CHRÜVERS JEUGD VOOR DE Oorlogsroman L Oorlog, het wereldschokkende gebeuren, dat ons ijl onze jeugd overviel, waarmee we opgroeiden en waarmee we, door de afstand, die ons scheidde van de slagvelden, vertrouwd raakten. Oorlog, die ons hier in omstandigheden bracht, die one eens gewichtig schenen, maar waarvan wa veelal nu bij een terugblik nog slechte de ko mische kant kunnen zien. Oorlog, die het levert van duizenden jonge man nen eischte, wier massagraven het doel zijn ge worden van vacantie-uitstapjes, slagveldentochten; eoovele bewijzen, hoe snel men leeft en vergeet. En toen, wapenstilstand, vrede. De tijd van het heroïeke gebaar was voorbij. Ruim vijftien jaar scheiden ons van dit gebeu ren. En in die tijd is de oorlogsroman ontstaan, de roman, die dit groote wereldgebeuren tot on derwerp heeft, het aan alle zijden belicht en de herinnering er aan bij ons levendig houdt. Eigenlijk al voor die tijd. „Le Feu" van Barbusse is reeds van December 1915 en bracht bij het verschijnen een geweldige ontroering teweeg. Hij durfde het aan in een tijd, toen de kanonnen nog donderden over Frankrijk, dit boek te laten verschijnen, dat tot bezinning brengen moest Maar het bleef vrijwel een eenling. Wat verder nog in de oorlogstijd zelf verscheen, was oorlogs- vcrheerlijking of amusementslectuur, die de oorlog voorstelde a!s een groote parade". De groote stroom der oorlogsromans komt na de vrede, vooral in de jaren onmiddellijk voor 1930. De tijdgeest was gunstig, het publiek verslond deze soort literatuur, het succes was verzekerd. Het onderwerp is nóg niet uitgeput, getuige J»et verschijnen van „Het liedje van den soldaat" van Barbusse in een Vlaamsche uitgave en „Tus- schen Wit en Rood" van Dwinger als vervolg op zijn „Het leger achter Prikkeldraad". De stroom zal misschien nog wel wat door vloeien, maar het getij is reeds gekeerd. De groote tragedie is bezig zijn spankracht te verliezen en niet meer in staat alléén de aandacht van den lezer, te bpefen. De oorlog begint inplaats van centraal idee ia het boek langzamerhand achtergrond te worden* waartegen zich andere gebeurtenissen afspelen. De aandacht van den mensch begint zich af te wenden van de beschrijving hoe het was, naar de vraag, hoe het worden moet. De oorlogsroman maakt plaats, of liever, heeft reeds plaats gemaakt voor d« na-oorlogsroman met zijn brandende vraag naar de weg terug. Getuige bijvoorbeeld „Dc weg terug'' van Re marque en „Gewas 1902" van Glaaer. Vast staat evenwel, dat bet oorlogsboek groote opgang heeft gemaakt. Het is nog niet zoo heel lang geleden, dat men u niet voor vol aanzag, als u erkennen moest, dat u „lm Westen nichts neues" nog niet gelezen had. Ik schrijf opzettelijk „nog niet". Waaraan nu een bock het te danken heeft, dat het opgang maakt, is vaak moeilijk na te gaun. Maar het moet toch in elk geval iets uitspreken, dat sluimerde in de groote massa. Het moet val len als een zaadje in een vruchtbare aarde, liet moet iets in het mcnschcnhart doen meetrillen, waardoor de nauwlijks waarneembare stem van den eenling, duizendvoudig versterkt, de wereld wakker maakt. Zoo heeft de stem geklonken van Barbusse, van Remarque, van Mary Lee en vele anderen. Uit alle landen. Want de oorlogsroman is een inter nationaal verschijnsel. Alle volken, die mee do groote worsteling gestreden hebben, hebben ook deze soort literatuur voortgebracht. Duitschland stond voorzeker aan de spits, maar ook de anderen lieten zich niet onbetuigd en een opgave van titels alleen al is schier eindeloos. Het spreekt dus vanzelf, dat, wanneer we do oorlogsroman gaan beschouwen a's literair-maat- schappelijk verschijnsel, de geweldige massa stof ons tot beperking dwingt. Uitgave „De Pauw", Culemborg. Laten