ZONDAGSBLAD -ter-krantje Voor knutselaars EEN HANGER VOOR VISITEKAARTJES Dez& hanger bestaat uit een schild met een op geplakt bakje. Den uitslag voor het bakje zie je rechts op de jteekening. Snijden langs de dikke lijnen en cïe stippellijnen ritsen. I-Iet bakje in elkaar zetten en inet gluton op het schild plakken. Het schild in den ondereten rechthoek. Den bo vensten rechthoek snijd je uit en dan omranden. Hier plak je een leitje achter. Ook het schild moet omrand worden en beplakt met. sierpapier. Handige slojdwerkers brengen op het schild een eenvoudige versiering aan. Oplossing van het letterraadsel in het vorige nummer Rhododendrons. 1. R, voor 80; 2. Oho!; 3. kroos; 4 liedjes; 5. vergooien; 6. parelduiker; 7. rhododendrons; 8. Jan van Gents; 9. braadspit; 10. lorries; 11. stoom; 12. enk; 13. S. voor 70. Kunstjes en Spelletjes EE IJZERDRAADPUZZLE Ben je in het bezit van ijzerdraad en een buig tang? Maakt dan nevenstaand modelletje van ijzerdraad. De oogjes a en b moeten zóó groot zijn dat het lipje e van het hartje er door ge schoven kan worden. Oogjes c en d zijn iets groo- ter, zoodat de stang niet door de oogjes a en b heengetrokken kan worden. Is een en ander ge reed en ziet het er uit als onze teekening, dan moet je probeeren het hartje los te krijgen. Je zult er wellicht niet in slagen en daarom willen we het je leeren, opdat je het je kennissen eens kunt laten probeeren. Krijgen zij het niet gedaan, dan kun je hun laten zien, dat jij het wèl klaar speelt. Het tongetje E van het hartje wordt van binnen naar buiten door oog B gestoken, dan schuif je het jukje F naar oogje D van het stan getje en buig het tongetje E over het oogje D heen. Dan haal je het hartje, terug enhet is los. Om het weer in dezelfde positie terug te brengen, handel je in omgekeerde volgorde. GEZELSCHAPSSPELLETJE De leden van het gezelschap zitten in een kring en vlak naast elkaar. Een ieder houdt de handen op den rug. Van hand tot hand gaat nu een niet al te zware sleutel, waarmee van tijd tot tijd iemand, die hem op dat oogenblik juist in han den heeft, tegen zijn stoelleuning klopt. In het midden van den kring staat de zoeker, die den sleutel moet opsporen. Je mag den sleutel zoo wel links als rechts doorgeven, waardoor het zoe ken bemoeilijkt wordt. Wordt de sleutel in de handen van een mede speler gevonden, dan treedt deze in den kring als zoeker, terwijl de ander zijn plaats inneemt. GEFOPT Op een verjaardagavondje kun je ieder in span ning brengen en weer ontnuchteren, als je den aanwezigen verklaart, dat je ze iets kan laten zien, dat ze nog nooit tevoren gezien hebl>en, en dat ook nooit meer door iemand gezien zal wor den. Het is heel makkelijk, deze belofte te houden. Je kraakt eenvoudig een noot, Iaat hen het bin nenste zien, dat ze ongetwijfeld nog nooit gezien Van drie kleine poesjes door P. v. RENSSEN Om voor te lezen (Slot) In den donkeren hoek zaten ze te loeren, alle drie. Na een poosje zagen ze een heel, heel klein zwart gaatje onder de planken van den muur. „Daar komt de muis uit!" Maar wat was dat? Uit den vuilnisbak kwam een geluid, alsof er iets inviel, en vlak daarop hoorden ze „trip-trip-tripook in den vuilnisbak. Op hetzelfde oogenblik zaten de poesjes samen er omheen. Stil!.... Hoor, wéér dat getrip. En eer de twee anderen hetzelfde hadden kunnen doen, was Miep al op den rand van den bak gesprongen, en er in! Weer een geluid, alsof er iets in viel, maar nu vlak bij en harder. En de twee poesjes wisten nu wel zeker, wat dat was. De vreemde poes keek over den rand heen. Waar was de muis? Had Miep 'em? Nee, een muis zag ze niet, maar op den bodem van den bak lag Miep haar pootje te likken. „Maauw!" zei ze. Geen muis! Waar zou die gebleven zijn? De vreemde poes zat weer bij 't muizen gaatje te loeren. Maar niets was er meer te zien. Het gaatje bleef klein en zwart en geen muisje waagde zich er uit. Ondertusschen was Miep mauwend uit de vuilnisbak gekomen. Vreemd, vond Mies: wat liep ze raar! Zou haar pootje zoo'n pijn doen? Het was ook nog maar de eerste keer, dat zij