van B 01 KEN HIHk en SCHRIwêrs JEUGD VOOR DE 1 Een voorproef uit „Terzijde" Binnenkort hoopt C. Rijnsdorp' bij de uitgevers maatschappij „Holland" te Amsterdam een bundel studies over muziek en literatuur te publicecren, getiteld „Terzijde". Wij zijn niet verwend met imicht-gevende essays rondom de vraagstukken van christendom en kunst Een christelijke aesthetics bezitten we nog niet Wat er tot nu toe, behoudens een enkele uit zondering, gegeven is, bleek.veelal te zeer ge drenkt in de theologische gedaehtengang, en te we nig geboren uit een aesthetische spanning. Wij gelooven, dat wij, met de publicatie van Rijnsdorps studies de laatste jaren een stap in de goede richting komen. Wij zullen dan ook niet nalaten deze o.i. opmerkelijke bundel van meer dan één zijde te doen belichten, in de hoop er breede belangstelling voor te wekken. Dat Rijnsdorp, vóór hij „zich op de literatuur wierp" zich eenige jaren heeft gegeven aan de studie der muziek, is van gróóte invloed geweest op zijn latere literaire arbeid. Niet alleen treffen wij in zijn novellistisch werk herhaaldelijk muzikale „associaties", doch ook zijn essayistisch werk draagt er duidelijke sporen van. Zooals van Looy's werk telkens de schilder in hem ontdekt, zoo blijkt Rijnsdorps werk telkens bevrucht door de muziek. Wij willen op de bespreking van „Terzijde" niet vooruitloopcn en daarmee liever wachten tot het boek van de pers is, doch in de week waarin wij Bach's sterfdag herdenken, leek het ons goed een fragment uit dit boek als vóór-proef aan onze lezers door te geven. Waartoe de schrijver ons, op ons verzoek, in de .gelegenheid stelde. Een der eerste stud es uit de bundel „Terzijde" is getiteld: Joh. Seb. Bach, de architect-mysticus. Het hieronder volgende citaat is uit het slotge deelte der studie. Bach als mysticus „Zoekend naar een centraal oordeel over Bach, vonden we in de eerste plaats, dat hij was archi tect. We hebben deze vergelijking verantwoord en. «enigszins uitgewerkt Toch put de vergelijking met bouwkunst Bachs muziek niet uit Zijn kunst hoeft zulk een universeel karakter, dat andere kunsten ons niet afdoende kunnen helpen bij de bepaling van het centrale oordeel. We behoeven een vergelijking van andere, wijdere aard, niet maar ontleend aan de kunst, maar aan het leven. Ook zulk een vergelijking is verantwoord. Niet alleen de kunsten onderling zijn verwant, zoodat er in do grond der zaak maai- is „de" kunst, ook het mensohelijk genie is verwant in zijn ondo-scheidene u:tingen, zij het op het gebied van kunst, wetenschap inclusief techniek, of reli gie. In de grond der zaak heeft men altijd te doen met de grand homme, de geniaal-begaafde mensch, die van een bepaalde signatuur is, op welk gebied hij zich ook beweegt. Waarlijk groote mannen op verschillend levensgebied voelen elkander dan ook dikwijls heel zuiver aan, denk b.v. aan Napoleon c» Goethe. En had Balzac geen gelijk, toen hij op de knop van zijn wandelstok doed graveeren, dat hij de Napoleon der litteratuur was? Men leze in Emil Ludwigs „Kunst en Levenslot" maar eens na, hoe nauwkeurig deze vergelijking, hoe onbe scheiden ook, klopt! Ook bij Bach zoeken wij voor een centraal oor deel de geniale mensch. Welke signatuur ver toont hij? Ongetwijfeld de godsdienstige. Reeds een blik op de teksten, die Bach getoonzet heeft, toont dit aan; in overweldigende meerder- hc d toch zijn deze van streng godsdienstige, zelfs kerkelijke aard. Dit zegt natuurlijk wel niet alles, maar toch reeds veel. Alle meer uitwendig bewijs wordt