dMlir III»- JEUGD LETTERKUNDIGE KRONIEK VOOR DE 1. Windstilte, vereen van W. Hesöels. 2. Transparanten, vereen van Jo Kalmijn- Spierenburg. 3. De Uilenreek6. a Nieuwste Dichtkunst, door C. J. Kelk en Halbo C. Kool. b Wat niet vergaat, door Mien Lab- berton. c Middel-Nederlansche Lyriek, door C. J. Kelk en Halbo C. Kool. d Napelsgeel en Hemelsblauw, door J. Sjollema. e Vlaamschc verzen, door R. Herre- man en Marnix Gijsen. I Ruth, door Jeanne Otherdal. Uitgave: Amsterdam, Bigot en van Rossum. De twee verzenbundeltjes, bij Bosch en Keuning verschenen, zijn een paar deeltjes van de bekende Libellen-serie. Keurige uitgaven die voor enkele dubbeltjes iets fijns onder ons volk brengen. Zoo komt wel de kunst tot het volk, al is het nu de vraag of onze menschen dat zullen waardeeren, zooals dat moet. Zeker, is het, dat er onder onze jongeren veel meer dan vroeger vraag komt naar goede poëzie. Welnu, de prijs is dan nu geen beletsel meer. W. Hessels is een zeer fijnzinnig dichter, een waarachtig geïnspireerde, die bizonder teere, bi zonder-zangerige en ook heel diepe verzen schrijft, diep in den zin van rakende aan verre horizonnen en on-aardsche werkelijkheden. We zullen, lezende de verzen in „Windstilte", niet direct overtuigd zijn van een Christelijk dichterschap, noch minder van een „derde-réveil"- poëzie, doch een Christen, die dicht, kan niet al tijd geven: Christelijke poëzie; hij zal wel schoon heid geven, die God verheerlijkt als de Schepper van al 't aarde-schoon, dat telkens teeken is van boven-aardsche onvermoede heerlijkheden. Deze dichter voelt zich als de psalmist van den ouden dag: „een vreemdling hier beneên". Thuis voelt hij zich hier nooit volkomen er i6 altijd het heim wee naar het andere, den Andere. Hoor: HET HART IN DEN AVOND. Een donker hart zingt in den avond en de avond zingt zijn nood: wij zijn wel binnen dit leven gehavend, maar het verlangen is niet dood; ons werden de stille, zwarte boomen onder een lucht die blauwt, en alle zachte veilgo dingen vertrouwd; en alle duistre vreemde zonden en alle liefde en lust werden ons, die niet weigren konden, bewust; maar hier, waar menschen sneller praten als het gemis hen kwelt, en in een wereld, van God verlaten, geen hart een hart vergezelt, hier waar wij ons diepste zelf verraden in het wereldsche gedrui6ch, hier waren wij nimmer o duistre genaden tehuis Een hart zingt verloren in den avond en de donkre avond zingt: hoe ook binnen dit leven gehavend wij blijven vreemdeling... Een modern mensch, doze dichter, mensch van dezen tijd, en daarom zingt hij van uit de bloeds- gemeenschap met de velen, die „sneller praten" om hun onrust, om God weg te praten, als een jongen die in 't donker op een eenzaam pad fluit tegen zijn bangheid aan .Dichten" zegt hij, „is droomen met open oogen, en bij levenden lijve ver zijn weggegaan". Dit is het wezen van dezen dichter, wiens „herfstdroom" waarmee hij de wereld omdroomt, zoo schoon is, dat hij belijdt: „Wanneer ik zeg: kom laten wij te zamen naar buiten gaan, dit gouden herfstland in, dan weet ik wel; dit land achter de ramen blijft onbereikbaar, maar een troost ligt in het zich verbeelden en een droom zoo fel dat nergens zijn zoo diep doorgloeide boomen, asters zoo stralend, hemelen zoo hel, en dat wij zelfs vergeten dat wij droomen. En nu denken we aan de „gouden najaarslaan" van Jacqueline v. d. Waals, die zong: Waar gouden de portalen zijn, Hoe zullen daar de zalen zijn... W. Hessels is als dichter een heel sympathiek© droomer wiens 6choone verbeeldingen worden uit gezegd als met de stem van één, die maar zoo stil voor zich heen praat, zelf niet wetende hoe