KOLOSSEN DER WILDERNIS h\'"A" Y$J %Xy STERRENHEMEL OLIFANTEN IN AFRIKA EN INDIE Eon van de meest merkwaardige wezens uit de tropische natuur is de olifant, de geweldige dikhuid, die wel eens de „twee- staar.ter" wordt genoemd, omdat het er zoo op het eerste gezicht veel van weg heeft, of dit gedierte zoowel aan voor- als achter zijde niet een staart is versierd. 17e voorste „staart"'is natuurlijk niels anders dan zijn slurf. Maar wat is deze slurf eigenlijk? Een verlengstuk van neus en bovenlip, dat ge heel uit spieren bestaat, volgens menschen die het weten kunnen niet minder dan 40.000 ring- en langgestreepte spierbundels Deze slurf is buitengewoon beweeglijk cn buigzaam, en kan voor allerlei doeleinden worden gebruikt. Bij de Indische olifanten loopt hij uit in iet? dat op een vinger lijkt en heel gevoelig is: het dier is in staat een speld te voelen en van den grond op tc De hals van den olifant is zoo kort, nat het dier zijn kop niet aan den grond kan brengen, en daarom is de snuit dubbel nut- nig. De olifant trekt daarmee hei gras bij heele bundels uit den grond, en stopt ze zoo naar binnen; ook voor het drinken ge bruikt hij hom, en voor het baden, als het dier naar een stortbad verlangt. Een ander geducht wapen heeft de oli fant in zijn slagtanden. Het reuzendier heeft in de bovenkaak slechts twee voortan den, maar deze bereiken dan ook vaak wei een lengte van twee meter. Zij groeien ge durende het heele leven, hetgeen erop wijst dat zij sterk slijten. Zij zijn niet alleen aan N'als- en verdedigingswapens, maar worden ook gebruikt om ermee wortels uit den grond te trekken. Deze worden dan in den hek genomen en gekauwd totdat het sap eruit »s gezogen, waarna zij weer wor 'en uitgespuwd. Ook voor het ontvellen van hoornen is de slagtand van groot nut: bast immers is voor olifanten een lekkernij, a! thans d.' bast van sommige boomen. Her zijn deze voortanden, die het kostbare ivoor leveren, dat gebruikt wordt voor siervoi r werpeiV schaakstukken, biljartballen, enz Het grootste, paar slagtanden, dat men ge vonden heeft, woog tezamen niet minder dan 225 K.G. Zij waren ongeveer 2.5 M. l?m en meer aan een ha'ven M. dik bij de basis. Het dier heeft slechts een enkele kies aan iederen kant van de kaak; maar deze is dan ook heel groot, ongeveer 30—40 C.M., soms 50 c.M. lang en weegt verscheidene kilogrammen. Wanneer deze afgesleten is, zoodat zij niet meer gebruikt kan worden, valt zij stilletjes uit of liever gezegd, zij wordt door haar opvolger weggedrukt, die eronder in de kaak verborgen was. In den loop van 1015 jaren wisselt de olifant zes maal zijn tanden; dat wil dus met andere woorden zeggen, dat hij in dien tijd 24 kie zen in 6 gangen krijgt, want iederen keer komen er 4 nieuwe kiezen. Merkwaardig zijn ook de pooten van den olifant. Dit zijn stevige zuilen, die in mach tige platen eindigen. De voeten zijn klomp voeten, d.w.z. de tcenen zijn over de geheeli- lengte aaneengegroeid en zij zijn door de huid ingesloten, zoodat zij niet kunnen be wegen. Zij hebben kleine platte hoeven aan het laatste lid. Het reuzendier loopt altijd op de teenen cn bovendien, evenals de solo dansers, op het laatste lid, zoodat de andere leden en de geheele voet van den grond opgelicht zijn, maar hij heeft er een reus achtig loopkussen onder van een stevig maar veerkrachtig soort, dat een cirkelron den vorm heeft overeenkomstig het grond vlak van de zuilvormige pooten. Het voet spoor van een olifant is dus rond. De om