VAN G. K. A. NONHEBEL Apotheker te Middelburg Een onderzoek naar den dader, die eertijds „de geheimzinnige prop" wierp De met mijn ouden, weergevonden vriend opge rakelde gebeurtenissen uit onze jeugd na nnjn th .1-komst dc revue latende passceren kwam plot seling de gedachte bij me op, dat bij deze euvel daad er niemand (ook niet ae Zeer fileerde Hee- reuj er aan gedacht heelt door een logische rcdc- neering en reconstructie van het feit, zooals de recherche bij de politie altijd pleegt te doen, den vermoedelijken dader te trachten uit te vinden, al thans met zekerheid vast te stellen, wie die prop onmogelijk konden geworpen hebben en dus on schuldig waren. Het is een eigenaardige bijzonderheid bij zeer vele menschen, dat ze in staat zijn zich de voor vallen uit hun jeugd tot in de fijnste details te herinneren en zeer scherp omlijnd alle dingen, die er mede in verband staan, weer voor hun geestes oog te zien venschijnen. Zoo leverde dus dat schets je geen moeilijkheden op. Voor den buitenmuur met de lichtramen stonden op een Meter afstand* een rij dichtbebladerde boomen. Ik vermoed, da^- die daar geplant waren om te verhinderen, dat zeer dartele zonnestraaltjes eens naar binnen moch ten gluren en afbreuk zouden doen aan die def tige sfeer daarbinnen. De hoofdrol wordt echter vervuld door den muur die daar loodrecht op staat. Een derde gedeelte daarvan was ingenomen door een vrij groot vóór portaal, dat'naar binnen gebouwd, een stuk van het lokaal in beslag nam, wat zeer leelijk stond. Daarnaast een oven breede en ook even ver naar voren springende tribune van een halven Meter hoogte, waarop een tafeltje en leuningstoel stond voor den leeranr. Het laatste derde deel van den wand wérd ingenomen door een daaraan bevestigd schoolbord. zoodat vóór dat bord een vierkante ruimte vrij bleef. Vlak voor genoemde tribune (een gangetje daartusschen was nog opengelaten) ston den twee schoolbanken achter elkaar, die ieder door 2 l'éerlin'gen bezet waren. Achter die twee banken stond de ver vooruitspringende kachel. Daarnaast, dus vlak voor het bord (in dezelfde rooilijn der 2 genoemde) stonden 4 banken achter elkaar geplaatst, waarvan de drie voorste ieder door 2 en de achterste door één jongen was bezet. Van de 2 banken mot 4 jongens stond er nu één voor het bord, waardoor er dus drie overbleven. Vooraf nog een korte algemeene beschouwing. Van een groep menschen, wier ontwikkeling en beschaving nog wel niet op grootc hoogte staat, zou men toch met besliste,, zekerheid kunnen be weren, dat er onder hen"' niemand kan zijn, die het ooit in zijn hersens zou krijgen om zijn neus met de vingers te snuiten. Waar nu bijna alle leerlingen stamden uit een zeer beschaafd milieu, waar nu eenmaal geen grootc hoeveelheden papier tot reuze-proppen worden gekauwd om er dan moe te smijten, omdat men de hecle bedoening vies en goor zou vinden, is mijn bewering zeker niet ongerijmd, dat ze beslist niet op de hoogte konden zijn van de techniek, benoodigd om aan een zoo groote papierprop dc verlangde eigenschap pen te verleenen b.v. van goed to plakken, etc. Bo vendien zouden jongens uit bovengenoemd milieu die zich als gymnasiast al heel wat gingen ver beelden, zoo iets zeker beneden hun waardigheid vinden. Maaral moge die veronderstelling niet ongerijmd zijn, er zit niet voldoende bewijs grond in om er gebruik van te kunnen maken en ze kan dus slechts hoogstens dc verkregen con clusies steunen. De leerling, die met zijn neus voor het bord stond is als dader vanzelf uitgesloten. De drie jongens zittende op de eerst genoemde rij van 2 banken moesten vrij schuin naar het bord zien, wat op somminge tijdstippen wel eens hinderlijk was door het