wonderlijk boeiend hij ons bant binnen den too- verkring van zijn schoonheids-, zijn Godsver langen Wonderlijk, dat soms een vrouwestem manne lijker, donkerder en forscher klinkt dan die van een man Zoo is de stem van Jo Kalmijn-Spieren burg. Komt dit, wijl ze verstandelijker dicht, niet zoo onverbiddelijk-geïnspireerd en daarom nuchterder? Er is in veel opzichten ook verwantschap, maar als zij 't zelfde zegt, klinkt het niet zoo overtui gend-dichterlijk. GEMIS. Ik vind in ieders oogen 't eigene gemis, de hunker om met één gemeen te zijn, de schuwe angst om heel alleen te zijn. Ik weet in 't sterkste hart die heimelijke hang, d' ontsteltnis van de .groote eenzaamheid, die aan het leven spoelt zoo zeeëwijd. Maar trots wij torsen 't zelfde donkere gemis en wenden naar dezelfde droom 't gelaat en schreien naar eenzelfde dageraad. Wij mommen onze armoe zorgelijk en gaan de weg niet naar elkanders eenzaam hart Wij dragen elk alleen dezelfde smart. Een goed vers, maar 't heeft niet die vlotte vlinderlichte vaart als 't vers van Heseels. Heel goed, fijntjes en zuiver, zijn haar natuur impressies weergegeven in liedjes als MUZIEK... Het stadje was een instrument, waaruit de regen fijntjes de geluiden riep, geen enkle pijp, geen enkel gootje sliep. Het neuriede al met 't eigene geluid. De huisjes hingen langs de grijze gracht te luisteren. Een vensterken glom geel van lamplicht. Dat keek zoo stil en heel vertrouwelijk en goedig in de nacht. Het stadje was een instrument, waaruit de regen fijntjes de geluiden riep. En ieder ding werd puur muziek en schiep een eigen liedeken, een nieuw geluid. Iels visionnairs hebben vereen als ,Dc ster vende" en „De doodo". „De Stervende", zwaar en breed van gang, eindigt: Al wat hij in zijn leven onuitsprceklijk had bemind verdwarrclde als brosse blaren in de rulle wind. De stilte overstelpte hem. Zijn oogen werden groot en zagen kinderlijk verwonderd in de donkre dood. Toch wel een dichteres, zegt ge, als deze visie je stil doet worden van eerbied voor het wonder van... het sterven. „De Uilenreeks" wil op héér wijze hetzelfde als „de Libellen-serie". Voor 0.75 hebt ge hier o.a. heel aardige bloemlezingen, al bedoelt dit niet te zoggen, dat de gekozen vereen „aardig" zijn, die zijn wel vaak heel eigen-aardig, zooals dat versje van Van Oosten; MINIATUUR. Het heeft zich aldus toegedragen: zij kwam hier hard voorbij geiend en is daar, bij dat rood cement, tweemaal over den kop geslagen, men heeft haar naam nog kunnen vragen, dit zijn de stukken van den wagen, de oorzaak is ons niet bekend. Dit is journalistieke rijmkunst, een roffeltje op de ontelbare doodsberichten in de rubriek Auto- en motorongelukken. Er zijn gekker vereen in de „nieuwste dicht kunst" dat dit, b.v. uit „De Gemeenschap" dit dingetje van Mien Proost: SPRINGTOUWLIEDJE Ik lag in bed en telde mijn zonden Ik had er zeven en dertig gevonden Ik prevelde gauw een acte van berouw Maar heb het toch prettig gevonden. In spin De hemel in Uit spuit De hemel uit. Prosit, o „gemeenschap", die toch, meen ik religieus bouwen wil aan de gemeenschap. Dit „springtouwliedje" is typeerend. Er zijn veel cynische verzen in deze verzame ling, die bewijzen hoe wanhopig het er in de zie len uitziet en... in de dichtkunst der allerjong sten, d.w.z. der dichters na 1910; er zijn ook wel wat veertigers bij, als Jan Greshoff, die vermoe delijk al vijftig jaarronden meemaakte en Martien Beversluis, en Marsman. Willem de Mérode vond ik er niet bij; doch er komt straks een bundeltje „Moderne Lyriek", die ook de ouderen laat mee doen. We zullen zien. Op heel veel verzen uit dit bundeltje zal later van