odiOi)
Een grootsch werk aan de Lek
Met de „Hertog Hendrik" op reis
VITA KOFFIE
DONDERDAG 1 AUGUSTUS 1935
De bouw der sluizen voor het
AmsterdamRijnkanaal
Wellicht kunnen de schepen begin
1937 door de sluizen
geschut worden
Veilig weggeborgen, onder aan den
dijk, een klein wit huis, een enkele
hofstee, een arbeiderswoning.
De boer staat en ziet hoe de Noord
wester over de boomcn jaagt; hij 'ziet
de trek van de vogels, en hoort het ge
rucht van de schepen op de rivier.
Achter zich weet bij het stadje; is het
Vianen, is het Vreeswijk, wat doet het
ertoe; de boer heeft zijn werk op het
land en de schuur, en de dagen ver
glijden eender.
In de uiterwaarden staat het vee en boven
aan den dijk, hier en daar, staat een kleine
geit, mekkerend aan haar touw gebonden.
De Lek, smal in haar zomerbed, vloeit ver
der, steeds naar zee, altijd naar zee: en al
deze dingen worden zoo moede, zoo zegt de
Prediker, dat het geen mensch kan uit
spreken.
liet polderlandschap biedt wijde verge
zichten, weiland aan weiland, doorsneden
>an slocten en vlieten en weteringen. Een
rookpluim stijgt op en hier is verstorven
het daverend geweld van het jachtend ver
keer.
Maar op een goeden dag zijn hier man
nen gekomen. Zij zijn met groote stappen
rondgegaan en hebben alles opgemeten en
nagezien en toen zij weggingen, bleven en-
keie merkteekéns van hun komst achter.
Hier en daar een paaltje in den grond, of
een spoor van hun meetwerktuigen, van de
grondboringen, welke verricht werden of
,van de plaats, welke afgebakend werd voor
hun gedoente.
Ze zijn teruggekomen, meer in getal en
hebben de stilte verstoord en 't landschap
veranderd; ze hebben hun machines en
werktuigen opgesteld en zijn begonnen met
het grootsche werk, dat uitgevoerd moet
Vóór dien tijd was er al heel wat ge
beurd, op de bureaux in de groote stad,
maar daarvan heeft die boer niets gezien,
evenmin ah. de inwoners van de kleine
plaatsen langs <le Lek.
Er is getcekend en gecijferd en berekend
en nagevorsclit en heel het plan, uitgedacht
in een edeldenkend brein, is opgesteld op 't
papier.
Neer., daarvan weet die boer niets en
'de schipper niet, die in zijn klipper
komt langsgevaren, de winkelier, die
langs den dijk gaat, de stok in de hand.
Nu zien ze het daverende werkgerucht,
«laar aan dien dijk, hier en ginds, Noord en
Zuid en slaan gade hoe het werk groeit.
Er moet een kanaal gegraven worden en
feen sluis gebouwd. Hoe simpel klinkt dat,
maar hoeveel is ertoe noodig.
Na de voorbereiding op de bureaux kwam
het begin van de uitvoering. Een cutter
zuiger, die zich voortvrat in den bodem, en
die wegnam de kleilaag en het veen, opdat
het zandbed van den dijk goed kon worden
neergevleid. Zegt een getal iets? Driehon-
drd vijftig duizend meter grond moest wor-
iden ontgraven. Toen was de geul gereed,
waarin liet zandbed kon wórden gestort.
Vijfhonderd duizend meter werd gestort,
dag aan dag ging dat .voort en zoo groeide
het dijklichaam, dat zich nu afteekent, aan
de noordzijde van den Lekdijk. Aan de zuid
zijde was de werkhaven inmiddels gegra-
waarin do vaartuigen konden aanleg
gen, die alles aanbrachten, wat noodig was.
it werk groeide, elke dag groeide het,
en zij, die voorbijvoeren, zagen langzaam
aan boven der. dijk uitklimmen al dat ge
weld van werk. Eerst wroetten de mannen
den grond, daarna vond het heiwerk
plaats, vierduizend palen wei-den ingeheid,
en daarna kon het betonwerk beginnen.
Maar dat groote werk zou niet veilig ge
weest zijn zonder aparte bemaling, 't Grond
water moest worden weggehouden uit den
diepien bouwput voor de sluizen en ook had
men wal er noodig, om het versch gegoten
beton nat te houden.
Een machinekamer werd gebouwd, waar
in dag en nacht de pompen werken.
Het water wordt weggezogen door de
bronben-.aling en uitgeslagen in den Vaart-
schen Rijn, als het poil dat toelaat en in de
Lek als de Vaartsche Rijn een te hoog peil
aanwijst Hoogspanning was noodig om de
drijfkracht te leveren voor de groote ma
chines. Kranen waren noodig, om aan to
voeren, wat noodig was voor clit enorme
bctonbouwwerk.
