aldaar studie te maken van 't Lamais
me en zijn gèweldige monniken-wezen.
Te paard en van mijn Chineesehen knecht
vergezeld was ik op weg naar het lama
klooster van Chowni. Om veilig tè reizen
en niet door roovens te worden aangevallen
maakten we den tocht in gezelschap van
een groep Tibetaansche pelgrims, die van
verre kwamen om den Levenden Boeddha
te aanbidden en de plechtige jaarlijksche
offerfeesten mee te maken.
Terwijl deze pelgrims rond het klooster
hun tenten opsloegen kreeg ik het verlan
gen eens een bezoek te brengen aan een
Protestantsahe zendingspost, op een dag
reis vandaar gelegen. Wel vroeg ik me af,
hoe ik als Roomsch priester in dit Pro-
testantsoh gezin van de familie Christie zou
worden ontvangen. Ik mocht er echter een
week de grootste gastvrijheid genieten. Het
diepe geloof van de zendelingen en van de
jonge Tibetaansche Christenen trof mij. Hei
biddend lezen van Gods Woord, 's morgens
en 's avonds, greep mij diep aan. Zooiets
had ik van Protestanten, ketters^ vrijzinni
gen, niet durven verwaahten.
En welk eer. moeilijk en zwaar leven had
den deze zendelingen. Hier, meer nog dan
in China, moet men zich aanpassen aan de
zeden en gewoonten der zwervende stam
men. De eerste taak van den zendeling is
dan ook die der gastvrijheid. Dag in dag
uit klopten de Tibetaansche pelgrims, met
hun lastdieren op weg naar een klooster, of
vandaar weder'onderweg naar hun woon
steden, bij de zendingsgebouwen aan. Tegen
den avond was alles dan overvol. Mannen
en vrouwen, op hun dekens gehurkt, wer
den van voedsel en drank voorzien en tot
laat in den nacht werd dan over de Blijde
Boodschap met hen gesproken. Maar dit
gastvrij open stellen van de deuren is ge
worden een open deur voor het Evangelie.
Want twee jaar later hadden reeds een
dertig Tibetanen den doop ontvangen, en
was ook een viertal monniken tot bekee
ring gekomen.
Bij mijn laatste bezoek in het jaar 1913
was het aantal Protestantsche zendingspós-
ten in het land der Tangouten en op do
grens daarvan tot 15 gestegen. Men had
Bijbel- en Zondagsscholen, naaikransen
voor de inlanósche vrouwen, enz. Ook had
men een verlaten klooster aangekocht, om
daarin een ambachtsschool op te richten.
Toen naderden op een morgen tierende,
met vuurwapens voorziene Tibetanen het
klooster. Zij werden door monniken aange
voerd en'wat zij in het schild voerden, dat
vermoedde men aanstonds. Wij hadden nog
net den tijd, aldus vertelde een zendeling,
om onze vrouwen en kinderen door een
achterdeur uit te laten en op paarden te
doen ontvluchten, terwijl wij mannen de
achterhoede vormden en met onze geweren
den aftocht dekten. Het klooster echter
ging m vlammen op.
Het werk is tenslotte toch tot stand ge
komen. De zendelingen hebben ambachts
scholen geopend, uit Amerika zijn flinks
leerkrachten aangekomen, en door hun be
middeling hebben vele Tangouten en Tibe
tanen contact gekregen met bet Evangelie
van Christus.
Bij een van mijn bezoeken aan den Zen
dingspost van Zendeling Christie reikte hij
mij tot mijn verbazing een Hollandsche Sta
tenbijbel over. Op de voorpagina las ik den
naam van Peter Reinhart, en hier laat
ik yolgen het aangrijpend .verhaal over het
Tragisch korte leven en het einde van dien
pionier der thans in Tibet bloeiende Ameri-
kaansche zending.
