kleu-ter-kranlje
Voor knutselaars
EEN DOOS VAN DUN KARTON
Breng onderstaande teekening op dun karton
Over. De maten staan overal bij, zoodat dit wel
geen moeilijkheden zal opleveren.
De stippellijnen zijn ritslijnen. Snijdt den om-
JUre"' uit en rits de aangegeven lijnen. Je ziet de
ptakstrookjes voor het in elkaar zetten. Voor je
Miet dit in elkaar zetten begint, breng je op het
deksed (bovenkant en zijkanten) oen leuke versie
ring aan. Maak deze versiering niet al te druk en
niet te moeilijk. Ook hier geldt het: eenvoud ken
merkt het ware!
Oplossing
Zoek maar
Dat is de houthakker!
Maar zie je ook zijn makker?
Kunstjes en Spelletjes
LUCIFERS-TOOVERIJ
Vraag iemand zes gave lucifons zóó neer te
loggen, dat er drie en een half dozijn van komt.
't Zal hem niet meevallen, want 't is een „weot".
I 't Gaat oj) de volgende manier;
III ón VI
(3) (6 y2 dozijn)
GOOCHELEN MET LUCIFERS
Neem van 12 gave lucifers op dusdanige wijze
een af, dat er ?leohts... één overblijft.
Dat lijkt wel een gooohelopgaaf, maar is het
toch niet. De oplossing is zoo eenvoudig als het
lei van Columbus. Van de 11 lucifers die overblij
ven vorm je gewoonweg met drukletters het
•woordje EEN. Er js dus „één" overgebleven!
yan de rebus in het vorige nurr-i^r
Het is goed om een vriendelijkheid '<>r te ge-
yen. De wereld zou er beter van worden, als wij
ftèn ontvangen weldaad verder gaven.
I
^an de raadsels in het vorige nummer
.1 Omdat het niet puntig is.
2 Een dreumes.
SSt een.
4 Omdat zij er te lang in liggen.
5 Een handschoen.
6 Omdat ze zoowel in de aarde als in het water
gevonden wordt.
7 Als hij zwijgt.
8 De klok.
"9 De appel.
Jan-ne-man weer thuis
door
ANNE DE VRIES
(Slot.)
Er zweeft een licht-je door de dui-nen.
Maar Jan-ne-man ziet het niet.
Er zijn stem-men, die roe-pen: „Jan-ne-
man!Jan-ne-man, waar ben je?"....
Maar Jan-ne-man hoort het niet.
Dan komt er een beest aan hol-len. Een
groot don-ker beest. Dat zet zijn poo-ten op
Jan-ne-mans buik. Dat likt met een lan-ge
war-me tong in zijn ge-zicht
Maar Jan-ne-man merkt het niet.
Een hond blaft, heel hard en heel blij. Het
licht-je komt heel vlug aan zwe-ven. En
twee ster-ke ar-men ne-men Jan-ne-man op
en dra-gen hem weg. De dui-nen door. Een
tuin door.... Een keu-ken in.... Die zet
ten hem neer op een groo-te stoel.
Daar is een moe-der. Die geeft een klei-ne
sla-pen-de deug-niet, twee zoe-nen op zijn
dich-te oo-gen.
Dan wordt Jan-ne-man wak-ker. Hij ziet
Een groot bord met biet-jes en spekHij
ziet Wim en Piet en Bel-lo, de hond. En
va-der en moe-der zijn er ook. En al-le-maal
kij-ken ze blij.
„Moe-der", zegt Jan-ne-man, „hebt u ge
huild?"
Er zit-ten nog tra-nen op moe-ders wan
gen. Maar ze lacht toch al weer.
Va-der gaat pra-ten. Of Jan-ne-man nu
wel weet, hoe stout hij ge-weest is. Hij heeft
„bah" ge-zegd te-gen het e-ten. Hij heeft
met de vork op ta-fel ge-sla-gen. Hij is weg-
ge-loo-pen. Hij heeft va-der en moe-der zoo
vree-se-lijk veel ver-driet ge-daan.
Jan-ne-man knikt maar. O ja, hij schaamt
zich erg. Hij is een lee-lij-ke, kop-pi-ge jon
gen ge-weest. Hij heeft wel hon-derd lee-
lij-ke din-gen ge-daan.
Maar als va-der niet meer praat, neemt
hij gauw een hap-je aard-ap-pels met biet
jes. En hij proeft ook e-ven van het spek.
Wat is dat raar! Van-a-vond lust-te hij
het niet en nu smaakt het zoo lek-ker! Hoe
kan dat nou?
„Het kind heeft hon-ger", zegt moe-der.
Zij gaat het e-ten warm ma-ken in de pan.
