VAN
G. K. A. NONHEBEL
Apotheker te Middelburg
Een onderzoek naar den
dader, die eertijds „de
geheimzinnige prop"
wierp
De met mijn ouden, weergevonden vriend opge
rakelde gebeurtenissen uit onze jeugd na nnjn
th .1-komst dc revue latende passceren kwam plot
seling de gedachte bij me op, dat bij deze euvel
daad er niemand (ook niet ae Zeer fileerde Hee-
reuj er aan gedacht heelt door een logische rcdc-
neering en reconstructie van het feit, zooals de
recherche bij de politie altijd pleegt te doen, den
vermoedelijken dader te trachten uit te vinden, al
thans met zekerheid vast te stellen, wie die prop
onmogelijk konden geworpen hebben en dus on
schuldig waren.
Het is een eigenaardige bijzonderheid bij zeer
vele menschen, dat ze in staat zijn zich de voor
vallen uit hun jeugd tot in de fijnste details te
herinneren en zeer scherp omlijnd alle dingen, die
er mede in verband staan, weer voor hun geestes
oog te zien venschijnen. Zoo leverde dus dat schets
je geen moeilijkheden op. Voor den buitenmuur
met de lichtramen stonden op een Meter afstand*
een rij dichtbebladerde boomen. Ik vermoed, da^-
die daar geplant waren om te verhinderen, dat zeer
dartele zonnestraaltjes eens naar binnen moch
ten gluren en afbreuk zouden doen aan die def
tige sfeer daarbinnen.
De hoofdrol wordt echter vervuld door den muur
die daar loodrecht op staat. Een derde gedeelte
daarvan was ingenomen door een vrij groot vóór
portaal, dat'naar binnen gebouwd, een stuk van
het lokaal in beslag nam, wat zeer leelijk stond.
Daarnaast een oven breede en ook even ver naar
voren springende tribune van een halven Meter
hoogte, waarop een tafeltje en leuningstoel stond
voor den leeranr. Het laatste derde deel van den
wand wérd ingenomen door een daaraan bevestigd
schoolbord. zoodat vóór dat bord een vierkante
ruimte vrij bleef. Vlak voor genoemde tribune (een
gangetje daartusschen was nog opengelaten) ston
den twee schoolbanken achter elkaar, die ieder
door 2 l'éerlin'gen bezet waren. Achter die twee
banken stond de ver vooruitspringende kachel.
Daarnaast, dus vlak voor het bord (in dezelfde
rooilijn der 2 genoemde) stonden 4 banken achter
elkaar geplaatst, waarvan de drie voorste ieder
door 2 en de achterste door één jongen was bezet.
Van de 2 banken mot 4 jongens stond er nu één
voor het bord, waardoor er dus drie overbleven.
Vooraf nog een korte algemeene beschouwing.
Van een groep menschen, wier ontwikkeling en
beschaving nog wel niet op grootc hoogte staat,
zou men toch met besliste,, zekerheid kunnen be
weren, dat er onder hen"' niemand kan zijn, die
het ooit in zijn hersens zou krijgen om zijn neus
met de vingers te snuiten. Waar nu bijna alle
leerlingen stamden uit een zeer beschaafd milieu,
waar nu eenmaal geen grootc hoeveelheden papier
tot reuze-proppen worden gekauwd om er dan
moe te smijten, omdat men de hecle bedoening
vies en goor zou vinden, is mijn bewering zeker
niet ongerijmd, dat ze beslist niet op de hoogte
konden zijn van de techniek, benoodigd om aan
een zoo groote papierprop dc verlangde eigenschap
pen te verleenen b.v. van goed to plakken, etc. Bo
vendien zouden jongens uit bovengenoemd milieu
die zich als gymnasiast al heel wat gingen ver
beelden, zoo iets zeker beneden hun waardigheid
vinden. Maaral moge die veronderstelling
niet ongerijmd zijn, er zit niet voldoende bewijs
grond in om er gebruik van te kunnen maken
en ze kan dus slechts hoogstens dc verkregen con
clusies steunen.
