JEUGD ZONDAGSBLAD VOOR DE A Ifasïifiif tl" glials; &"S5É;B?|3S as^gE88?e.S£ ^5-a^l S-sS#"»l i 7 9 Tfffi7S"a?(?T7iirS w'ASuZ* :ïm,.,.'«UÜl*,tr'Ty'~ De reuzen vechten! door C. KEY I BRAM IS JARIG Natuurlijk was Wim weer veel te vroeg. Is dat nou een tijd, om naar school te gaan? Kwart voor achten? Mevrouw Van Vessem schudde haar hoofd. Zu ke ouders toch! Absoluut geen verantwoorde lijkheidsgevoel. Dat liet me die jongens maar rei len en zeilen, 't Was daar 'n echt huishouden vaa Jan Steen. „Cor is nog niet klaar, Wim!" riep ze. Terwijl ze dat riep, spoelde Cor haastig z'n mond schoon, deed de laatste driekwart boterham in een krant, smeet dit bij z'n boeken in de tascn, riep luid: .,Dag, moe!" en was 't huis al uit, voor iemand hem had kunnen tegenhouden. Mevrouw Van Vessem zuchtte. Die Wim wa3 geen goed vriendje voor haar CorO, hij had tenminste z'n bróód op Op de zonnige Stationsweg vochten de mus- schen, luid sjilpend, om de laatste brokjes brood, die Cor strooide. Natuurlijk ging 't gesprek over Bram. Want die was jarig. Va 11 je vader en moeder krijg je meestal 't mooiste cadeau. 't Was maar vijf minuten loopen, naar 't Aca ciaplein. 't Zou wel een electrische locomotief zijn. Met 'n seinlamp, en "n viaduct, en wissels. Ze helden t afgesproken signaal: Eén lang, twee kort; rrrrr-r-r. Bram deed zélf open. „Ge eliciteerd hoor, wat?" n Vijf ie, zeg. van vader en moeder!" „I,aat's zien, zeg!" „taat de jongens toch even binnen. Bram!" riep moeder. „Gaan jullie maar binnen, 'k zal 'm even halen!" Twee treilen tegelijk wipte Bram naar boven, en kwam spoedig terug met een voetbal, die glom van nieuwheid. „Hèèè!" bewonderden ze alle twee. „F.et nu gauw door, Bram, je mag 'm aan de jongens op srhool laten zien!" Bram praatte met 'n volle mond; „En van me zussifi van nul jaar zaad voor m'n tuintje." Anders mag je niet met "n volte mond praten: als je jarig bent, zien ze wat door de vingers. Voorbij de groote lantaren: 't eigenlijke Bnim Mep na tuur'ijk in 't midden. De bal in z'n linkerhand. En met z'n rechter- maakte hij wijde gebaren. Op feestdagen schijnt de zon veel prettiger dan op gewone dagen. Dat komt, omdat dan van bin nen .Ie zon ook schijnt. „Halm. zegt" Och heden, daar had je Piet Rcn- kema ook! I)ut vervelende joch! „Ook dag, zog!" ..Wal heb jij daar Bram 'n voetbal?" „Néé, dat is n rootle kool, Pieter." „Hè, wat doe jij weer flauw. Ben je jarig?" „Ja jó. de heele dag!" „Nou. gefeliciteerd, hoor!" Ik onthoud, jij onthoudt, Bram onthoudt; „Niet in di? stad er mee schoppen, ook niet gooien, ai- leen maar laten zien. Op school door den meester laten bewaren!" Piet Renkema liep mee. In "t tweede gelid; ach ter Bram. „Albert is naar dp kruidenier!" riep juffrouw Dilling. Alberts moeder. Daar kwam hij al aan. Hij zette t boodsrliappenmandje pardoes op 't trottoir, en kwam toen in looppas aanrennen. „Gefeliciteerd, Krammetje.' en uitbundig trok hij Wims alpino ai. duwde die Bram in zn handen en zei: „Hier heb jc een cadeautje. Niet tegen Wim zeiriren. hoor." Toen caf hij een stomp tegen de hal. Alleen Bram rtnrhf nog aan de vermaningen van z'n moeder: hij hiekl Winis mut6 in protest vooruit gestoken en riep: .Niet schoppen, jö." De andoren vvaror. ai voplcemeen, dp hal dreunde tegen een deur aan, hiip|>elde langs de trottoirband. Nu had Wim ui weer