ZONDAGSBLAD
-ter- krantje
Voor knutselaars
EEN BORSTELHANGER
Hiervoor gebruiken we sfevig karton.
Tpeken eerst don uitslag van het bakje, waar
de •niitel in moet komen. De maten staan overal
bij. i.' B I. Het schild bij B II levert evenmin
mni' ukheden een rechthoek waar je boven aan
horken van 3X5 cM. wegsnijdt. Boven laat je
het -child 6 cM. uitsteken en onder bijv. 3. Do
totaal lengte wordt dan 28 cM.; de breedte 9 cM.
Beide uitslagen geteekend? Dan snijden en
ritsen, m elkaar zetten met losse plak6trookjes,
omranden en met sierpapier beplakken. Bakje en
schild afzonderlijk. Plak daarna het bakje met
dextrine op het schild. Aan den achterkant van
het schild een stukje olifantpapier.
Oplossing
van de rebus in het vorige nummer
Ons humeur lijkt op een tooncclkijkcr, die net
naar het uitkomt de dingen verkleind en vergroot
lean laten zien.
Kunstjes en Spelletjes
DWARS DOOR DE WERELD
De spelers vormen een halve maan op stoelen,
die ruim uit elkaar zijn geplaatst. Een der spelers
is de wereldreiziger. Hij schenkt ieder der anderen
den naam van een land, werelddeel of provincie.
Jan is Afrika. Theo Australië, Geert Duitschland,
El ly Zuid Amerika enz. De spelers moeten dat
goeu onthouden.
Nu begint de reiziger zijn tocht door de wereld.
Hij loopt of draait tusschen de stoelen door. om
de stoelen heen en staat eensklaps stil. „Mel
bourne!"' roept hij bij Jan ;n de buurt. Deze staat
verschrikt op en is een pand kwijt, want zelfs
de kinderen der fröbelschool weten, dat Mel
bourne niet In Afrika, maar in Australië ligt
Theo had dus op te staan! Bleef hij zitten: een
pand kwijtl
Ieder die wordt aangeroepen draait één keer
rond z'n eigen stoel. Wordt het woord tweemaal
genoemd achtereen, dan draait hij tweemaal rond
s'n 9toel, enz
Aan het eind worden de panden als naar ge
woonte ingelost, terwijl zij bedekt blijven.
Jan-ne-man loopt weg
door
ANNE DE VRIES
II.
Hoor, daar fluit een vo-gel.
Waar zit die?
Jan-ne-man glijdt van zijn stoel. Hij doet
de keu-ken-deur o-pen.
O kijk eens! Die vo-gel zit in een struik.
En die struik staat in de dui-nen. En de dui
nen zijn vlak ach-ter het huis.
Wat fluit die vo-gel?
Pie-re, wie-re, wiet!
Huil toch zoo niet!
Doe je moe-der toch geen ver-driet!
Maar Jan-ne-man wordt nog boo-zer.
Hij zegt: „Ja, fluit jij maar! Jij zit vlak bij
de bosch-bes-sen! Jij hoeft geen biet-jes te
e-ten. Dan zou je ook wel an-ders pie-pen'"
Wacht eens, Jan-ne-man weet wat. Jan-
ne-man heeft een plan.
Hij luis-tert heel goed.
Hij kijkt ook e-ven in de gang.
Neen hoor, nie-mand ziet hem. En nie
mand hoort hem. Er is iie-mand, die aan
hem denkt. Het kan best.
Het is een boos plan, wat Jan-ne-man be
dacht heeft. En zijn hart gaat heel hard klop
pen. „Doe het niet, doe het niet", klopt zijn
hart. Maar Jan-ne-man doet het tóch!
Hij sluipt heel stil de keu-ken uit
Hij sluipt vlug de tuin door
Hij doet het hek-je o-pen
En dan loopt hij hard naar de dui-nen toe.
Het is een boos plat* wat Janneman bedacht heelt
Waar de blau-we bosch-bes-sen groei-en. De
vo-gel fluit. Hoor maar:
Pie-re, wie-re, wiet!