uit muizen vangen waren gegaan, dat kon je maar zoo ineens niet goed. Hinkend liep Miep naar de deur met Mies achter zich. En toen ze stil de keuken binnengekomen waren ging Miep in haar mandje liggen, want ze had erge pijn aan haar pootje. Mies kwam er bij, en samen begonnen zij ijverig het zeere pootje met hun warme ton getjes te likken. Totdat het avond werd en Elly, het vrouwtje, hen toedekte. Den volgenden morgen was Mies het eerst wakker, ze had het vrouwtje gehoord; die was zeker al opgestaan. Stil sloop ze uit de mand, likte het restje melk van haar schoteltje en ging terug naar Miep, die niets gemerkt had en nog rustig in de mand lag, haar oogjes toe. En toen Mies haar wekte en de poeze-oog- 'jes zich openden, was al de pijn uit Mieps zeere pootje verdwenen. VerdwaaLd Klein Jantje ging eens wand'len, tot 't hoekje van de straat. Je weet wel, waar die winkel is en die lantaren staat. Tot zoover mocht hij loopen, want hij was nog zoo klein. Maar Jan dacht: „In die winkelstraat, daar moet het heerlijk zijn!" Hij keek eens om het hoekje en stapte toen kordaat, alsof hij was een deftig heer, in de verboden straat. Daar tusschen al die menschen, was 't ventje gauw verdwaald. Een diender bracht hem naar 't bureau, waar Moes hem heeft gehaald. Toen Jan was thuisgekomen, gaf hij zijn Moes een zoen en fluisterde zacht aan haar oor: „Ik zal het nooit weer dqpn". STIEN. hebben, en eet dat op; niemand zal het daar na ooit meer zien. „Flauw!" zullen ze wel zeggen, maar ondertus schen heb je ze lekker beet gehad! Grapjes Sergeant: „Jansen, wat was jij in het burger leven?" Beerput Jansen: „Kantoorbediende". Sergeant: Het zou wat; zeker 's morgens vuil nisbak beneden zetten en melk aannemen." Jansen: „Neen, daar hadden we een gepensio neerden sergeant-majoor voor." Marie, weet jij bet verschil tusschen een taxi en een wandeling? Nee, Sandy! Nu, dan gaan we natuurlijk te voet! Tijdens de rekenles in de laagste klasse komt do schoolopziener binnen. Hij neemt de les over en vraagt een jongetje in de eerste bank: „Als-mijnheer je twee konijnen geeft en ik geef je er ook een, hoeveel heb je dan?" „Vier," antwoordt de leerling. „Toe nou," zegt de schoolopziener, „je weet toch' wel, dat twee konijnen en een konijn geen vier zijn." „Nee, mijnheer, maar ik heb thuis ook nog een,™ Een professor, die over boord gevallen was, riep de matrozen, die hem redden wilden, toe: „Gauw, haal eens vlug mijn „Handleiding tot het zwem men" uit mijn koffer!" Af-tel vers-je Eun, deun, dip, Vet-te ka-ne kip Vet-te ka-ne Ok-Jce-le da-ne, Eun, deun, dip! Ee-ze wee-ze wee, O-lie in de fles'ch, O-lie in de kan, \Vie is de man? Eejxc, bee-ze, i.an, Ik ben er af en jij er an! ,192 behoorende bij NIEUWE LEIDSCHE COURANT ZATERDAG 15 JUNI JAARGANG 1935 Aan de Schoone Poort »mpels; e isdbetd e reschied Dit is, dit is de Poort des Heeren; daar zal 't rechtvaardig volk door treên, om hunnen God ootmoedig t' eeren, voor 't smaken zijner zalig- heên,dit psalmwoord leeft in 't hart der ge meente, zoo vaak zij naar het huis des gebeds opgaat om er woorden van zaligheid te hooren. Voor haar besef zijn reeds de deuren, die naar het heiligdom leiden, een rijke belofte van het geen er achter genoten wordt onder de bediening- des Woords, 't zijn voor het heilbegeerige hart liefelijke en schoone poorten in geestelijken zin, omdat zij den toegang ontsluiten tot de plaats, waar de klein-geloovigen versterkt, de verslage nen vertroost, de neergebo.genen opgericht worden. Maar ook in letterlijken zin mocht één der deu ren van den prachtigen tempel, die in Jezus' dagen op den berg Zion als een wonder van bouwkunst lag, met recht den naam van de Schoone Poort dragen. Er was naar den eisch dor architectuur volkomen harmonie tusschen den ingang en het statige heiligdom met zijn ruime voorhoven zelf. God is de opperste Bouwmeester en Kunstenaar, gelijk de Schrift Hem noemt. En nu kunt gij zien, hoe de toegangsdeur van zijn heerlijke gewrochten steeds iets verraadt van hun schoonheid. Aan 't allereerste begin der wereldgeschiedenis, die