odiOi) Een grootsch werk aan de Lek Met de „Hertog Hendrik" op reis VITA KOFFIE DONDERDAG 1 AUGUSTUS 1935 De bouw der sluizen voor het AmsterdamRijnkanaal Wellicht kunnen de schepen begin 1937 door de sluizen geschut worden Veilig weggeborgen, onder aan den dijk, een klein wit huis, een enkele hofstee, een arbeiderswoning. De boer staat en ziet hoe de Noord wester over de boomcn jaagt; hij 'ziet de trek van de vogels, en hoort het ge rucht van de schepen op de rivier. Achter zich weet bij het stadje; is het Vianen, is het Vreeswijk, wat doet het ertoe; de boer heeft zijn werk op het land en de schuur, en de dagen ver glijden eender. In de uiterwaarden staat het vee en boven aan den dijk, hier en daar, staat een kleine geit, mekkerend aan haar touw gebonden. De Lek, smal in haar zomerbed, vloeit ver der, steeds naar zee, altijd naar zee: en al deze dingen worden zoo moede, zoo zegt de Prediker, dat het geen mensch kan uit spreken. liet polderlandschap biedt wijde verge zichten, weiland aan weiland, doorsneden >an slocten en vlieten en weteringen. Een rookpluim stijgt op en hier is verstorven het daverend geweld van het jachtend ver keer. Maar op een goeden dag zijn hier man nen gekomen. Zij zijn met groote stappen rondgegaan en hebben alles opgemeten en nagezien en toen zij weggingen, bleven en- keie merkteekéns van hun komst achter. Hier en daar een paaltje in den grond, of een spoor van hun meetwerktuigen, van de grondboringen, welke verricht werden of ,van de plaats, welke afgebakend werd voor hun gedoente. Ze zijn teruggekomen, meer in getal en hebben de stilte verstoord en 't landschap veranderd; ze hebben hun machines en werktuigen opgesteld en zijn begonnen met het grootsche werk, dat uitgevoerd moet Vóór dien tijd was er al heel wat ge beurd, op de bureaux in de groote stad, maar daarvan heeft die boer niets gezien, evenmin ah. de inwoners van de kleine plaatsen langs <le Lek. Er is getcekend en gecijferd en berekend en nagevorsclit en heel het plan, uitgedacht in een edeldenkend brein, is opgesteld op 't papier. Neer., daarvan weet die boer niets en 'de schipper niet, die in zijn klipper komt langsgevaren, de winkelier, die langs den dijk gaat, de stok in de hand. Nu zien ze het daverende werkgerucht, «laar aan dien dijk, hier en ginds, Noord en Zuid en slaan gade hoe het werk groeit. Er moet een kanaal gegraven worden en feen sluis gebouwd. Hoe simpel klinkt dat, maar hoeveel is ertoe noodig. Na de voorbereiding op de bureaux kwam het begin van de uitvoering. Een cutter zuiger, die zich voortvrat in den bodem, en die wegnam de kleilaag en het veen, opdat het zandbed van den dijk goed kon worden neergevleid. Zegt een getal iets? Driehon- drd vijftig duizend meter grond moest wor- iden ontgraven. Toen was de geul gereed, waarin liet zandbed kon wórden gestort. Vijfhonderd duizend meter werd gestort, dag aan dag ging dat .voort en zoo groeide het dijklichaam, dat zich nu afteekent, aan de noordzijde van den Lekdijk. Aan de zuid zijde was de werkhaven inmiddels gegra- waarin do vaartuigen konden aanleg gen, die alles aanbrachten, wat noodig was. it werk groeide, elke dag groeide het, en zij, die voorbijvoeren, zagen langzaam aan boven der. dijk uitklimmen al dat ge weld van werk. Eerst wroetten de mannen den grond, daarna vond het heiwerk plaats, vierduizend palen wei-den ingeheid, en daarna kon het betonwerk beginnen. Maar dat groote werk zou niet veilig ge weest zijn zonder aparte bemaling, 't Grond water moest worden weggehouden uit den diepien bouwput voor de sluizen en ook had men wal er noodig, om het versch gegoten beton nat te houden. Een machinekamer werd gebouwd, waar in