ZONDAGSBLAD
-ter-kranh'e
Voor xnui^e nar»
DE SI'TOREENDE VLIEGMACHINE
Om doze vliegmachine to maken, moet jc heb
ben een rond stokje, ongeveer V/> cM dik en
daar zaag je een stukje van 2 cM. af. Dat stukje
spiijt je met een mee. in tweeën, zoodat jc twee
halfronde schijven krijgt. Zie A. Nu moet jc nog
een latje hebben, b.v. uit oen sigarenkistjo van
2 cM. breed en 14 cM. lang. Maak vervolgens oen
inkeeping in de platte zijde van do twee schijven,
lood at het 14 cM. lange latje B, er precies in past.
Nu lijm je de twee schijven met houtlijm aan dc
beide zijden van het latje. Knip uit een stevige
kaart de vorm in C aangegeven, waarop je een
vliegmachine teekent. Is dit zoover klaar, dun
plak je dezo uitgeknipte kaart met houtlijm op
hot latje B.
Dan moot je 'n plat dun elastiekje zien te krijgen,
het mag maar 2% of 3 millimeter breed zijn. Jc
kent die roode rubber elastieken kousebandjes
we!, nu, deze kan je overlangs in tweeën knippen.
Dit elastiekje D span je om de schijven A. Voorts
maak je in het latje een klein gaatje (zie E)
waardoor je een touwtje haalt en vastknoopt.
Nu slinger je de vliegmachine ron<l jc hoofd,
maar neem een beetje de ruimte, zoodat Jc niet
de schilderijen van den wand slaatl Is het elas
tiekje goed van dikte, dan moet de machine oen
snorrend geluid geven.
Het carton waarop de vliegmachine is getoe-
kend, moet goed plat zijn, daar anders het zoemen
uitblijft.
Oplossing
van de rebus in het vorige nummer
Goede gedachten zijn niet veel heter dan goede
droomen; zij moeten in daden worden omgezet.
van de raadsels in het vorige nummer
1. Levertraan.
2. Golf, Dolf. Wolf, Kolf.
3. Verwondering.
4. ABia
JcrObcam
MataNja
EliEzor
Am Ram
AGag
BcthEl
ASsur
5. Door op klompen te loopen.
6. Vuurwerk.
Wie zegt het 't eerst
Welke lak houdt niet op enveloppen? (Lui lak).
Welk kind heeft vader en moeder en is toch
niomands zoon? (De dochter).
Waar groeit de beste wijn? (Nergens; wijn
groeit niet, maar wordt geperst).
Welke worsten worden door niemand in ons
land gegeten? (Hansworsten).
Welke visschcn hebben de oogen het dichtst bij
elkaar? (De kleinste visschcn).
Welke man sterft als dc zon schijnt? (Een
eneeuwman).
Wat ruikt het eerst, als men in dc apotheek
komt? (De neus).
„Vloeit" of „mondt" dc Oder in dc Noordzee?
(Geen van beide: in de Oostzee).
Wut heeft het gemakkelijker, dc koffie of dc
thee? (De koffie, want die wordt „gezet", dc thee
moet „trekken").
Welke koning maakt geen aanspraak op een
troon? (Het winterkoninkjo).
Welke kaarsen branden langer, was- of stcarine-
kaarsen? (Goen van beide: ze branden korter).
Wanneer kan water in een zeef gedragen wor
den? (Als het bevroren is).
Welke overeenkomst is er-tusschcn een schilder
en een jager? (Beiden prohceren te treffen).
Welke ellen kan men cloni? (Forellen).
Kunsties en Spelletjes
IN DEN KRING
De spelers vormen 'n kring. Ze kunnen er op
hun gemak bij gaan zitten. Ieder is voorzien van
'n fluitjeof fluit met z'n mond!
Kees' bes-te vriend
Wie dat was?
A-rie ze-ker, die naast Kees woont, en
waar-mee Kees al-tijd speelt.
Nee hoor!
Lies-je dan? Lies-je is Kees' zus-je, waar
hij erg veel van houdt.
Nee, Lies-je ook niet!
Nu geef je 't ze-ker op? Dan moet je
maar eens ky-ken, wan-neer Kees het ach
ter-hek uit gaat. Eerst is daar de moes-tuin.
Daar loopt een smal weg-je door. Kees loopt
voor-zich-tig, om niet op de vi-ool-tjes te
trap-pen, die naast het weg-je staan. Dan
komt hij bü een hou-ten hok.