nee, Albert, nee, toch Wim. Bijna oo neclit omhóóg suisde de bal. Een doffe lioenk. Ze keken ai-emaai naar boven. Toen vlo gen ichtii Alle ui P e' I( uikeiiia bleef mof uitgebreide han- den •daan. De ba| was tegen een bloembede aan- gelKJiisd en jat tuiine de nu naar beneden. Ze schreeuwden abemaal door mekaar. Niemand kon tule vertellen, hoe l precies ectraan was. Dok meester Fiedel niet, de smid-bankwerker. Die wis» a Men maar, dat z n bloemenliekje op straat lag. En dat de meeste b'oemen 't niet lang overleven zouden. Vijf van de zeven lagen badend in hun aarde tusschcn de scherven van hun voormalige potten. Eén stond tusschcn de suiker en de bruine boo- nen in 'n boodschappenmandjc. Als 'n neger in 'n wit badpakje. En de zevende was weg. Weg! Raadsel.- Waar is de zevende bloempot van meester Fiedel, den smid-bamkwerker? Buurvrouw Fietje had de oplossing: ,,'t Waren jonges van 't school op de Prins Hendriklaan. 'k Zeg nog tege me man: „Kijk nou zulleke jonges; ze verniele kepleet je eigendom. Ze trappe net of 't geld d'r moedor op d'r rug groeit!" En net, terwijl ik het zeg, daar komp me je bloemhekkie naar beneje zette, 't Is anders zonde van de bloe metjes, buurman. Een van de jonges ving een bloempot op, en is t'r mee weggeloope." Een agent wou de oplosssing ook weten. Meester Fiedel sloot de deur. Een uur later vertelde de barbier, dat de tegen woordige jeugd hoe langer hoe astranter wordt. Ze schoppe hier, ze scltoppe negeris, en eindelijk hebbe ze d'r zin; 't bloemehekkie van Meester Fiedel naar benede. Van die bloemetjes hield ie nou, om zoo maar is te zegge, nog veel meer as van z'n kat, en evenveel as van z'n vrouw. Toen sneed ie z'n klant in z'n oor, waarop deze vond, dat de wereld wel achteruitging. (Wordt vervolgd) 'n Kunstje met gebruikte lucifers Neem 3 lucifers zonder koppen. Maak bij één een inkerving, waarin een tweede past en maak cr een driepootje van zooals op de bovenste tecke- ning. Probeer nu met één hand en 'n vierden lucifer dit driepootje op te tillen. Nccim ook tien lucifers. Schik zc zóó, dat jc er negen ipet den tienden optilt, 't Is geen ziwaar karwei, je doet het met één hand. Bon je ten einde raad, kijk dan op de beide vo'gcnde teokeningen en lees wat hier verder volgt! Neem voor den eersten toer den vierden lucifer in je hand, en licht met de punt voorzichtig de twee samengevoegde lucifers in eenigszins meer verticale houding, zoodat het boveneinde van don derden lucifer voorover zal vallen in den hoek door de beide andere gevormd. Kijk op de teoke- ning. Door den vierden lucifer omhoog te heffen, sluiten de drie steviger in elkaar, zoodat je ze gemakkelijk optilt. Bij het tweede kunstje leg je a (ondersten dwars- lucifer) op tafel en 8 andere er kruisgewijs, kop aan staart, overheen; met de „koppen" naar bin nen. Leg den laatsten lucifer, b, in het gaatje, dat gevormd wordt door de acht gekruiste lucifers. Neem nu a bij 't einde en je kunt alles oplichten. Oplossing Moeder en dochter Das. De laatste twee maanden oud. van de rebus in het vorige nummei 'k Was jong en vroeg: Wie is de wijze man? Een grijsaard antwoordde op mijn vragen: 't Is hij, die zonder morrend klagen, Het onverkrijgbre missen kan! Teekenopgave We volgen de punten bij de cijfers en wel- van 1—15; 10—16; 11—16; 9—16; 1—17; 18—20; 21—22; 23-23 