Van verre reeds ziet. men de groote to
rens, die omhoog zich verheffen boven liet
vlakke laniscliap uit. De porta^ilkraan op
de buitenwaard van de rivier, waar zand en
grind worden aangevoerd en gemeten en
gestort in de wagons, die met zwaar sipoor,
o\er den dijk heen, naar het werk geleid
worden. En twee groote kabelkranen, v
mee, over den zwaren draad, dwars over
de bouwput heen de betonketels gevoerd
worden, die liet vloeibare beton aanbrengen,
op dt plaats, waar 't moet worden gestort.
Deze kabelkranen alleen reeds zijn een
wonder van techniek. Aan den eenen kant
staan de Twee groote torens, waarin het
mengen van de beton geschiedt Aan de
andere zijde van het werk staan, in schuine
stand ,de twee zware tegenwicht-torens. En
dit heele geval van duizenden en duizenden
tonnen is verrijdbaar, van de eene plaats
naar de andere. E11 het gaat zoo soepel,
langs electrische weg, dat men in tien mi
nuien de kranen van het eene einde van 't
werk naar den anderen kant zou kunnen
rijden, als men dit wenschte.
Onafgebroken wordt 't beton aangevoerd,
langs die kabelkranen. Beneden, op den
bodem van de bouwput, staat een groep ar
beiders, klaar om de betonstorting te ont
vangen: een van hen lieeft 't spiegelei van
den stationschef. Hij houdt dat boven de
plaats, waar het beton moet worden go-
stort en dan weet de machinist in den toren
van de kraan, dat hij den betonketel moet
openen, als hij is aangekomen boven
aangeduide plek. Zoo wordt, precies op de
plaats waar het noodig is, het beton gestort
Met een paar staven wordt erin geroerd om
luchtbellen en water gelegenlheid te geven
zich te verwijderen en traag vloeit 't beton
dan naar de laagst gelegen plaatsen.
Maar denk .daji eens aan de bewapening,
welke noodig was, voordat met het beton-
storten kon worden begonnen! De vloer van
de sluis wordt twee meter dik. Eerst wordt
een werkvloer van beton gegoten en daar
na wordt de wapening gesteld. Zware ijze
ren staven zijn dat, varieerend van dikte.
De betonvleohters vlechten dit tot een
geheel, waartusschen zich straks de beton
vastzet en zoo wordt dan deze betonvloer
één massief, rotsvast geheel, noodig om den
druk van bet water straks te weerstaan. De
jvloer wordt zoo aan vakken gegoten. Tus
schen twee vakken is -sen kleine uitsparing,
Ïvelke wordt opgevuld met een bepaalde
oort geprepareerd kabeltouw, waarna de
Een overzichtsfoto van het groote werÜ, toen het heien nog plaats vond. Achteraan op het
werk was men toen bezig met het betonwerk. Links bovenaan op de foto de beide
reusachtige torens van de kabelkranen; aan den anderen kant van het werk (op de foto
niet zichtbaarzijn de beide tegenwichttorens opgesteld.
akken weer aaneen gegoten wordeTi. Dit is
noodig om ruimte te houden voor het krim
pen of uitzetten .van de beton tijdens het
werk.
is de vloer van de sluis, maar nu de
wanden! Denk daarover ook niet licht, want
moeten een enormen waterdruk kunnen
weerstaan. Maar hoe bewonderenswaardig
wordt alies hier opgelost! Voor de wanden
der sluishoofden is een vaste bekisting ge
maakt, omdat in deze wanden tal van uit
sparingen voorkomen, voor de sluisdeuren,
oer de aanlegplaatsen der scïiejien enz. zoo
dat geen andere methode dienstig was. Het
betonviechtwerk wordt gemaakt van nog
zwaardere staven dan voor den vloer wor
den gebruikt en daarna wordt het beton
gegoten. Voor de wanden van de schutkol-
ken wordt een rijdende bekisting gebruikt.
Deze bekisting loopt langs rails en heeft
een lengte van 15.50 meter. Als ze is opge
steld, wordt het vlechtwerk gemaakt en 't
beton gestort. Is het beton voldoende hard
geworden, dan wordt de bekisting weer een
eind verder gereden. Men berekent elke
week zoo een gedeelte van 15.50 meter te
kunnen maken en veertien weken lang er
•erk aan te hebben.
Zoo rijst het werk omhoog. Iets valt te
zien van de geweldige afmetingen, welke
straks de sluis zal hebben. De sluis zal een
lengte hebben van 260 meter; de nuttige
scliutlengte zal 220 meier bedragen. De door
iart\\ijdte zal 18 meter bedragen.