trek van den voet bedraagt ongeveer 105 c.M. Men zou kunnen verwachten, dat de gang van een olifant dus niet silfydeachtig zal zijn maar toch is dit wel het geval. Het veerkrachtige loopkussen maakt, dat de gang licht en veerend is en niettegen staande zijn gewicht loopt het dier zoo goed als geluidloos en is toch in zijn bewegingen ylug en flink. Het is heelemaal geen onbegonnen werk om de haren op het lichaam van een oli fant te tellen. Hij heeft oogharen en een bosje buitengewoon stijve haren aan de punt van den staart. Op het lichaam heeft hij slechts weinige verspreide haren, die dikwijls nog afgesleten zijn. Alleen de pas geboren jongen hebben een betrekkelijk noemenswaardigen haartooi. De huid is al tijd droog en gerimpeld. Het zijn de vet kieren, die anders tot taak hebben de huid te smeren en deze glad en zacht te maken, maar daar deze klieren altijd samen met de haren voorkomen, is het duidelijk, dat ze bij den olifant zoo goed als geheel ont breken. De sterkst ontwikkelde klieren vin den wij op de wangen dicht onder de oogen bij het mannetje. Zij scheiden een donkere vloeistof af, die vooral in den paartijd ah een donkere streep langs het gezicht naar benedon loopt. De mannetjes zijn in den paartijd altijd min of meer kwaadaardig, Jumbo bedelt c een klontje. en de oppassers weten dat zij zich in acht moeten nemen, wanneer de wangklieren sterker beginnen af te scheiden. Deze wang klieren zijn groot en wegen niet minder dan ongeveer 3 kilogram. De huid is zeer dik; op de dunste plaat sen, op de pootwratten, die tusschen do voorpooten liggen, is zij meer dan één cen timeter dik en op de dikste plaatsen is zij meer dan tweemaal zoo dik, zoodat de oli fant in letterlijken zin in de hoogste mate dikhuidig is De zintuigen zijn, met uitzon dering van het gezicht, goed ontwikkeld, zoowel de reuk, als het gevoel zijn fijn en de geheele houw der tong bewijst, dat de smaakzin zeer hoog ontwikkeld is. Iedere oppasser, die met olifanten te maken heeft, weet ook, dat zij lekkerbekken zijn, die niet alles eten wat men hun geeft. De oogen zijn in verhouding tot het reuzenlichaam merkwaardig klein; zij verdwijnen bijna ge heel. In werkelijkheid is bun middellijn kleiner dan van het paardenoog. Wanneer men het skelet van een olifantenkop be kijkt, krijgt men bij een oppervlakkige b>- schouwing den indruk, dat het dier wel ®en kolossaal groot verstand moet hebben zulk een hersenkas moet toch ruimte bicden voor een groot verstand maai neen, dat is in liet geheel niet het geval. De hersens zijn in verhouding tot het machtige cranium bovendien zeer klein. Dat, wat het cranium zoo groot maakt, is, dat het het draagvlak vormt voor den zwa- ren snuit en de kolossale slagtanden; daar om is het gedeelte voor het gelaat zoo goed ontwikkeld. Maar de beenderen zijn niet massief, zij bevatten groote met lucht ge vulde holten. Het cranium heeft dus een groote oppervlakte en een betrekkelijk licht gewicht. Men kent twee soorten olifanten, de Afri- kaansche en de Indische. De Afrikaansche is de grootste, ook zijn slagtanden zijn lan ger en zijn ooren zijn kolossale huidlappen, die hij voor- en achterwaarts kan bewegen. Zij bedekken niet alleen het heele achter hoofd. maar hangen langs de schouders af. Eigenlijk kan men moeilijk aangeven, in welk gedeelte van Afrika de olifant thuis behoort, want het zijn zwervende dieren, die dikwijls tientallen van jaren wegblijven van plaatsen, waar zij vroeger inheemsch waren, en dan plotseling