De leerling, die met zijn neus voor het bord
stond is als dader vanzelf uitgesloten. De drie
jongens zittende op de eerst genoemde rij van 2
banken moesten vrij schuin naar het bord zien,
wat op somminge tijdstippen wel eens hinderlijk
was door het z.g. „blikken" van het bord. Aange
nomen dat één van hen die prop gegooid had,
zoo had die onder een schuine hoek van 45 gra
den naar het bord moeten werpen. Nu is het in
de praktijk bijna ondoenlijk om een dergelijk pro
jectiel op een glad bordvlak te werpen en wel zoo,
dut het blijft zitten. En aangenomen, dat het ge
lukt was, zoo zou het uitgedreven vocht zich niet
in kleine straaltjes zóó gelijkmatig hebben ver
spreid, maar hoofdzakelijk aan den kunt, die sa
menvalt met de richting der beweging. Ook deze
drie jongens zouden uit te schakelen zijn. En
thans de 7, die op de rij der 4 banken waren ge
zeten, die recht voor het bord stonden. Stel u eens
voor, dat een naast u op dc eerste bank gezeten
jongen begint een hoop papier tot een prop te
kauwen en die tenslotte met kracht tegen het bord
smijt, zoudt u dan ook maar een moment kunnen
aannemen, dat noch gij, noch de 5 achter u zit-
tenden daarvan niets zou hebben bemerkt? Voor
de tweede en derde bank geldt hetzelfde, wat de
naastzittende betreft, alleen het getal 5 wordt res
pectievelijk dan 3 en 1.
Slechts de alleenzittendc jongen op de achterste
bank was in staat om geheel ongezien zijn daad
te volvoeren. Er zou dus reden te over zijn ge
weest om zich eens op de hoogte te stellen b.v.
bij zijn vroegere onderwijzers in zake zijn gedrag,
moraliteit en wat dies meer betreft, wat helaas
verzuimd is.
Voegen we hierbij, dat hij ons verre de baas
■was in het mikken met sneeuwballen, die hun doel
inaar zelden misten en dat hij bij zijn optreden
voor geen kleintje ooit vervaard was, hij boven
dien uit een school, kwam, waar veel kwajongens
streken werden uitgehaald, dan is er voor mij geen
twijfel meer, wie de dader was. En zoo goed als
menig misdadiger tot bekentenis komt als hij door
een aantal niet te weerspreken feiten ziet, dat
hij er zich toch niet meer uit kan redden, zoo
zou ook hij mogelijk wel tot bekentenis te bren
gen zijn geweest. Helaas men heeft dit alles
nagelaten en niet ingezien, dat het feit, dat de
een den ander steeds bleef verdenken de dader
te zijn geweest, de vriendschapsbanden deed ver-
rafelen en de joviale, vertrouwelijke omgang on
der ons jongens droef deed verdwijnen.
licht uitging, dan zou ik wel eens willen zien
wat ze allemaal deden, de beige gezusters, Her
Ladyship and husband, de Figaro-man en zijn
vrouw die 't-housch-niet-helpen-kan en heel deze
saaie, melige mummieverzameling.
De deur ging open en geruischloos weer dicht
Don Juan.
Puntbaard, kneveltje, donkere oogen waarmee
hij verleidelijk probeerde te lonken.
Hij bleef oven staan, zich aangenaam bewust
van de algemeene belangstelling, nam toen met
een haast onmerkbaar, zegevierend lachje oen
tafeltje vlak bij de beige gezusters, die zenuw
achtig in hun kopjes roerden en allebei tegelijk
een gesprok met hun vader begonnen.
Don Juan keek naar nummer één met zijn hei
melijk, triomfantelijk lachje, zoodat ze bloosde en
onrustig in haar stoel heen en weer schoof.
Hij keek naar nummer twee, die nóg dieper
bloosde en verbouwereerd haar zakdoekje liet
vallen, dat hij onmiddellijk voor haar opraapte.
Hij beet op zijn lijipen en streek behaagziek
langs zijn haardje.
Toen ging hij op zijn gemak de overige dames
Kitten bekijken, onderwijl genietend, pink in de
lucht, van zijn apérltlf.
De langzaam indommelende menigte schrok
wakker toen wo opstonden, de glazen tochtdeuren
uit en dc stomi tegemoet gingen.
In de hall lag een prachtige St. Bernard languit
voor de trap, liet zich goedig en slaperig streelen.
Door een zijdeur kwam er een tweede aange
wandeld, zijn ruige vacht nat van den regen. Met
een behaaglijk gekreun plofte hij naast zijn ka
meraad, precies voor de voeten van den liftjongen.
„Du dimmer Faulpelz, du", schold dc jongen
gemoedelijk en nam dc grootc hondekop tusschen
zijn handen
Dc St. Bernard knipoogde vol verstandhouding
en likte de gebruinde, streelende vingers.