z.g. „blikken" van het bord. Aange nomen dat één van hen die prop gegooid had, zoo had die onder een schuine hoek van 45 gra den naar het bord moeten werpen. Nu is het in de praktijk bijna ondoenlijk om een dergelijk pro jectiel op een glad bordvlak te werpen en wel zoo, dut het blijft zitten. En aangenomen, dat het ge lukt was, zoo zou het uitgedreven vocht zich niet in kleine straaltjes zóó gelijkmatig hebben ver spreid, maar hoofdzakelijk aan den kunt, die sa menvalt met de richting der beweging. Ook deze drie jongens zouden uit te schakelen zijn. En thans de 7, die op de rij der 4 banken waren ge zeten, die recht voor het bord stonden. Stel u eens voor, dat een naast u op dc eerste bank gezeten jongen begint een hoop papier tot een prop te kauwen en die tenslotte met kracht tegen het bord smijt, zoudt u dan ook maar een moment kunnen aannemen, dat noch gij, noch de 5 achter u zit- tenden daarvan niets zou hebben bemerkt? Voor de tweede en derde bank geldt hetzelfde, wat de naastzittende betreft, alleen het getal 5 wordt res pectievelijk dan 3 en 1. Slechts de alleenzittendc jongen op de achterste bank was in staat om geheel ongezien zijn daad te volvoeren. Er zou dus reden te over zijn ge weest om zich eens op de hoogte te stellen b.v. bij zijn vroegere onderwijzers in zake zijn gedrag, moraliteit en wat dies meer betreft, wat helaas verzuimd is. Voegen we hierbij, dat hij ons verre de baas ■was in het mikken met sneeuwballen, die hun doel inaar zelden misten en dat hij bij zijn optreden voor geen kleintje ooit vervaard was, hij boven dien uit een school, kwam, waar veel kwajongens streken werden uitgehaald, dan is er voor mij geen twijfel meer, wie de dader was. En zoo goed als menig misdadiger tot bekentenis komt als hij door een aantal niet te weerspreken feiten ziet, dat hij er zich toch niet meer uit kan redden, zoo zou ook hij mogelijk wel tot bekentenis te bren gen zijn geweest. Helaas men heeft dit alles nagelaten en niet ingezien, dat het feit, dat de een den ander steeds bleef verdenken de dader te zijn geweest, de vriendschapsbanden deed ver- rafelen en de joviale, vertrouwelijke omgang on der ons jongens droef deed verdwijnen. licht uitging, dan zou ik wel eens willen zien wat ze allemaal deden, de beige gezusters, Her Ladyship and husband, de Figaro-man en zijn vrouw die 't-housch-niet-helpen-kan en heel deze saaie, melige mummieverzameling. De deur ging open en geruischloos weer dicht Don Juan. Puntbaard, kneveltje, donkere oogen waarmee hij verleidelijk probeerde te lonken. Hij bleef oven staan, zich aangenaam bewust van de algemeene belangstelling, nam toen met een haast onmerkbaar, zegevierend lachje oen tafeltje vlak bij de beige gezusters, die zenuw achtig in hun kopjes roerden en allebei tegelijk een gesprok met hun vader begonnen. Don Juan keek naar nummer één met zijn hei melijk, triomfantelijk lachje, zoodat ze bloosde en onrustig in haar stoel heen en weer schoof. Hij keek naar nummer twee, die nóg dieper bloosde en verbouwereerd haar zakdoekje liet vallen, dat hij onmiddellijk voor haar opraapte. Hij beet op zijn lijipen en streek behaagziek langs zijn haardje. Toen ging hij op zijn gemak de overige dames Kitten bekijken, onderwijl genietend, pink in de lucht, van zijn apérltlf. De langzaam indommelende menigte schrok wakker toen wo opstonden, de glazen tochtdeuren uit en dc stomi tegemoet gingen. In de hall lag een prachtige St. Bernard languit voor de trap, liet zich goedig en slaperig streelen. Door een zijdeur kwam er een tweede aange wandeld, zijn ruige vacht nat van den regen. Met een behaaglijk gekreun plofte hij naast zijn ka meraad, precies voor de voeten van den liftjongen. „Du