Peter Reinhart was Jn het jaar 1866 te
Rotterdam geboren en ging, toen hij den
leeftijd daartoe had, als vrijwilliger in mi
litairen dienst. Op 22-jarigen leeftijd trad
hij in de gelederen van het Leger des Heils,
hij werd tot kapitein van de organisatie
bevorderd en overgeplaatst naar Toronto,
alwaar hij over het land van Tibet hoorde,
en ernaar ging verlangen, hier het Evan
gelie te mogen verkondigen. Tenslotte liet
hij zich aanmonsteren als stoker op een
naar China varend schip, teneinde zoo zijn
ideaal te kunnen verwezenlijken. In Shang
hai aangekomen, meldde hij zich bij den
zendingspost der Ohina Inland Mission,
doch de secretaris gaf hem dit merkwaar
dige antwoord: U hebt een te sterke Petrus-
natuur. En hij moest terug naar Amerika,
alwaar hij een ijverig rondreizend prediker
werd.
Eindelijk, in 1890, werd hij in het zen
dingshuis der China Island Mission opge
nomen, hij kreeg les in de Chineesche taal
en zeden, en toen kon hij China doortrek
ken, Hij kwam ook in de nabijheid van de
drukke kloosterstad Koum Boum, kreeg
spoedig vriendschappelijk verkeer met de
inwoners en een der lama's was zelfs be
reid hem de Tibetaansche taal te leeren.
Met dien vriend en leermeester bezocht hij
ook verschillende stammen der Tangouten.
Over zulk een bezoek schreef hij zelf aan
zijn moeder:
„Wij traden de tent binnen en werden
uitgenoodigd op den grond te gaan zitten.
Om te toonen, dat we als gasten binnen ge
komen waren, reikten wij onze snuifdoos
aan onzen gastheer over, die ons de zijne
aanbood. Vervolgens werden van beide kan
ten vragen gesteld en beantwoord en toen
ik mijn hoed had afgezet en men zag, dat
mijn hoofd als dat van een monnik gescho
ren was, vroeg men mij of ik een lama was.
Mijn "antwoord was bevestigend. Zeker, ik
ben een priester uit het Westen, een pries
ter van Jehova. Op de vraag wie deze
Jehova was, had ik gelegenheid over liet
Evangelie te spreken".
Een ander maal was Reinhart met zijn
knecht in een herberg en las met hem in
de Chineescho taal Rom 320. Onder bet
lezen was een monnik-bedevaarder met ge
bruind gezicht binnengekomen. Peter stond
op, verwelkomde den pelgrim, deed hem bij
het vuur nederzittcn en bood hem een kop
thee aan. De monnik dankte Boeddha, deed
boter in de thee, bracht zijn kopje aan zijn
voorhoofd, tipte daarna met twee vingers
in de thee en sprenkelde, alvorens zelf te
drinken, bij wijze van plengoffer, ettelijke
droppels naar de verschillende hemelstre
ken. Peter had met dezen vromen monnik
een diep gesprek en schonk hem een Tibe-
taansch Evangelie van Johannes.
Zoo trok Reinhart van plaats tot plaats,
Jezus predikende, doch hij gevoelde, dat dit
werk, geheel alleen gedaan, zijn krachten
te boven ging. Hij ging dus terug naar
Europa, alwaar hij o.a. te Rotterdam en te
Londen, voor groote massa's menschen bet
woord voerde. Het geld vloeide hem toe en
zoo kon de „Tibetan Outborder Mission"
worden gesticht, met. hoofdzetel te Toronto.
Voor zijn terugkeer naar Azië huwde
Reinhart met Miss Susi Carson, die dok
ter in de medicijnen was en hoopte met
haar medische kennis een steun bij den
zendingsarbeid te kunnen zijn.
Reinhart besloot, nadat hij aan de Chi-
neesah-Tibetaansohe grens een school had
gesticht, met zijn vrouw en zijn zoontje
Charlie een reis dwars door Tibet te onder
nemen, door streken, waar nog nooit een
Europeaan geweest was, om daar het Evan
gelie te prediken. Zijn karavaan bestond
uit 16 paarden en 13 bedienden en onder de
bagage bevonden zich o.m 500 Bijbels.