De buitendeuren gingen open. Een ijskoude
windvlaag on regen sloeg naur binnen, terwijl
een man druipnat en proestend de hall inkwam.
Bij dc ramen, met zijn rug naar ons toe, knoopte
hij zijn Windjacke los, trok zijn handschoenen
uit. zette zijn muts af, bleef toon nog een oogen-
blik naar buiten kijken.
„Und das heiszt Win!ersj>ort treiben, Teufel
nog 'mal", zei hij, keerde zich niet oen ruk om
en... lachte. „Jetzt soli man viel Glühwein trin-
ken, damit man wieder Mensch wird" verkondigde
hij nadrukkelijk en de daad bij het woord voegend
praaide hij de zwaarmoedige kellnor die juist door
dc gang liep, droeg hem zijn bestelling op en
Htnptc met vervaarlijke passen dc con-versatiezaal
binnen, verbaasd nagestaard door den zwaarmoe
dige die pijnlijk getroffen schoen door zooveel on
verwoestbare sportiviteit bij zulk weer.
Door de zijdeur renden we op een holletje naar
de auto, op een afstand gevolgd door de honden,
die inct rustige verbazing tookoken, hoe ons vehi
kel na veel loos alarm, geknetter en geronk ten
slotte inde 'daad in draf schoot en met een sukkel-
gangetje Eibsce en dcszclfs hotel aun slonmcn en
regenvlagen prijsgaf.
De liftboy floot „Stormy Weather" en riep de
druipnatte honden binnen
Twee dagen later schoen in Noord-Italië een
stralende zon op verblindend witto sneeuw en
zeven verkleumde Hollanders plus Pompanin, de
gids, die echter den inhoud van zijn rugzak vrij
wat belangrijker vond dan dc zon, die hij immers
in zijn gezegend land bijna clkcn dag ziet.
Cortina d'Ampezzo, salute!
Christus en de mystiek
van het Oosten
I
Dit pas verschenen boek van den bekenden
Zendingsman Dr. J. H. Bavinck, is een boek van
buitengewone betcekenis. Het leidt ons in een
wonderlijke wereld van diepe gedachten en van de
geweldige cultuur van het Oosten in verband met
het evangelie van Christus en de Zending. Men
staat verbaasd in een bock van 233 pagina's zóó
groote en zóó diepzinnige dingen te lezen cn dat
op een wijze, dat het voor ieder, die eenige ont
wikkeling heeft, te verstaan en te vatten is. Het
herinnert ons aan onzen grooten Dr. H. Bavinck,
die het ook zoo meesterlijk verstond de grootste
gedachten, dc diepste mysteries en de geweldigste
problemen op een voor ieder bevattelijke wijze te
behandelen.
Ik geloof niet te veel te zeggen, dat de verschij
ning van dit bock een evenement is in de geschie
denis van onze Zending. Hier gaat ons een licht
op over de denkwereld en over de cultuur van
het Oosten, inzonderheid met het oog op Java en
de Zending op dit groote en schoone eiland, dat
telkens weer groote verrassingen brengt en ons
de wereld van het Oosten doet zien, zooals wij die
misschien nog nimmer zagen. En als we ze zagen
leeren we ze hier nog meer doorzien. Het behoeft
dan ook geen rechtvaardiging, veel minder ver
dediging, wanneer we er bijzondere aandacht aun
schenken. Het zou veeleer een tekortdoen zijn aan
de waarde vun dit werk, wanneer wij er te dezer
plaatse niet een wat breedere beschouwing aan
wijdden. Wanneer wij daardoor de lezing ervan
bevorderen, dun is dat tegelijk een bevorderen van
de grootc zaak van den naam, van het koninkrijk
en van het evangelie van onzen Heere Jezus
Christus.
Reeds dc inleiding i- zeer belangrijk. Zij geeft
ons dc bedoeling en het plan van het werk dui
delijk en oriëntccrend aan. Men kan het groote
werk van de Zending van verschillende zijden be
zien. Het i» allereerst naar het bevel van Christus
het Evangelie te verkondigen tot bekeering en
zaligheid van menschen. Maar het is ook een wor
steling met een andere cultuur, „die uit andere
religie gegroeid is, en die dus op allerlei wijze nog
de sporen van die andere religie draagt". En dat
is geen geringe zaak; men rekene dit niet licht.