Doe het toch niet!
Doe je moe-der toch geen ver-driet!
Maar Jan-ne-man doet het toch. Al klopt
zijn hart ook nóg zoo snel.
Hij gaat naar de dui-nen, om nog meer
bosch-bes-sen te e-ten. En als hij ge-noeg
ge-ge-ten heeft, dan pas komt hij te-rug. Of
mis-schien
„Mis-schien b 1 ij f ik wel al-tijd in de dui
nen", denkt die boo-ze Jan-ne-man. „Dat kan
best! Want de jon-gens heb-ben er een hut
ge-bouwd. Dan blijf ik daar in wo-nen. Dan
eet ik al-tijd lek-ke-re bosch-bes-sen. En dan
kom ik nooit meer te-rug, nóóit meer
„Net goed
„Moet moe-der mij maar geen biet-jes
geven.
O, dom-me, boo-ze Jan-ne-man!
(Vol-gen-de week ver-der.)
Nadruk verboden.
Slim-me poes
door
GEE VAN DER ZEE
Poes Minet zit in de dakgoot
En hij kijkt naar kleine Jet,
Die heeft pop en poppenwagen
In de tuin op 't grint gezet.
Ben ik even een slim poesje
Denkt Minetje zelfvoldaan,
Dat ik net voor Jetje's neusje
Stil de tuin ben uitgegaan.
Anders had ik moeten liggen
Net als Jetje's roze pop,
In die kleine poppenwagen
Met een mutsje op mijn kop.
En dan had poes Gijs gelachen
Die hiernaast bij buurman woont.
En de heele kattenwereld
Had Minetje uitgehoond.
In de dakgoot zit een poesje
Die stil in d'r vuistje lacht.
Dag hoor Jetje! met je poppen!
Tk TO rm rlo
Kleurplaat
Een cijferkunstje
Hoe is het mogelijk, in de onderstaande optel
ling negen cijfers door te schrappen, zoodat de
som der overgebleven getallen gelijk zal zijn aan
Jlll?
Optelling en vercischte uitkomst:
111
333
555
777
999
1111
't Is aardig, dit kunstje uun jo vrienden voor
te leugen, duur er dan blijkt, dut or verschillende
manieren zijn om het vereischte getal te krijgen.
Een aczer niunicren is ue voigcnde, waarbij do
krtii°'os cie doorgeschrapte cijfers aangeven:
X 1 1
3 3X
XXX
7 7X
XXX
1111
120
behoorende bij
NIEUWE LEIDSCHE COURANT
ZATERDAG 13 APRIL - No. 12
JAARGANG 1935
Jezus' kroning
bende, zotten dlo op zl)n hoofd. 011 eenen
netitok ln zllne rechterhand; on vnllendo
op hunne knlolin voor hem. bcsspottun zij
Hem. zepgende: wees B-egroet, GIJ. Koning
der Joden! En op Hem gespogen hebben
de. namen zij een rietstok en sloegen op
zijn hoofd. Matth. 27 28—30.
Jezus' kroning, ddarovcr handelen de ver
zen, die wij hierboven afgedrukt hebben, 't flaat
er niet bij om zijn kroning met eere cn heerlijk
heid. zooals bij zijn Troonsbestijging van den
olijfberg cn zijn plaatsnemen aan Gods rechter
hand, waardoor Hij bekleed werd met alle macht
in hemel en op aarde; maar 't gaat er bij om
een kroning die door ruwe krijgsknechten als
smaad cn hoon bedoeld was, doch dio in later
eeuwen de troost van milliocnen zou worden, van
allen die geen rijker majesteit kennen dan die
der ontfermende, duldende liefde, waardoor een
verloren wereld gered werd.