echter overbodig, wanneer wc ook maar ©enigszins doordringen in Bachs innerlijke wezen. Het godsdienst ge is zoozeer de kern van dat wezen, dat alle noodzakelijkheid van bewijs ver valt. Wie gevoel voor muziek beeft, stemt ons aanstonds toe; wie ons niet aanstonds op dit punt toestemt, heeft geen gevoel voor muziek. Maar we willen in onze bepaling een weinig precieser zijn.. Is Bach dus een groote op religieus gebied, dan vragen we: bij welke groep behoort hij? Want hier onderscheiden we drie groepen: 1. Zij, die zich geheel geven aan een of andere godsdienstige practijk en daarin groot zijn, als Franciscus of Generaal Booth: 2. zij, die zich voornamelijk wijden aan de ont wikkeling en verbreiding van een bepaald gods- d enstig stelsel, zooals Thomas van Aquino of Calvijn; 3. zij, die zich voornamelijk wijden aan de godsdienstige bespiegeling, gebonden aan of los van Openharing of dogmatiek, denk aan Ruus- broec, Thomas k Kern pis, enz. Met overgangstypen behoeven we ons natuurlijk niet op te houden. Daarom vragen we: bij welke groep kunnen we Bach rangschikken? Er blijft niets over dan de laatste groep, die der mystieken. De kunstenaar is als zoodanig niet geroepen, leniging te brengen in de stoffelijk-geestelijke nood de massa. Evenmin is de kunst geschikt, dienares te zijn van het dialectisch vernuft. En de muziek, als taal van het gemoed en de ziel, die alles kan zeggen, alleen maar juist aan gene zijde van het bewuste woord, is uitteraard mystiek en wie haar taal voert, om zijn godsdienstig leven te openbaren, is van huis uit mysticus. Dat Bach overigens eon dogmatisch ontwikkelde orthodoxe Lutheraan was, streng gekant tegen piëtistische dwecperijen1) (en evenzeer tegen wat hij voor „het" Calvinisme hield), verandert voor ons doel aan deze benaming niets. De Bach, die ons uit zijn muziek tegemoettreedt, is niet de orthodoxe Lutheraan, maar de mysticus. De aard der muziek zelve verbiedt ons elke andere benaming. Reeds Bachs leven toont punten van overeen komst met dat der mystieken, althans in zeker opzicht Weliswaar was hij geen asceet, noch ook een monnik, maar zijn bestaan was geheel naar binnen gekeerd. Zijn uitwendige existentie, gelijk we reeds zagen, kwam overeen met die van dui zenden andere burgers, zij was normaal, bijna banaal. Maar de „Inncnmensch", om met Schweit zer te spreken, leefde zijn eigen leven; nitt, zoo als bij Beethoven, met de „Aussenmensch" in voortdurend conflict, doch op een secuur en on verbreekbaar compromis. Bachs gelaat toont dit zoo mooi. Bezie zijn gezicht. Een goedmoedige, wat grove burgerman kijkt u aan; maar toch, neen, dit is geen gewoon mensch. Zie die rustige, enorme wilskracht in het ondergelaat, die eigen aardige frons'mg van de wenkbrauwen. En die glimlach heeft iets raadselachtigs... O, hij is in 't geheel geen romanticus, maar 't zit zoo diep bij hem en 't is zoo sterk Ook nu komen wc dan, na het leven te hebben overzien, tot de werken. Het is verleidelijk, ook hier te trachten, in dat oeuvre naar genre en karakter een culminatiepunt van het mystieke te zoeken. Vergeefsche moeite. Bij het mystieke ele ment moeten we óp andere wijze te werk gaan, dan bij architectonische. Hier is noodig nadere bepaling omtrent de aard van Bachs mystiek, eerst ten opzichte van andcro „soorten", vervolgens op zichzelf beschouwd. Protestantsch-Christelijke mystiek Gelukkig spreekt Bachs mystiek duidelijke taal. De mystiek in onze Europeesche muziek van de nieuwere tijd is te onderscheiden, voor ons doel nauwkeurig genoeg,, cn