enz. We kunnen de aldus ontstane teekening over- teekenen en helder opkleuren. Enkele verbindin gen zijn gebogen lijnen, bedenkt dat wel! Den volgenden keer zonder toelichting. behoorende bij NIEUWE LEIDSCHE COURANT ZATERDAG 3 AUGUSTUS JAARGANG 1935 De doorbraak van den Geest r»nt den oiidd?rnac'it badei i Silas en zonden Gode lofzan- g;vang?noi hoorden naar henj' geschiedde snellllk jen groote 5. alzoo dat de fundament»! des Handel 25 t Het verhaal uit Handelingen, waarvan een fragment hierboven staat afgedrukt, noemen we gewoonlijk: de gescliiedenis van den stokbe waarder. Er valt op deze betiteling wel het een en ander af te dingen. Al wordt hier toch melding gemaakt van dozen bepaalden mensch en van de wonderlijke wijze, waarop deze mensch is omgezet van een onver schilligen Heiden i-n een goloovig Christen, dat wil volstrekt niet aeggen, dat deze mensch en zijn ervaring hier het voornaamste is. De Schrift laat onze aandacht dan ook niet in zulk een menschenleven op- en ondergaan. We lezen later nergens, nóch in de Handelingen, nóch in dc brieven van Paul us, ook maar één woord meer over dien stokbewaarder. Om hem gaat het niet. Het gaat om den Geest van Christus. Die is hier bozig door te dringen in GocLs wereld. Hij gaat hier van het Oosten naar het Westen. Van de Jo den naar de Grieken. Van Israël naar de volken. Van Azië naar Europa. Van Jeruzalem naar Rome. Om straks van Rome uit door te dringen naar onze voorgeslachten. En door die voorgeslachten heen naar u, lezer en lezeres van dit stukje! Hier rammeit de Geest de poort naar Europa Hier is de doorbraak van dien Geesl dwars door dc weerstanden van het rijk der duisternis heen. Want hier wordt de Geest uit den hemel bij Zijn gang in deze wereld tegengestaan door de geesten uit de hel. En die helsche tegenstand wordt hier triunifantelijk stukgebroken. Het gaat hier in dien tegenstand naar den regel van Satan. Het gaat in Europa als in Azië, in Griekenlnd als in Palestina, met Paulus als met Jezus. Eerst verzoeking, dan bedreiging. Eenst verleiding, dan benauwing. Eerst verlokking, dan verdrukking. Eerst de woestijn met den hoogen berg en het aanbod vn de koninkrijken. Dan Gethsémané en Golgotha en het kruis! Eerst komt Satan als engel des lichts in het bezeten slavinnetje, dat voor Paulus en Silas pro paganda maken zal. Als de boodschappers van Christus deze hulp maar aanvaarden, dan heeft het evangelie succes! Ze zegt hot immers zoo goed: „deze menschen zijn dienstknechten van den al- lerhoogsten God, die ons den weg der zaligheid verkondigen." Lydia zou het haar niet kunnen verbeteren! Do strik is prachtig gespannen. De waarzeggen de geest werpt zich op tot impressario van de evangeliepredikers. Zoo zal de kerk vnn Christus er komen door demonische reclame. De antithese raakt °P den achtergrond en do synthese zal het winnen. De Geest van Christus heeft dezen strik van Satan aan rafels gescheurd in do uitwerping van den demon en de synthese-plannen van den vorst der duisternis zijn mislukt. Nu komt de tegenstand van andere zijde. Satan werpt zijn kleed van engel des lichts af en ver toont zich als brieschende leeuw, zoekende wien hij zou mogen verslinden. Nu is er de binnenste kerker. En het blok. Nu worden de gezanten van Christus onschadelijk ge maakt. Nu lijdt de Geest van Christus