JEUGD
MAenSCHBMRS
VOOR DE
.van BQEKEN ^SSSH
Strooschippers
door J. K. van Eerbeek.
G. F. Callenbach, Nijkerk. 1935.
Ala u Van Eerbeek's
„Verhaien" hebt gela
zen, weet u dat wij in
hem een sterk prozaïst
rijk zijn. Het verwon
dert mij dat zijn bun
del „Verhalen"' niet
méér bekend is. Daar
staan bladzijden in,
waarnaast men iets ge
lijkwaardigs moot zoe
ften in onze literatuur.
En zijn roman „Lich
ting '18" is een zéér in
dringend werk, dat nog
wel eens opnieuw „ont
dekt" zaï worden.
Reeds eerder gaf hij
blijk dat het water geen terra incognita voor
hem was.
En als men Strooschippers gaat lozen, is
het veelal of men een schipper zelf hoort praten,
zoozeer is de schrijver één geworden met zijn stof.
Van Eerbeek is een typische verschijning onder
onze jonge christelijke auteurs.
Men ontmoet hem zelden in literaire centra.
Het is best mogelijk dat hij liever bij de boeren
en de schippers zit.
Ik zou onder de jongeren niemand kunnen aan
wijzen die hem in zijn literaire opvattingen ver
want is. Navolger i9 hij geenszins wel onder
gaan anderen de suggestieve invloed van zijn
merkwaardig talent. Het valt niet te ontkennen
dat de mcnschen uit zijn boeken meestal eenigs-
zins bizarre figuren zijn.
Van Ee beek heeft een geheel eigen manier van
werken. Het lijkt wel of hij een zekere g<-ring
schatting heeft, voor wat wij gewend zijn „com
positie" te noemen. Hij ontziet zich ook geens
zins, de lezer herhaaldelijk een handje te helpen
om een goede kijk op zijn sujetten te krijgen.
Hiermee heelt hij zich bevrijd van de enge
kluiatejs waarin do romanciers 9imls '80 gekneld
zaten. Zwakkere talonten kunnen zich dit nauwe
lijks veroorloven.
Ik geloof dat de ,/strooschippera" eigenlijk de
eerste meer complete vertelling is, die wij van
hem bezitten.
Hebben wij in onze kring echte vertellers
Niet veel, jammer genoeg.
Laten de jongeren bij Van Eerbeek in de leer
gaan!
„Er waron eens twee schippers, die liepen él
de wereld af om een vrachtje."
Hiermee begint de schrijver zijn vertelling.
Hij houdt die toon goed vol, want als er een
nieuwe figuur bij komt, leidt hij hem zonder
schroom bij ons in. „Louwrens heette die man."
Hij had de vrouw aan boord; het was vierde
soort volk; half 6chipper en half stodsmensch."
Prachtige typen teekent van Perheek.
Abel Taling, die zijn zoon verwaarloost, om
naar het ..gezelschap" te gaan.
Een aan zonde en bijgeloof verkocht echtpaar
Louwrens; een deugniet als Sjoerd Elherts. die
handig geb"uik maakt van anderer bijgeloof.
Van Welsum, de ouderling, leider van het „ge
zelschap", die, als het er op aan komt, het kaf
van het koren weet te schelden.
Het valt op dat Van Eerbeek ook deze „oefe
ningen" beschrijft met een groote ik zou haast
zeggen, eerbiedige aandacht voor deze menschen.
Hij is eigenlijk een hartstochtelijk zoeker naar
d». mensch in de monsch.
Leest u zelf maar; wie hij ook bekijkt", altijd
is hij de scherpe observator niet alleen, doch
evenzeer de kunstenaar, die via de markante
eigenaardigheden doordringt tot de kern.
Als men dit eens rustig nagaat moet men lachen
om de stupide oppervlakkigheid waarmee andere,
vooral dames auteurs, oruL.nks schijnbare diep
zinnigheid over menschen durven schrijven.
Anthony Donkei had het iaatst over „verkng-le
theevisites" Hij bedoelde er een zeker soort da
mesromans nr.ee.
Doet Van Eerbeek aan psycho analyse?
Ja, maar niet op de schreeuwend vervelende
manier der na-lachtigcrs. Hij peilt directer, en
naar mijn meening dieper.