dag en nacht de pompen werken. Het water wordt weggezogen door de bronben-.aling en uitgeslagen in den Vaart- schen Rijn, als het poil dat toelaat en in de Lek als de Vaartsche Rijn een te hoog peil aanwijst Hoogspanning was noodig om de drijfkracht te leveren voor de groote ma chines. Kranen waren noodig, om aan to voeren, wat noodig was voor clit enorme bctonbouwwerk. Van verre reeds ziet. men de groote to rens, die omhoog zich verheffen boven liet vlakke laniscliap uit. De porta^ilkraan op de buitenwaard van de rivier, waar zand en grind worden aangevoerd en gemeten en gestort in de wagons, die met zwaar sipoor, o\er den dijk heen, naar het werk geleid worden. En twee groote kabelkranen, v mee, over den zwaren draad, dwars over de bouwput heen de betonketels gevoerd worden, die liet vloeibare beton aanbrengen, op dt plaats, waar 't moet worden gestort. Deze kabelkranen alleen reeds zijn een wonder van techniek. Aan den eenen kant staan de Twee groote torens, waarin het mengen van de beton geschiedt Aan de andere zijde van het werk staan, in schuine stand ,de twee zware tegenwicht-torens. En dit heele geval van duizenden en duizenden tonnen is verrijdbaar, van de eene plaats naar de andere. E11 het gaat zoo soepel, langs electrische weg, dat men in tien mi nuien de kranen van het eene einde van 't werk naar den anderen kant zou kunnen rijden, als men dit wenschte. Onafgebroken wordt 't beton aangevoerd, langs die kabelkranen. Beneden, op den bodem van de bouwput, staat een groep ar beiders, klaar om de betonstorting te ont vangen: een van hen lieeft 't spiegelei van den stationschef. Hij houdt dat boven de plaats, waar het beton moet worden go- stort en dan weet de machinist in den toren van de kraan, dat hij den betonketel moet openen, als hij is aangekomen boven aangeduide plek. Zoo wordt, precies op de plaats waar het noodig is, het beton gestort Met een paar staven wordt erin geroerd om luchtbellen en water gelegenlheid te geven zich te verwijderen en traag vloeit 't beton dan naar de laagst gelegen plaatsen. Maar denk .daji eens aan de bewapening, welke noodig was, voordat met het beton- storten kon worden begonnen! De vloer van de sluis wordt twee meter dik. Eerst wordt een werkvloer van beton gegoten en daar na wordt de wapening gesteld. Zware ijze ren staven zijn dat, varieerend van dikte. De betonvleohters vlechten dit tot een geheel, waartusschen zich straks de beton vastzet en zoo wordt dan deze betonvloer één massief, rotsvast geheel, noodig om den druk van bet water straks te weerstaan. De jvloer wordt zoo aan vakken gegoten. Tus schen twee vakken is -sen kleine uitsparing, Ïvelke wordt opgevuld met een bepaalde oort geprepareerd kabeltouw, waarna de Een overzichtsfoto van het groote werÜ, toen het heien nog plaats vond. Achteraan op het werk was men toen bezig met het betonwerk. Links bovenaan op de foto de beide reusachtige torens van de kabelkranen; aan den anderen kant van het werk (op de foto niet zichtbaarzijn de beide tegenwichttorens opgesteld. akken weer aaneen gegoten wordeTi. Dit is noodig om ruimte te houden voor het krim pen of uitzetten .van de beton tijdens het werk. is de vloer van de sluis, maar nu de wanden! Denk daarover ook niet licht, want moeten een enormen waterdruk kunnen weerstaan. Maar hoe bewonderenswaardig wordt alies hier opgelost! Voor de wanden der sluishoofden is een vaste bekisting ge maakt, omdat in deze wanden tal van uit sparingen voorkomen, voor de sluisdeuren, oer de aanlegplaatsen der scïiejien enz. zoo dat geen andere methode dienstig was. Het betonviechtwerk wordt gemaakt van nog zwaardere staven dan voor den vloer wor den gebruikt