„Waf! Waf!" hoort hij. Blij springt
Jan op.
Jan?
Ja, zoo heet de hond van Kees. En het is
Jan, die Kees' bes-te vriend is.
O, wat is de hond blij, nu zijn baas-je
komt! Hij rukt aan de ket-ting.
„Waf! Waf!" blaft hij weer. Dat be-tee-
kent: „Baas, mag ik mee uit?"
Ach-ter de moes-tuin is een groot stuk
hei. Daar is een hee-le groo-te, die-pe kuil
in. Zóó groot, dat er wel twin-tig hui-zen
in zou-den kun-nen staan.
Kees maakt Jan los, en nu gaan ze sa-men
naar dat hei-veld. Ze loo-pen om het hardst.
Wie zou het win-nen? Jan na-tuur-lyk!
Daar staat hij al op den rand van de kuil
te wach-ten. Wat heeft hij in zijn bek?
Een stuk hout! Dat heeft hij zelf ge-von-
den! Hij loopt er mee op Kees toe, en legt
het vlak voor Kees' voe-ten neer.
„Zoo, wil je weer spe-len?" zegt Kees.
Hij neemt het hout op, en gooit het ver
weg in de kuil. De kuil is wel twee me-ter
diep. Toch kun je er mak-ke-üjk in loo-pen.
D'e hei loopt daar im-mers schuin naar
be-nee.
Maar op som-mi-ge plaat-sen is de kuil
heel steil. E11 juist hier gooit Kees het
hout weg.
„Plof!" z~gt de hond. Met een groo-te
sprong is Jan naar om-laag ge-spron-gen.
Hij geeft er niets om. Ja, Jan durft al-les.
Kijk, hij heeft het hout al op-ge-zocht.
Daar komt hij al te-rug, met het hout in zijn
bek. Maar nu moet hij te-gen den stei-len
rand op-klim-menDe rand is wel een
me- er hoog. Dat is moei-lijk!
Maar de hond loopt er hard op toe. Een
groo-te sprongdóar staat hij hij-gend
vóór Kees. Hij legt het hout weer voor Kees'
voe-ten, en nu gooit Kees het wéér weg. En
wéér springt Jan het ach-ter-na.
Zoo blij-ven ze een tijd door spe-len. Kees
vindt het haast e - v e n pret-tig als Jan.
Maar nu ziet Kees, dat Jan te moe wordt.
Als Jan wéér het hout neer-legt, zegt Kees:
„Af!"
De hond kijkt op. „Meen je dat nou?"
denkt hij.
Ja, Kees méént het! Hij wan-delt ver-der.
De hond volgt hem. Hij laat het hout lig-ger,
maar toch kijkt hij er tel-kens naar om.
„Kom!" zegt Kees, als de hond blijft staan.
„Mor-gen gaan we wéér spe-len!"
De Groen-te-boer
Daar is Joost, de groen-te-boer
Kijk eens op zijn wa-gen.
Durf jij hem een wit-te knol
Of een wor-tel vra-gen?
Straks als Mi-na groen-te koopt,
Komt hij bü het hek-je,
Moe zegt: „Wie maar al-les vraagt,
Wordt een lek-ker-bek-je".
Nee, ik durf niet! Ka-rel, jü?
Kük eens, wat een no-ten!
En kas-tan-jes heeft ie ook
Naast die mand met kro-ten.
Zeg, wat zyn die knol-len zwart!
Zijn die on-ge-was-schen
Nee maar, jon-gens, hoor je hem?
Dat zyn ram-me-nas-sen.
An-na, duw me niet zoo, hoor!
'k Zie een flesch met ui-tjes!
En wat is dat rood en geel
On-der al die spruit-jes?
Joost komt lang-zaam aan-ge-stapt
In zyn gro-ve han-den
Brengt hy elk een ap-pel mee,
Om te wa-ter-tan-den
DAVID TOMKINS.
Twee deelnemers stellen zich binnen den kring
geblinddoekt op; één hunner, Jan b.v.. draagt'11 op
gerolde bundel oude kranten in zijn hand; dc
andere, Theo, niets.
De leider van liet spel wijst nu iemand aan, die
fluit. Theo probeert daarop den dader te tikken,
achtervolgd door Jan, die hem een klapje met
zijn „knots" probeert te geven. Slaagt hij daarin,
dan heeft hij gewonnen en mag twee nieuwe „blin
den" aanwijzen. Tikt Theo evenwel den fluitist
vóór Jan hem met z'n staf raakt, dan beeft Theo
gewonnen en kiest hij twoc nieuwe „blinden".