Vanaf de sluisvloeren zijn de muren en
deuren 12.50 meter hoog; de vaardiepte zal
4.20 meter be-iragen. 6.50 meter zal de bo-
'enkant van de sluis boven N.A.P. zijn. De
iluis krijgt hefdeuren, welke worden opge
trokken door middel van heftorens. Deze
torens zullen aan den kant. van het buiten
water hoogor worden dan aan den kant van
het binnenwater, dit in verband met het
verschil in hoogte tusschen buiten- en bin
nenwater. De heftorens worden van beton
gebouwd.
Het betonwerk geschiedt in continubedrijf.
Dag en naoht wei ken de arbeiders, dag pn
nacht gaat het werk gestadig voort. Steeds
hooger de sluiswanden, steeds meer komt 't
sluizenstel tevoorschijn achter en onder de
wirwar van planken en balken en gevloch
ten draad.
Zes honderd arbeiders werken aan
dit groote werk, dat vanaf 1933, toen de
werkhaven in de buitenwaard werd ge
graven, regelmatig vordert. Geleid door
den man, die aan het hoofd van dit
alles staat, ir J. A. Beckering Vinckers.
Als waarschijnlijk aan hot einde van dit
jaar de sluis gereed zal zijn en de heftorens
gebouwd, dan worden de zware dijken be
kleed en geschikt gemaakt voor hun taak,
om het water te keeren. Als dan de ze
eertig zware rneerstoeien zijn aangebracht,
vaaraan de schepen zullen kunnen m
oordat ze de sluizen invaren en het deel
■an den Lekdijk zal zijn weggegraven, dat
ïu nog de werkhaven scheidt van het sluis-
werk, zoodat de werkihaven dan deel zal
uitmaken van de voorhaven, dan kunnen
de zware sluisdeuren worden ingevaren en
op hun plaats gebracht.
Dan zal een grootsch werk zijn tot stand
gekomen. Maar daa rvóór zal nog heel wat
werk noodig zijn. En daarom gaat het werk
nog steeds regelmatig en krachtig voort.
Vijfhonderd duizend meter zand zal nog
worden aangevoerd en gestort, ter ophoo
ging van de dijken, welke nu reeds gelegd
zijn en tot aanvulling van de ruimten tus
schen deze dijken en de sluiswanden. Een
onverbrekelijk geheel zal worden verkregen
waarop watergeweld nodh stormgetij in
vloeden zullen kunnen doen gelden.
Dwars door het land heen wordt het ka
naal gegraven, dat den Overeindschen Weg
onder Jutfaas zal kruisen, waar de nieuwe
brug reeds te zien is, welke werd gelegd op
de plaats, waar straks deze weg zal worden
onderbroken door het nieuwe kanaal. En
dan mondt het kanaal, dat nu reeds is aan
gegeven door de witgekleurde verankerin
gen, Avelke in het dijklichaam hecht en
stevig verankerd zuilen zijn, uit in den
Vaartsohen Rijn.
Het nieuwe kanaal kruist, als het gereed
gekomen is, den Vaartschen Rijn, welke zal
woxxien afgesloten door sluizen en sluit dan
daar voorbij aan, op het bestaande Mer-
wedekanaal.
De mogelijkheid bestaat, dat als de sluis
en het kanaalgedeelte tot den Vaartschen
Rijn gereed zal zijn gekomen, de scheep
vaart geleid zal worden door dit nieuwe
kanaalgedeeltc, teneinde het langdurige op
onthoud te Vreeswijk zoo spoedig mogelijk
tot het verleden te doen beliooren.
Wellicht zal reeds in het begin van
het jaar 1937 de scheepvaart door de
nieuwe sluizen geleid kunnen worden.
Wie dit reuzenwerk gadeslaat, wie zi
hoe het groeit, in en boven den vlakken
Hollandschen bodem, wie zich indenkt wei-
De sociëteit van de Franeker Academie,
Graaf Willem bodewijk werd gesticht,
die 350 jaar geleden door stadhouder
viert feest.
XIII
Aan boord H.M.'s Hertog Hendrik.
Dinsdag, 16 Juli 1935.