Bovendien is zooals ik dat ook bij De Bruin
opmerkte, zijn talent nauw verwant aan dat van
de schilder. Trouwens als piasticus hoeft hij in
zijn vorige boeken reeds prachtige dingen gegeven.
Gelukkig hebben wij hier óók weer eens ©en
schrijver die een milieu aandurft. Een milieu met
romantiek.
Of ik dan geen bedenkingen heb tegen d©
frasmontarlsehe manier van schrijven, die Van
Eerbeek er op nahoudt?
Ja. Maar ik ben voorzichtiger geworden, omdat
ik tot do conclusie ben gekomen dat ecu „goed
Zwanenzang van een
geloovige ziel voor haar
scheiden uit het lichaam
BERNARD BDSSCHOF (t 1639)
Witte zwaan, die van te voren
Geeft zoo doffen klang,
En omtrent den dood1 laat hooren
Zulk een zoeten zang
Za] mijn ziel, sneeuwwit gewasschen
In het bad zoo dier,9
Zang en dank óók niet wel passen
Eer zij scheidt van hier?
Ziet, het kooitje zaJ haast breken,
Dat u hier besluit;
Haast zult gij den hals opsleken
En vrij vliegen uit.
Als een duif haar vlerken roeret
Om de lucht te slaan.
Zult .gij worden opgevoered8
Daar gij komt vandaan.4
Wakker op dan5 vóór uw endel
Zing nog eens oen lied.
Nu gij 't eind van uw "ilende
D cht voor oogen ziet.
Als de schippers 't land genaken,
Vaderland en reê,
Plegen zij een zang te maken0
Dat het klinkt in zee.
Raak mijn lippen met een kole,
Heer, van Uw altaar.
Span Gijzelt van mijn viole
D' ijverigste snaarl
Steek Gij met Uw eigen asem
Mijn dankoffer aan,
Dat haar reuk en zoete wasem
Moog naar Boven gaanl
God, ik heb wel duizend reden
U te zintren lof.
Lof om Uw barmhertigheden
Voor 't ondankbaar stof.
Heer, Uw hemel druipt van zegen
Méér in overvloed,
Dan een zoete, rijpe regen
In den zomer doet.
'k Zal maar zingen van de leste7
Die Ge mij nu schenkt.
Die de kroon is van de reste,
Als men 't wél bedenkt:
Dat Ge mij laat gaun in vrede
En in hope ontb ndt,
Dat ik erven moog de stede,
Daar men, Heer, U vindt.
Wat zou mij de hemel helpen,
Zoudt Gij dnar niet zijn?8
Wat kan mijne droelheid stelpen
Dan Uw zoet aanschijn'.'
'k Hoop Uw aanschijn haast9 te aanschouwen
Ate10 men 't Boven ziet
Daarom al uit doodshenauwen
Vrees of acht ik niet.
Kom, Dood-vijand, kom mij heden!
Proef aan mij uw macht!
'k Zal u onder voeten treden
In mijns Heeren kracht.
'k Weet dat u die felle prikkel
Is uit d'hnnd gedraaid;11
't Booze scherp van uwen sikkel
Is lang uitgemaaid.19
Weliswaar gij zijt de laatste
Die mij biedt den strijd,
Maar ik weet dat gij de kwóédste
Vijand mij niet zijt:
d' Hel6che leeuw heeft dikwijls moedig
Mij wel hard gedrukt,
Maar Godlof! zijn stormen bloedig
Zijn hem niet gelukt.
't Booze vloesch komt mij nog nader,
Dat ik mèt mij drang;
Die kruis-vijnnd, die verrader
Plaagt mij alle daag.
gecomponeerde" roman ondanks deze voortreffe
lijke eigenschap een criant-vervelcnd boek kan
zijn.
Ên dit boek, de Strooschippers, dat niet vol
gens een geijkt procédé is geschreven, is voor wie
nog iets anders kan genieten dan mode-hoeken,
zoo boeiend zoo vol sféér. dat men zijn bedenkin
gen tegen de afwijkende vorm inslikt.