De spelleider zal het beiden door dikwijls het
fluiten te verplaatsen, lastig maken.
BRIEVENBESTELLERTJE
Ook dit leuke spel kan in een kring worden ge
speeld. Tevoren spreekt men onderling af, naar
welke plaats men zich zal noemen: Rotterdam,
Kampen, Hilversum enz.
De brievenbesteller zot vier stoelen in de kamer.
Dat zijn dc brie ven bussen. Zijn staf bostaat uit 'n
opgerold bundeltje oude krunten. Daarna roept hij:
„Ik moet een brief bestellen!"
De anderen:
„Waar komt die vandaan?"
De besteller:
„Uit Kampen!"
Aanstonds rent „Kampen" van zijn plaats, den
besteller achterna. Die holt door do kamer, maakt
schijnbewegingen en legt z'n rol kranten eindelijk
op 'n stoel neer. Vervolgens loopt hij naar „Kam
pen" z'11 plaats. Ondcrtusschcn heeft „Kampen"
do rol te pakken gekregen uit de bus. Hij tracht
den besteller te tikken éér hij de open plaats heeft
bereikt. Slaagt hij daarin, dan krijgt hij dc rol
en speelt voor besteller, dc getikte voor „Kampen".
Lukt het hem niet, dan heeft de besteller gewon
nen en mag dóórgaan brieven to bezorgen.
Roept hij dan: „Ik moot oen postpakket bezor
gen" enz., dan moeten hij en zijn „slachtoffer"
gaan hinken tijdens de achtervolging; „een post
wissel" duidt op happen; „een telegram" op drib-
Grapjes
VERKEERD BEGREPEN
Een boer komt op het postkantoor.
Hoeveel kost 't, om faiftig guldens an dut
adres te 6turen? vraagt hij.
Twintig cent
Da's nie veul; daor hui ze.
En dc vijftig gulden?
Zóó! Mo'k die d'r bal doen? Dan stuur ik
liever niks niemendal.
104
I u S'asi 5T s V?
behoorende bij
NIEUWE LEIDSCHE COURANT
ZATERDAG 30 MAART - No 13
JAARGANG 1935
Het onvergankelijke
Priesterschap
Er bestaan ongetwijfeld zekere punten van
overeenkomst tusschcn het priesterschap van den
eersten hoogepriester Aiiron en dat van Christus,
dien wij in dc taal der Heilige Schrift den Hoo
gepriester onzer belijdenis noemen. Beiden werden
door don Heerc voor hun bediening gezalfd, en
door die zalving bekwaamd tot de vervulling van
hun dienst, die voornamelijk in deze drie stukken
bestond: offeren voor dc zonde, bidden voor, en
zegenen van het volk. Hoe groot was echter naast
deze gelijkheid het verschil tusschcn die twee:
A&ron bracht dierlijke offers ter verzoening der
zonden, Christus heeft door zijn zclfofferando,
die slechts éénmaal behoefde te geschieden, in
couwigheid vo'maakt degenen, die geheiiigd wor
den. Ail:-ons bidden voor 't volk was slechts een
flauw schaduwbeeld van de voorbidding dos Hoe
ren Jezus Christus op grond van het alle schuld
wezenlijk delgende zoenbloed, dat Hij éénmaal
voor velen vergoten heoft. En de ambtelijke zegen,
dien Aaron hij zijn uitkomen uit het Heilige der
heiligen op Israël legde, was niet te vergelijken
mei dien van Christus, toen Hij op den Olijfberg
met zegenend uitgebreide handen ten hemel voer,
en uldus den in zijn lijden en sterven verworven
zogen op dc apostelen, en in hen op do gemeente
aller eeuwen deed nederdalen. Christus staat ho
ven Aüron. Hij openbaart zijn meerdere voortref
felijkheid bovenal op dit punt, dat, waar Aiiron
slechts voor een lijd het priesterschap bekloodde,
wij volgens den Hebreërbrief bij Christus mogen
spreken van oen onvergankelijk priesterschap. Gij
leost er van in deze verzen: „En genen zijn wel
vele priesters geworden, omdat zij door don dood
verhinderd werden altijd te blijven; maar Deze,
omdat Hij in der eeuwigheid blijft, heeft een
onvergankelijk priesterschap: waarom Hij ook
volkomenlijk kan zaligmaken degenen, die door
Hom tot God gaan, alzoo Hij altijd leeft om voor
hen te bidden" (7 2325).