toepassing blijken te zijn deee versregel van Marsman: En wat is het allee te samen nu nog geweest... En de dichters zullen daarop laten volgen: Over hoeveel zal ik mij niet blijven schamen? en hoeveel is er dat misschien nooit geneest? Als de zielen niet genezen, dan zal 't er niet heter op worden met de allernieuwste dichtkunst. Nog één citaat: Hebt ge al es gehoord van den dichter J. C. Noordstar? Hij geeft dit licht: En nu was ik gister in de bieskoop*) en raad nou wie er binnenloopt, 't is Henk met een vrind; en 't was er zoo vol, maar zij hadden plaats besproken; en zij komen wat laat, en de heele rij staat op en Henk stapt voor de menschen langs. 't Ware te wenschen, dat Noordstar niet voor de menschen langs had durven loopenmet deze prullaria die uitgegeven zijn onder den schuilnaam: Eben Haëzcr. Gekke wereld toch... Mien Labberton vertelt niet onaardig. Religieus van strekking, in vrijzinnigen geest Middcl-nederlandsche Lyriek is niet voor iedei^ een; de taal is niet zoo gemakkelijk voor wie er niet op „getraind" is. De verzamelaars hebben dans drink- en minneliederen door „minne- streels" gezongen, hier bijeengevoegd; men vindt hier verscheidene minder bekende vereen als ook heel oude „getrouwen" die elke bloemlezing geeft. Sjollema is een schilder, die prettig vertelt van zijn ervaringen in Napels, Marseille, eniz. Hij ver luchtte zijn schetsen met eigen werk.. „Vlaamsche dichters", door R. Herreman en Marnix Gijsen bewerkt, geeft een beeld van wat er de laatste decenniën in Vlaanderen is ge presteerd op 't terrein der nieuwste dichtkunst. Ook hier veel wonderlijks, grilligs, cynisch; zoo nu en dan iets sympathieks; over 't algemeen is ook hier het chaotisohe overwegend; de experi menten zijn vele, ook hier maar zelden „proef houdend" gebleken ten aanzien van de wetten en de verwachtingen der schoonheid. Ruth is een kinderlijk-teer verhaal van de schrijfster Jeanna Oterdahl, bekend vooral door haar roman „Inger Skram". „De Uilenreeks" wordt door haar uitgeesfter goed verzorgd in technisch opzicht; keurig zijn in fleurige bandjes de boekjes voor 't oog. A. WAPENAAR. Niet: bioscoop, zetter. Wilt gij veel van het loven ontvangen, begint dan met veel van u zelf te ei&chon. MELATI VAN JAVA. j 114 WIST JE DAT Jan Vermeer door D. v. d. STOEP (Vervolg) Jan kijkt voor zich op den weg om de diepste plassen te ontwijken, maar het begint al te sche meren en hij kan niet goed meer zien, waar hij stapt. Vooruit maar, wat geeft het. Hij komt toch drijfnat en beslijkt thui9. Zijn eene hand gaat pijn doen van het vasthouden van de zak. Hij verwis selt eens. Zoo gaat het weer beter. Als hij een maal 't dorp m. door is. Dan moet hij linksom en krijgt het windje achter. Ha, daar zijn de eerste huizen al. In het dorp is de wind niet zoo hevig. Jan haalt diep adem. Hij is moe. Spoedig is hij nu bij de Rooiepannen- buurt. Dan volgt de woonschuit van Japie. Jan loopt nu achterover en laat zich duwen door den wind. Hij hoeft de zak niet meer vast te houden. Die blijft vanzelf wel hangen. De schuit van Van Dongen ligt met verlichte ramen in de vaart. Misschien is Japie al thuis. Dan blijft Jan plotseling geschrokken staan. Voor de brug die vlak bij de schuit ligt is de wal kant weggezakt door de zware regen. De houten vloer van de brug ligt aan deze kant bijna op hel water. Zal hij er nog over kunnen? 