En dan mag Jan-ne-man al-les op-e-ten. Hij
lust het best, hoor!
Dan gaat hij naar bed.
En als moe-der hem on-der-dekt, slaat hij
bei-de ar-men om haar hals.
Hij zegt: „Moe-der, ik zal nooit meer weg-
loo-pen. En ook nooit meer bah zeg-gen. En
ik wil voor u wel al-le biet-jes op-e-ten van
de hee-le we-reld. Mor-gen da-de-lijk wel,
moe-der!".
Moe-der lacht.
„Mor-gen is het Zon-dag", zegt ze. „Dan
krij-gen we rijst met bes-sen-sap".
„Lek-ker!" zegt Jan-ne-man. „En nu bid
den, hè moe-der?"
Dan knielt moe-der voor het bed. En Jan-
ne-man knielt in het bed. Dan spre-ken ze
sa-men heel eer-bie-dig tot God. Ze dan-ken
den Hee-re, dat Hij Jan-ne-man heeft be
waard. Ze vra-gen om een nieuw hart-je,
voor een klein, stout jon-ge-tje.
En dan valt Jan-ne-man weer in slaap.
Hij droomt van een zee, die rood is van de
biet-jes. En van een ster, die te-gen hem
lacht.
Moe-der wascht in de keu-ken zijn bord
je af.
Nadruk verboden.
Snoep-je, snap-je,
snop-je
Snoep-je, snap-je, snop-je,
Poes heeft een rond kop-je.
Snoep-je, snap-je, snoop-jes,
En ook vier wit-te poot-jes.
Snoep-je, snip-je, snaar-tje,
En ook een aar-dig staart-je.
En snoep-je, snap-je, snijf-je,
Een zacht en mol-lig lijf-je!
Snoep, snap, snip-per-snien,
Heb je soms m'n poes ge-zien?
EEN MOND VOL
i Opgave: 1-Ioe schrijf je het getal negen en negen-
.tig duizend negen en negentig honderd en negen
en negentig?
i Oplossing: In geen geval zóó; 999999, want dan
krijg je iets heel anders. Je moet er een optel
sommetje van maken:
99000
I De uitkomst is dus een heel andere, dan 't lijkt!
EEN DICTé
Je vraagt aan iemand, in cijfers het getal der
tienduizend dertienhonderd en dertion te noteeren.
Allicht zal hij denken: dat is gemakkelijk genoeg,
<en gelijk op schrijven; 131313. Maar dan krijgt hij
iets geheel anders, zooals dadelijk blijkt, als jc dit
getal luidop leest.
Het werkelijke getal komt te voonschijn, als je
<or oen gewone optelling van maakt.
13000
1300
11313
De uitkomst is this 11.313, wat iets geheel an-
tlens is dan de misleidende opgave deed vermoe-
•den!
Grapjes
Onderwijzer: „Welk dier is met het minste voed
sel tevreden?"
Kleine Paul steekt zijn vinger op.
„Wel, Paul?"
„De mot, mijnheer!"
„De mot?! Hoe kom je daar bij?"
„Omdat die alleen gaten vreet,"
136
JAARGANG 1935
Eene plant met Hem
Want indien wij met Hem ééae i>lant
geworden zUn in de gelijkmaking zijns
doods, zoo zullen wij het óók zjjn in de
gelijkmaking zijner opstanding.
Rom. 6 5.
Het glorierijke Paaschfeest ligt weder achter
ons, de gemeente heeft er zich op verblijd in de
venhooging van Christus, die met de opstanding
uit de dooden begonnen is; zij heeft zich echter
óók verdiept in de vrucht zijner opstanding, en
in alle bedehuizen is de roem verkondigd van
Hem, die naar het Paulinische woord overgeleverd
Is om onze zonden en opgewekt om onze recht-
vaardigmaking.
Deze reohtvaardigmak i ng, waardoor wij voor de
hoogste viensohaar schuld-vrij verklaard worden
'in Christus, is een onuitsprekelijk groote genade-
Weldaad; zij beteekent onze rehabilitatie, ons her
stel in eer en rechten voor Gods heilig aange
zicht. Hiermede is de Paaschzegen echter niet uit
geput. Van even hooge orde is een tweede vrucht
van Jezus' opstanding, namelijk onze heiligma
king. Doze twee \Veldaden zijn even onafscheide
lijk met elkaar verbonden als de twee zijden van
één en dezelfde deur. Gij kunt de rechtvaardig-
making den buitenkant noemen omdat zij een
vrijsprekend vonnis is, dat buiten ons om ge
schiedt, terwijl de heiligmaking niet buiten, maar
binnen in ons plaats vindt,het roemen in ons
eerherstel voor God is ij del, indien- liet niet ge
paard gaat met de heiliging van ons innerlijke
leven door de kracht der opstanding.