Het tafereel op den berg Hor licht dezo waar
heid op treffende wijze toe. Mozes en Aiiron moch
ten wegens hun ongehoorzaamheid bij de steen
rots het land der belofte niet binnengaan, vóór
dien tijd zou God hen wegnemen. Aiiron was 't
eorst aan de beurt. Naar Gods bevel beklimt Mozes
met bem en zijn beide zonen Eleazar en Ithamar
den berg, dien dc Heerc hom aangewezen had. De
hoogoyricstor draagt op dezen laatstcn 'gang zijn
prachtige ambtsgewaad, hij staat daar nog een
maal in vol ornaat als het geestelijk opperhoofd
des volk6, als beklccdcr van 't hoogste ambt, dut
in Israël dcnkböar was. Klaarblijkelijk heoft hij er
vrede moe zijn hooge post te verlaten. Ook nu
zweeg hij 6til, zich buigend voor den wil des
Hei;ren. Geen woord van tegenspraak neemt hij op
do lippen, maar in volle overgave aan 's Hecrcn
beschikking is hij bereid om in de wijding der
hoogte, ver van 't aardsch gedruisch, te sterven,
Wetend dat zijn zonden hom genadig vergoven zijn.
Maar oerst wordt hij van zijn ambt onthoven.
Ten teoken daarvan ontdoet Mozes hom van zijn
ambtsgowuad. Stuk voor stuk neemt hij hot hem
af: hij maakt do tulbund los met dc gouden plaat,
waarop hot opschrift, „Heiligheid des Hoeren"
staal, de ephod wordt hem van de schouders ge
licht, hot borstschild met de twaalf kostbare edcl-
steeiien, waarin de namen der twaalf stanwncn ge
graveerd waren, verdwijnt tegelijkertijd, hot
homclsblauwo kleed valt ter aarde, geen onkel
teckcn zijner hoogopriestcrlijkc waardigheid mag
hij hohouden,wat zijn bediening betreft wordt
hij gehoel uitgekleed, hij staat in zijn laatste-ure
als ieder ander voor Gods aangezicht: als oen
erbarmelijk zondaar, ja, maar die dan toch genade
in de oogen des Heeren gevonden heeft.
Ook in dit opzicht gaat hij den weg van ólle
vleesch. Noom het ter harte, gij, die misschien een
hooge bediening in het koninkrijk der hemelen en
inzonderheid in de Kerk des Heeren vervult. Gij
zijl er wellicht ambtsdrager van hooge reputatie.
Uw prediking wordt geroemd, wat iets anders is,
dan dat zij een zegen aan ontruste zielen brengt.
Gij munt uit door gaven en talenten en zijt mis
schien even welsprekend als Aaron. Gij vervult
biddend en ootmoedig uw dienst, uw trouw is
voorbeeldig, uw ijver aanstekelijk, alles waar gij
de hand aan slaat, doet de Heerc wél gelukken,
de kerken vechten om u, om u tot hun herder
en leoraur te maken, gij zijt een zeer gewenscht
man,maar als het op stenen aankomt, wordt
gij van al die dingen ontledigd, één voor één
glijden alle ambten en waardigheden van u af,
gij sterft niet in vol ornaat, maar doet slechts als
ieder ander den laatsten stap over de eindstreep
om voor God in Sion te verschijnen. Er blijft u
geen enkel steunpunt over behaïve het kruis van
Golgotha. Als p'citgrond hebt gij in die ure niets
andere dan de waardigheid of de afbetalende ver
dienste van Christus, die in eeuwigheid blijft, en
een onvergankelijk Priesterschap ten goede zijner
duurgekochte gemeente bekleedt.