Den 19en Mei 1898 trok men het onbeken-
De groote leeraar" van Tibet; Zijne Heilig
heid de Taschi Lama'', onlangs overleden.
de land binnen, voorzien van leeftocht voor
een jaar. Alles ging goed, aldus verhaalde
Mevrouw Reinhart later, totdat wij in de
onbewoonde streken kwamen. Toen begon
nen de moeilijkheden. Onze Chineesche be
dienden slopen 's nachts weg. Na een
maand ontmoetten we eenige Kopta's, die
op den oever van een rivier hun tenten had
den opgeslagen. We trokken de rivier over
en bleven daar den volgenden dag. Dien
nacht werden vijf van onze beste paarden
gestolen, waaronder onze lastdieren. We
waren verplicht een groot deel van
bagage achter te laten. Onze kleine Charlie
had toen reeds eenige dagen koorts. Zijn
toestand werd erger Bij een bergpas hiel
den we stil. We dienden onzen lieveling nog
eenige medicijnen toe, maar hij stierf in
Peters armen. Mijn man maakte uit een
kist een doodkistje en we legden hem erin,
met eenige levende bloemen erbij. Daarop
begroef mijn man hem. Den volgenden dag
trokken wij met bezwaarde harten den berg
pas over, en kwamen in een woeste, onbe
woonde landstreek
In de stad Choeba vonden we een vrien
delijk onthaal. Men voorzag ons van het
noodige van levensmiddelen en versche
paarden en gaf ons drie gidsen mede. Ech
ter bemerkten wij reeds vrij spoedig, dat
ook zij den rechten weg niet meer wisten.
Wij bereikten een klooster, in welks nabij
heid wij door roovers werden overvallen. Ze
roofden vijf van onze paarden, schoten er
drie dood en lieten ons alleen een oud beest
je houden. Een van onze gidsen werd in
den arm geschoten, waarop ze alle drie
vluchtten.
Aan den avond van den tweeden dag
trokken wij te voet verder, om het klooster
te bereiken. Een tent hadden wij niet meer,
zoodat wij onder den blooten hemel moesten
slapen, 's Morgens, bij het bestijgen van een
heuvel, zagen wij aan de overzijde van de
rivier eenige tenten. Wij hielden halt en
den volgenden morgen besloot mijn man,
naar de overzijde te gaan. Hij pakte eenige
kleederen in, zocht Gods aangezicht en be
gaf zidh te water, om hulp te halen. Hij
hoopte voor den avond terug te zijn. lik
wachtte, totdat de duisternis inviel. Toen
de duislernis inviel, bad ik veel tot God,
dat Hij mijn angst mocht wegnemen. De
Heer was met mij; ik bracht een rustigen
nacht door. De volgende dag kwam en ging,
maar mijn man kwam niet terug. Den mor
gen daarop, toen ik mijn ontbijt gebruikt
had, hoorde ik achter mij een schreeuw.
Mijn hart klopte: dat is Reinhart, die hulp
gevonden heeft. Tot mijn schrik bemerkte
ik, dat het eenige gewapende Tibetanen
waren, en twee priesters. Ik vroeg hun, mij
over de rivier te helpen. Zij gingen weg,
en beloofden terug te komen, maar ze deden
het niet.
Omdat het gevaarlijk was, nog langer hier
te blijven, laadde ik wat ik nog bezat op
het paard en trok den heuvel op langs de
rivier, totdat ik mij tegenover tenten
Het Vatlcaan van Tibet: het paleis van den Taschi Lama
vond. To vergeefs riep ik de hulp der tent-
bewoners in. Weer moest ik een nacht op
de sneeuw doorbrengen. Het sneeuwde den
ganschen nacht. Den volgenden dag begaf
ik mij weer naar de rivier. De tentbewo
ners waren bereid mij met een yak (Tibe-
taansch rijdier) over de rivier te brengen.
Kampachtig hield ik mij vast aan het zwem
mende dier Doornat bereikte ik de over
zijde. In plaats van mij hulp te verleenen
en mij bij een vuur onder een der tenten
van kleeren te laten verwisselen, werd al
mijn bagage onderzocht. Ik kon in een grot
verblijven. Nog drie dagen vertoefde ik daar
en ging nog eens naar den heuvel, waar
Peter mij verlaten had. Het hart ontzonk
mij; de hoop mijn echtgenoot weer te zien
gaf ik geheel op. Met een verbrijzeld hart
maakte ik mij tot vertrek gereed, met drie
mannen en twee yaks.