Weer het zeegat uit. Zoo is vandaag het
devies en we verlaten het mooie Bergen,
dat jegens ons bijzonder gastvrij was ge
weest en ons, zeer vriendelijk, de vele bij
haar befaamde regens had bespaard. In den
namiddag kwamen we op zee, uit een wir-
van waterwegen eindelijk weer in het
ruime sop. De bergen, die hoe langer hoe
kaler werden, naarmate men dichter bij de
zee komt, vergrijsden en verdwenen ten
slotte aan den horizon. De cadans van de
oceaangolven wiegelde ons schip en ik word
niet moe om maar steeds naar het spel der
golven te kijken. De nacht nadert, de scha
duw, want meer is het niet hier op de Noor-
sche wateren. Geheimzinnig en immer rus
teloos golft de zee. Zooals de bergen, die
we verlieten een geweldige taal spreken
an Gods Almacht, zoo getuigt de zee van
Zijn Grootheid. Bergen en zeeën als wer
ken van God te zien maakt ze dubbel mooi.
De .wind zingt zijn lied door de staaklra-
en touwen van het want. Ge hoort zijn
geluid, ge weet niet vanwaar hij komt,
noch waar hij heengaat Alzoo is een iege
lijk, die uit God geboren is.
Woensdag, 17 Juli 1933.
Vanmorgen voeren we het Sonjeïiord in.
Het begin is een reeks van barre rotsen,
verweerd en vergrijsd en vergrauwd door
de zilte zwalpende zeeën en de snijdende
winden, van wie weet hoeveel eeuwen.
Geen levend wezen, geen dier, geen plant,
zoover het oog reikt. Een toonbeeld van
den donkeren monotonen dood. Grimmig
en huiveringwekkend ziet de rotsenreeks
ter weerszijden ons aan.
Niet alleen ik onderga deze gewaarwor
ding, maar velen die ditzelfde gevoelen en
eens moeten uiten. Het is adembeklem
mend, wanneer men de taal der rotsen
tracht te verstaan. Nog iets anders symbo-
liseeren ze. Onverzettelijkheid. Eerder zelf
verteren of ondergaan dan zelf wijken.
Hoe klaar en duidelijk zijn mij vanmorgen
de Bijbelbeloften, die van Gods trouw spre
ken als van een rots.
Het Sonje-fjord verder inkomende, zien
we zeer langzaam het aspect veranderen.
Een kleed van groen trekt zich om de
grauw-grijze rotsen. Het groen breidt zich
gestadig uit, bosch op de hellingen en gras
in verloren hoekjes beneden. Naarmate we
dieper in het fjord komen dat wel 200 K.M.
lang is, neemt het meer liefelijke toe. Groote
afstanden, waar geen huisje staat, 1
nauwelijks is er een zacht glooiende groene
helling, of er staat een klein houten huisje
of een paar bij elkaar. Wat hebben die
menschen het hter eenzaam. De kinderen
gaan om de twee of drie dagen naar school
en een onderwijzer bedient zoo meerdere
scholen. Hij komt met zijn bootje, vaak ver
gezeld van den dokter de scholen langs ge
varen. Wat een onvergelijkelijk andere toe-
ke moeilijkheden dag aan dag moeten wor
den overwonnen, hoeveel technisch inzicht
er noodig is om dit geheel tot stand te bren
gen, gevoelt bewondering voor de leiding
van dit reuzenbedrijf, daar, aan de oevers
van de Lek, die zich voortspoedt naar de zee.
standen dan bij ons, bijna op elk gebied.
Nauwelijks denk ik aan Nederland, of daar
komt om een hoek een schip met de Ne-
derlandsche vlag in top, ons tegemoet. De
Tarakan, prop en propvol met jongens van
de middelbare scholen, die een kruistocht
an een week door de fjorden maken. Alles
treedt aan. Het Wilhelmus klinkt over wa
ter en tusschen bergwanden. Juist bij het
wegsterven van de laatste klanken, passee-
vlak bij de beide schepen elkaar.
Nu breekt een onbeschrijfelijk gejuich van
de Tarakan los. Een gewuif cn een enthou
siasme, zooals ik zelden zag. Wat is dat
mooi, zoo'n enthousiast jubelend stuk jong
Holland in den vreemde te ontmoeten. Een
an de Jannen zeide tegen me: „Domme,
als je in den vreemde je eigen vlag ziet,
dan loopt er een rilling langs je rug".
Het eelbesproken nationaal gevoel leeft
gelukkig weer wat op. De groet die de jon
ge Hollanders aan ons Marineschip brach
ten, was zoo weinig weifelend, zoo spontaan
n hartelijk, dat het ons allen opviel. Chau-
inismo is te verwerpen, maakt eng en
Maar nationaal gevoel is noodzakelijk.
Een glimlach van voldoening gleed over
het gezicht van den Commandant, toen hij,
die een warm voelend Nederlander is, dit
stukje jong Nederland zoo jubelend voorbij
zag varen. Zoo is de reeks van indrukken
op zulk een reis, bont en veelsoortig.