een bouwwerk zijner almachtige hand is, bloeit een fijk paradijs,... een schoone poort. Aan den ingang van den tempel der verlossing door Jezus Christus bespeurt gij de met hemelsch licht overdropen velden van Efratba en hoort gij de engelen zingen van vrede op aarde,een schoone poort. En hoe schoon is de paarlenpoort, die toegang zal ver- leenen tot het Nieuw-Jeruzalem, de heilige stad met gouden straten, waarin Gods genadewerk vol eindigd zal zijn! Het leven is echter vol van contrasten: vlak bij Se Schoone Poort van den tempel ziet gij een deerniswaardig mensch liggen, die voor het vlee- scheüjk oog niets aantrekkelijks had: een man, die van moeders lijf kreupel was, en daarenboven bedel-arm, hij liet zich dagelijks naar den fraaien ingang van het Huis des Heeren dragen; zij zetten hem daar neer om een aalmoes te begeeren van degenen, die in den tempel gingen. Voor een bedelaar scheen dat toch ook wel de geschiktste plaats. Van wien is eerder een blijk van barm hartigheid te verwachten dan van témpel- of kerkgangei's, die geacht worden den Heere te vreezen? Niettemin is een aalmoes steeds een schamele gave. Kleine muntstukjes. Zelden het kleinste der zilvermunten. Goud heelemaal niet Maar zie nu, de kreupelgeborenc ontvangt uit de hand van Petrus en Johannes, die geen zilver of êoud ter beschikking hebben, een veel grootere gave, die voor alle zilver en goud niet te verkrij gen was, hij werd door den Naam van Jezus zóó volkomen genezen van zijn pijnlijk gebrek, dat de schare, die hem kende, er zich over ontzette, te meer, omdat hij niet slechts wandelde en sprong, maar bdvendien God loofde en vasthield aan de apostelen, door wier dienst hij de kracht van Jezus' Naam aan eigen lichaam en ziel zoo ver rassend uit enkel genade ervaren had. De kreupelgehorene -heeft nog altoos zijn vaste plaats aan de Schoone Poort van den tempel. Niet van den prachlbouw op den Zion. Maar van den .nieuwen tempel, saamgevoegd uit levende steenen, op liet éénige Fundament, dat gelegd is. De nieuw testamentische tempel is de Gemeente of Kerk des Heeren, wier vleugelen zich sinds den eersten Pinksterdag wijd en zijd uitgebreid hebben en wel haast reiken tot aan de uiterste einden der aarde. De Heilige Geest is er in uitgestort en heeft er voor eeuwig woning in gemaakt, 't Is de Geest, die Jezus aan de ziel verheerlijkt als een alge- noegzaam Zaligmaker, en zijn Naam groot maakt als de reddende, verlossende kracht uit allen nood en dood. De velen, die in 't geloof door de Schoone Poort tot dien tempel ingegaan zijn, spreken van een schat des heils, die dddr te genieten valt, en roemen in de ervaring van een goedheid zonder peil. Volgens hun eenparige belijdenis misten zij het volle, bloeiende leven, zoolang zij buiten ston den, maar nu zij er binnen mogen huizen, klopt er een beginsel van 't eeuwig, zalig leven in hun ziel, die zich opheft tot Christus op den troon. 't Is een rijkdom van onverdiende zaligheên. Gewis, zoo is het. Maar bij dezen rijken zegen, dien zij deelachtig geworden zijn, mogen zij nim mer vergeten, dat er vóór de Schoone Poort een kreupele bedelaar ligt. Die man was een toon beeld van ellende. Hij vertegenwoordigt den nood der "wereld naar lichaam en ziel, die alle eeuwen door vlak voor de kerkdeur ligt. Wat is er een machteloosheid en gebondenheid, die aan den kreupelgehorene doet denken. Wat een geestelijke en tijdelijke armoede vlak onder uw oogen. Ach ja, 't is slechts een klein stukske der vreeselijke wereldeliende, dat God op het pad der gemeente heeft gelegd, zoodat zij er haast over struikelt, 't Meeste ligt ver van haar af buiten het bereik van haar helpende hand. Zij zou veel te zwak zijn en in alle behoeften te voorzien, of ze ook maar eenigszins te lenigen, maar de enkele kreupele bedelaar, dien God op den drempel der Schoone Poort gelegd heeft, i6 genoeg om haar deernis op te wekken. Gode zij dank, dat de Geest der liefde in haar woont en zij niet geheel vreemd is aan de ont ferming jegens den kreupelen bedelaar, die vra gend de ledige hand tot haar uitstrekt. De