Had God mij op deze reis, die dertien
dagen duurde, niet bewaard, ik had Jekoen-
do niet bereikt. Mijn gidsen vertrouwde ik
niet. Ik was afgemat naar ziel en lichaam.
Gode zij dank, in het dorp Gomba vond ik
door tusschenkomst van een lama andere
gidsen en de abt van het klooster was zee.
vriendelijk. Hij gaf mij een aanbevelings
brief mede, zoodat ik zonder vergoeding de
hulp der bevolking zou kunnen inroepen.
En overal, langs heel den langen weg, werd
ik goed ontvangen, dank zij dezen abtelij
ken brief.
De reis had vaak plaats onder vreeselijke
sneeuwstormen. De nachten werden door
gebracht onder een kleine linnen tent. Eens
werd zij gewekt door een aardbeving, die
veel verwoestingen aanrichtte.- Maar onder
Gods voorzienige leiding werd op 26 Nov.
het Chineesche dorp Ta tsien lou bereikt,
waar zij in het tehuis der ,,Thin Zending"
haar intrek kon nemen.
Mevrouw Reinhart vertrok weldra naar
Amerika. Haar ijver voor de Zending in
Tibet nam heel haar tijd in beslag. Een
paar jaar later ging zij ook naar dit land
terug, in gezelschap van een zestal zende
lingen.
Dit is, in het kort, het tragische levens
einde van Peter Reinhart en het lijdens
verhaal van zijn vrouw. Ook in Tibet groeit
de Kerk uit het bloed der martelaren. Wat
Reinharts verdwijnen betreft, staan wij
voor een geheim. Maar zijn geheimzinnige
dood is tevens voor mij geweest een van
de eerste kiemen van mijn persoonlijke be
keering, door middel van den Statenbijbel
die eenmaal den .vermoorden martelaar had
toebehoord.
De zendingeposten in Tibet gesticht', voor
namelijk die, welke langs de Chineesch-Ti-
betaansche grens zijn gelegen, zijn thans
vereenigd onder den naam van „Christelijke
Alliantie". Daartoe behooren de Tibetan
Outborder Mission, de groep van de China
Inland Mission, een afdeeling van de Pink-
stergroep en de groep van de Scandinaaf-
sche alliantie.
Al deze groepen zetten him arbeid voort
langs de grenzen van Tibet, om als de ure
gekomen zal zijn, vaste zendingsposten in
te richten in heel het Westelijk deel van
Tibet, met inbegrip van de provincie Ku Ku
Nor en het Blauwe Meer, dat een opper
vlakte heeft van 350.000 K.M. en bewoond
wordt door tal van wilde stammen: Tan
gouten, Karatangouten, Tibetanen en Mon
golen.
De basis van dit werk is de Chineesche
Sining, gelagen op een dagreis van 't groote
lamaklooster Koum Boum, een nederzetting
van 6000 monniken. Sining is op velerlei
gebied het strategische punt tusschen het
Boeddhisme, de Islam en het Evangelie.
De ure komt, en is wellicht nabij, dat
het Tibetaansche volk met al zijn goede hoe
danigheden, met zijn idealen van geloof en
godsdienst, vatbaar zal worden voor het
licht van het Evangelie. En hier gaan mijn
gedachten uit naar den Apostel van Tibet,
die in zijn geel ascetengewaad het land ver
scheiden jaren doorkruist heeft, namelijk
Saddhu Sundar Sing. Hij heeft er zeer
veel geleden om Jezus en het Evangelie,
maar hij heeft er ook de harten van vele
lama's bewogen. Lama's spraken met mij op
mijn reizen over een vreemden man, die
vreemde dingen zeide en deed. Alhoewel
Tibet voor de zendelingen een gesloten land
is het dit niet meer voor de Waarheid.
Een Evangelist was op weg naar iheti
klooster van Chow ni. Onder de talrijke
bedevaarders bemerkte hij een ouden man,
die met godsvrucht zijn bidsnoer bad: „Om
ma ni'pad me hoem", O, Boeddha, juweel
in de lotus.
De Evangelist sprak den ouden man aan
en vroeg hem naar zijn bezigheden.