Donderdag, 18 Juli 1935.
Ik had een bengelende knoop aan mijn
vest en Ayas naar den kleermaker gegaan
om die vast te laten naaien. Hij zat op zijn
kist te werken, toen plotseling een heftig
klokgelui weerklonk: „Gong stop, allen on
middellijk het schip verlaten". De brave
kleermaker prikte zich bijna in zijn vin
gers. We sprongen samen op en gingen di
rect naar onze sloep. De kleermaker niet
mijn vest. Allen erin, met proviand en zee
kaarten enz. Ons schip werd verondersteld
in zinkenden toestand te zijn. En daar buo-
gelde ik aan het touwladdertje in de ijle
ruimte, boven de dansende sloep. Deze lad
der hing vol van afdalende menschen. Zei
len op en in kiellinie allen weg van het
schip. Na eenige omzwervingen hebbpn we
bet groote schip maar weer ojïgezocht. We
zaten aardig samengeperst, met een 80 man
in de barkas. De dom ine moet altijd in de
barkas en heeft daarom onder de m
soms de merkwaardige naam van „barkas
roeier". Die naam heeft ook nog een meer
of min symbolische beteekenis. Dio ver
klaar ik U echter niét. Dat blijft een ge
heim van insiders.
We keerden dan weer terug. Als bet
nacht was geweest, zouden we nog „du
vels" mee hebben moeten nemen (n.l. fak
kels).
De terugweg naar boord heb ik maar
aanvaard langs de z.g. dronkemanstrap.
Niet omdat ik „onbekwaam" was,
omdat ik het wat veiliger vond dan een
touwladder.
Het was gelukkig maar het spelen van
de verlaatrol geweest. We knoopten allen
onze zwemvesten weer los en haalden
letterlijken zin) weer ruimer adem.
Ziezoo, nu kan ik mijn huisbezoeken weer
beginnen.
We liggen geankerd voor Balestrand. De
laatste etappe van onze reis is begonnen.
Ds. P. PRINS.
XII stond in ons blad van 27 Juli.
VRIJDAG 2 AUGUSTUS
HUIZEN 301 M. Alg. programma, verzorgd
door de NCRV. 8.00 Schriftlezing en medita
tie. 8.15—9.30 Gram.pl. 10.30 Morgendienst
olv. Ds C. C. H. de Loos 11.00 Cello-recital
J. Blazer, mmv. J. Blazer (piano). 12.15 Gram.
pl. 12-30 Ensemble v. d Horst en gram.pl.
2.00 Gram.pl. 2.30 Chr. lectuur 3.003.45
Zang door S Both—Haas (sopraan), mmv.
H. Stigter (piano). 4.00 Orgelspel L. Blaauw.
5.00 Gram.pl. 5.30 Ccsncert R. Beute (piano),
F Zepparoni (viool), J. Wamars (altviool)
en H. Berghout (cello). 6.30 Causerie A. J.
Herwig. 7.00 Ned. Ghr Persbureau. 7.15 Re
portage. 7.30 Literaire causerie C. Rijnsdorp.
8.00 Berichten. 8.05 Haagsch Harmonie-orkest
olv. Zeldenrust. 8.55 Causerie Dr. B. H. Er-
né. 9.25 Vervolg concert. 9.55 Berichten.
10.00-11-30 Gramjnuziek.
HILVERSUM 1875 M. - 8.00 VARA. 12.00
AVRO. 4.00 VARA. 8.00 VPRO cn AVRO.
11.00-12.00 VARA. 9.00 Gram.pl. 10.00
Morgen/wijd-ng VPRO. 10.15 Voordracht A.
Bouwmeester. 10.35 Gram.pl. 11.00 Vervolg
voordracht 11.20 en 12.00 Gram.pl. 12.30 Ko-
vacs Lajos' orkest en gram.pl. 2.00 Voordracht
Lucy Pierson. 2.30 Graan.pl. 2.50 Piano-syn-
oopations H. Stafford. 3.00 De AVRO-Deci-
bels oLv. E. Mecnk. mmv. H. Stafford (piano).
4.00 Gram.pl. 5.00 Voor de kinderen. 5.30
Loe Cohen en ziijn orkest. 6.00 Voordracht B.
Groeneveld. 6.20 Vervolg orkestconcert. 7.00
J. C. C. Kayscr: Levensstijl. 7.20 Vervolg or-
kestooncert. 7.50 Berichten. 7.58 Herh SOS-
ber. 8.00 Reportage uit een jongenskamp t«
Leersum. 8.30 Uit het Kurdraus te Schevenin-
gen: Residentie-orkest olv. C. Schu' cht (Om
9.00 vervolg der reportage). 10.30 Declamatie
Jac. Elsacker. 10.40 Ds. E. D Spelberg. Hier
na berichten en Vrije. Godsd. Persbureau.