en daarna wordt het beton gegoten. Voor de wanden van de schutkol- ken wordt een rijdende bekisting gebruikt. Deze bekisting loopt langs rails en heeft een lengte van 15.50 meter. Als ze is opge steld, wordt het vlechtwerk gemaakt en 't beton gestort. Is het beton voldoende hard geworden, dan wordt de bekisting weer een eind verder gereden. Men berekent elke week zoo een gedeelte van 15.50 meter te kunnen maken en veertien weken lang er •erk aan te hebben. Zoo rijst het werk omhoog. Iets valt te zien van de geweldige afmetingen, welke straks de sluis zal hebben. De sluis zal een lengte hebben van 260 meter; de nuttige scliutlengte zal 220 meier bedragen. De door iart\\ijdte zal 18 meter bedragen. Vanaf de sluisvloeren zijn de muren en deuren 12.50 meter hoog; de vaardiepte zal 4.20 meter be-iragen. 6.50 meter zal de bo- 'enkant van de sluis boven N.A.P. zijn. De iluis krijgt hefdeuren, welke worden opge trokken door middel van heftorens. Deze torens zullen aan den kant. van het buiten water hoogor worden dan aan den kant van het binnenwater, dit in verband met het verschil in hoogte tusschen buiten- en bin nenwater. De heftorens worden van beton gebouwd. Het betonwerk geschiedt in continubedrijf. Dag en naoht wei ken de arbeiders, dag pn nacht gaat het werk gestadig voort. Steeds hooger de sluiswanden, steeds meer komt 't sluizenstel tevoorschijn achter en onder de wirwar van planken en balken en gevloch ten draad. Zes honderd arbeiders werken aan dit groote werk, dat vanaf 1933, toen de werkhaven in de buitenwaard werd ge graven, regelmatig vordert. Geleid door den man, die aan het hoofd van dit alles staat, ir J. A. Beckering Vinckers. Als waarschijnlijk aan hot einde van dit jaar de sluis gereed zal zijn en de heftorens gebouwd, dan worden de zware dijken be kleed en geschikt gemaakt voor hun taak, om het water te keeren. Als dan de ze eertig zware rneerstoeien zijn aangebracht, vaaraan de schepen zullen kunnen m oordat ze de sluizen invaren en het deel ■an den Lekdijk zal zijn weggegraven, dat ïu nog de werkhaven scheidt van het sluis- werk, zoodat de werkihaven dan deel zal uitmaken van de voorhaven, dan kunnen de zware sluisdeuren worden ingevaren en op hun plaats gebracht. Dan zal een grootsch werk zijn tot stand gekomen. Maar daa rvóór zal nog heel wat werk noodig zijn. En daarom gaat het werk nog steeds regelmatig en krachtig voort. Vijfhonderd duizend meter zand zal nog worden aangevoerd en gestort, ter ophoo ging van de dijken, welke nu reeds gelegd zijn en tot aanvulling van de ruimten tus schen deze dijken en de sluiswanden. Een onverbrekelijk geheel zal worden verkregen waarop watergeweld nodh stormgetij in vloeden zullen kunnen doen gelden. Dwars door het land heen wordt het ka naal gegraven, dat den Overeindschen Weg onder Jutfaas zal kruisen, waar de nieuwe brug reeds te zien is, welke werd gelegd op de plaats, waar straks deze weg zal worden onderbroken door het nieuwe kanaal. En dan mondt het kanaal, dat nu reeds is aan gegeven door de witgekleurde verankerin gen, Avelke in het dijklichaam hecht en stevig verankerd zuilen zijn, uit in den Vaartsohen Rijn. Het nieuwe kanaal kruist, als het gereed gekomen is, den Vaartschen Rijn, welke zal woxxien afgesloten door sluizen en sluit dan daar voorbij aan, op het bestaande Mer- wedekanaal. De mogelijkheid bestaat, dat als de sluis en het kanaalgedeelte tot den Vaartschen Rijn gereed zal zijn gekomen, de scheep vaart geleid zal worden door dit nieuwe kanaalgedeeltc, teneinde het langdurige op onthoud te Vreeswijk zoo spoedig mogelijk tot het verleden te doen beliooren. Wellicht zal reeds in het begin van het jaar 1937 de