't Is te pro- beeren. Gelukkig dat er vlakbij een lantaarn staat. Nu kan hij iets zien. Voorzichtig laat hij zich zak ken op de weggezakte walkant. Hij hoort in de verte een fietsbel en draait zich om. Er komt een fiets aan. Hij ziet een fietslan taarn snel naderkomen. Als een haas kruipt hij weer op den weg. „Pas op!" roept hij, „pas op," maar zijn stem gaat verloren in den fluitenden wind. Hij springt op zijn beenen en zwaait met zijn ar men. De fiets is vlakbij. Wat heeft die fiets een vaart. Hét licht van de lantaarn verblindt Jans oogen. Gaat er een ongeluk geibeuren? De fietser heeft hem gezien en remt hevig, maar het is reeds te laat. Jan grijpt het blinkende stuur, dat hij plotseling naast zich ziet in een laatse poging om het ongeluk te voorkomen. Hij voelt een stekende pijn in zijn been. Er spat vuur in zijn hoofd. Een gezicht is vlak bij het zijne. Het is Bakker. Aller lei sterren dansen voor zijn oogen. Dan weet Jan nergens meer van. Xm. Japie komt van de bruiloft en moet een nare boodschap gaan brengen. Japie is al een eindje het huis van het gouden .bruidspaar ingeschoven, als hij bemerkt, dat Jan niet meer achter hem loopt. Hij haalt zijn schou ders op. Op 't laatste oogenblik is Jan dus nog achtergebleven, denkt hij. Affijn, dadelijk schom mel ik hem wel weer op. Eerst even Simon en Aaltje feliciteeren. Het duurt nog even eer hij het bruidspaar bereikt heeft. Met roode hoofden van de warmte laten ze de stroom langs zich heen gaan en drukken handen en knikken en danken en lachen. Als Japie het bruidspaar bereikt heeft ze,gt Simon: „Zoo Japie, was je ook in de buurt?" „Ik wel," zegt Japie, „ik ruik zulke dingen. Wel gefeliciteerd Simon en jij ook Aaltje en ik. blijf me nog vele jaren in de klandizie aanbevelen." De menschen in de buurt lachen. „Vandaag hebben we niks noodig," zegt Simon, „ga maar door met je kassie. En wclbcdankt voor je .goeie wenschen." Japie schuifelt verder, voetje voor voetje. In het achterhuis staat een lange tafel met glazen wijn en limonade. Japie krijgt oen glas limonade, dat hij haastig uitdrinkt, en een sigaar. Die steekt hij In zijn zak. Voor Vader. Als hij de deur uitkomt, kijkt hij uit naar Jan, maar voor het huis is niemand meer te zien. De menschen schuilen voor het onweer, dat snel op komt zetten. Jaap gaat in de schuur achter het huis van Simon, waar nog meer menschen schuilen. Jan is er niet bij. Hij zal wel ergens in de buurt een schuilplaats hebben gevonden. Als het onweer over is, gaat Japie den weg op en loopt links en rechts een paar huizen en boer derijen af om Jan te zoeken. Hij is er niet Zeker naar huis gegaan. Er zit niet anders op dan zijn voorbeeld te volgen. Het valt niet mee in dit stormachtige, natte weer. Japie knoopt zijn jasje stevig dicht en zet zijn kraag op. Hij kan wel tegen een buitje. Hij komt buiten de huizen en zet zich met stevige passen schrap tegen den wind. Jan zal wel veilig thuis zitten, maar Japie is er toch niet heelcmaal ge rust op. Hij wou niet naar huis vanmiddag. Hij zal toch niet ergens aan 't zwerven zijn in dit weer in zijn kieltje, doorweekt van den regen? Brrr, wat een weer. Gauw naar de schuit en droge kleoren aantrekken. Als de regen ophoudt, kan hij misschien vanavond nog wel even naar „Lommerrijk" om te zien of Jan thuis gekomen is. In de Dorpsstraat fietst Bakker hem voorbij. Hij gaat vlug voor den wind. Er is verder niemand op straat te zien. Het is „weertje-blijf-in-huis". Japie ziet de schuit al in de verte liggen. De vensters zijn verlicht. Vader is thuis. Gelukkig. Hij stapt op de plecht, de deur in. „Hallo, Va..." zegt hij en blijft geschrokken staan. Voor zijn kooi zijn de gordijnen weggeschoven. Vader staat er voor met nog iemand. Dat is.dat is Bakker. Ze staan gebogen over het bed. Even vangt hij een schim op van een bleek jongensgezicht. Het is Jan. Vader draait zich om als hij de deur „Wat is er?" vragen Jaaps angstige oogen. „Er