dimmer Faulpelz, du", schold dc jongen gemoedelijk en nam dc grootc hondekop tusschen zijn handen Dc St. Bernard knipoogde vol verstandhouding en likte de gebruinde, streelende vingers. De buitendeuren gingen open. Een ijskoude windvlaag on regen sloeg naur binnen, terwijl een man druipnat en proestend de hall inkwam. Bij dc ramen, met zijn rug naar ons toe, knoopte hij zijn Windjacke los, trok zijn handschoenen uit. zette zijn muts af, bleef toon nog een oogen- blik naar buiten kijken. „Und das heiszt Win!ersj>ort treiben, Teufel nog 'mal", zei hij, keerde zich niet oen ruk om en... lachte. „Jetzt soli man viel Glühwein trin- ken, damit man wieder Mensch wird" verkondigde hij nadrukkelijk en de daad bij het woord voegend praaide hij de zwaarmoedige kellnor die juist door dc gang liep, droeg hem zijn bestelling op en Htnptc met vervaarlijke passen dc con-versatiezaal binnen, verbaasd nagestaard door den zwaarmoe dige die pijnlijk getroffen schoen door zooveel on verwoestbare sportiviteit bij zulk weer. Door de zijdeur renden we op een holletje naar de auto, op een afstand gevolgd door de honden, die inct rustige verbazing tookoken, hoe ons vehi kel na veel loos alarm, geknetter en geronk ten slotte inde 'daad in draf schoot en met een sukkel- gangetje Eibsce en dcszclfs hotel aun slonmcn en regenvlagen prijsgaf. De liftboy floot „Stormy Weather" en riep de druipnatte honden binnen Twee dagen later schoen in Noord-Italië een stralende zon op verblindend witto sneeuw en zeven verkleumde Hollanders plus Pompanin, de gids, die echter den inhoud van zijn rugzak vrij wat belangrijker vond dan dc zon, die hij immers in zijn gezegend land bijna clkcn dag ziet. Cortina d'Ampezzo, salute! Christus en de mystiek van het Oosten I Dit pas verschenen boek van den bekenden Zendingsman Dr. J. H. Bavinck, is een boek van buitengewone betcekenis. Het leidt ons in een wonderlijke wereld van diepe gedachten en van de geweldige cultuur van het Oosten in verband met het evangelie van Christus en de Zending. Men staat verbaasd in een bock van 233 pagina's zóó groote en zóó diepzinnige dingen te lezen cn dat op een wijze, dat het voor ieder, die eenige ont wikkeling heeft, te verstaan en te vatten is. Het herinnert ons aan onzen grooten Dr. H. Bavinck, die het ook zoo meesterlijk verstond de grootste gedachten, dc diepste mysteries en de geweldigste problemen op een voor ieder bevattelijke wijze te behandelen. Ik geloof niet te veel te zeggen, dat de verschij ning van dit bock een evenement is in de geschie denis van onze Zending. Hier gaat ons een licht op over de denkwereld en over de cultuur van het Oosten, inzonderheid met het oog op Java en de Zending op dit groote en schoone eiland, dat telkens weer groote verrassingen brengt en ons de wereld van het Oosten doet zien, zooals wij die misschien nog nimmer zagen. En als we ze zagen leeren we ze hier nog meer doorzien. Het behoeft dan ook geen rechtvaardiging, veel minder ver dediging, wanneer we er bijzondere aandacht aun schenken. Het zou veeleer een tekortdoen zijn aan de waarde vun dit werk, wanneer wij er te dezer plaatse niet een wat breedere beschouwing aan wijdden. Wanneer wij daardoor de lezing ervan bevorderen, dun is dat tegelijk een bevorderen van de grootc zaak van den naam, van het koninkrijk en van het evangelie van onzen Heere Jezus Christus. Reeds dc inleiding i- zeer belangrijk. Zij geeft ons dc bedoeling en het plan van het werk dui delijk en oriëntccrend aan. Men kan het groote werk van de Zending van verschillende zijden be zien. Het i» allereerst naar het bevel van Christus het Evangelie te verkondigen tot bekeering en zaligheid van menschen. Maar het