Pilatus heeft part noch deel aan dezo grievende
mishandeling gehad, 't Was een daomonisch spel
der soldaten, in wier handen Jezus na de smar
telijke geesteling overgegeven was. Zij hadden
enkele brokstukken van de tegen Hem ingebrachte
beschuldiging opgevangen. Deze nietige niensch,
wiens rug doorploegd was en die geen enkelen
volgeling had om voor Ilcm in to springen, zou
een opgeworpen Koning der Joden zijn, en daar
mede hun aangebeden Keizer naar de kroon sto
ken? 't Was meer dan belachelijk! Hun boozc
moedwil drijft hen aan om Hem in zijn vermeen
de koningschap te ridiculiseercn, cn Hem als ccn
spot-koning uit te dossen.
Zij roepen er do voltallige krijgsbende bij.
Niemand mag het schouwspel missen.
Zij werpen Jezus oen versleten rooden soldaten-
mantel over den gehavenden rug, nadat zij Hom
eerst ontkleed hobbcndit is de koningsmantel.
Een ander komt aandragen met ccn buiten afge
rukte doornentwijg, voorzien van lange, scherpe
stekels; men vlecht haar vlug ineen tot krans,...
dit is de koninklijke kroon, die op zijn hoofd ge
zet wordt. Een derde duwt Hem ccn rictstaf in do
rechterhand,... dit is zijn broze schcptcr. een
prachtig beeld zijner volslagen machteloosheid.
Zóó staat Hij daar zwijgend als een spotbeeld, als
een caricatuur van een koning,... o, die brutale
krijgsknechten konden niet droomen. dat juist dit
beeld van Jezus met de doornenkroon later dui
zenden harten in zondcrouw en schuldbesef zou
doen breken, cn er de klacht aan zou ontlokken:
Ja, ik kost Hem die slagen, die smarten cn dien
hoon; ik doe dat kleed He<rït dragen, dat riet. die
doornenkroon. Ik sloeg Hem al dio wonden, voor
mij moet Hij daar staan, ik deed door mijno
zonden. Hem al die jamren aan!
Op de kroning volgt de huldiging des konings,
waarvan alle trokken ontleend zijn aan de hul
diging. die de krijgsknechten gewoon waren aan
hun Keizer te Rome toe te brengen. Spottend
defiieeren zij voor Jezus, en vallen dan voor Ilem
op de knieën zeggende: „Wees gegroet, Gij, Ko
ning der Joden!" En waar de hoogstgeplnatstcn
in 't Romeinsche rijk den Keizer den hulde kus
mochten geven, daar vervangen zij dien ditmaal
door Jezus in 't aangezicht te spuwen, de ont-
eerendste bejegening, die men reeds ccn zondig
mensch kan aandoen, ja, een gemeenheid van het
allerlaagste gepeupel, dat niets ontziet, cn zelfs
geen ee b ed meer voor tie smart heeft maar er
ongevoelig den draak mede steekt. Ook zijn er,
die door zijn lammerengeduld geprikkeld, Hem
den rietstok uit de hand rukten, zij slaan er Ilcm
mede op het gezegend hoofd, zooilnt de scherpe
punten diep indringen cn het bloed Ilcm over 't
heilig aangezicht stroomt.... de hel is hier losge
broken, 't is een satansch spotten met het hei
lige. neen, méér nog, met den heiligen Middelaar
fcelf
Wij leven vele eeuwen later.
Christus zelf is thans buiten het bereik van
de handen der goddeloozcn, die Ilem op Gnbbatha
en later ook op Golgotha smaadden. Maar gij ver
gist u, als .gij meent, dat de spot thans verstomd
is. Er wordt nog steeds door lasterlijke monden
mot alles waarin zich iets van Christus openbaart,
gruwelijk gespot.
Gespot met zijn schijnbaar machtelooze koning
schap, waarvan de broze rictstaf volgens de ver-
guizers ccn getrouw zinnebeeld is, omdat Hij na
zooveel ecu wen nog geen vrede op aarde gemaakt
heeft, alsof dit aan Hem en niet aan de onbe-
kccrlijkheid der menschcn, met name ook van de
spotters te wijten was.