als climax begrepen, in hcidcnschc, Italiaansch-Roomsche en Protes tantsch-Christelijke mystiek. Het bekende pcl- grlmskoor uit Wagners „Tanhauser" is ongetwij feld mystiek, doch deze mystiek is natuurlijk, hei- densch. Kerkmuziek als van Palestrina en andere Italianen, waarvan wc oen en ander bekend mo gen veronderstellen, is ook mystiek, doch speciaal 1 ta 1 iaansch-Roomscih. Bachs myst'ck is niet, zooals die van Wagner, aardsch en min of meer zwoel; ook heeft zij niet het veelkleurige en streeüend-zintuigelijke van de Italiaansch-Roomsohc componisten. Zij is niet geïn spireerd op oen natuurgodsdienst, noch op gewaden praoht, schemer en gekleurde kerkramen, maar al tijd en immer weer op de wereld der Heilige Schrift. Haar karakter is Protcetantsoh-Ghristelijik, In Bach treedt ons tegen niet de natuur zonder meer, noch ook liet leven onder de wijding der kerk, maar de natuur onder open Hemel. Het is de muziek van het geopende graf cn van het omhoog- blikkend geloofsoog. D'.l alles kan maar zeer ten deelc worden- „aangetoond". Analyse van Bachs muziek op mystiek is nist onmogelijk, maar wat men tenslotte meent te hebben gevonden, ontglipt u weer. Het zit iiem 1) Wat n'ct verhindert, dat Baolis teksten een sterk piëtistische inslag vertoonen. niet in majeur, niet in mineur, niet in de chro matiek, niet in voorliefde voor bepaalde interval len, niet in verminderde septiem-accoordcn, niet in de rhythmiok. Of liever, het zit in dit alles soms wèl, maar bij andere componisten vinden we, bij zeer veel overeenkomstigs, toch een geheel andere geest. Hier is nu werk voor de lyrisch impressio- nistisclie behandel-methode, om langs de omweg van het verrukte woord te suggereeren, wat ten slotte toch niet meegedeeld kan worden. Liever beschouwen we Bachs mystiek nog even op ziclizel f. Zal men al haar schakccringen opnoemen, dan dient dc geheele schaal van godsd'enstlge gevoe lens te worden doorloopen, zóó rijk is zij. Het gaat daarom ook niet aan, alle nuances in Bachs mystiek te overzien, of ook maar te trachten een schets van haar ontwerpen aan de hand van bepaalde „momenten", zooals doodsverlangen enz., want hier opent zich een wereld. Een artikel als dit wil trouwens n et alleen inlichten, maar evenzeer prikkelen. Hier ligt een taak voor de lezer, om bij het hooren van muziek van Bach, zich, bij de architectuur, ook steeds rekenschap te geven van de gevoelssfeer van het stuk. Het slotkoor Hoe geheel andere is weer de mystieke stem ming in een koraal voorspel zooals „Nun komm' der Heiden Heiland," dat mede tot Bachs bekende composities gerekend mag worden, waarin de melodie van het koraal telkens, na meditatieve tusschenspelen, gevarieerd komt aanzingen, geheel hemelsch verdroomd, een paar bladzijden, die tot het schoonste behooren, wat op aarde in tonen is gezegd. Denk nn ook weer eens aan het reeds in ander verband genoemde verschil tusschcn Beethoven en Bach. De slotmaten van Beethovens muziek geven heel dikwijls de sterke indruk van een onopgelost, tragisch conflict. De slotpassages bij Bach daarentegen spreken van een rotsvast vertrouwen. Een rivier verbreeit zich en stroomt machtig uit iin zee, een ziel verliest zich in dc aanschouwing van God. Vaak eind'gt een compo sitie die in mineur stond, in majeur, van huis uit een theoretische vernuft'gheid. maar bij Bach soms van een wonderbaarlijke schoonheid, b.v. in het begin van de Mattheus-Passion, als na het machtige en breed klagende, roepende en ant woordende begin, omdat de bruidegom komt als een ter