11.00 Jazzmuziek (gr,pl.). 11.30—12.00 Gram.
tziek.
DROITWICH 1500 M. 10.3510.50 Morgen
wijding. 11.05 Orgelspel R. New. 11.50 Tro-
cadero-Cinema-orkest olv. A. Dam. 12.50
BBC Dansorkest olv. H. Hall. 1.35 Gram pl.
2.20 Het Argyle-Theaterorkcst olv. Jones. 3 20
H. Darewski en zijn orkest 4.35 E. Colombo's
orkest. 535 BBC-Dansorkest olv. H. Hall.
6.20 Berichten. 6.50 Orgelspel R. Dixon 720
BBC-Militair orkest olv. B. W. O'Donnell.
8.05 Sam Browne zingt met begeleiding van
twee vleugels. 8.20 Percival Mackey en zijn
Band en B. Monshins Rio Tango-orkest 9.20
Het Celebrity-Trio. 9.50 Berichten. 10.10 Het
Bernard Crook kwintet. 11.05 Voordracht,
1135—12.20 Harry Roy en zijn Band.
RADIO PARIS 1648 M. - 7.20 en 8 20 Gram.pl.
12.35 Ccncert olv. Gaillard. 3.20 en 6.10 Gr.
pl. 8.20 Orgelconcert mmv. zang- en cello
solisten. 9.05 Orkest- en solistenconoert 11.10
Dansmuziek. 11.20—1.20 Nadhtconcert (gr.pl.)
KALUNDBORG 1261 M. 12.20-2 20 Concert
uit rest. ..Wivex". 3.50—5.50 M. Hansetts or
kest. 8 20 Voor de kinderen. 9.20 Hoorspel
met zang. 9.55 Gram pl 10.05 Hong. muziek.
10.45 Omroeporkest olv L. Gröodahl. 11-20—
12.50 Dansmuziek.
KEULEN 456 M. 6.50 Concert. 10.45 Vocaal
concert inmv piano. 12.20 Populair concert.
2.35 Gevar, concert. 4.20 Pianoduetten. 5.20
Concert. 7.20 Blaasconcert olv. Hütten 8.35
Rifkszending: „Ein Arbeiter fahrt auf Urlaub",
9.20 Omroepkleinorkest olv. Eysoldt. 11.20—t
12.20 Von Hindenburg-herdenking
BRUSSEL 322 en 484 M. - 322 M.t 12.20
Gram.pl. 1.30-2.20, 5.20 en 6.20 dito. 6.35
Kamermuziek. 7.35 Grain.pl. 8.20 Cabaret. 9.20
Omroeporkest olv Gason. 10.30—11.20 Dans
muziek. 484 M.: 12.20 C:am.n en zang.
12.50 Salonorkest. 1 50—2.20 Zang en gram.
pl. 5.20 Zang. 530 Harmonicamuzlek. 6.20
Gram.pl. 6.50 Pianorecital 7 35 Zang. 8.20
Salonorkest. 10.30—11.20 Grampl.
DEUTSCHLANDSENDER 1571 Meter.
8.35 Zie Keulen. 9.20 „Der betrogene Kadi",
opera vaa Gluck (gr.pl.). 10.20 Berichten.
10.50 Orgelspel. 11.05 Weerbericht. 11.20—
12.20 W. Kruger en rijn kapel.
GEEN OUDE KOFFIE MEER
V. ROSSEM' S
BLIJFT ALTIJD VERSCH
EN VOL AROMA
50-40-S0cts PER '/2 POND
FEUILLETON
TOEN MOEDER WAS
HEENGEGAAN
Een klein nichtje bij zeven neven
(45
Beschuldigd, veroordeeld en opgesloten,
sonder dat iemand mij een enkele vraag
gedaan had of naar mij wilde luisteren...
ik begreej) er niets van. Kon hot mogelijk
zijn dat men mij in dien toestand zou
laten, zonder mij gelegenheid te geven mij-,
zelf te verdedigen! Zouden zij zoo wreed
kunnen zijn?...
's Avonds laat kwam er eenige beweging
in huis. Ik hoorde fluisteren op het por
taal vlak bij mijn deur. Ik klopte en vroeg
hoe of het met Piet ging.
Ik hoorde zeggen: „Het is hard om haar
niet te antwoorden", maar een andere stem
zei: „Neen, mama heeft het ons verboden."
„Ik weet zeker- dat zij het bij ongeluk
gedaan heeft."