Als gij de bekoring, de groote verwondering
kent voor de eindeloosheid van de Hollandsche
hemel dan zal de lectuur van een door en door
Hollandsch hoek als „Strooschippers" voor U een
weldaad zijn.
De wijze waarop de schrijver telkens de men
schen in dit boek en de natuur onder één ge
zichtspunt plaatst, is kenmerkend voor zijn
t&.cnt.
Ik sprak over romantiek. Hot Is een voorooriog-
sche romantiek: de fietsen zag men nog nauwe
lijks. Jouk moet na de „oefening" 's Zondugsnior-
*k Val dén onder, dén weer boven,
'k Haal nu schand, dén eer
God, die eeuwig is te loven,
Helpt en sterkt mij zeer.
'k Zie den prijs, door mij bevochten,
*k Zie de groen' laurier,
Door de vingren Gods gevlochten,
Die mijn hoofd versier'.
God, die mij hebt ieeren strijden
En Uw macht getoond
In mijn zwakheid t' allen tijde,
Gij zijt waard gekroond!
Kroont Gij ml}. Gij kroont Uw werken
D e Gij doet aan mij.
Gij zult mij in 't laatst versterken,
Trouwlijk blijven bij,
Zult mij door den dood doen dringen
■In Uw hoog Paleis,
Waar ik steeds Uw lof zal zingen
Voor behouden reis.
1 Dicht bij den dood; 9 in het bloed van
Christus; 8 opgevoerd; 4 (van God); 8 waak dap
(nog eens) op; e te zingen, 7 de Inntste (zegen);
8 Als Gij daar n et zijn zoudt; 9 spoedig; 10 zooals;
11 gewrongen; 19 verstompt.
Busschots blijde
zwanenzang
Aanteekening bij het oudhollandsch gedicht
hiernaast.
Met den herdruk in „Pniël" van dit lied. ge
schreven door den in 1(139 te Utrecht overleden
pred kant-dichter Busschof, werden wij waarlijk
verrast. Het is waard, ook hier een plaats le vin
den. Dat Busschote „Nieuwe Lofzangen" en
„Geestelijke Liedekens" in dc 17de eeuw druk ge
lezen werden, bewijst ons een zesde druk, die in
1695 te Amsterdam uitkwam. Wanneer Lo<len
st eyn in 1676, in de „Voorreden" tot zijn „Uyt-
spanningen" de wereldlijke wijzen zijner liederen
bij zijn lezers verontschuldigt, doet hij dat o.a.
door met instemming Busschots regel nan te
halen: „De voys en weegt Godt niet of die is
zwaar of licht."
Een lied, welks eerste drie strofen verreweg het
schoonst zijn. Hoewel het verdere «enigermate in
de breedte verloopt .blijft het ons, bij herlezing
vooral, in zijn rustige, blijmoedige oprechtheid
toch vasthouden. Door, en wellicht ook nog hui-ten
do treffende regels, die we er herhaaldelijk In ont
moeten (de hecle zesde strofol), heeft het Iets, dat
ons overtuig! en "tot luisterende aandacht stemt.
Steekt het, wat intensiviteit en hartstocht be
treft, sterk af bij Lodensteyns eigen uitvaartlie-
dcren het heeft zijn frischheid op vele andere
Lodcnsteyn-liederen vóór, die soms een zekere bij-
smaakt van exaltatie kunnen hebben. Met Loden-
steyn vlamt tegen het eeuw-eind weer eenmaal
de vlam hóóg op, die in Btisscliofs tijd over 't go-
heel lager, doch gelijkmatiger brandde (Camp-
huysen). Hoe dichter bij de 16de eeuw, hoe priller
en levenskrachtiger is ons lid (het bewaart laten
te vermogens!), hoe dichter bij de 18de, hoe
feller en hoe gerijpter, uit-gcrijpter, en van toe
komst baar.
De (in den goeden zin van het woord) nuchter
heid, dc helderheid van dit strofisch correcte lied
schenkt ons een kalme bekoring. Lied, en g e-
zongen, is het ten volle, en werkelijk Is het ons
onder de lezing eenigermatc, of niet de lengte
en de rijm-wissellng binnen elk regelpaar „een
duif haar vlerken roeret Om de lucht te slaan";
een ópzw'ngcn van zoo'n zilvervogel naar den
klaren middoghemel.