kerke lijke armenzorg doet wat zij kan, ofschoon zij óok dikwijls met Petrus moet zeggen; „Zilver en goud heb ik niet." Neen, in dat opzicht laat de gemeente zich niet geheel onbetuigd. Soms is zij zelfs mild in het geven, wetende, dat wat zij voor den minste der broederen gedaan heeft, aan Christus zelf gedaan is. Maar daarmede is haar taak geenszins vervuld. Geen lid der gemeente mag vergeten, dat er ook nog een andere armoede bestaat, waarbij zilver en goud geen rol spelen, maar die even nijpend is als broodsgebrak. Ontelbaar velen bedelen u aan. De één bedelt in zijn verlatenheid, waarin nie mand zich om hem bekommert, om een beetje liefde. De ander in zijn droefheid en rouw, die zija leven verduisteren, om een beetje troost, warme troost. Een derde verkeert in de diepste ellende, of schoon hij zich misschien in weelde baadt, omdat hij rich door.schuldbesef bezwaard voelt; hij bedelt om een woord van genade en schuldvergiffenis,... wié zal 't hem geven? Nietwaar, in zulke nooden voert gij niets uit met schatkamers, vol zilver en goud. Een ge meente, die wel brood op de tafel weet te leggen, voor woning en dekking weet te zorgen, maar niets heeft om den zielehongcr te stillen, blijft beneden haar heilige roeping. 1-Iaar kracht schuilt niet i«- 't stoffelijke -goed, maar in haar geestelijk bezit: „Zilver en goud heb ik niet; maar hetgeen ik heb, dat geve ik u: in den Naam van Jezus Christus, den Nazarener, sta op en wandel!" Hetgeen ik heb,... gij kunt als persoon en als Kerk slechts doorgeven aan de ellendigen wat gij zelf hebt. Niet als een eigen schat, maar als een genadegave des Heeren, die ook u uit vrije gunst geschonken is, toen gij als een kreupele, onmach tige bedelaar voor uw God kwaamt te staan, eu de ledige hand naar Hem uitstrekte om in uw zielenood een aalmoes van Hem te hegeeren. Hij heeft u veel méér dan een schamele aalmoes ge schonken. Hij heeft uw geestelijke onmacht door zijn kracht vervangen, zoodat aan u zelf de pro fetic vervuld werd; de kreupele zal springen als een hert. Gij zijt geestelijkerwijze door de kracht van Jezus' Naam genezen. En door de kracht van dien Naani zult gij de ellendigen op uw beurt kunnen helpen. Gij zijt het niet zelf, die hen helpt en redt, 't is de kracht van Jezus' Naam, die langs den geleiddraad uwer eigen persoonlijkheid voortschiet om bij de benauwden van ziel won deren van genade te wrochten. Groot was de verandering, die in den kreupcl- geboren bedelaar plaats greep; zijn enkelen wer den vast, hij wandelde "biet slechts,waarheen? Waar andere heen, dan door de Schoone Poort, de trappen op, naar den voorhof des tempels, om er springend, opspringend en lovend den Heere voor zijn wondere genade te prijzen? Daarover moesten de menschen, die hem kenden, zich wel verbazen en ontzetten. Hoe was 't mogelijk, dat de man, die altoos gedragen werd, daar nu juichend hup pelde en sprong, als om zijn genezing te demon- streeren? Is er niet iets 'beschamends in? Voor elk onzer persoonlijk? Misschien ook voor 't kerkelijk leven? I-Ioe komt het, dat er in onze voorhoven zoo zelden iets van den overgang uit den staat van geestelijke armoede en machtelooze gebondenheid tot den staat van het jubelende springen en loven gezien wordt? Het ontdekkende antwoord moet luiden: alleen hetgeen gij hebt, kunt gij door geven, hoe rijker uw eigen geestelijk bezit is, des te vaker zal het volk kx-eupele bedelaars zien bin nen gaan door de Schoone Poort van Gods Ko ninkrijk. De offerschaal A. NEELEMAAT Mijn leven wilde mirre zijn en wierook, 'n heilig reukwerk voor Uw aangezicht. Er was 'n engel, die de hemel look en mijn hoog hart bleef koud en dicht. Zóó heb ik, dwaas, mijn priesterwerk verricht, jaren na jaren tot Uw Heil'ge Geest mijn hart en donkre oogen heeft verlicht: Gij hebt op Golgotha Uw heilig Offerfeest? Nooit is het leven mij zóó waard geweest! Ik offer Gode Jezus' avondmaal de geurende teekens van Zijn God'lijk feest. Mijn leven is de kristallijnen schaal 185

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1935 | | pagina 11