Gespot met zijn Evangelie, het oude en ver
ouderde boek, waaraan men zich ontwassen
waant, ofschoon men er zelfs de allereerete begin
selen niet van kent.
Gespot mot zijn Naam, die boven allen naam
uitgaat, en waarin éénmaal alle knie zich zat
buigen dergenen, die in den hemel, op de aarde,
en onder de aarde zijn.
Gespot met zijn Kerk, waarvan Hij de uiterste
hoeksteen is, ofschoon Hij haar door de stormen
der eeuwen heengedragen en ondanks alle aan
slagen cn bloedige vervolgingen in stand gehou
den heeft.
Gespot met zijn kruis.
Gespuwd op zijn dienstknechten.
Geslagen naar de schijnheilige vromen.
O, Hoofd, bedekt met wonden, bela&n met smart
cn hoon, Gij, die u één cn lotgemeen gemaakt
hebt met uw volk uw Woord, uw Kerk cn al
uw discipelen, welk ccn smaad hebt Gij nog steeos
van de kinderen der menschcn te verdragen, zij
kronen u met doornen en spuwen nog steeds in
uw heilig aangezicht!
Bij al dit grievende leed is het een troost, dat
er toch ook nog een volk is, dat Hem de hulde
des harten brengt, de koningshulde van het eer
biedige en aanbiddende: „Wees gegroet!" 't Zijn
degenen, die iets van hun eigen beeltenis hebben
herkond in den spot koning, dio eenmaal op Gab-
batha stond, on daar door botte soldaten bclachen
werd. Bij het licht van Gods Geest hebben zij zich
zelf loeren zien als een caricatuur eens konings,
dat schier in niets meer gelijkt op hun oorspronke
lijke heerlijkheid en majesteit.
Is het niet waar, dat God den mensch als ko
ning geschapen heeft? 't Was zijn roeping om
heerschappij over de gansche schepping te voeren
cn haar door de macht des gcestes aan zich tc
onderwerpen. Hij was de éénige, naar Gods beeld
goschapcn, die hoog uitstak boven de natuur om
haar tc behocnschen, zijn scheptcr was met macht
bekleed cn reikte tot de uiterste einden der aarde;
hij was dooi Gods hand gekroond en met ma
jesteit als met een koningsmantel bekleed.
Maar gij weet het, hij heeft zijn kroon in 't
stof geworpen, den muntel zijner majesteit in
flarden goscheurd, zijn schepter verloren. Diit
deed de zonde, die hem van al zijn heerlijkheid
cn eoro beroofd heeft. En wat er na den val
van hom overgebleven is, is niet meer dan een
caricatuur, een spotbeeld van zijn oorspronkelijke
koninklijke waardigheid.
Nog eens: dat heeft dc zonde van hem gemaakt.
Zijn schepter is een broze rictstaf geworden.
Zijn gewaad een versleten mantel.
Zijn kroon ccn doornenkroon, want de doornen
zijn een teeken van den vloek, dien de Hecre na
den val over dc aarde uitsprak: „Het aardrijk
zij vervloekt om uwentwil,... ook zal het u
doornen en distelen voortbrengen!"
Konings-caricaturen, ziedaar onze naam.
Hoe hoog ons hart van nature ook zij; bij welke
inbeeldingen wij ook leven; en hoe geneigd wij
ook zijn ons zelf ten troon te verheffen, dc
zuivere waarheid is. dat wij door zonde en schuld
caricature» geworden zijn van wat wij eens
En zie nu, hoe Jezus op Gnbbatha staat!
In ónze droeve spot gedaante.