Helaas, het wordt veel te veel uit het oog ver
loren.
Vooral in dezen tijd, nu het Oosten tot ontwaking
komt, nu er in die wereld een gang en een drang
is onder allerlei invloeden van het Westen, en in
de denkwereld der Aziatische volken een gewel
dige ciïsiB geboren is, waarvan men nog niet zeg
gen kan, waarop dit uitloopcn zal, is het onze
roeping ons van de dingen, dc daar aan dc orde
zijn rekenschap te geven.
Immers ook Java is daarin betrokken cn wel op
eigenaardige wijze. Java moge in deze beweging
wat achteraan komen, ook hier werken machten,
„die overal in het verre Oosten gewerkt hebben
en nog werken". Dc schrijver eindigt zijn inleiding
met deze schoone zinsneden: „De Oostersche
gedachtenwereld is rijk aan schoonheid en diepte.
Dieper doordringen in die wereld brengt ons in
aanraking niet vele grootsche beschouwingen en
verrijkt ons innerlijk -even. Het kan ook dienen,
om ons zuiverder en voller nog in het licht te
stellen den overvloed van gedachten, die ons in
het Evangelio van Christus geboden zijn, en het
kan onzen blik op leven en wereld verhelderen."
Het eerste hoofdstuk handelt dan (in 50 pagi-
ria's) over het Hindoeïsme en zijn komst, op Java.
Allereerst vinden we daarin belangrijke mededee-
ligen over de Vodische religie der oude Ariërs in
Voor-Indië. Vcdulioderen cn offeranden, Goden en
krachten, mensch cn heelal, magie cn mono-
theïstische tendenzen worden ons hier beschreven.
We worden hier in een wonderbare wereld inge
leid, én de wereldorde èn wat daarover geschreven
wordt verdient al onze aandacht. Wc vinden hier
waarlijk verrassende dingen.
Wat we hier vinden over het Brahmanisme is
niet minder belangrijk. In 't kort wordt hier het
kastewezen beschreven, bij name de kaste der
Brahmanen, met al het mysterieuze dat daaraan
verbonden is. Welke diepten worden ons hier in
liet denken van liet Oosten aangewezen. Niet min
der merkwaardig is, Jat wij hier zien een gelei
delijke verschuiving, een zich ontwikkolcnd pro
ces, een wonderbare evolutie ir. het Oostersche
denken, waarin de mensch, de wereld, God en ook
de zonde in ondcrlingcn samenhang betrokken
zijn. Dat gaat alles heel rustig en geleidelijk, maar
toch is hier geen stilstand. Er is een omvorming
en eon verwisseling van denkbeelden en voorstel
lingen in zake religie en cultuur waarbij wij
telkens voor ontilbare diepten en onmeetbare
hoogten woru. ii geplaatst.
Maar nu loert de geschcdenis van de Indische
religie, dat langzamerhand dc religie zich verijlde
en zich oploste in wijsgcerige speculaties. Als toe
ken van verzet hiertegen vraagt dan allereerst het
Boeddhisme onze aandacht.
„Het Boeddhisino dient zich niet aan als een
wijsgccrig syHtcem, maar als een heilsleer. Hot
roejit de menschen op tot geloof, het vcrecnigt zo
in een gemeente (snngha) en wijst hun den wog,
Door Dr. J. II Bavinck. Uitgave van J. H.
Kok N.Y., Kuinpon.
.100
Gedrilde Jongens
door
G. MULDER
„WIJ MOTTE OPKOMME"
„En van je héla, hola houdt er do
moed maar in! Houdt er de mood maar inl Houdt
er
Dc groote Pagode. Een
aan Qiwa gewijde tem
pel le Tanjore, in het
Zuiden van Voor-Indië.
Gebouwd omstreeks
1000 na Chr. Een prach
tig voorbeeld van Dra-
widische bouwkunst
zich in, 't lijkt of de menschen verder willen, zoo
schokken ze voorover als hij stil blijft staan. Die
er uit moeten, kijken even lachend naar de |onge
kerelsoch, ze kunnen t zich best begrijpen.
Medelijden en afkeuring op Je gezichten wisselen
elkaar af als licht en schaduw. Terwijl zijn zek»r
veertien van de twintig kelen bezig na to apen
de jongens in witte jasjes, die, de een met koffie,
de ander niet kranten, veer 'n ander met fruit,
hun waren trachten van de hand te doen.