Is het niet opmerkelijk, dat een dichter hier, in
een s t c r ve n s 1 i c d, deze associatie vindt, en
wekt. zonder haar ergens door haar tegendeel te
verstoren? Waar is de verschrikking van den
dood, als het 9tcrven geen viziocn van den nacht,
maar van den middag wekt, en het klinken van
blijde begroeting9Stemmcn van reizigers over de
zee? P. v. R.
10 Maart 1934.
gens, nog vier uur loopen om bij zijn Katricn to
komen.
En de vcrwikkolingcn rondom het meisje
krijgen ook hier hun beteckenis In het leven van
deze Jouk. Er komen beschrijvingen in voor van
vechtpartijen van de meest griezelaehlige hek-
sen-vcrhalen die in deze kringen omstrepks 1891
de rondte deden. Ik zal ze U niet navertellen.
Efgetif gt de schrijver:
„De waarheid, zoowel als do leugen in het volks
geloof hebben een achtergrond. I)ie is nog door
niemand tot de einder toe ingekeken."
Ik schrijf het. prachtige slot voor U af.
Er is. rust gekomen in het leven van Abel
Taling. Hij heeft eindelijk berust In het huwelijk
van Jouk met Katrien
Ook Louwrens en zijn vrouw komen buurten:
„De avond begon de hemel te kleuren. Er liep
een eindeloos lunge, vlamroode streep bij do
horizon langs."
J. K. van Eerbeek
74
eigenlijk niet verdiend? Maar op zoo'n manier.
Nee. Affijn! Japie haall zijn s< houders op en slen
tert naar den Wilgenweg. Misschien valt er nog
wat handel te doen. Het popje aan vrouw Bakker
was een veelbelovend begin.
Wordt vervolgd)
Jan Vermeer
door
D. v. d. STOEP
(Vervolg)
„Ik weet het niet," zegt Jan hortend. „Wat weet
je niet?" dringi Japie gan.
„Ik heb een ruit stuk gegooid."
„O, is 't anders niet."
„Ja maar, toen hoorde ik ineens oen gil en 't
was net of er iets ergs gebeurd was
„Zoo, da s wat anders. Maar je ken er toch wel
achter komme wat er gebeurd is?" Japie staat
stil. „Weet je wat? Ik ga-d'er naar toe. Zien of
ik wat verkoopen ken en dan moet 't toch al raar
gaan als ik niks te weten kom. Goed?"
Jan knikt Het lucht hem op. De jongens
keeren op hun schreden terug, 't Is wel wat uit
zijn koers, maar Japie heeft de tijd aan zich zelf.
Ze loopen tusschcn hooilanden door. Dc rechte
landweg ligt verlaten tot aan den wilgenweg toe.
Als ze deze naderen zegt Jan: „Ik ga hier in 't
gras zitten en dan wacht ik tot je terug komt."
„Da's best," zegt Japie, „tot straks, hou je
maar gedeisd. Alles komt terecht"
En fluitend gaat hij verder.
IV. Japie verkoopt een poppetje en komt
alles aan de weet
Dc boerderij ligt in de loome rust van den mid
dag. Vrouw Bakker is alleen en zit in de voorka
mer hij de wieg van het kind, dat onrustig slaapt
en telkens nog een beetje huilt.
De boer, de knechts en dc meid zijn naar het
land om te melken.
Vrouw Bakker ziet Japie van den weg het erf
opkomen. Hij kijkt onverschillig om zich heen
en blijft fluiten. Hij heelt tie «ene hand in
zijn broekzak cn de andere aan de riem van zijn
ma i-s.
Japie ziet dc stuk gegooide ruit, maar er is ver
der niets te bekennen. Do kippen kakelen op de
mesthoop achter de schuur. Dat is het eeni.ge ge
luid, dat hij hoort en het laat zich moeilijk
denken, dat hier kort te voren een ernstig ongeluk
is gebeurd.
Voor dat Japie bij dc dour is ziet hij de boerin
al staan.
„Ik heb niks nóodig," roopt zc hem toe.
Jaap doet zijn kastje open en haalt er een aan
tal aan een touw geregen celluloid poppetjes uit
te voorschijn. „Toe, juffrouw, voor uw kindertjes."