Er is niets aan Hem, dat wij Hem met het
vloeschelijk oog zouden kunnen bcgecren. Hij was
veracht en een Man va'n smarten met gcgecseldcn
rug, bebloed aangezicht, deerlijk gehavend cn ge
schonden. Ziet gij hot zóó, dat Hij in ónze zonde
en ellende ingegaan is? Hij is er in onder gedo
ken, cn gij weet wel, waarom Hij deze bittere
vernedering aanvaard heeft? 't Is om onze zonde
en cllondc cn vloek verzoenend te dragen, cn
daarmede oen weg te ontsluiten door het geloof
in zijn Naam God cn zijnen Vader wederom tot
koningen cn priesters gemaakt te worden.
O, als gij dit inziet, wordt de met doornen Ge
kroonde u dc Koning in zijn schoonheid, waarvan
Jesaja profeteerde. Gij aanschouwt Hem dan als
uw Borg en Plaatsbcklecder op 't schandelijk
Gabbatha. Gij wordt dan gedrongen door den
Geest om tot Hem te vluchten met de bede: IIccro
Jezus, neem Gij den vloek van mijn hoofd, mijn
doornenkroon! Hij zal u antwoorden, dat uw
kleine doornentwijg reeds in zijn doornenkroon
ingevlochten was. Uw schuld is gedelgd. Hij heeft
u voor den vloek een zegen verworven, die u
doet zingen:
Wij steken 't hoofd omhoog cn zullen d' eerkroon
dragen,
Door U, door U alleen, om 't ecuwig welbehagen!
In de Lijdensweken
Hebt Gij Uw wereld losgelaten?
Duldt Gij haar onderging?
Wat kan ter redding haar nog baten?
Hoor 't roepen: Tot hoelang?
't Valt zwaar tc wennen aan Uw wegen:
Het pa<l gaat 6teeds oinnecr,
Komt Gij ten oordeel, Heer ons tegen?
Wij hebben geen verweer.
De duizenden U daaglijks sniccken
Om werk, Heer. cn om brood,
't Geloof van velen is bezweken
Bij 't groeien van den nood.
Hoor 't vloeken tegen al d' ellenden
Van dezen zwaren tijd;
Zal dan de weg zich nooit meer wenden?
Gunt Gij ons geen respijt?
Wat vast stond, ligt uiteengeslagen,
Een chaos ongekend.
Zult Gij zoo'n wereld langer dragen,
Als niet de weg zich wondt?
Dwars door ons dwaze vragen, klagen
Gaat Gij Uw ccuwgcn gang;
En uit het duister dezer dagen
Klimt 't roepen: Tol hoelang''
We zijn nu in de lijdensweken.
Het kruis staat opgericht.
Maar wie hoort Christus stervend smcckcn?
W'ontwijken dat gezicht.
We roepen luid om brood en spelen.
We willen dans cn zang
Om d'angst en d'onrust te verhelen-
Wij zijn voor u zoo bang.
Gemaskerd gaan wij ons versteken,
En vieren Carnaval.
Waar Christus lachend wordt ontweken.
Zijn leed niet deren zal.
Scheur 't masker af van de gelaten,
Dat elk Hem zie, o Heer,
Om onzo schuld van U verlaten;
Dwing ons tol wederkeer.
Dat w' in de Christus U herkennen
In Uw bewogenheid,
Uw liefde, maatloos groot, bokcnni
Wijd naar ons uitgebreid.
Opdat wij alles achterlaten
Wat van die Liefd' ons scheidt
En w ons verwondren boven mate:
In 't Kruis is zaligheid.
Gij zult Uw wereld nooit loslaten,
Al gaat het door den dood,
Verliezen wordt een eeuwig baten,
O heilgehcimnis groot.
Hoor der zachtmoedige» gebeden,
Die zwijgen dag noch nacht
Tot all' ellenden zijn doorleden,
Tot alles, alles is volbracht.
Zij zullen 't aardrijk ''ons beërven,
Uw Woord is borg daarvoor;
Al moeten zij hier alles derven,
Er gaat U niets te loor.
Maar hun geloof. Hoer, zou bezwijken,
Zóó zwaar wordt hot beproefd.
Als Uw genu van hen zou wijken:
Geof, wat Uw kind behoeft...
Passie tijd 1935. A. W.
113