slachting ge.'eid Lam, aan het e nd oij dit woord „Lam" plotseling de zon door de wol ken breekt en alles in goud staat gekleurd, als ©en profetie van de komende verlossing juist door dat geslachte Lam. En wat voor een instrumentale compositie de slotmaten zijn, zijn bij de groote vocale werken de slot koren. Hoe zijn die van aangrijpende kracht cn hartstochtelijke expressie! Het zijn werkelijk, zoo- al niet muzikaal architectonisch, dan toch ex pressief beschouwd, slotkoren. We voelen het, we ervaren het met een huivering: hier worden laat ste woorden over laatste dingen gesproken. Her inner u in dit opzicht het reeds genoemde slotkoor der Matthcus-Passic. Is dit geschreven door één mensch? We zijn die mensch vergeten. Wij ma ken deel uit van een groote menigte, die bij het Graf haar Heiland afschcidshymnen toezingt. En vreemd, dat wc soms dereken moeten aan een wie gelied, zoozeer is de innigste eerbied met een bijna moederlijke tecderheid vcreenigd. Maar het geldt hier niet een kind, doch Gtds Zoon; niet een jong leven, maar een graf; niet een in slaap zingen van een levend wezen, maar een tot geloof sussen van eigen smart Een vreemd wiegelied, deinend op een rhythme, breed als de zee, waar over oen zacht .gehuivcr gaat als een fluisteren en snikken van duizenden. Dc geheele Kerk is hier in dc geest bij 't graf en aanschouwt in 't geloof dc opstanding, die kom* en de versch ontsloten toegang tot do Vader; het is tegelijk een eind en ©en begin, een avond- en morgenzang, een graf- en een geboortelied, diepe smart en hooge jubel dooreen. En terwijl ons bewustzijn verduizend- voudigd schijnt vragen wc ons ontroerd af: „als dit mogelijk is op deze duistere aarde, hoe zal het eens zijn in dc heerlijkheid?" C. Rijns dorp 82 WIST JE DAT Jan Vermeer door D. v. d. STOEP VI. Waarin Jan zich wascht, maar nalaat zijn geweten te wasschen. Jan loopt naai- het dorp. Hij denkt na. Zijn toestand is er niet op verbeterd. Dat hij de 'ruit heeft ingegooid weet niemand, maar als hij thuis komt zal hij zich toch niet goed kunnen houden. En over het kwartje kan hij niet liegen. Als zijn moeder het mist, komt alles uit Jan kijkt op dc torenklok. Als hij opschiet kan hij nog gauw naar het land, naar het melken gaan. Het zal zijn thuiskomst gemakkelijker ma ken, als hij met Vader en Tjitse en Jet tegelijk van het land komt Als vader van melken terug is mag hij niet meer weg. Wasschen, verschoo- nen cn eten, is daarna 't programma. Pijn is dat altijd, zoo glimmend gewassehen achter je boter ham te zitten. En daarna een gezellige Zaterdag avond. Allemaal thuis! Niet aan denken. Op schieten nu! Jan heeft het dorp bereikt. Het gaat vlug met de boodschappen. Na een kwartier is hij alweer op den terugweg. Hij loopt snel, af cn toe op een sukkeldrafje. Rusthof loopt hij schichtig voorbij. Met een schuin oog ziet hij dc kapotte ruit en het hart bonst hem weer even in de keel. Als hij het erf van Lommerrijk bereikt, ziet hij dat de melkers nog niet thuis zijn. Ilij zet de boodscliappentasch in de keuken. De beurs zit er in. Hij steekt zijn hoofd om dc hock van de kamerdeur. Moeder is boven. Hij hoort haar loopen op dc zolder. Dat maakt 't nog gemakkelijker. Aan de deur van de trap roept hij: „Moe, 'k ga nog even naai- 't land." ,,'t Is goed," roept Moeder terug. Als Jan op 't land komt worden juist dc melk kannen op de wagen geladen. „Je komt zeker nog een handje helpen," grinnikt Tjitse, de Frie- sche knecht. „Affijn, je ben net op tijd om mee terug te rijden cn daar was het toch