scheepvaart door de nieuwe sluizen geleid kunnen worden. Wie dit reuzenwerk gadeslaat, wie zi hoe het groeit, in en boven den vlakken Hollandschen bodem, wie zich indenkt wei- De sociëteit van de Franeker Academie, Graaf Willem bodewijk werd gesticht, die 350 jaar geleden door stadhouder viert feest. XIII Aan boord H.M.'s Hertog Hendrik. Dinsdag, 16 Juli 1935. Weer het zeegat uit. Zoo is vandaag het devies en we verlaten het mooie Bergen, dat jegens ons bijzonder gastvrij was ge weest en ons, zeer vriendelijk, de vele bij haar befaamde regens had bespaard. In den namiddag kwamen we op zee, uit een wir- van waterwegen eindelijk weer in het ruime sop. De bergen, die hoe langer hoe kaler werden, naarmate men dichter bij de zee komt, vergrijsden en verdwenen ten slotte aan den horizon. De cadans van de oceaangolven wiegelde ons schip en ik word niet moe om maar steeds naar het spel der golven te kijken. De nacht nadert, de scha duw, want meer is het niet hier op de Noor- sche wateren. Geheimzinnig en immer rus teloos golft de zee. Zooals de bergen, die we verlieten een geweldige taal spreken an Gods Almacht, zoo getuigt de zee van Zijn Grootheid. Bergen en zeeën als wer ken van God te zien maakt ze dubbel mooi. De .wind zingt zijn lied door de staaklra- en touwen van het want. Ge hoort zijn geluid, ge weet niet vanwaar hij komt, noch waar hij heengaat Alzoo is een iege lijk, die uit God geboren is. Woensdag, 17 Juli 1933. Vanmorgen voeren we het Sonjeïiord in. Het begin is een reeks van barre rotsen, verweerd en vergrijsd en vergrauwd door de zilte zwalpende zeeën en de snijdende winden, van wie weet hoeveel eeuwen. Geen levend wezen, geen dier, geen plant, zoover het oog reikt. Een toonbeeld van den donkeren monotonen dood. Grimmig en huiveringwekkend ziet de rotsenreeks ter weerszijden ons aan. Niet alleen ik onderga deze gewaarwor ding, maar velen die ditzelfde gevoelen en eens moeten uiten. Het is adembeklem mend, wanneer men de taal der rotsen tracht te verstaan. Nog iets anders symbo- liseeren ze. Onverzettelijkheid. Eerder zelf verteren of ondergaan dan zelf wijken. Hoe klaar en duidelijk zijn mij vanmorgen de Bijbelbeloften, die van Gods trouw spre ken als van een rots. Het Sonje-fjord verder inkomende, zien we zeer langzaam het aspect veranderen. Een kleed van groen trekt zich om de grauw-grijze rotsen. Het groen breidt zich gestadig uit, bosch op de hellingen en gras in verloren hoekjes beneden. Naarmate we dieper in het fjord komen dat wel 200 K.M. lang is, neemt het meer liefelijke toe. Groote afstanden, waar geen huisje staat, 1 nauwelijks is er een zacht glooiende groene helling, of er staat een klein houten huisje of een paar bij elkaar. Wat hebben die menschen het hter eenzaam. De kinderen gaan om de twee of drie dagen naar school en een onderwijzer bedient zoo meerdere scholen. Hij komt met zijn bootje, vaak ver gezeld van den dokter de scholen langs ge varen. Wat een onvergelijkelijk andere toe- ke moeilijkheden dag aan dag moeten wor den overwonnen, hoeveel technisch inzicht er noodig is om dit geheel tot stand te bren gen, gevoelt bewondering voor de leiding van dit reuzenbedrijf, daar, aan de oevers van de Lek, die zich voortspoedt naar de zee. standen dan bij ons, bijna op elk gebied. Nauwelijks denk ik aan Nederland, of daar komt om een hoek een schip met de Ne- derlandsche vlag in top, ons tegemoet. De Tarakan, prop en propvol met jongens van de middelbare scholen, die een kruistocht an een week door de fjorden maken. Alles treedt aan. Het Wilhelmus klinkt over wa ter en tusschen bergwanden. Juist bij het wegsterven van de laatste klanken, passee- vlak bij de beide