is ook een wor steling met een andere cultuur, „die uit andere religie gegroeid is, en die dus op allerlei wijze nog de sporen van die andere religie draagt". En dat is geen geringe zaak; men rekene dit niet licht. Helaas, het wordt veel te veel uit het oog ver loren. Vooral in dezen tijd, nu het Oosten tot ontwaking komt, nu er in die wereld een gang en een drang is onder allerlei invloeden van het Westen, en in de denkwereld der Aziatische volken een gewel dige ciïsiB geboren is, waarvan men nog niet zeg gen kan, waarop dit uitloopcn zal, is het onze roeping ons van de dingen, dc daar aan dc orde zijn rekenschap te geven. Immers ook Java is daarin betrokken cn wel op eigenaardige wijze. Java moge in deze beweging wat achteraan komen, ook hier werken machten, „die overal in het verre Oosten gewerkt hebben en nog werken". Dc schrijver eindigt zijn inleiding met deze schoone zinsneden: „De Oostersche gedachtenwereld is rijk aan schoonheid en diepte. Dieper doordringen in die wereld brengt ons in aanraking niet vele grootsche beschouwingen en verrijkt ons innerlijk -even. Het kan ook dienen, om ons zuiverder en voller nog in het licht te stellen den overvloed van gedachten, die ons in het Evangelio van Christus geboden zijn, en het kan onzen blik op leven en wereld verhelderen." Het eerste hoofdstuk handelt dan (in 50 pagi- ria's) over het Hindoeïsme en zijn komst, op Java. Allereerst vinden we daarin belangrijke mededee- ligen over de Vodische religie der oude Ariërs in Voor-Indië. Vcdulioderen cn offeranden, Goden en krachten, mensch cn heelal, magie cn mono- theïstische tendenzen worden ons hier beschreven. We worden hier in een wonderbare wereld inge leid, én de wereldorde èn wat daarover geschreven wordt verdient al onze aandacht. Wc vinden hier waarlijk verrassende dingen. Wat we hier vinden over het Brahmanisme is niet minder belangrijk. In 't kort wordt hier het kastewezen beschreven, bij name de kaste der Brahmanen, met al het mysterieuze dat daaraan verbonden is. Welke diepten worden ons hier in liet denken van liet Oosten aangewezen. Niet min der merkwaardig is, Jat wij hier zien een gelei delijke verschuiving, een zich ontwikkolcnd pro ces, een wonderbare evolutie ir. het Oostersche denken, waarin de mensch, de wereld, God en ook de zonde in ondcrlingcn samenhang betrokken zijn. Dat gaat alles heel rustig en geleidelijk, maar toch is hier geen stilstand. Er is een omvorming en eon verwisseling van denkbeelden en voorstel lingen in zake religie en cultuur waarbij wij telkens voor ontilbare diepten en onmeetbare hoogten woru. ii geplaatst. Maar nu loert de geschcdenis van de Indische religie, dat langzamerhand dc religie zich verijlde en zich oploste in wijsgcerige speculaties. Als toe ken van verzet hiertegen vraagt dan allereerst het Boeddhisme onze aandacht. „Het Boeddhisino dient zich niet aan als een wijsgccrig syHtcem, maar als een heilsleer. Hot roejit de menschen op tot geloof, het vcrecnigt zo in een gemeente (snngha) en wijst hun den wog, Door Dr. J. II Bavinck. Uitgave van J. H. Kok N.Y., Kuinpon. .100 Gedrilde Jongens door G. MULDER „WIJ MOTTE OPKOMME" „En van je héla, hola houdt er do moed maar in! Houdt er de mood maar inl Houdt er Dc groote Pagode. Een aan Qiwa gewijde tem pel le Tanjore, in het Zuiden van Voor-Indië. Gebouwd omstreeks 1000 na Chr. Een prach tig voorbeeld van Dra- widische bouwkunst zich in, 't lijkt of de menschen verder willen, zoo schokken ze voorover als hij stil blijft staan. Die er uit moeten, kijken even lachend naar de |onge kerelsoch, ze kunnen t zich best begrijpen. Medelijden en afkeuring op Je gezichten wisselen elkaar af als licht en schaduw. Terwijl zijn zek»r veertien van de twintig kelen bezig na to apen de jongens in witte jasjes, die, de een met koffie, de ander niet kranten, veer 'n ander met fruit, hun waren trachten van de hand te doen. 