om te doen." Jan zegt niets. De boer neemt de leidsels. Jet zit naast hem op de hok. Tjitse heeft de achterklep van de wagen neergelaten en Tjitse cn Jan springen daar op als de wagen wegrijdt Ja, zoo is 't veel gemakkelijker voor Jan om thuis te komen. De melkkannen worden bij 't hek neergezet Dc melkauto van de fabriek zal ze straks afhalen. Jan helpt bij 't uitspannen van het paard. Tjitse brengt het beest naar de wei. Jan gaat naar binnen. Zijn moeder gooit juist een ketel warm water in de groote teil, waarin hij zich wasschen moet. Ze heeft blijkbaar nog niets gemerkt van het kwartje. Zou ze het wel merken? Ze telt het geld niet altijd nn. Moeder heeft ook nog niets gemerkt van het ongeluk op „Rusthof". Anders zou ze er wel over praten. Jan voelt zich wat geruster worden. Hij heeft zich uitgekleed en plast rond in de teil. Hij wascht zich zorgvuldig, want inocder's Inspectie, als hij uit de teil komt, is altijd nauw keurig. Moeder is ditmaal heelemaal tevreden. Ze droogt alleen nog wat zeep uit zijn ooren. Jan kleedt zich in het lekkere sclioone ondergoed. Hij trekt een schoone kiel aan en zoo op z'n Zater dagsavonds, met natte haren en een glimmend gezicht, zou hij zich kiplekker voelenAls het van binnen bij hem maar niet zoo onrustig was. Hij gaat de huiskamer in. Het eten staat al go- reed op het witte tafelzeiltje. Op zijn bord zes boterhammen met kaas en met suiker. Jan heeft niet veel trek.. Vader komt binnen, netjes opgeknapt, op de voet gevolgd door Tjitse, die ook al op z'n Za te rdageavonds is uitgedost. Jet brengt de koffie kan mee en dan komt ook Moeder. Als ze pas aan 't eten zijn, ziet Jan Japio voorbij loopen in de richting van liet dorp. Hij schrikt op en verslikt zich. Gelukkig maar! Nu merkt men niets van zijn vreemd gedrag. Met moeite werkt hij zijn boterhammen naar binnen. Hij is blij als Vader gaat danken. Tsjitse gaat naar 't dorp. Moeder en Jet niimen. dc tafel leeg en gaart vaten wasschen. Vader neemt z'n krant en Jan gaat op de canapé zijn boek uit de schoolbibliotheek zitten lezen. Hij leest echter niet veel. Hij luistert wat moeder doet. De tasch met boodschappen was zooeven nog niet uitgepakt Wanneer zal Moeder 't doen? Als ze klaar is met de vaten? Spoedig houdt 't gerammel in de keuken op. Jan hoort Jet de trap opetommelcn naar haar ka mertje. Moeder blijft nog in de keuken bezig. Hij hoort haar kasten open doen en weer sluiten. Nu bergt zo dc boodschappen op hun plaats. Even later komt Moeder binnen. Jan durft niet opkijken. Hij buigt zich over zijn boek en het hart bons hem in de keel. Moeder gaat naar de kast De deur piept open. Ze schuift het laatje open en legt de beurs er in. Ze heeft niets ge merkt. Gelukkig? Jan weet het eigenlijk n'et Als ze 't gemerkt had zou alles uitgekomen zijn, zou hij alles verteld hebben. Zou dat niet beter zijn geweest? Als Jan dien avond naar bod gaat, aarzelt hij even voor hij zijn gebed opzegt. Dan laat hij zich met een bons op z'n knieën vallen en raffelt het versje af. Vlug schiet hij in bed. Met open oogen ligt hij naar 't dakvenster te staren. Ale Moeder later even naar hem komt kijken, klemt hij zich stijf aan haar arm vast. „Wat is er jongen?" vraagt ze. „Niks," zegt Jan, „niks, ik kan niet slapen." Zou hij het nu zeggen? Nee, nee! Ja? Nee, nee! Zijn moeder geeft hem een zoen op zijn wang. „Zoo, probeer het nog maar eens, nu zul je wel slapen," zegt ze. Als ze weg is drukt Jan z'n hoofd in het kussen en huilt En huilend valt hij in slaap. Vil Japie heeft een eerlijke bui, maar