schepen elkaar. Nu breekt een onbeschrijfelijk gejuich van de Tarakan los. Een gewuif cn een enthou siasme, zooals ik zelden zag. Wat is dat mooi, zoo'n enthousiast jubelend stuk jong Holland in den vreemde te ontmoeten. Een an de Jannen zeide tegen me: „Domme, als je in den vreemde je eigen vlag ziet, dan loopt er een rilling langs je rug". Het eelbesproken nationaal gevoel leeft gelukkig weer wat op. De groet die de jon ge Hollanders aan ons Marineschip brach ten, was zoo weinig weifelend, zoo spontaan n hartelijk, dat het ons allen opviel. Chau- inismo is te verwerpen, maakt eng en Maar nationaal gevoel is noodzakelijk. Een glimlach van voldoening gleed over het gezicht van den Commandant, toen hij, die een warm voelend Nederlander is, dit stukje jong Nederland zoo jubelend voorbij zag varen. Zoo is de reeks van indrukken op zulk een reis, bont en veelsoortig. Donderdag, 18 Juli 1935. Ik had een bengelende knoop aan mijn vest en Ayas naar den kleermaker gegaan om die vast te laten naaien. Hij zat op zijn kist te werken, toen plotseling een heftig klokgelui weerklonk: „Gong stop, allen on middellijk het schip verlaten". De brave kleermaker prikte zich bijna in zijn vin gers. We sprongen samen op en gingen di rect naar onze sloep. De kleermaker niet mijn vest. Allen erin, met proviand en zee kaarten enz. Ons schip werd verondersteld in zinkenden toestand te zijn. En daar buo- gelde ik aan het touwladdertje in de ijle ruimte, boven de dansende sloep. Deze lad der hing vol van afdalende menschen. Zei len op en in kiellinie allen weg van het schip. Na eenige omzwervingen hebbpn we bet groote schip maar weer ojïgezocht. We zaten aardig samengeperst, met een 80 man in de barkas. De dom ine moet altijd in de barkas en heeft daarom onder de m soms de merkwaardige naam van „barkas roeier". Die naam heeft ook nog een meer of min symbolische beteekenis. Dio ver klaar ik U echter niét. Dat blijft een ge heim van insiders. We keerden dan weer terug. Als bet nacht was geweest, zouden we nog „du vels" mee hebben moeten nemen (n.l. fak kels). De terugweg naar boord heb ik maar aanvaard langs de z.g. dronkemanstrap. Niet omdat ik „onbekwaam" was, omdat ik het wat veiliger vond dan een touwladder. Het was gelukkig maar het spelen van de verlaatrol geweest. We knoopten allen onze zwemvesten weer los en haalden letterlijken zin) weer ruimer adem. Ziezoo, nu kan ik mijn huisbezoeken weer beginnen. We liggen geankerd voor Balestrand. De laatste etappe van onze reis is begonnen. Ds. P. PRINS. XII stond in ons blad van 27 Juli. VRIJDAG 2 AUGUSTUS HUIZEN 301 M. Alg. programma, verzorgd door de NCRV. 8.00 Schriftlezing en medita tie. 8.15—9.30 Gram.pl. 10.30 Morgendienst olv. Ds C. C. H. de Loos 11.00 Cello-recital J. Blazer, mmv. J. Blazer (piano). 12.15 Gram. pl. 12-30 Ensemble v. d Horst en gram.pl. 2.00 Gram.pl. 2.30 Chr. lectuur 3.003.45 Zang door S Both—Haas (sopraan), mmv. H. Stigter (piano). 4.00 Orgelspel L. Blaauw. 5.00 Gram.pl. 5.30 Ccsncert R. Beute (piano), F Zepparoni (viool), J. Wamars (altviool) en H. Berghout (cello). 6.30 Causerie A. J. Herwig. 7.00 Ned. Ghr Persbureau. 7.15 Re portage. 7.30 Literaire causerie C. Rijnsdorp. 8.00 Berichten. 8.05 Haagsch Harmonie-orkest olv. Zeldenrust. 8.55 Causerie Dr. B. H. Er- né. 9.25 Vervolg concert. 9.55 Berichten. 10.00-11-30 Gramjnuziek. HILVERSUM 1875 M. - 8.00 VARA. 12.00 AVRO. 4.00 VARA. 8.00 VPRO cn AVRO. 11.00-12.00 VARA. 9.00 Gram.pl. 10.00 Morgen/wijd-ng VPRO. 10.15 Voordracht A. Bouwmeester. 10.35 Gram.pl. 11.00 Vervolg voordracht 11.20 en 12.00 Gram.pl. 12.30 Ko- vacs Lajos' orkest en gram.pl. 2.00 Voordracht Lucy Pierson. 