we ons daarom bepalen tot de oorlogs roman in engeren zin, de roman van den soldaat aan en achter het front, en don om het typeo- rende en het gemeenschappelijke in al deze wer ken te vinden, het onderwerp van drie zijden trach ten te benaderen. Allereerst dan van p6ycliologische zijde. Do mensch, geplaatst in een wereld, die hem nood zaakt zich naar alle zijden te ontwikkelen, is een wezen geworden, dat in zijn gecompliceerdheid bij een veelhoek is te vergelijken. Het spraakgebruik steunt deze vergelijking. Im mers zeggen wij, dat we iemand van een andere zijde hebben leeren kennen, en hoe veelzijdiger ontwikkeld de mensch is, hoe beter gewapend hij staat in zijn strijd om het bestaan. Wat zien we nu echter in do oorlogsroman? Zoo dra de strijd begint is het, of de mensch minder gecompliceerd wordt. Met de uniform komt de eenvormigheid. Dit ver- licht onze taak, uit de veelheid treden enkele zij den scherp naar voren. Mooi wordt dit geteekend door Glascr in „Gewas 1902". Als de oorlog verklaard is, zijn als bij tover slag al ie klcinstcedsche ruzietjes in het Ziwabischo Provinciestadje vergeten, en de socialist Kremmel- bein staat naast rechter Bredius, die hem kort geleden wegens aansporing tot staking liet ««van gen nemen, op het podium, en zij voelen zich één in hun haat tegen Frankrijk. Dan komt de werkelijke strijd en schieten er aan elk individu slechts drie zijden over, het heelo leven van den soldaat wordt ons in alle boeken geteekend als bcheerscht door: dc zucht tot zelf verdediging, dc drang tot zelfhandhaving en de sexueele drang. De veelhoek is driehoek geworden. De drang tot zelfverdediging komt het sterkst tot uiting in do gedeelten, waar ons de strijd wordt beschreven in al zijn wreedheid. Ze vormen in menige roman de hoogtepunten van spanning. Barbusse verhaalt in „Het vuur" hoe een com pagnie soldaten in de loopgraven staat. Wanneer er dan enkele soldaten langs komen, die stilzwij gend vóór eiken soldaat in de wand van de loop graaf met bijl een gat hakken, om hen aldus de mogelijkheid te verschaffen, de loopgraaf te verlaten, om op den vijand los te gaan, dan staan alle gezichten in afwachting van het commando tot aanvallen, grimmig strak-oenvormig, zijn alle zenuwen gespannen door do felle noodzaak, te dooden of gedood te worden. Een middenweg is er niet. Enkele tooneelcn in „Van het Westelijk ïCont geen nieuws'' zijn door deze spanning onvergete lijk, kunnen door hun realiteit den lezer dagen lang vervolgen. Wie dit boek gelezen heeft, zal dit weten, ze zijn te gruwelijk om te herhalen. Het zou niet moeilijk zijn uit elk boek passages te citecrcn, die bewijzen, dat in zulke oogcnblikkcn de so'daat immuun is voor elke andere indruk. De" schrijver als ooggetuige moet deze momenten het levendigst navoelen en overschrijdt nu bij het beschrijven soms de grens van wat we in onze lectuur verdragen kunnen cn willen; de lozer on dergaat alles in het begin ademloos, maar stompt wonderlijk genoeg, bij herhalingen zeer spoedig af. Toch lijkt het me toe, dat nóg scherper dan door de vele verhalen van spervuur en foajonetaap»*'» gifgas en inslaande bommen, de intensit"1 von deze spanning geteekend wordt door R«nar<Iue het begin van „De weg terug". Een afdeeling soldaten ligt i* de voorste loop graaf onder zwaar vuur. Ade hemel voor hen is alles licht, als door c*n machtig helsch vuur werk. Vier jaar heef* dit leven voor hen zoo al geduurd. Allen liggen roerloos, weggegraven in de aarde. Dan zwijgt plo-tseling, gedurende enkele oogen- blikken,.fiet kanonvuur vóór hen, door onbekende oorzaak. Een groote stilte daalt over het veld. En nu blijkt de spanning. Zo is niet meer te onder drukken en wordt tot razernij. En pas weer als