knoopt er een leugen aan vast Er is nog iemand, die geen prettige avond door maakt. Japie is thuis. In de schuit. Hij zit met zijn elle bogen op de tafel en heeft een hekel aan zichzelf om de gemeene manier, waarop hi.i Jan het kwar tje heeft afgetroggeld. Den gcheelen middag heeft hij zichzelf ingeprent dat hij het tooh eerlijk verdiend heeft. Maar bij die leugen kan hij het nu niet langer vinden. Japie heeft de ontvangBten van vandaag op do tafel uitgeteld, een paar kwartjes een paar dub beltjes en wat centen. Het kwartje van Jan legt hij apart. Hij neemt een stukje papier en schrijft op wat hij verkocht heeft met het bedrag er ach ter. Zes centen heeft hij over. Die hebben de men- schen hem te veel gegeven. Hij steekt ze in zijn zak. De rest moet hij aan Vader afdragen en die geeft hem morgen zijn zakgeld. Het kwartje van Jan doet hij in een apart vakje van zijn porteinonnaie. Hij is besloten om het op de een of andere manier terug te geven. Japie heeft de petroleumlamp aangestoken en maakt een boterham klaar. Hij eet vlug, met groote happen. Met zijn zakmes snijdt hij telkens een stukje af van een leverworst, die hij tegelijk met het brood uit de kast heeft gehaald. Het is wel gezellig in de schuit. Er hangen mooie prenten tegen de houten wand. Er staan een paar gemakkelijke 9toelen. Op een divan lig gen een paar kleurige kussens. Voor de twee slaap kooien hangen frissche gordijnen. Vader brengt zoo af cn toe iets mee, dingen, die hij goedkoop op de kop weet te tikken en waarmee hij dan do schuit gezellig maakt. Jaap heeft een kastje vol met boeken. Hij leest veel in de lange uren dat Vader niet thuis is en Ilij alleen In de schuit zit. (Wordt vervolgd) DE VOS bezit een handige manier om zich van ongenood© springen te ontdoen, die zijn pes a s woonplaats gebruiken. Hij neemt een dotje wol in z'n bek of een plankje en gaat achterwaarts het water in. Langzamerhand zinkt hij dieper en dieper. De bruine rakkers, die op zoo n bad geenszins geste'd zijn .springen hals over kop naar voren en stellen zich in veiligheid op het stukje hou' of het wol len propje. De vos laat dit dan plotseling los en keert naar land terug, bevrijd van zijn lastige WAAROM ZOU 'N Kil zoo n grooten mond opzetten, zoodra zij een ei gelegd heeft? Wel, onze kippen stammen af van de „jungle" hoenders in Indië. Weten jullie, wat 'n jungle is? Dat is de tro pische wildernis van struiken en grassen en hees ters, waarin zich niet zelden de tijger schuil houdt. In zoo n jungle nu kon de kip licht haar gezel len uit het oog verliezen gedurende den tijd van het leggen. Om zich nu weer te melden, was zij dus wel genoodzaakt te gaan kakelen, een ge woonte, die zich zelfs in het vredige hoenderpark heeft gehandhaafd! MEER-KOETEN juist, die zwarte vogels met dc witte plokken; aan hun kop schuiven tot één dichte ma=ea in elkaar, wanneer zij door een roofvogel bedreigd worden. Zij spatten water op met vleugels en pooten en maken een kabaal van belang om aan den doodelijken greep te ontkomen? Deze vogels hebben dikwijls keet onderling! Ze stuiven mekaar na, slaken doordringende kreten, maar bij het naderen van het gevaar, zijn zij weer één. Tot hun grootste v'janden behoort ook de tijger van het water, de snoek; menig jong koetje valt tusschen zijn woeste kaken. Ook ot-ters ver smaden deze dieren niet. Voor mcnschen is hun bout te traan-achtig. De goochelaar hoeft bij een trouwpartij dca verkeerden hoed opgezet! Rebus 8?,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1935 | | pagina 12