Ieder moest dit vanzelf begrijpen, 's Mensohen
hart is echter arglistig meer dan eenig ding. Het
is van nature zóó aan de zonde gehecht, dat het
gemakkelijk op een dwaalspoor vervalt. Had Pau-
lus in het vorige hoofdstuk niet geschreven, dat
waar de zonde 't zwaarst is, de genade uiteraard
't heerlijkst uitschittert, wanneer zij die zonde
zelfs overwint? Maar daaruit volgt toch niet,
dat gij ongestoord in de zonde kunt blijven voort
leven onder het voorgeven, dat de genade dan 't
meest aan u verheerlijkt wordt. De apostel ver
werpt deze valsche conclusie met een krachtig:
,^dét zij vorre! wij, die der zonde gestorven zijn,
lioo zullen wij nog in dezelve leven?" Is het soms
niet waar, zóó gaat hij verder, dat zoovelen wij
im Christus Jezus gedoopt zijn, wij in zijn dood
gedoopl zijn? En wat beteekent dit anders, dan
dat wij als zondaren met Hem begraven zijn; de
doop was een afdalen in het watergraf, maar uit
dat watergraf zijn wij als dndere menschen op
gerezen om in nieuwigheid des levens te wande
len. En daarop volgt dan onze tekst: „Want in
dien wij met Hem één plant geworden zijn in
de gelijkmaking zijns doods, zoo zullen wij- het
óók zijn in de gelijkmaking zijner opstanding."
Eén plant zijn wij met Hom geworden!
Het beeld is ontleend aan den tuin- of bosch-
bouw, en wel aan het zoogenaamde enten. Een
twijg, die op oen stam geënt wordt, groe>it er met
tertijd mede samen, en wordt ei één en lotgemeen
mode. Zoo is ook de gemeente samengegroeid met
Christus en ééne plant met Hem geworden. Voor
namelijk wat zijn dood en leven, zijn sterven en
Opstanding betreft. Paulus zogt niet, dat wij één
plant met Hem geworden zijn in zijn dood, maar
in de gelijkmaking zijns doods. Er is immers ver
schil tusschen zijn sterven en óns sterven naar
don ouden mensch. Zijn sterven was verzoenend,
het onze geenszins. Er is geen gelijkheid, doch
enkel gelijkenis, al zijn wij één plant met Hem
geworden: waar Hij gestorven is om de zonden
dor zijnen te bedekken, daar is óns sterven een
afsterven van de zondiige natuur, dde in ons
woont, en deze stervensgemeensohap wordt zóó
compleet voorgesteld, dat Paulus kan spreken van
een begraven worden met Hem door den doop in
zijn dood!
Dit is iets andere dan hot blijven in de zonde!
Het is eenvoudig ondenkbaar, dat iemand, die
Idoor zijn geloofsgemeenschap met Christus één
plant mot Hem geworden is, op voet van vrede
met de inwonende zonde zou kunnen leven. Hij
zal er den strijd ten bloede tegen aanbinden, en
in 't bewustzijn van zijn eigen zwakheid, ja, on
macht, de genade des Heeren afsmeeken, opdat
zij de zondige natuur bedwingen, ten onder bren
gen en ten onder houden. Het worden van ééne
plant met Christus in de gelijkmaking zijns doods
sluit in, dat wat Christus naar het lichaam op
Golgotha overkomen is, in gewijzigden zin óók
als een oordeel heenga over ons zondige vleesch,
over onze bedorven natuur, over den ouden
mensch, die ook nog in de geloovigen wóónt, al
héérecht liij in hen niet meer onbeperkt.
En wat is Christus' lot op Golgotha geweest?
Hij is gekruisigd.
Hij is gestorven.
Hij is begraven,... en ziedaar dan de drie mo
menten, die (pit ons vleesoh door moeten maken,
indien hetworden van ééne plant met Christus
in de geldjlqnaking zijns doods ©enigen zin zal
hebben.
Gekruisigd 'zal allereerst onze oude mensch
moeten worden. Machteloos aan het vloekhout
geslagen, en prijsgegeven aan den vloek des
Almachtigcn.
Sterven, den laatsten snik geven, ook dat
ioordeel moet gaan over den ouden mensch met
al zijn booze begeerten, onreine goclachtcn, onhei
lige overleggingen en God-onteerenide driften en
roerselen.
Begraven worden behoort er nog bij: wie ter
aarde besteld is, is daarmede geheel en al uit den
kring der levenden verdwenen, en zoo moet de
oude Adam in ons opgeruimd worden.
Ziedaar het ideaal, dat de Schrift ons allen
vóórhoudt, 't Is een algeheele breuk met de zonde.