is een ongeluk gebeurd," zegt Vaders kalme 6te'm. „De brug hier vlakbij is weggezakt. De jon gen zag Bakker aankomen en ging op den weg staan om hem tegen te houden. Bakker is tegen hem opgereden en met de fiets over hem heen- gevallen. Hij is bewusteloos." Vader wendt zich nu tot Bakker: „Gaat u even naar den dokter en dan kan Japie Jan z'n vader gaan waarschuwen." „Goed," zegt Bakker, „dan loop ik meteen naar den veldwachter. Er moeten een paar lampen bij do brug komen. Heb jij niet zoolang een lamp, Van Dongen, voor er meer ongelukken gebeuren?" Van Dongen haalt twee nieuwe kaarslantaarns uit een kast. „Die moeten dan zoo lang maar dienst doen." Bakker steekt de lampen aan en gaat naar buiten. „Zou 't erg zijn?" vraagt Japie, terwijl hij naar Jan's bleeke gezicht kijkt Vader haalt zijn schouders op: „Ik weet 't niet, maar 'k geloof, dat 't nog wel mee zal vallen. Kom, ga jij maar gauw naar Lommerrijk, maar trek jo andere jas aan." Als Japie bij de brug komt, staat aan deze zijde al een brandende lamp. Bakker klimt voorzichtig naar de overzijde. Japie volgt zijn voorbeeld. De brug ligt vast in de vereakte grond, maar een heel eind in de diepte. Als Bakker hier naar be neden was gestort met zijn fiets... Jaap moet er niet aan denken. „Ziezoo," zegt Bakker, terwijl hij de tweede lantaarn midden voor de brug zet, „nu is het wat veiliger." Hij gaat weer voorzichtig naar de over kant en is even later op weg naar den dokter. Jaap loopt voor den wind op een drafje naar „Lommerrijk". Het regent niet meer. Het wolken dek is gescheurd en hier en daar blinkt een ster, waarover wolkflarden haastig heenjagen. (Wordt vervolgd) Tweedertien der volwassenen sterven vóór hun 39ste jaar, drievierden vóór hun 51ste en op de twaalfduizend mensohen leeft er één een heele eeuw. Of een brug na haar voltooiing zware laaien Kan dragen, wordt jn Britsch Indië aitijd geconiro- leerd door micklel van olifanten. Geen dier heeft zoo'n fijn instinct om te voelen of iets sterk ge noeg is om hem te dragen, als de olifant. Lijkt het hem niet pluis, dan is hij er met geen stok slagen overheen te krijgen. In het Britsch Museum te Londen worden stuk ken linnen bewaard, die 2000 jaren en langer ge leden geweven zijn in Egypte. Dit weefse. is zoo fijn, dat er 500 draden op één vierkante inch (2Yz cM.2) gaan, terwijl ons fijnste weefsel tegen woordig 120 draden per vierkante inch. telt. Do Victoria watervallen in Afrika zijn de mooiste der wereld. Ze zijn meer dan 140 M. hoog, d-i. dubbel zoo hoog als die van de Niagara. De kracht, waarmee het sap van den Ameri- kaanschen wijnstok in de plant omhoog stuwt, heeft een druk van meer dan twee atmosferen. Een Japansche specialist is van oordeel, dat de Japanner zoo klein blijft omdat hij altijd op grond zit met gekruiste beenen. Professor Siedentopf, werkzaam aan de Zeiss- fabrieken te Jena, heeft een microscoop samenge steld, die 25.000 maal vergroot. De sterkste micros coop, die wij tot dusver Kenden, vergroot 1000 tot 1500 maal. De meeste Londcnuars van middelbaren leeftijd zijn eenigszine harahoorig, naar men zegt als ge volg van het voortdurend straatrumoer. Het was koning A-ah-ni-pad-da, van Ur, in Mesopotamië, die het oudste gebouw ter wereld deed bouwen, dat tot op den huidigen dag nog bestaat. Hij regeerde ongeveer 4500 jaar v. Chr., zoodat bedoeld bouwwerk ongeveer 6500 jaar oud is. Het is een kleine tempel, die zich bevindt te Ten el Obeid, op 4 mijl afstand van Ur. Een gewone locomotief doet het werk van 900 paarden. 85 onzer delfstoffen bestaat uit steenkolen. Rebus 119

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1935 | | pagina 12