'n Grapjas onder de twintig schreeuwt: Uebakke koffie! Jonge dames om mee te ne men En 'n ander, die dat prachtig vindt, zet z'n keel uit en roept alsof hij de uitvinder was: Lekka-pinda! Pinda! Och kom toch! Je zou zoo zeggengaat het oude mannetje onderwijl door. Ja man, 'k heb ze weggesmeten die loage schoun, die ja gin warmte geebn cn 'k hé duz aandaan en't is mien ja net zoo lekker in buukHij strijkt weer over z'n maag. En wat zei professsor wel? *n Mondharmonika met gezang van de door 't schreeuwen schorre kelen, maakt verdei verstat.» onmogelijk. Er zijn menschen die beweren dat de de anti these dood is. Achhadden ze dit nu gezien wat ik zag. De jongelui deelden zichzelf in: diidr zitten de boemel baronnen, die 't geld van thuis brandt in dc zakken; er naast dc jongens niet n brand in de oogenmet elke rok zullen ze meegaan. Hier zitten twee Heeren. 't Is niet on mogelijk, dat ze vast van plan zijn om door te 8tudeercn. En dicht bij mij zitten vier, die vos* besloten zijn niet mee te doen Ik stel mij voor, dat ze vanmorgen, onder 't bidden van vader n traan bobben gelaten en dat hun moeder na H afscheid hen terug riep en vroeg of ze hun zaJt- doek niet waren vergeten Ik ga bij hen zitten en vraag: Waar moet jullie heen. En als uit één mond antwoorden allen: naar.....« De eerste dagen en nachten zijn 't moeilijkst, zeg ik. Ze Knikken, ten teeken dat ze begrijpen. Maar er is daar ook 'n Tehuis Juistdaar hadden ze wel eens van ge hoord. Muziek en zang hebben opgehouden, nu komen de meegebrachte lekkernijen voor den dag. Wat zijn moeders toch goed: gebakken visch, spiegeleieren, appels, peren. Eén begint rond te gaan met lekkere appels, 'n Ander wordt daardoor aangestoken en bij gebrek aan iels anders, deelt hij sigaretten. Zij hebben nu werkelijk alle dingen gemeen. Net als christenen moeten hebben. Kijk naar een troep jongens als deze, om te zien, hoe dc kerk moet omgaan met stoffelijk bezit. Daar is het station van bestemming der biggen. Ze gaan naar de kazerne. Hoe komen ze terug? Do eene oude gaat ook. Salót 't is zoo ver! roept hij. Want de ander die blijft zitten, is wat doof. Is ditvraagt de blijvende aan mij. Ik knik Do conducteur roept: Klaar achter! De chef verheit z'n seinstok, doch laat het snel zakken, want: Chef, 'k moet er uit! roept de gehlevene oude en hij wringt zich door de treingang die breed ge noeg voor twee van zijn soort isdoch hij botst tegen allee aan. 't Leven, éllcs... is tegen hem. En als do trein blijft stilstaan, raapt hij z'u bagage bijeen en mompelt ten afscheid: Als 't nu maar beter wildan ben ik klaarDo ander had 'n middel „opgekregen" voor zenuwen op z'n maaghij zou 't ook eena probeeren. die naar do verlossing leidt" (ibl. 47). Bavinck beschrijft hot hier fijn en toch op een wijze voor ieder verstaanbaar. Daarna komt weer „het oude Hindoeïsme, dat een oogcnblik voor den godsdienst van Boeddha had moeten wijken, (het) herwon zijn rechten en legde opnieuw beslag op het denken en voelen der massa". Do heldendichters „hebben het Boeddhis me uit Indië weggezongen". Hier komen weer wonderbare dingen aan het licht en hooren we weer diepzinnige waarheden over hot geloof aan de goddelijke genade, zooals die in twee scholen, de katschool en de aapschool werd onderwezen. Verder blijkt hoe Hindoeïsme en Boeddhisme op elkander hebben ingewerkt en hoe dc z.g.n. bhakti- reJigic op fijne wijze zich heeft ontwikkeld cn „geleid heeft tot treffende gedachten over de god delijke genade als eenige mogelijkheid