het vuur in vernieuwde hevigheid losbarst, voelt ieder zich weer normaal, spreekt het uit: „Die stil te was ondragelijk. Alles liever, dan die stilte, die 3e druk wegnam, waardoor Teder zichzelf Eon blijven." Maar aan het front, in het vuur, wordt niet alléén dc oorlog uitgevochten. In baar voorwoord op „Wat o^-'og" zegt Mary Lee: „De oorlog beweegt zich nu .lokken, oogenblikkcn van intense opwinding, ^afgewisseld door uren en maanden van eindelooze verveling. Negentiende van de oorlog bestaat uit wachten." En verder; „Voor lederen man aan het front wen den er zeven of acht gebruikt in oen andere posi tie in de achterhoede. Vertellen van den man aan ihet front alleen, beteekent; een achtste van het oorlogsverhaal vertellen." In de tijd, dat het vuur zwijgt, Ihet directe go- vaar niet aanwezig te, toont zich het sterkst wat ik zou willen noemen, de drang tot zelfhandha ving. Allereerst in physiekc zin, zich uitend in de voortdurende vraag naar eten. Er is geen oor logsroman, waarin dit verschijnsel niet uitvoerig wordt geteekend. Rémarquc zegt: „Voor den soldaat is zijn maag en zijn spijsvertering een vertrouwder gebied, dan voor ieder ander mensch. Drie vierde van zijn woordenschat is er aan ontleend." Wanneer Willy in „De Weg terug" de eerste avond weer thuis is na de oorlog, doet hij de gansohc familie van schrik achterovervallen, door binnen te komen met de gedoode haan van hun buurman. „Kijk eens, zegt hij triomfantelijk, een „Koclige schirraspirant". Liep me net voor de voeten, 't Is juist mijn tiende. Een jubileumhaan." En wanneer men dat stelen noemt, kijkt hij heel onnoozel en weet enkel te zeggen: „Dan heb ben we al heel wat gjeetolen!" Die wend niet gestolen, die werd simpel gere- quireerd. En nog eenmaal in hetzelfde bock, wanneer ze door de gendarmen betrapt worden en de geham sterde waren moeten afgeven, zegt hij: „Oud mili tair en eten afgeven, dat nooiU" In menig boek geeft deze eeuwigdurende vraag naar eten den schrijver de gelegenheid een humo ristische toon aan te slaan, die het lezen van de roman met al zijn gruwelen mogelijk maakt. Bittere ernst wordt het echter wanneer cr wer- kelijk gebrek aan voedsel gaat heerschen. In „Sennelager" vertelt Van Rumbceke van twee Bel gische jongens, die in een gevangenkamp zijn ge plaatst. 't Is in het laatst van de oorlog, het voed sel te scliaarsch. De een gaat met een werkploeg mee om aardappels te rooien voor de Duitschcrs en weet dan enkele knollen in zijn broek mee to smokkelen. De ander wacht hierop, en heeft reeds een vuur- tje aangemaakt, om de aardappels genietbaar te maken. Reeds is dc smokkelwaar de controle gepasseerd, dan kraakt er i®ts en rolt de inhoud van de broekspijpen hem voor de voeten. En dan is de teleurstelling bij den ander zoo groot, dat hij alleen liet kamp indwaaft, wanhopig, en bij een jonge boom gekomen, zich op de grond neerwerpt en in dc bast bijt, om zijn honger te stillen. Een zoo tragisch feit doet ons begrijpen, hoe het mogelijk Ls, dat in dit zelfde boek kan worden gesproken van mannen, die vol afgunst hun oogen afwenden van hun makker, die het geluk heeft gehad een rat te vangen, en die nu boven een vuurtje met welgevallen braadt. Maar ook van een drang tot zelfhandhaving ij» peychischen zin is er sprake in clko roman. Wanneer het gevaar weg te, dat de v *awea spant tot het uiterste en ze toch ook -^r in dwang houdt, op de werklooze dage in 1,el kamft of ver achter het front, dan ontr er ecn die gevuld moet worden. „We zagen", zegt R<w»-'r,Il,«. er nicts van hun (dat is de bur^nikc) wereld overbleef. Wo waren plotseling dc vreeselijkste manier alléén en we moeste- "et ®Héén klaarspelen. Dan ont stond een ,a-st practisch saamihoorighcidsgcvocl, d*t