'n Grapjas onder de twintig schreeuwt:
Uebakke koffie! Jonge dames om mee te ne
men
En 'n ander, die dat prachtig vindt, zet z'n keel
uit en roept alsof hij de uitvinder was:
Lekka-pinda! Pinda!
Och kom toch! Je zou zoo zeggengaat het
oude mannetje onderwijl door.
Ja man, 'k heb ze weggesmeten die loage
schoun, die ja gin warmte geebn cn 'k hé duz
aandaan en't is mien ja net zoo lekker in
buukHij strijkt weer over z'n maag.
En wat zei professsor wel?
*n Mondharmonika met gezang van de door 't
schreeuwen schorre kelen, maakt verdei verstat.»
onmogelijk.
Er zijn menschen die beweren dat de de anti
these dood is. Achhadden ze dit nu gezien
wat ik zag. De jongelui deelden zichzelf in: diidr
zitten de boemel baronnen, die 't geld van thuis
brandt in dc zakken; er naast dc jongens niet n
brand in de oogenmet elke rok zullen ze
meegaan. Hier zitten twee Heeren. 't Is niet on
mogelijk, dat ze vast van plan zijn om door te
8tudeercn. En dicht bij mij zitten vier, die vos*
besloten zijn niet mee te doen Ik stel mij voor,
dat ze vanmorgen, onder 't bidden van vader n
traan bobben gelaten en dat hun moeder na
H afscheid hen terug riep en vroeg of ze hun zaJt-
doek niet waren vergeten
Ik ga bij hen zitten en vraag: Waar moet jullie
heen.
En als uit één mond antwoorden allen: naar.....«
De eerste dagen en nachten zijn 't moeilijkst,
zeg ik.
Ze Knikken, ten teeken dat ze begrijpen.
Maar er is daar ook 'n Tehuis
Juistdaar hadden ze wel eens van ge
hoord.
Muziek en zang hebben opgehouden, nu komen
de meegebrachte lekkernijen voor den dag.
Wat zijn moeders toch goed: gebakken visch,
spiegeleieren, appels, peren. Eén begint rond te
gaan met lekkere appels, 'n Ander wordt daardoor
aangestoken en bij gebrek aan iels anders, deelt
hij sigaretten. Zij hebben nu werkelijk alle dingen
gemeen. Net als christenen moeten hebben.
Kijk naar een troep jongens als deze, om te zien,
hoe dc kerk moet omgaan met stoffelijk bezit.
Daar is het station van bestemming der biggen.
Ze gaan naar de kazerne. Hoe komen ze terug?
Do eene oude gaat ook.
Salót 't is zoo ver! roept hij. Want de ander
die blijft zitten, is wat doof.
Is ditvraagt de blijvende aan mij.
Ik knik
Do conducteur roept: Klaar achter!
De chef verheit z'n seinstok, doch laat het snel
zakken, want:
Chef, 'k moet er uit! roept de gehlevene oude
en hij wringt zich door de treingang die breed ge
noeg voor twee van zijn soort isdoch hij botst
tegen allee aan. 't Leven, éllcs... is tegen hem.
En als do trein blijft stilstaan, raapt hij z'u
bagage bijeen en mompelt ten afscheid:
Als 't nu maar beter wildan ben ik
klaarDo ander had 'n middel „opgekregen"
voor zenuwen op z'n maaghij zou 't ook eena
probeeren.
die naar do verlossing leidt" (ibl. 47). Bavinck
beschrijft hot hier fijn en toch op een wijze voor
ieder verstaanbaar.
Daarna komt weer „het oude Hindoeïsme, dat
een oogcnblik voor den godsdienst van Boeddha
had moeten wijken, (het) herwon zijn rechten en
legde opnieuw beslag op het denken en voelen der
massa". Do heldendichters „hebben het Boeddhis
me uit Indië weggezongen". Hier komen weer
wonderbare dingen aan het licht en hooren we
weer diepzinnige waarheden over hot geloof aan
de goddelijke genade, zooals die in twee scholen,
de katschool en de aapschool werd onderwezen.