der verlos sing. Dat is niet alleen in ovoroudc tijden, maar ook in later dagen soms op eigenaardige wijze aan het licht gekomen. De Duitschc schrijver Rudolf Otto vertelt dit merkwaardige verhaal, n.m.l. „dat hij eens in Japan een jongen man ontmoette, die tot rijn grootc verrassing uitstekend Duitsch ver stond. Toen Otto aan dezen jongen Japanner zijn bevreemding erover uitsprak, dat hij do Duitschc taal bleek machtig te zijn, gaf hem deze Japan- rfer ten antwoord: „Onze godsdicnstlceraar hoeft mij tfcrtcld (dc jonge man was Boeddhist) dat in Duilschland ook een Shinran geleefd beeft, die leerde, dat de mensch alleen door genade gered kan wordon, en niet door eigen werken, n.m.l. Martin Luther. Toen heb ik mij voorgenomen Duitsch to leeren, om den Shinran van het Westen in zijn eigon taal te leeren kennen". Shinran ls de naam van een Japansch Boeddhistisch leeraar, die zeer sterk op de verlossing door genade alleen den nadruk gelegd heeft". Lezer, wat zegt ge hiervan? Ten slotte wordt ons in dit hoofdstuk beschre ven hoe het Hindoeïsme naar Java is gekomen en daar zijn overwinning heeft behaald, en hoe het daar hij aanvang in het begin van onze jaartel ling cn in de 7e eeuw voor goed zich heeft ge vestigd, waarbij de magie en hot magisch ver mogen een geweldige rol heeft gespeeld. In deze magie is het wajangspel, dat in het Javuansche leven zulk een groote plaats inneemt, een krach tig middel vun volksopvoeding Over dit wajang- spel zal later meer uitvoerig worden gehandeld. En dan zijn er de eindelooze speculaties over de Verhouding van den mensch tot de werejd, van den microcosmos tot den inacrocosmos. Men vond in den mensch de geheele wereld terug. Ten slotte wordt gewezen op den dans als reli gieus verschijnsel met de godsdionstge extase, die als goddelijke inwerking wordt doorleefd. Dc Ja vaan staat zoo midden in een wereld mot haar angstige geheimenissen, maar weet niet den weg om uit zijn ellende te worden verlost. D. H. Js. ROOTSMA. En dan spreekt men nog over het groote vcrschH tusschen ouderdom en ienpd ■"•""«•en... Zoo zingende slingeren ze den trein in. Onwennig, schuw en toch overmoedig door het gezelschap en het gezang der anderen, zien zo om zich heen. Eén schreeuwt er: Wij haddn bij die meide motte gaan zitte jonges! Hè chef, kunnen wc niet in die andere wagen? Als de locomotief trekt, is 't net of 'n driftig paard in 't tuig valt, cn schokken de candidaat- soldaten door elkaar, want tot zitten hebben ze nog niet kunnen besluiten. Hui. hui, kalm een beetje! roepen ze, alsof de machinist het kon hooren. Ze bezien de mogelijk heid om te gaan zitten. Er zijn ook in dezelfde wagen 'n paar oude ke reltjes. Die zitten tegenover elkaar, elk in een hoekje, en kijken opHun blik zegt: wat n gedoe, net nuchtere kalveren. En ze weten niet meer, dat ook zij zoo hebben gedaan. Ach,,de tijd neemt zooveel mee. Heb ie jou 't water ook onderzocht zeg ie? vraagt de een belangstellend aan d'ander, die de professor 'n bezoek heeft gebracht. Wel nee man. Dat was doch ja niet neudig! Terwijl klinkt in «le andere coupé's eenstemmig op: „En we gaan nog niet naar huis, „Nog lange nietnog lange nietl „En we gaan Daarin waren ze 't eens. Ze hadden elkander gevonden in 't lied, cn zitten nu ook. Toch is er al iets gebeurd. Ik kijk eens goed dc wagen, met z'n vijf apartementen en doorgang in de midden, rond. Terwijl hoor ik de professor-bezoeker zeg gen: 't Zat mièn hiér jong! en 'k zag dat hij met de hand over z'n maag streek. Ja-jaknikt z'n mede ouderdom-houder begrijpend. Remmen schuren over de wielen. De trein houdt Niet jaloersch zijn. 101

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1935 | | pagina 14