bij zijn gang in deze wereld, naar het schijnt, dc neder laag. Er is vreugde in de hel, als dc kerkerdeuren zich achter Paulus en Silas hebben gesloten. De demonen hebben geschaterd: „Ila, gij, die onze hulp hebt afgewezen! Ha, gij, die onze propaganda «iet hebt gewild!" De-ze doorbraak van den Geest begint in den binnensten kerker. In dat onderaardsche verWulft. In de harten van die gegeeselde menschen, die met hun gestriemden rug daar liggen op den vui- len bodem. Daar begint de doorbraak van den Geest. Want die Geest dringt deze menschen tot bidden, voert hun bidden op tot zingen. Hier is God, hun Maker, die door Zijn Geest psalmen geeft in den nacht! Hier is de Heilige Geest, die dezen Paulus straks aan de gemeente van Rome zal laten schrijven: „En niet alleenlijk dit, maar wij roe men ook in de verdrukkingen!" Deze Geest overtuigt hier de wereld, doet de gevangenen ontwaken, die niet protestceren tegen de verstoring van hun nachtrust maar luisteren naar wat ze nog nimmer hebben gehoord; een lof zang uit den binnensten kerker! En dat is pas het begin! De doorbraak van den Geest zet zich voort in de groote aardbeving als hemelsche reactie togen wereklschen tegenstand. De fundamenten trillen. De muren bewegen zich. Ce poorten vliegen open. De ketenen vallen af. Het blok springt los. Alles antwoord van den hemel op het gebed van Gods knechten. En diezelfde Geest, die aller banden verbreekt, werkt in de naar Paulus en Silas luisterende ge vangenen. Want die zijn zóó geboeid door wat zc liooren, dat ze op hun plaats blijven, ofschoon hun banden los zijn en de deuren open! Het is de-zen Geest bij Zijn doorbraak er niet om te doen om misdadigers hun gerechte straf te doen ontloopcn, maar enkel om de heerlijkheid van Jezus Christus tot openbaring te brengen. Daarom blijven de gevangenen gevangen. Het gaat niet om hen. Het gaat om de glorieuze doorbraak van den Geest. Die verbrijzelt alle weer standen uit het rijk der duisternis. In deze doorbraak van den Geest heeft n-u ook beieekenis wat den stokbewaarder wedervaart. Doze man is gewoeet een overdreven plichtsge trouw mensch, die zijn opdracht om de evangelie predikers zekerlijk te bewaren heeft uitgevoerd door hen in den binnensten kerker op te sluiten, hun voeten in het blok. Nu vaart dozen man bij het gerucht van de aardbeving de schrik van de wan-hoop door de leden. De deuren open! De uitgangen vrij! Hij kon niet anders vermoeden, dan dat alle gevan genen zijn ontkomen! Dat is het vreeselijkste, wat deze man zich voor stellen kan. De muren van de gevangenis mogen slechts hebben gewankeld, maar het egocentrische levenshuis van dezen dienstklopper, gebouwd, steen voor steen, van „plicht en „dienst" en „dienst" en „plicht", is omvergodaverd. Geen steen op den anderen! Een Romeinsche kerkerwet eischt van den be waarder, die een gevangene laat ontsnappen, dat hij nu zelf de opgelegde straf zal dragen. Dezen mensch wachten, niettegenstaande zijn stipte diensttrouw ongenade en dood. Hij is een verloren mensch! Daarom grijpt hij in den waan en de wanhoop van het moment naar zijn zwaard. Fi- lippi's geschiedenis verhaalt van Brutus en Cas- sius, hooge Romeinsche legeroversten, die na het verlies van eon veldslag zich het leven hebben benomen. Zoo heer, zoo knecht! Maar de Geest van Christus ont'crmt zich