Verder blijkt hoe Hindoeïsme en Boeddhisme op
elkander hebben ingewerkt en hoe dc z.g.n. bhakti-
reJigic op fijne wijze zich heeft ontwikkeld cn
„geleid heeft tot treffende gedachten over de god
delijke genade als eenige mogelijkheid der verlos
sing. Dat is niet alleen in ovoroudc tijden, maar
ook in later dagen soms op eigenaardige wijze aan
het licht gekomen. De Duitschc schrijver Rudolf
Otto vertelt dit merkwaardige verhaal, n.m.l. „dat
hij eens in Japan een jongen man ontmoette, die
tot rijn grootc verrassing uitstekend Duitsch ver
stond. Toen Otto aan dezen jongen Japanner zijn
bevreemding erover uitsprak, dat hij do Duitschc
taal bleek machtig te zijn, gaf hem deze Japan-
rfer ten antwoord: „Onze godsdicnstlceraar hoeft
mij tfcrtcld (dc jonge man was Boeddhist) dat in
Duilschland ook een Shinran geleefd beeft, die
leerde, dat de mensch alleen door genade gered
kan wordon, en niet door eigen werken, n.m.l.
Martin Luther. Toen heb ik mij voorgenomen
Duitsch to leeren, om den Shinran van het Westen
in zijn eigon taal te leeren kennen". Shinran ls
de naam van een Japansch Boeddhistisch leeraar,
die zeer sterk op de verlossing door genade alleen
den nadruk gelegd heeft". Lezer, wat zegt ge
hiervan?
Ten slotte wordt ons in dit hoofdstuk beschre
ven hoe het Hindoeïsme naar Java is gekomen en
daar zijn overwinning heeft behaald, en hoe het
daar hij aanvang in het begin van onze jaartel
ling cn in de 7e eeuw voor goed zich heeft ge
vestigd, waarbij de magie en hot magisch ver
mogen een geweldige rol heeft gespeeld. In deze
magie is het wajangspel, dat in het Javuansche
leven zulk een groote plaats inneemt, een krach
tig middel vun volksopvoeding Over dit wajang-
spel zal later meer uitvoerig worden gehandeld.
En dan zijn er de eindelooze speculaties over de
Verhouding van den mensch tot de werejd, van den
microcosmos tot den inacrocosmos. Men vond in
den mensch de geheele wereld terug.
Ten slotte wordt gewezen op den dans als reli
gieus verschijnsel met de godsdionstge extase, die
als goddelijke inwerking wordt doorleefd. Dc Ja
vaan staat zoo midden in een wereld mot haar
angstige geheimenissen, maar weet niet den weg
om uit zijn ellende te worden verlost.
D. H. Js. ROOTSMA.
En dan spreekt men nog over het groote vcrschH
tusschen ouderdom en ienpd ■"•""«•en...
Zoo zingende slingeren ze den trein in.
Onwennig, schuw en toch overmoedig door
het gezelschap en het gezang der anderen, zien
zo om zich heen. Eén schreeuwt er:
Wij haddn bij die meide motte gaan zitte
jonges! Hè chef, kunnen wc niet in die andere
wagen?
Als de locomotief trekt, is 't net of 'n driftig
paard in 't tuig valt, cn schokken de candidaat-
soldaten door elkaar, want tot zitten hebben ze
nog niet kunnen besluiten.
Hui. hui, kalm een beetje! roepen ze, alsof de
machinist het kon hooren. Ze bezien de mogelijk
heid om te gaan zitten.
Er zijn ook in dezelfde wagen 'n paar oude ke
reltjes. Die zitten tegenover elkaar, elk in een
hoekje, en kijken opHun blik zegt: wat n
gedoe, net nuchtere kalveren. En ze weten niet
meer, dat ook zij zoo hebben gedaan. Ach,,de
tijd neemt zooveel mee.
Heb ie jou 't water ook onderzocht zeg ie?
vraagt de een belangstellend aan d'ander, die de
professor 'n bezoek heeft gebracht.
Wel nee man. Dat was doch ja niet neudig!
Terwijl klinkt in «le andere coupé's eenstemmig
op:
„En we gaan nog niet naar huis,
„Nog lange nietnog lange nietl
„En we gaan
Daarin waren ze 't eens. Ze hadden elkander
gevonden in 't lied, cn zitten nu ook. Toch is er
al iets gebeurd. Ik kijk eens goed dc wagen, met
z'n vijf apartementen en doorgang in de midden,
rond. Terwijl hoor ik de professor-bezoeker zeg
gen:
't Zat mièn hiér jong! en 'k zag dat hij met
de hand over z'n maag streek.
Ja-jaknikt z'n mede ouderdom-houder
begrijpend.
Remmen schuren over de wielen. De trein houdt
Niet jaloersch zijn.
101