in M veld tot het beste groeide, wat de oor log voortbracht, tot kameraadschap." A. F. ZEELEN. De zieke WILLEM WEMERMAN De zomer spant een deken voor je uit van goede dingen, die je leven boort cn ziet; en slechts verlangen kun je naar pen wijd verschiep dat voor je fluistert met zijn klein geluid. Je ligt daar maar en hebt je witte lach voor allen die het leven breeduit bij je zet, ze zijn een stukje wereld aan je stille bed, de wereld die je in je dromen zag. Zo kijk je naar 't getij dat staag verloopt en in je kleine hart sluipt soms een groot verdriet, omdat het leven je niets anders overliet, dan stil te wachten op dat, wat je hoopt. 202 WIST JE DAT. De jonge strooper van de Rietpias (Slot.) Jan zit te genieten. Nü is (hij in zijn element. „De verrassing van Breda" is voor hem geen nieuwe geschiedenis, maar toch hoort hij weer veel nieuwe dingen, 't Is ook al zoo lang geleden, dat meester het op school vertelde. „Zóó'n opstel zou ik misschien ook wel kun nen maken", denkt Jan blij, „wie weet, als ik eens een tijdje lid ben Mijnheer Kingena leest nu nog voor, wie er de volgende keer een opstel moeten maken. Kees Stevels is er een van, en vol bewondering kijkt Jan zijn nieuwe vriend aan. Zoo werd Jan die avond ingeschreven als nieuw lid van de Knapcnvcrecniging „Jozef". „Wat zal ik nou veel leeren", denkt hij opgeto gen, als hij door dc donkere avond huiswaarts gaat, „'t lijkt wel of ik weer op school ga! Die inleiding over Vaderlandsohe Geschiedenis had Vader eens moeten hooren! 't Zou voor Vader óók best goed zijn, als hij nog naar de Knapen ver- ceniging kon, verleden weok zei hij nog dat Julius Caesar op 't zelfde schip had gevaren als Miohicl de Ruijter. Of was dat maar een grapje geweest?" Blij gaat Jan die avond naar bed. Hij is blij om de veroeniging, blij om alles. Nog lang ligt lnj over alles na te denken. Hij neemt zich voor om goed „voorstudie" te maken, zooals de Voorzitter dat noemt. En zijn insigne, zal hij die op zijn Zondagsohe pak dragen of op zijn door-de-weekschc? Op het Zondagsche maar, besluit Jan slaperig. rx. Een blij einde „Jan!" „Ja vader?" „Kom eens hier, jongen"ü6Zjg mej waj bloemen Jan is in het voortuig.' joopt hij op Vader toe, te planten. Nieuws^ slaat. die in de deur^- prettigs ste vertellen, jongen", k Heb jfhkcls. Zijn gezicht staat blij. zogt Siej^ jan> jjat gisteren die heer uit dc stad ."•geweest is, die het vischwater in pacht liad. heeft geen tijd meer om hier te komen vis* sahen, en nu heb ik een overeenkomst met hem gesloten. Ik neem de pacht over van hem, f33 voortaan mogen we hier vrij visschen. Vanmiddag ga ik naar dc stad, om een acte aan te vragen. Wat zeg je daar van, Jan?" Jan is er stil van. „Nu kunnen we voortaan op een eerlijke manier er wat bij verdienen", zegt Siem zachter. „Ja jon gen, we hebben het niet verdund Jan Beukels is nu een trouw lid van „Jozef". Zelf heeft bij al eens een inleiding gemaakt, t Is moeilijk voor de eerste keer, maar mijnheer Kingena heeft hem geholpen. De vorige Zondag is Siem Beukels voor t eerst met zijn vrouw en kinderen naar de kerk geweest. O, aJs het donkere hoekje van de zolder ver tellen kon, wat zouden we hooren van drinkbare gebeden, door vrouw Beukels opgezonden! 7^ raakt nooit uitgedacht over de groote omkf ihun leven. ,ae plas woont In het kleine huisje aan de v een gelukkig gezin. 