2.30 Graan.pl. 2.50 Piano-syn- oopations H. Stafford. 3.00 De AVRO-Deci- bels oLv. E. Mecnk. mmv. H. Stafford (piano). 4.00 Gram.pl. 5.00 Voor de kinderen. 5.30 Loe Cohen en ziijn orkest. 6.00 Voordracht B. Groeneveld. 6.20 Vervolg orkestconcert. 7.00 J. C. C. Kayscr: Levensstijl. 7.20 Vervolg or- kestooncert. 7.50 Berichten. 7.58 Herh SOS- ber. 8.00 Reportage uit een jongenskamp t« Leersum. 8.30 Uit het Kurdraus te Schevenin- gen: Residentie-orkest olv. C. Schu' cht (Om 9.00 vervolg der reportage). 10.30 Declamatie Jac. Elsacker. 10.40 Ds. E. D Spelberg. Hier na berichten en Vrije. Godsd. Persbureau. 11.00 Jazzmuziek (gr,pl.). 11.30—12.00 Gram. tziek. DROITWICH 1500 M. 10.3510.50 Morgen wijding. 11.05 Orgelspel R. New. 11.50 Tro- cadero-Cinema-orkest olv. A. Dam. 12.50 BBC Dansorkest olv. H. Hall. 1.35 Gram pl. 2.20 Het Argyle-Theaterorkcst olv. Jones. 3 20 H. Darewski en zijn orkest 4.35 E. Colombo's orkest. 535 BBC-Dansorkest olv. H. Hall. 6.20 Berichten. 6.50 Orgelspel R. Dixon 720 BBC-Militair orkest olv. B. W. O'Donnell. 8.05 Sam Browne zingt met begeleiding van twee vleugels. 8.20 Percival Mackey en zijn Band en B. Monshins Rio Tango-orkest 9.20 Het Celebrity-Trio. 9.50 Berichten. 10.10 Het Bernard Crook kwintet. 11.05 Voordracht, 1135—12.20 Harry Roy en zijn Band. RADIO PARIS 1648 M. - 7.20 en 8 20 Gram.pl. 12.35 Ccncert olv. Gaillard. 3.20 en 6.10 Gr. pl. 8.20 Orgelconcert mmv. zang- en cello solisten. 9.05 Orkest- en solistenconoert 11.10 Dansmuziek. 11.20—1.20 Nadhtconcert (gr.pl.) KALUNDBORG 1261 M. 12.20-2 20 Concert uit rest. ..Wivex". 3.50—5.50 M. Hansetts or kest. 8 20 Voor de kinderen. 9.20 Hoorspel met zang. 9.55 Gram pl 10.05 Hong. muziek. 10.45 Omroeporkest olv L. Gröodahl. 11-20— 12.50 Dansmuziek. KEULEN 456 M. 6.50 Concert. 10.45 Vocaal concert inmv piano. 12.20 Populair concert. 2.35 Gevar, concert. 4.20 Pianoduetten. 5.20 Concert. 7.20 Blaasconcert olv. Hütten 8.35 Rifkszending: „Ein Arbeiter fahrt auf Urlaub", 9.20 Omroepkleinorkest olv. Eysoldt. 11.20—t 12.20 Von Hindenburg-herdenking BRUSSEL 322 en 484 M. - 322 M.t 12.20 Gram.pl. 1.30-2.20, 5.20 en 6.20 dito. 6.35 Kamermuziek. 7.35 Grain.pl. 8.20 Cabaret. 9.20 Omroeporkest olv Gason. 10.30—11.20 Dans muziek. 484 M.: 12.20 C:am.n en zang. 12.50 Salonorkest. 1 50—2.20 Zang en gram. pl. 5.20 Zang. 530 Harmonicamuzlek. 6.20 Gram.pl. 6.50 Pianorecital 7 35 Zang. 8.20 Salonorkest. 10.30—11.20 Grampl. DEUTSCHLANDSENDER 1571 Meter. 8.35 Zie Keulen. 9.20 „Der betrogene Kadi", opera vaa Gluck (gr.pl.). 10.20 Berichten. 10.50 Orgelspel. 11.05 Weerbericht. 11.20— 12.20 W. Kruger en rijn kapel. GEEN OUDE KOFFIE MEER V. ROSSEM' S BLIJFT ALTIJD VERSCH EN VOL AROMA 50-40-S0cts PER '/2 POND FEUILLETON TOEN MOEDER WAS HEENGEGAAN Een klein nichtje bij zeven neven (45 Beschuldigd, veroordeeld en opgesloten, sonder dat iemand mij een enkele vraag gedaan had of naar mij wilde luisteren... ik begreej) er niets van. Kon hot mogelijk zijn dat men mij in dien toestand zou laten, zonder mij gelegenheid te geven mij-, zelf te verdedigen! Zouden zij zoo wreed kunnen zijn?... 's Avonds laat kwam er eenige beweging in huis. Ik hoorde fluisteren op het por taal vlak bij mijn deur. Ik klopte en vroeg hoe of het met Piet ging. Ik hoorde zeggen: „Het is hard om haar niet te antwoorden", maar een andere stem zei: „Neen, mama heeft het ons verboden." „Ik weet zeker- dat zij het bij ongeluk gedaan heeft." „In ieder geval had zij het moeten voor komen. Zij haat Piet en Rosalie, hoorde hen samen twisten en deze zegt, dat zij hem een duw gaf." „Ik geloof het toch niet", hernam Paul, „daar acht ik haar niet toe in staat." „Zij is driftig", ze Ernst, „zie maar een-s hoe