Ik ben een priester van de schitteren'Iï}
leer van Boeddha", was zijn antwoord,
„Wenscht u mij niets over deze leer te
vertellen?"
„Zeker", antwoordde de grijsaard, „want
ik heb geen grootere vreugde, dan dit te
doen" en te zamen hun weg vervolgende,
vertelde hij over Boeddha en den eeredienst,
Beiden gingen tegen etenstijd langs den
weg neerzitten, om hun middagmaal te ge.
bruiken.
„Verontschuldig mij" sprak de grijsaard,
„zoo ik u niet naar uw bezigheden heb ge.
vraagd".
„Wel", antwoordde de Evangelist, „ik ben
een verkondiger van het Evangelie".
„Een verkondiger? Waarom hebt gij dit
niet vroeger gezegd? Verkondigt gij ook de
leer van Boeddha?"
„Neen, de mijne is nogal yersdhillen'de
van de uwe".
„Sluiten wij te zamen een verbond. Wan.
neer uw boodschap meer waard Is dan dë
mijne, dan word ik uw leerling, zoo niet,
-wordt gij de mijne".
„Aangenomen", antwoordde de Evange.
list en hij vertelde.
Toen beiden den naoht in een herberg
doorbrachten gaf de Evangelist aan den
grijsaard zijn Evangelie en liet hem de voor
naamste teksten lezen, aangaande het ven
loissingswerk van Jezus Christus en *t heil,
Voor het slapen gaan, baden beiden en
de oude man hoorde voor de eerste maal
bidden in den naam van Jezus.
Den volgenden morgen sprak de grijsaard
„Broeder, heden ga ik niet op naar den
tempel, maar keer terug naar huis".
„Wat is er? Zijt gij ziek?"
„Neen, maar mijn hart heeft den vrede
gevonden, dien 't begeert. Broeder, uw bood
schap is beter dan de mijne, ik geloof thans
ook in den Heere Jezus".
„Hier", sprak hij, „neem mijn rozenkrans
en de" andere religieuse voorwerpen en zoa
ik u iets mag vragen: gaarne wenschte ik
het boek te hebben, om het aan mijn volk
te brengen".
„Neem", sprak de Evangelist, „dit Boek,
het is het Woord van God Zelf. Hij zal u
Zijn Heiligen Geest geven, om het te ver
staan".
Hun wegen scheidden zioh, de nieuw be
keerde vervolgde met vreugde zijn weg, om
aan zijn volk de boodschap van heil te
brengen.
Pgjleis van een, levenden Boeddha
ï)e priester-offeraar met zijn assistenten in ceremoniegewaden met den Tiara of Bodhi
satwahoed, een koorknaap en een koorjongen.
Het TiBetaanschè (hoogland, dat een ge-'
Iniddelde hoogte heeft van 4500 M. en daar
om wel het Dak der .Wereld wordt ge
noemd, is een gebied, waarover tot voor
kort nog niet zoo heel veel met zekerheid
hekend was, omdat zoowel natuur als men
schen er het reizen tot een vrij hachelijke
onderneming maken. Het is gelegen in
jCentraal-Azië, tusschen Karakoroem en Hi
malaya, en kenmerkt zich door een ijle at
mosfeer en door het felle contrast van zeer
heete zomers en zeer strenge winters. Een
Parisienne, Madame Alexandra David Neel,
Slaagde er enkele jaren geleden in, als bede
lares vermomd en na een voetreis vol ont
beringen tot Lhassa, een van de heilige ste
lden van Tibet, door te dringen. Zij was
'daarbij vergezeld door haar aangenomen
zoon, een jongen Lama (Tibetaansch pries-
iter) en had het mede aan haar kennis der
Tibetaansche dialecten te danken, dat zij
haar avontuur tot een goed einde iheeft ge
bracht. In boeken en lezingen heeft zij ons
daarna over haar ervaringen verteld en
iover den godsdienst en het vreemde bijge
loof in die streken, waarin men uitgebreide
Steden aantreft, door kloosterlingen be
woond, en rotsgroepen, die met holen zijn
doorboord, meditatie-oorden voor yan de
Ctvereld afgewende heremieten.