bij Zijn doorbraak over dezen wanhopige en doet in dit uiterste moment Paulus roepen; „Doe u zelvcn geen kwaad, want wij zijn allen hier!" En nu gaan na de gevangenisdeuren ook de deuren van dit menschenhart open. Nu kermt het uit dit verloren loven: „Wat moet ik doen opdat ik zalig worde!" En de boodschap des Gcestes wordt in dat ge broken menschenhart opgevangen: Geloof in den Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden, gij en uw huis!" Zóó breekt de Geest door uit Zijn schijnbare nederlaag door allen tegenstand van gesloten ker kerdeuren en gesloten mcnschenharten. Neen, zoo gebeurt het niet eiken dag. Zoo be- Het Zondagsblad verschijnt thans gedurende eenige weken in zomergewaad, dat wil zeggen in wat kleiner omvang. hoeft het niet eiken dag te gebeuren. Zoo gebeurde het toen. Omdat het toen zoo moest! De Geest heeft iQ Zijn goddclijk-heroicken drang om Jezus Christus in deze wereld te verheerlijken bij Zijn overwinningsgang van het Oosten naar het Westen alle beletselen omver gestormd. En daar was die stokbewaarder in betrokken. En daarom ging het alles in één nacht zoo wonderlijk glorieus, zoo overweldigend triumfantelijk! De toegang tot Europa is geforceerd. De poort naar het Westen ligt open! Gelijk eens Jericho viel zonder menschenkracht op het enkele bazuingeschal, om er d^p toegang tot Kanaan in open te breken, zoo moet het hier in een voor den mensch onmogelijke, door godde lijke Geesteskracht tot stand gebrachte bekeering: de poort naar Europa ligt open! Daarom mogen we dit verhaal van de door braak van den Geest niet vervlakken tot een alle- daagsch bekeeringsgcschiedenisje, dat zich in ons leven zoo ongeveer repeteeren moet en anders is het niet echt! Al dat gerepetoer van Gods werk, dat de mensch zoekt, blijft weg! Of het wordt slechts nagebootst En dan is het juist zoo gru welijk onecht! De leidingen van den Geest zijn juist zoo won derlijk rijk. We mogen van deze verbijsterend plotselinge bekeering iangs den rand van de wan hoop, geen modelletje maken, dat God vandaag en morgen zou moeten naknippen. Als om ons daar nu nadrukkelijk tegen te waar schuwen, is ons in ditzelfde hoofdstuk uit dit zelfde Filippi bewaard het verhaal van de ope ning van Lydia's hart. Hier is geen aardbeving, die muren scheurt en deuren open werpt. Hier is het zonnelicht, dat den rozeknop open- De groote vraag is niet langs tuelken weg wij tot Jezus Christus zijn gekomen, maar of we inderdaad tot Ham zijn gekomen. En of wij heb ben ontvangen den (/eest, die, dóórdringend in deze wereld, Jezus Christus in ons leven ver heerlijkt. De avond valt G. WAANDERS De avond valt, de bouwer veogt zijn spade En volgt het pad, dat naar de hoeve slingert; De weg terzij, waarlangs oen fietser klingelt, Ligt eenzaam in een grijze nevelwade. Ilij gaat met moeden gang, toch roede rust verzade, Wanneer zijn denken ijlt naar 't huisje in de wingerd, waar uit een lage schouw do rook naar boven kringelt En open deur vergoedt dc daggelcdcn schade. Zóó, Heer, uw kind'ren, die door uw genade Bij 't kruis van Christus hun verlossing melden, De bouwers op de groote wcreldvelden En zaaiere van uw Evangellezado. De avond valt, de bouwer veegt zijn spade; Een open hemel zal zijn werk vergelden. 240 237,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1935 | | pagina 11