rood zij wordt bij het minste woord dat haar niet aanstaat. Zij heeft een gende na'uur." „Arme, kleine Piet", hernam Paul schreiend. „Ach! had ik hem dat spel maar niet voorgedaan, ik zal het mijzelf nooit vergeven." Zij gingen naar hun kamers en men hoorde dien avond geen enkel liedje, noch getwist of heen en weer geloop van de eene deur naar de andere. Het huis was als u.tgestorven. wist nu tenminste waarvan men mij beschuldigde. Ik kleedde mij in het donker uit en viel al schreiende in slaap. Den volgenden morgen bracht Thérèse mij mijn ontbijt. Medelijdend keek zij mij aan en zei dat Piet nog steeds in denzelfden toestand lag. „Is er geen hoop?" „Alle hoop is nog niet verloren, maar hij is toch heel naar." „O! Thérèse, denkt oom ook dat het mijn schuld is?" „Ik weet zeker, dat je het niet met opzet gedaan hebt", antwoordde Thérèse. „Ik heb het hem ook gezegd, maar Rosalie vertelde dat je met elkander aan het twisten waart." „O! hoe slecht... Ik smeekte Piet om van de leuning te gaan en toen Rosalie een gil gaf, viel hij naar beneden." „Is het mogelijk?... en zij zegt dat je hem een stoot gaaft." „O! Thérèse, zeg hun dat het niet waar is! Zeg het vooral aan oom, want tante zou het niet gelooven." „Ik zal het hem zeggen. Het is schande om je zoo te beschuldigen. Die slechte Rosalie is tot alles in staat." Thérèse ging naar beneden en ik dacht dat men dadolijk daarna mijn deur zou openen, maar het duurde geruimen tijd •oordat zij met een verslagen ontsteld ge laat terugkwam. „Zij willen mij niet gelooven", eei zij. zonder mij aan te zien. „Heb je het aan oom verteld?" „Mijnheer en mevrouw waren er beiden; anijqheer luisterde wel naar mij, maar me- ouw zei: „Ongelukkig weet ik, dat Ursula niet tegen een leugentje opziet, en het ver wondert mij dat Thérèse zich nog door haar laat beetnemen." Mijnheer scheen niet te eten wat hij gelooven moest; hij volgde mij in de gang en zei: „Zorg dat het kind geen kou of honger lijdt en van het noodige voorzien wordt." „Ach! mijnlieer, zei ik tot hem, zij heeft geen kwaad gedaan!... Als u eens naar haar toe wilt gaan?" „Dat is onnoodig", antwoordde hij, „me- rouw heeft met haar gesproken." Hij trad toen met een bezorgd gelaat zijn kamer eer binnen. Een diepe zucht was mijn antwoord. Van dat oogenblik af kwam er niemand bij mij dan Thérèse, die mij driemaal per wat te eten en nieuws van Piet bracht maar zij bleef slechts een oogenblik, zeker op bevel van tante. Ik bracht al mijn tijd door, met het minste geluid dat zich hooren liet, op te vaneen, de weinige boeken die ik had tr lezen, en aan den gelukkigen tijd te dan ken. toen ik nog bemind werd en men mij niet van leugens beschuldigde. Nu en dan leunde ik met het hoofd tegen den muur, sloot de oogen en zag in gedachten de wei landen in bloei staan, en iedere -mni uit onzen boomgaard met zijn bij'oiv' n vorm eu dik gebladerte kwam mij voor den geest te staan. Ik vergat het kleine kamer tje, waarin ik mij bevond, den grijzen muur der plaats tegenover mij, en zag niots dan die zonnige vroolijke wereld. Ik wandelde weer vrij langs de beek en over het lange gras, ik plukte de geurige bloemen en zag opnieuw den blauwen hemel en de. groene velden,' en vergat geheel dat ook te „Wil- gennof" de winter zijn wit dekkleed over de velden had uitgespreid en de lucht met zijn grauwe tint bedekt had. Eens, toen Thérèse bij mij kwam, verzocht ik) haar mij een boek te bezorgen. „Ziedaar", zei zij tot mij, toen zij mijn soep bracht, „ik kan niets anders vinden, maar je kunt er veel uit leeren... en hier heb je nog een ander om je wat af te leiden." Het eene boek heette „De Keukenmeid" en het andere was een almanak. Ik