Hij had geen beter oogenblik kunnen kiezen.
Vrouw Bakker denkt aan haar kindje met zijn
gewonde beentje en verteedert.
„Wat kosten die dingen?" vraagt zo. „Een kwar
tje", zegt Jaap. Hij staat nu vlak hij de boerin en
maakt een popje los.
Terwijl dc boerin het geld gaat halen, loert hij
in de keuken, maar er is niets dat op een ongeluk
wijst. Iloe moet hij achter de waurheid komen? De
boerin blijft nog even weg. Op den weg klinkt het
getoeter van een auto. Daar komt dc dokter het erf
oprijden. Hij stapt uit met de verbundtrominei in
de hand. In het huis hoort Japie dc kamerdeur
gaan. Hoe gaat het met dc kleine?" vraagt de
dokter in de deur maar zonder antwoord af te
wachten gaat hij het huis In. Jaap krijgtt zijn
kwartje en de boerin loopt vlug achter den dokter
aan.
Zoo, er is dus toch wel iets gebeurd. Maar Jaap
is nog niet veel wijzer. Hij kijkt spiedend rond.
Er is nergens iemand te zien. Gcruischloos 9chict
hij do keuken binnen en luistert aan do kamer
deur .„Ja", zegt dc dokter, „hij zal nu wel even
tjes huilen, maar daar ia niets aan te doen." Even
is het stil en dan zet de baby een vervaarlijke keel
op. „Zoo, dat is gebeurd zegt de dokter. Ja het is
een heele snee voor zoo'n klein beentje. Glas geeft
altijd leelijke wonden maar er is geen gevaar bij.
Alleen zal de jongen do eerste dagen wel een
beetjo lustig zijn. Wilt U oven wat water halen?"
Als een haas schiet Jaap dc keuken uit Hij weet
genoeg.
V. Er rolt een pak van Jan's hart maar er
komt een nieuw voor in de plaats.
>rJc ken Je traantjes drogen", roept hij reeds uit de
verte en als hij hij Jan is aangeland vertelt hij
uitvoerig zijn belevenissen op de boerderij. Jan
kijkt hem bewonderend aan als hij het heeft over
zijn insluiping in de keuken. „Nou", zeg! Japie, ,je
kunt dus gerust wezen. Het kindje is wel gewond,
maar hot is niet ernstig. Is-t- e effe fijn?"
Nou, fijn vindt Jan het bepaald nog niet, maar
hij is toch opgelucht, dat het niet ernstiger is. Hij
staat op. „Ik ga nou maar m'n boodschappen doen,
enneik dank je wel."
„Ja, hoor nou es", zegt Japie en hij trekt zijn
wenkbrauwen op. „ik heb al die moeite toch niet
voor niks gedaan. An dankjewel heb ik niks. Je
kon m« nou toch wel es wat geven."
Verwonderd kijkt Jan hem aan. „Ik heb niks",
zegt hij.
„En jo gaat boodschuppen doen. Dan heb Je toch
geld bij Jo".
Jan voelt onwillekeurig in zijn broekzak naar
zijn portcmonnaie. „Zie je wel", zegt Japie, „in
dio zak zit het Geef mij maar een kwartje, dan
ben ik tevree",
„Dat geld Is niet van mij," zegt Jan.
„Is er een kwartje bij?", vraagt Japie. Daar
wil hij eerst zekerheid van hebben.
't Zijn allemaal kwartjes", zegt Jan. Zijn moe
der heeft hem 5.kwartjes van een rolletje van
10.— meegegeven.
,.Nou, dan wil Ik een kwartje hebben. Heb je
dat er nog geeneens voor over"
„Ik wei, maar 't geld is van Moeder".
„Jo ken toch onderweg een kwartje verliezen. Je
verliest het hici effe. Dan raap ik het op cn dan
zeg je togen je moeder dat je het verloren ben. En
dat is dan toch waar".
Jan houdt zijn hand stevig in zijn broekzak. Daar
gaat hij niet op in. Ik doo het niet, zegt hij en
wil wegloopen, maar Japie heeft nog andere mid
delen.
„Je wil toch niet, dat ik op Rusthof ga zeggen
wie de ruit hoeft ingegooid. Als ik het kwartje
niet krijgt, dan doe ik het".