„In ieder geval had zij het moeten voor
komen. Zij haat Piet en Rosalie, hoorde hen
samen twisten en deze zegt, dat zij hem
een duw gaf."
„Ik geloof het toch niet", hernam Paul,
„daar acht ik haar niet toe in staat."
„Zij is driftig", ze Ernst, „zie maar een-s
hoe rood zij wordt bij het minste woord dat
haar niet aanstaat. Zij heeft een
gende na'uur."
„Arme, kleine Piet", hernam Paul
schreiend. „Ach! had ik hem dat spel maar
niet voorgedaan, ik zal het mijzelf nooit
vergeven."
Zij gingen naar hun kamers en men
hoorde dien avond geen enkel liedje, noch
getwist of heen en weer geloop van de
eene deur naar de andere. Het huis was als
u.tgestorven.
wist nu tenminste waarvan men mij
beschuldigde.
Ik kleedde mij in het donker uit en viel
al schreiende in slaap.
Den volgenden morgen bracht Thérèse
mij mijn ontbijt.
Medelijdend keek zij mij aan en zei dat
Piet nog steeds in denzelfden toestand lag.
„Is er geen hoop?"
„Alle hoop is nog niet verloren, maar hij
is toch heel naar."
„O! Thérèse, denkt oom ook dat het mijn
schuld is?"
„Ik weet zeker, dat je het niet met opzet
gedaan hebt", antwoordde Thérèse. „Ik heb
het hem ook gezegd, maar Rosalie vertelde
dat je met elkander aan het twisten waart."
„O! hoe slecht... Ik smeekte Piet om van
de leuning te gaan en toen Rosalie een gil
gaf, viel hij naar beneden."
„Is het mogelijk?... en zij zegt dat je
hem een stoot gaaft."
„O! Thérèse, zeg hun dat het niet waar
is! Zeg het vooral aan oom, want tante zou
het niet gelooven."
„Ik zal het hem zeggen. Het is schande
om je zoo te beschuldigen. Die slechte
Rosalie is tot alles in staat."
Thérèse ging naar beneden en ik dacht
dat men dadolijk daarna mijn deur zou
openen, maar het duurde geruimen tijd
•oordat zij met een verslagen ontsteld ge
laat terugkwam.
„Zij willen mij niet gelooven", eei zij.
zonder mij aan te zien.
„Heb je het aan oom verteld?"
„Mijnheer en mevrouw waren er beiden;
anijqheer luisterde wel naar mij, maar me-
ouw zei: „Ongelukkig weet ik, dat Ursula
niet tegen een leugentje opziet, en het ver
wondert mij dat Thérèse zich nog door haar
laat beetnemen." Mijnheer scheen niet te
eten wat hij gelooven moest; hij volgde
mij in de gang en zei: „Zorg dat het kind
geen kou of honger lijdt en van het noodige
voorzien wordt."
„Ach! mijnlieer, zei ik tot hem, zij heeft
geen kwaad gedaan!... Als u eens naar
haar toe wilt gaan?"
„Dat is onnoodig", antwoordde hij, „me-
rouw heeft met haar gesproken." Hij trad
toen met een bezorgd gelaat zijn kamer
eer binnen.
Een diepe zucht was mijn antwoord.
Van dat oogenblik af kwam er niemand
bij mij dan Thérèse, die mij driemaal per
wat te eten en nieuws van Piet bracht
maar zij bleef slechts een oogenblik, zeker
op bevel van tante.
Ik bracht al mijn tijd door, met het
minste geluid dat zich hooren liet, op te
vaneen, de weinige boeken die ik had tr
lezen, en aan den gelukkigen tijd te dan
ken. toen ik nog bemind werd en men mij
niet van leugens beschuldigde. Nu en dan
leunde ik met het hoofd tegen den muur,
sloot de oogen en zag in gedachten de wei
landen in bloei staan, en iedere -mni uit
onzen boomgaard met zijn bij'oiv' n vorm
eu dik gebladerte kwam mij voor den
geest te staan. Ik vergat het kleine kamer
tje, waarin ik mij bevond, den grijzen muur
der plaats tegenover mij, en zag niots dan
die zonnige vroolijke wereld. Ik wandelde
weer vrij langs de beek en over het lange
gras, ik plukte de geurige bloemen en zag
opnieuw den blauwen hemel en de. groene
velden,' en vergat geheel dat ook te „Wil-
gennof" de winter zijn wit dekkleed over de
velden had uitgespreid en de lucht met
zijn grauwe tint bedekt had. Eens, toen
Thérèse bij mij kwam, verzocht ik) haar mij
een boek te bezorgen.
„Ziedaar", zei zij tot mij, toen zij mijn
soep bracht, „ik kan niets anders vinden,
maar je kunt er veel uit leeren... en hier
heb je nog een ander om je wat af te
leiden."