Het Lamaisme is een verworden en ver
groeide vorm van 't oud-Indische Boeddhis
me, dat een xweetal hoofden erkent, welke
heiden zoogenaamde „levende Boeddha's"
zijn, namelijk den „Dalai Lama", die zoo-
[yeei is als hcogepriester en koning en den
„Tasahi Lama", den „kostbaren leeraar".
Wiens taak het is ervoor te zorgen, dat de
leer in het land van Bodjol (Tibet) zuiver
[wordt bewaard. Want volgens een profetie,
■die onder de monniken leeft, zal dan alleen
■de leer haar zuiverheid houden, zoolang de
Vreemdelingen uit 't land worden geweerd.
De bekende zendeling onder de Chineezen
Öe heer J. Dols, die eertijds als Roomsch
missionaris in Azië werkzaam was, schrijft
tons over de verkondiging van het Christen
dom in Tibet interessante bijzonderheden,
welke wij aan anze lezers niet willen ont
houden.
Zaaien in tranen, maaien in vreugde, ïs
en blijft steeds het werk van de versprei
ding van het Evangelie. Onder veel strijd
en vervolging van de kant der lama's (pries
ters) hebben deze heldhaftige mannen niet
opgehouden hun boodschap te verkondigen.
Eerst in 1865 mochten zij aan een vader en
een zoon den doop toedienen: deeerste
vrucht In 1897 bestond er een kleine ge
meente, waarvan 29 personen den doop ont
vangen hadden.
Intusschen ondervond men de groote
moeilijkheid, welke het opleverde, den Bij
bel in diet Tibetaansch over te brengen. Een
zekere Miss Anna Taylor, die in de stad
Sining, op de Chineesch-TibetaanBche grens
arbeidde, in dienst der China Inland Mis
sion, wenschte dezen arbeid op zich te ne
men. In 18S6 drong zij door tot het befaam
de lama-klooster Koum Boum, en leerde
daar met behulp van een jongen Christen
Tibetaan het Tibetaansch en de voornaam
ste dialecten, welke in ihet bekken van het
Blauwe Meer gesproken worden. Na een
jaar van studie reisde zij vervolgens die
per het Tibetaansche land in. In de nabij
heid van Lhassa werd zij echter door haar
Moslimsche reisgezel verraden en nauwlijks
gelukte het haar, aan den dood te ontsnap
pen.- In .1893 keerde zij naar Engeland terug
De laatste vier Jaar wordt in Tibet, hoofd
Zakelijk op de Chineesche grenzen, een
Strijd gestreden tuschen het Lamaisme en
tien Islam, waarin ook door de R.K. Missie
en de Protestantsche Zending een levendig
aandeel wordt genomen. Reeds eeuwen ge
ileden echter, in de 14e eeuw, drong een
Franciscaner monnik in het land door,
'doch hij kreeg geen vergunning tot predi
ken. Ook in volgende eeuwen werden er tel
kens pogingen ondernomen, de kruisbanier
in Tibet te planten, maar men kreeg' ner
gens vasten voet, en zoo er al aanvanke
lijk eenige zegen op den arbeid werd gezien
Öan ging deze toch weder yrij spoedig door
Vervolgingen teniet.
Eerst sedert de helft 'der vorige eeuw
.Werden van protestantsche zijde de eerste
pogingen gedaan, om in Tibet het Evange
lie- te verkondigen. De zendelingen van de
Broedergemeente traden als pioniers op. Zij
stichtten in het jaar 1853 den eersten zen-
tiingspost, in het westelijk gedeelte vap den
Himalaya; de tweede kwam in i860 tot
Btpnd.
om arbeiders te zoeken voor den wijngaard
des Heeren, en tevens om haar Tibetaansch
woordenboek te bewerken en uit te geven.
Aan den arbeid der protestantecb-christe-
lijke zending heb ik zelf het middelerwijs
te danken, dat ik met de Roomsch-Katho-
lieke kerk gebroken heb, en in Jezus en
Hem alleen mijn Verlosser gevonden heb.
Ik werkte destijds als priester-missiona
ris in China, en maakte reizen naar Tibet,