was een weinig teleurgesteld, maar deed mijn best het niet te toonen. Thérèse bemerkte het evenwel en zei: „Je zoudt liever iets anders gehad hebben. Ik durfde geen van die mooie boeken uit de kamer nemen, begrijp je, maar ik verzeker je dat cr mooie verhalen in den almanak staan..." Ik bleef dus alleen met mijn boeken en schikte mij zoo goed mogelijk in mijn lot. Dienzelfden dag kwam Thérèse 's avonds bij mij en vertelde mij dat Piet weer hij kennis was en dat hij voor het oogenblik buiten gevaar was. Met een verlicht hart legde ik mij te slapen. Het was, geloof ik, twee dagen later, toen men mij kwam zeggen dat Piet mij wilde zien. Verwonderd volgde ik Rosalie en werd in de ziekenkamer toegelatep. Hij lag met het gezicht naar den muur gekeerd en tante, die bij zijn bed zat, keek mij met een koelen blik aan, zeggende: „Hier is Ursula, Piet." Hij keerde zich niet om, bewoog zich on rustig en zei bijna onhoorbaar door de dekens die hij tot over zijn neus getrokken had: „Ik wil haar niet spreken" „Waarom heb je haar dan laten komen?" „Ik wil, dat zij hier blijft." „Wat een .vreemde gedachte, mijn lieve ling!" „Ik wil het...n Er was niets aan te doen, want men mocht hem niet tegenspreken. Ik bleef dus bij Piet zitten, die zeer onrustig was, daar hij niet slapen kon en iedere minuut wat anders wilde. Tante verliet hem alleen als rij ging eten en dan kwam Rosalie dadelijk ,in haar plaats, alsof zij vreesde hem alleen met mij te laten. Nu en dan verlangde ik erg naar mijn eigen kamer, want tante sprak mij nauwe lijks toe en dan nog altijd op dien koelen toon; oom kwam driemaal per dag naar zijn zoontje kijken en scheen mij niet eens te bemerken. Thérèse's goede gela;\* zag ik in het, geheel niet meer. Eens toen ik in stilte schreide en dacht door niemand gezien' te worden, zag ik eensklaps Pip's oogen op mij gevestigd en een ooeenblik later, toen zijn moeder hem te drinken wilde geven, zei hij: „Ursula moet het doen." „Wat is dat nu weer voor een gril", fluis terde tante, terwijl zij mij het glas overgaf. Piet wilde van dat oogenblik af aan alleen door mij bediend worden. Tante was daardoor niets vriendelijker tegen mij, in tegendeel, zij was nog dubbel zoo streng als vroeger. Naarmate Piet in beterschap toenam, werd zijn humeur onverdragelijker. Hij was grillig, veeleischend en nooit tevreden. Op zekeren dag, nadat hij het zijn moeder en Rosalie braaf lastig had gemaakt, ver viel hij in een diep stilzwijgen eD zou rnen haast gedacht hebben dat hij sliep, als hij niet zoo onrustig heen en weer gewoeld had en telkens diep zuchtte. Het uur van ooms bezoek was eindelijk gekomen. Piet wilde, gestelnd door kussens, een weinig opzitten. Zijn oogen, met zwarte kringen omringd, hadden een vreemde uitdrukking en een koortsachtig blosje bedekte zijn wangen. „Papa", zoo begon hij, „ik heb u iets te zeggen." Zijn toon was zoo ernstig en zoo verschil lend van dien waarop hij anders sprak, dat het ieders aandacht trok. Rosalie die aan het andere eind der kamer bezig was, kwam met een angstig gelaat naoerbij. „Papa, Ursula heeft straf gekregen om mij en zij heeft toch alles gedaan wat zij kon om mij te beletten van de leuning der „Hoe nu, mijn kind!... Heb je niet zelf gezegd, dat zij je een duw gaf?" „Rosalie zei, dat ik bet moest zeggen... Ik was bang...". Hij wierp een ancs'igen. vijandelijken blik op Rosalie weifelde een omrenblik en hernam toen op vasten toon- ..Ik wil niet langer onwaarheid smeken Ik hen bang, dat God mij laat sterven nis ik iok „Maar ip was toch ami het wisten met je nichtje, toen je gevallen bent?" (Wordt vervolgd)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1935 | | pagina 8