Het eene boek heette „De Keukenmeid"
en het andere was een almanak. Ik was
een weinig teleurgesteld, maar deed mijn
best het niet te toonen. Thérèse bemerkte
het evenwel en zei: „Je zoudt liever iets
anders gehad hebben. Ik durfde geen van
die mooie boeken uit de kamer nemen,
begrijp je, maar ik verzeker je dat cr
mooie verhalen in den almanak staan..."
Ik bleef dus alleen met mijn boeken en
schikte mij zoo goed mogelijk in mijn lot.
Dienzelfden dag kwam Thérèse 's avonds
bij mij en vertelde mij dat Piet weer hij
kennis was en dat hij voor het oogenblik
buiten gevaar was. Met een verlicht hart
legde ik mij te slapen.
Het was, geloof ik, twee dagen later, toen
men mij kwam zeggen dat Piet mij wilde
zien. Verwonderd volgde ik Rosalie en
werd in de ziekenkamer toegelatep. Hij lag
met het gezicht naar den muur gekeerd
en tante, die bij zijn bed zat, keek mij met
een koelen blik aan, zeggende: „Hier is
Ursula, Piet."
Hij keerde zich niet om, bewoog zich on
rustig en zei bijna onhoorbaar door de
dekens die hij tot over zijn neus getrokken
had: „Ik wil haar niet spreken"
„Waarom heb je haar dan laten komen?"
„Ik wil, dat zij hier blijft."
„Wat een .vreemde gedachte, mijn lieve
ling!"
„Ik wil het...n
Er was niets aan te doen, want men
mocht hem niet tegenspreken. Ik bleef dus
bij Piet zitten, die zeer onrustig was, daar
hij niet slapen kon en iedere minuut wat
anders wilde. Tante verliet hem alleen als
rij ging eten en dan kwam Rosalie dadelijk
,in haar plaats, alsof zij vreesde hem alleen
met mij te laten.
Nu en dan verlangde ik erg naar mijn
eigen kamer, want tante sprak mij nauwe
lijks toe en dan nog altijd op dien koelen
toon; oom kwam driemaal per dag naar zijn
zoontje kijken en scheen mij niet eens te
bemerken. Thérèse's goede gela;\* zag ik in
het, geheel niet meer. Eens toen ik in stilte
schreide en dacht door niemand gezien' te
worden, zag ik eensklaps Pip's oogen op
mij gevestigd en een ooeenblik later, toen
zijn moeder hem te drinken wilde geven,
zei hij: „Ursula moet het doen."
„Wat is dat nu weer voor een gril", fluis
terde tante, terwijl zij mij het glas overgaf.
Piet wilde van dat oogenblik af aan
alleen door mij bediend worden. Tante was
daardoor niets vriendelijker tegen mij, in
tegendeel, zij was nog dubbel zoo streng als
vroeger.
Naarmate Piet in beterschap toenam,
werd zijn humeur onverdragelijker. Hij was
grillig, veeleischend en nooit tevreden.
Op zekeren dag, nadat hij het zijn moeder
en Rosalie braaf lastig had gemaakt, ver
viel hij in een diep stilzwijgen eD zou rnen
haast gedacht hebben dat hij sliep, als hij
niet zoo onrustig heen en weer gewoeld had
en telkens diep zuchtte. Het uur van ooms
bezoek was eindelijk gekomen. Piet wilde,
gestelnd door kussens, een weinig opzitten.
Zijn oogen, met zwarte kringen omringd,
hadden een vreemde uitdrukking en een
koortsachtig blosje bedekte zijn wangen.
„Papa", zoo begon hij, „ik heb u iets te
zeggen."
Zijn toon was zoo ernstig en zoo verschil
lend van dien waarop hij anders sprak, dat
het ieders aandacht trok. Rosalie die aan
het andere eind der kamer bezig was,
kwam met een angstig gelaat naoerbij.
„Papa, Ursula heeft straf gekregen om
mij en zij heeft toch alles gedaan wat zij
kon om mij te beletten van de leuning der
„Hoe nu, mijn kind!... Heb je niet zelf
gezegd, dat zij je een duw gaf?"
„Rosalie zei, dat ik bet moest zeggen... Ik
was bang...".
Hij wierp een ancs'igen. vijandelijken
blik op Rosalie weifelde een omrenblik en
hernam toen op vasten toon- ..Ik wil niet
langer onwaarheid smeken Ik hen bang,
dat God mij laat sterven nis ik iok
„Maar ip was toch ami het wisten met
je nichtje, toen je gevallen bent?"
(Wordt vervolgd)