Jan blijft verschrkt staan. „Da's gemeen", zegt
hij dan nijdig.
„Hou jc maar kalm ventje, anders loop ik er zoo
naar toe."
„Je géét muur, je géiit maar. 't Kan me niks
meer schelen. Als ik Je een kwartje geef inoet
ik toch alles aan Moeder vertellen.
„Je ben een zot. Niemand weet het toch dan wij
samen alleen. Je wil toch niet in de nor terecht
komme. Als de boer het angeeft komt de politie
op Je dak en dan ben je nog niet gelukkig".
Dc politie! Zou de boer dat doen? Ja, natuurlijk.
Hij is zoo nijdig als ïets. Nieuwe angst besluipt
Jan. Hij grijpt naar het geldzakje en haalt er een
kwartje uit. „Déér", zegt hij, „déér", met tranen
in zijn oogen, „maar dat had ik van jou niet ge
dacht Hij hólt weg. Japie kijkt hem verbouwe
reerd na. Zoo was het niet bedoeld. Hij raapt het
kwartje op en kijkt er naar. Hij heeft er niks geen
aardigheid meer aan. Hij is echt naar den hoer
gegaan om Jan een beetje te helpen, maar hij wil
graag overal wat aan verdienen. En heeft hij het
Rebus
WIST JE DAT
EEN VREEMD GETAL
Het getal is 142.857. Vermenigvuldig het met 2.
Do uitkomst Is: 285714 men ziet dat de cijfers
in dezelfde volgorde voorkomen ais bij het oor
spronkelijke getal, doch te beginnen niet de 1.
Vermenigvuldig 142.857 mot 3. Uitkomst: 42S.57L
Weer blijft dezelfde volgorde behouden, nu te be
ginnen met het laatste cijfer.
Vermenigvuldig 142.857 met 5. Uitkomst 714285
dezelfde volgorde. Vermenigvuldig met 6. Uit
komst 857142. Wede om dezelfde vo porde.
Vermenigvuldig met 7 en do uitkomst wordt
999.999.
DE MOHAMMEDAANSCHE KUNSTENAARS
mochten voor hun godsdiest géén menschen of
dieren afbeelden. Als versiering gebruikten zij
dan ook altijd meetkundige figuren of arabesken,
lijnen, getooid met bladeren, bloemen, vruchten,
op fraaie wijze geschikt en aaneengestrengeld.
De bekendste kerken (moskeeën) der Muzel
mannen bevinden zich te Mekka, Cairo, Jeruzalem
en Cordoba; deze laatste heet „de moskee der
duizend zuilen".
Nimmer heeft de bouwkunst var. den Islam
(is-laam) iets schooners voortgebracht, dan le
Alhambra (roode burcht) nabij Granada, helaas
door Karei V grootendeels verwoest. Wereldbe
roemd zijn daar de Myrtcnhof en de Leeuwenhof.
Van buiten gezien lijkt dc Alhambra op een ves
ting; van binnen blijkt zij een schitterend sprook
jesachtig paleis.
Correspondentie
F am. A. J. te Paramaribo. Ja, graag willen
wij een kiekje van u hebben. Kunnen de jongens
niet eens een brief schrijven over hun leven en
gewoonten in Paramaribo? Dut zullen dc jongens
en meisjes in Holland wol erg leuk vinden.
Had je moeilijkheden met de taal in Parijs?,
Neen, ik niet, maar de Franschen.
(Tidens Tegn.)
Jan zit in de grasberm te popelen van ongeduld
cn ongerustheid. Hij is Jupie dankbaar voor zijn
bere dwilligheid om op onderzoek uit te gaan, maar
angstig vraagt hij zich af wat Japie te vertellen
zal hebben. Het zweet breekt hem uit. Hij staat op
en gaat weer zitten. Hij kouwt op een grasspriet
cn ritst de zaadpluizen van de grashalmen af. Hij
strooit de pluizen in de sloot cn trapt dc hakken
van zijn klompen in de weeke bermgrond en tel
kens kijkt hij don weg af of Japie er nog niet aan
komt.
Laar komt hij. Hij loopt op een sukkeldrafje.
79