Dit onvergankelijke Priesterschap van Christus
ziet gij nu reeds op den berg Hor flauw afgescha-
duwd als profetie van wat éénmaal in de volheid
des tijds we kelijkhcid zou worden. De Heerc be
val Mozes niet alleen Aiiron de pricsterkleedercn
uit te trekken, maar hij moest ze zijn zoon Eleazar
vervolgens ook Mntrekken. Het hoogepriesterüjkc
ambt mocht niet ophouden, al werd Aiiron door
den dood verhinderd het persoonlijk vorder waar
te nemen. Eleazar zou zijn onmiddellijke opvolger
zijn in het ambt der verzoening. Dc ééne hooge
priester was nog niet weggenomen, of de ander
stond nl in vol ornaat op den bergtop gereed om
zijn plaats in te nemen en demzelfclcn dienst als
deze te verrichten tot heil des volks. Israël mocht
geen dag en geen uur buiten een hoogepriester
zijn, omdat bet geen dag en geen uur buiten
zonde was, die om verzoening riop. Deze opvol
ging van den één na den ander is dc eeuwen
doorgegaan. Zoo is er een onafzienbare reeks
hóogopriosters ontstaan tot op Kajafas toe. De
dood kwam wel telkens tussohonbeide, maar liet
ambt dor vorzocning bleef. De ambtsdragers kwa
men en gingen. En aan het einde dier lang gerekte
rij vindt gij tenslotte Hem, in Wicn het Hoogc-
priestorschap zijn opperste vervulling vond,
Jezus Christus, den Hoogepriester onzer belijdenis.
Na Hom vo'gt geen andere priester meer.
't Is waar, ook over Hean is dc dood gekomen,
en weik een dood! maar Hij hield stervend niet
op Priester te zijn, Hij was in die bange ure méér
Priester dan ooit te voren, Hij bracht toen het
ware zoenoffer voor de zonde der wereld. Hij was
tegelijk Priester en offer en 't is dit algenoegzamc
offer, waaraan alle dierlijke offeranden tijdens dc
oude bedeeling hun beteekenisen k acht ontleenden
Hij heeft geen opvolger noodig. Hij is als I'riesler
gestorven, Hij is als Priester uit de dooden opge-
staun, Hij is als Priester ten hemel gevaren en
met zijn eigen zoenbloed het Heilige der heiligen
des hemels binnengegaan. Daar leeft hij altoos,
om als onze éénige, onvergankelijke Hoogepriester,
de gemeente de vrucht zijner éénmalige zclfoffe
rando deelachtig tc maken, voor haar te bidden,
daar wij in Hem een voorspraak bij den Vader
bobben, en ons te zegenen met alle hemclschc en
geestelijke zegeningen.
Wij roemen in dit onvergankelijke Priesterschap.
Onvergankelijk is do vrucht zijner offerande,
eenmaal aan hot kruis volbracht, doch waarvan
do troost ons telkens weder opnieuw moet verkwik
ken. Ook de man, die vergiffenis van zonden ont
vangen heeft, en vaststaat in de genade, neemt
nog vauk en volkomen terecht de vraag op de
lippen: „Zoo Gij in 't recht wilt treden, o, God,
en gadeslaan onz' ongerechtigheden, ach, wie kan
dan bestaan?" Welk een verruiming voor de be
kommerde ziel is het dan, als zij door den leven
den Prieslcr-Koning gewezen wordt op de alleon-
toercikendo offerande van Golgotha, waar llij do
dingen volbracht heeft, die bij God te doen waren,
om den zondaar met God te \crzoenen.
En ook het bidden voor zijn volk, het tweede
stuk van 't hoogepriesterlijke ambt, hebben wij
allen meer dan iets anders van noode om niet
op den weg te bezwijken, maar met kloeken slap
voort te gaan. Wij mogen er ons aan opbeuren,
dat wij in Hem een Hoogepriester hebben, die al
toos leeft om voor ons te bidden. Hij bidt voor
ons, wanneer wij in zijn paden wandelen, om ons
voor struikelen te bewaren. Hij bidt voor ons,
wanneer wij door den verzoeker worden aange
vochten en in eigen kracht geen stand kunnen
houden. Hij bidt voor ons, wanneer wij gevallen
zijn, opdat wij door Gods genade weder opgericht
mogen worden. Hij bidt zelfs voor ons, wanneer
wij zelf het bidden verzuimengeloofd zij die
Voorspraak met zijn geduldige, biddende liefde!
En dan ontvangen wij ook nog den door hem
verworven zigen, het derde stuk der priesterlijke
bediening. \an Hem daalt de zegen uit Sion op
ons af: dc genade des Zoons, de liefde Gods, des
Vaders, en de gemeenschap des Heiligen Gcesles,
Heer, driemaal heilig, wees geëerd; Uw roem,
daar Gij als God regeert, moet al het schepsel
zingen.