Het leven is te kort om het ideaal tot werkelijk
heid te maken. Alles i6 op aarde ten deele. Maar
het is roeping het dool zoo dicht mogelijk te be
naderen, de oude mensch te kruisigen, te dooden
en te begraven, om in nieuwigheid des levens te
wandelen.
Zie het laatstgenoemde niet voorbij.
Paulus zegt in den tekst, dat wij niet alleen in
de gelijkmaking dos doods, maaj' ook in die der
opstanding van Christus één plant met Hem moe
ten worden. Evenmin als bij den dood is er bij
de opstanding volkomen gelijkheid met Christus,
doch alleen een zekere gelijken/is, die echter reëel
is krachtens de geloofsgemeenschap, waarin wij
met Hem staan.
Jezus stond lichamelijk op uit 't graf, 't was
geen terugkeer tot liet tijdelijke aardschc leven,
Hij werd door de "opstanding integendeel uitge
heven uit don kringloop van het aarclsche en
vergankelijke om in te gaan tot een hoogero
levensorde, waaruit Hij goduroTide de veertig da
gen vóór Hemelvaart nu en dan in de mensche-
lij'k© levenssfeer verechencn is om kort daarop
weder te verdwijnen, 't Staat vast, dat wij Hem
ook daarin zullen gelijken, dat wij op den jong-
etcn Dag, evenals Hij, met een heerlijk lichaam
zullen opstaan. Maar hierop doelt de apostel niet,
wanneer hij spreekt over het worden van één
plant met Christus in do gelijkmaking zijner op
standing. Hij heeft het oog op do geestelijke op
standing uit het zondegraf en op den Godver-
li eerlij kenden wandel, die er het noodzakelijke
gevolg van is
Als nieuwgeborenen staan wij op uit het graf
van het oude leven, dat onder de macht des doods
etond. Deze .geboorte uit den Geest vindt haar
voortzetting in de steeds toenemende heiligma
king door dcnzelfden Geest, gaande van kracht
tot kracht steeds voort. De éénheid vanent en
stam openbaart zich hierin, dat wij als kinderen
dor opstanding wandelen, en daardoor alleen
reeds getuigen van Jeaus' opstanding zijn.
Eertijds waren wij den dood toegevallen.
Thans zijn wij het leven toegevallen.
Er werken nog wel neertrekkende krachten in
onze zied, om ons zoo mogelijk onder de macht
van den geestelijken dood terug te brengen. Maar
sterker zijn de optrekkende krachten der opstan
ding, zij plaatsen ons leven op hooger plan, zij
wokken nieuwe behoeften in 't nieuwe hart óp
den nieuwen weg, dien wij gaan, ziende op den
oversten Leidsman en Voleinder des geloo,fs,
Jezus, dewelke, voor de vreugde, die Hem voor
gesteld was, het kruis heeft verdragen en schande
veracht, en is gezeten aan de rechterhand des
troons van God. Wij zoeken en bedenken niet
meer de dingen, die op de aarde rijn, als waren
zij ons hoogste goed. Ongetwijfeld vervullen Vvij
ook onze aarclsche roeping met verdubbelde
trouw. Maar het eigenlijke doel van ons leven
ligt hooger, in de onzienlijke wereld, waar
Christus is.
Is deze doelstelling niet tc hoog?
Zij zou het zijn, indien wij op eigen kracht
aangewezen waren. Maar in alles wat de tekst
zegt, is 't Gods genade, die het werkt; zij maékt
ons tot één plant met Christus in de gelijkmaking
zijns doods; eveneens in die zijner opstanding;
zij roept ons uit 't zondegraf en bezielt ons met
de opstandingskracht van Christus. Daórdoor al
léén is 't mogelijk te wandele 1 in heiligmaking
en vreeze, zij maakt het pad der rechtvaardigen
tot een schijnend licht, voortgaande en Lichtende
tot den vollen dag toe.
Gaande door het
gezaaide
De morgen was stralend van zomerlicht
toen Jozais 't pad .ging door de korenvelden,
bloemen en grassen geurden zoet en heldrc
dauwdroppen glinsterden in het zonlicht.
en zijn discipelen plukten van de aren,
maar hij dacht, hoe hij als een korrel graan
gezaaid moest worden, sterven en opstaan,
om 't eeuwig bloeien Gods te openbaren.
o heiige vruchtbaarheid van dood en leven,
waarin gij, Heer, lieel ons bestaan besluit.
In aarclsche liefd' extatisch sterveftd geven
we leven, totdat ons acizocn dus sluit:
gij zijt voor ons gestorven nu wordt uit
uw bloei ons onze dood ten leven.
G. KAMPHUIS.
{Uit „Het Heerlijk Ambacht")
129