't Is avond. .iegelijk uit zijn korte Siem Beukels rooktdnt pijpje, en leest d®J5usen. 2e doet het met een Moeder stopt d licht hart. zjjn eigen krantje voor zich lig- Ook JaiKnapenihlad", heet het, en Jaai maakt gen. „CVoorstudie" uit. «r z\ne Keetje zit tekstjes te bekijken van de mdagsahool. Ze heeft oen heel rijtjo voor zich liggen. „Kijk Moeke", zc-gt zo opeens, „dat is dezelfde lekst die daar aan de muur hangt". En met haar helder kinderstemmetje leest zij: „Roep Mij aan in den dag der benauwdheid, en Ik zal cr u uit helpen". Over het hoofd van Keetje heen ziet vrouw Beukels haar man aan. „Ja kind", zegt ze zacht, „dat is een mooie lekst". Kampeeren De fietsen bekeken, gepoetst en gesmeerd, De hoeken aan kant en de kaart bestudeerd. De plannen gemaakt en de datum bepaald, De kampspulletjes van zolder gehaald. Den melkboer gevraagd hoe hij denkt over 't wee., En de tent geprobeerd voor de zooveelste keer* Een week in de bossohen, een weck op dc hei, Een week in de duinen, een week in de wei. Zoo heolemaal vrij in de mooi natuur, Geen huiswerk-zorgen, geen proefwerk uur! Maar ver van de stad, om het vuur, voor de tent, De rust van den nacht, die je daar alleen kent. De rommel gepakt en voor 't laatst, met een traan, Bekeken de plek waar de tent heeft gestaan, De terugtocht aanvaard met een hoorbare zucht, En nog eenmaal die heerlijke dennenboschlucjg' Dan naar het huis in de stad, die je suf m$^a ,#i morgen- Geen kampvuur, geen tent meer corvee! „Di( U dc laatste keer dal wij spoortrein!je spelen kunnen, mijnheer de Groot: morgen is Jantje jarig!" Een Engelsch geleerde zegt, dat oesters niet zooveel voedsel bevatten als men gewoonlijk aan neemt; hij verklaart, dat één ei evenveel voedsel bezit als veertien oesters. Er werd voor het eenst glas gemaakt in het jaar 1226 (in Engeland). Het Tartaarsche alphabet telt 202 letters. De eerste ijzeren brug ter wereld is in 1773 ge bouwd te Shropshire over de rivier do Severn (Eng.). Rijst vormt het lioofdvoedsel van meer dan een derde van de bevolking der geheeie wereld. EEN GEHEIM DER NATUUR op vormen zonder ecnigen twijfel de zee-nyAlonia. een der Icarische eilanden, genaamd-«ld en dit Zij worden gedreven door een «urende stroom door zeewater, dat als een v-weet, waarom dit in een kloof neervalt. Nien-og minder is bekend water voortdurend strcEen raadsel der natuur! waar het tenslotte v -cANDEN MET BEIr n wèl-opgevoed Chinees iets aan te ge. beho* is het maar een kopje thee. Dat met één v«<t to doen zou al een grove ruwheid beteeke- nen, zooveel als: het is eigenlijk de moeite niet waard! Er zijn meer zonderlinge dingen: Zoo mag een zoon nooit naai- vader of grootmoeder genoemd worden, liefst zelfs niet naai- éénig lid van zijn vóórgeslacht! Generaal Hsieh-Hung-Chang mocht zelfs zijn naam veranderen in Haieh Telung toen ontdekt werd, dat zijn éérste naam teveel op dien van een voorvader leek! Een man mag tijdens zijn afwezigheid géén brief aan zijn vrouw schrijven. Wel aan zijn moe der, aan zijn kinderen of „aan de familie". Op dozo wijze kan hij dan de groeten insluiten. SCHERPE REUK Merkwaardige dingen hoort men dikwijls van de fijnheid van het reukorgaan bij de natuur volken. Negers kunnen de voetsporen van een blanke en van een neger aan den reuk kennen. De Bedouïnen laten zich bij het vangen van wn ontvluchten kameel voorai door den reuk der spo ren leiden. Van indianen verhaalt men, dat zij uit <len reuk van een onbewonde hut kunnen opma ken tot welken stam de laatste bewoners behoor den. De bewonens der Afrikaansche en Australi sche woestijnen kunnen de aanwezigheid van wa ter reeds vanuit de verte ruiken. EEN DAG WIT HAAR dragen de bewoners der romantische Samoa-eilari- den met hun groene palmen en purperen heuvels. Eiken Zaterdag behandelen de inboorlingen hun blauw-zwarte lokken met kalk, om ze te bleekcn voor den -olgenden Zondag. Eén dag per weck is hun haar bij gevolg wit. Daarna verschijnen deze menschen in gele lokken en dat duurt weer tot den volgenden Zaterdag! Rebus 201

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1935 | | pagina 12