weer opduiken in oorden, waar men ze vroeger nimmer ont moette. De levenswijze van den Indischen olifant is veel beter bekend, want in dit land wordt hij wel als huisdier gehouden, en hoven- dien, dit is de olifant die men in de dier gaarden aantreft. Zoo wij reeds zeiden is hij iets kleiner dan de Afrikaansche soort genoot, en eindigt zijn slurf in iets dat ge lijkt op een vinger. De" Indische olifant hoort thuis in de boschgebieden van Zuid-Oost Azië, -in Voor- Indië, vanaf den voet van de Himalaya tot aan de Zuidpunt, in heel Achter-Indië, op het schiereiland van Malakka en op de drie groote eilanden Ceylon, Borneo en Sumatr?; In alle groote samenhangende bosch gebieden in het laagland zoowel als in de bergen is hij te vinden. Hij gaat zoo hoog het gebergte in, dat men hem in diepe 'sneeuw kan zien loopen. In voorhistori- schen tijd was hij veel meer verbreid. Hij leefde toen in het wild in Mesopotamië en in Armenië; dit maakt men op ten deele uit het vinden van versteende beenderen, ten deele uit mededeelingen in oude ge schriften uit de landen rondom de Eufraat. Zoowel van den Afrikaanschen als van den Indischen olifant zijn talrijke waar nemingen in de vrije Natuur gedaan; daar om is de levenswijze van het dier betrek kelijk goed bekend cn is het mogelijk een beschrijving te geren van zijn levenswijze en van zijn gedragingen. Tengevolge van zijn aard is de olifant een dier, dat van bos- schen en water houdt. Hij wordt dus in het gebied waarin hij leeft in elk groot, boscn aangetroffen, en hoe rijker dit aan water is, des te meer komt de olifant daar voor. Op de morgenwandeling. De olifanten leggen groote afstanden af. dikwijls met groote snelheid. In lichte maannachten kan men hen hooren, zij het dan ook op korten afstand van de plaats waar zij zich ophouden, maar wanneer rio dag aanbreekt, zijn zij reeds lang weg. Soms volgen zij op hun tochten bepaalde paden, maar dikwijls moeten zij nieuwe wegen banen, onverschillig of zij daarbij rivieren en poelen moeten doorwaden, steile hoogten of nauwe bergengten moeten passeerem- Beletsels schijnen voor hen in het terrein niet te bestaan. Zonder moeite dringen zij in het dichtste oerwoud door of zwemmen zij over breede rivieren. Wanneer zij over vasten grond gaan maken zij paden, deels doordat zij altijd in troepen trekken, deels omdat zij als ganzen achter elkaar loopen. Zelden is liet dier overdag onderweg, maar bijna altijd 's nachts. Overdag verbergen zij zich liefst in de bosschen langs de berg hellingen. Zij kunnen zich muisstil houdenj zoodat men hun aanwezigheid slechts moeilijk opmerkt. Ook de groote grass top pen bieden den olifanten een goede schuil plaats, want het gras is er zoo hoog, dut het hen volkomen verbergt, en alleen hier en daar ziet men boven de toppen van het gras een oor heen en weer wuiven. Een man kan slechts in deze gebieden doordrfni gen indien hij de paden van olifanten ott neushoorns volgt. Het voedsel van olifanten is uitsluitend plantaardig. Gras, bladeren, takken, wortels, boombast maken hun hoofdvoedsel uit. Takken en twijgen worden met den snuit Het spreekt vanzelf, dat de olifanten zich slechts langzaam vermenigvuldigen; zij krijgen slechts één jong na een dracht van 20—21 maanden. Een pasgeboren jong weegt slechts ongeveer 90 K.G. en is ongeveer 1 M. hoog. De eerste zes maanden leeft het uit sluitend van de moedermelk en het staat bijna voortdurend tusschen moeders pooten en slechts noode verlaat het de veilige schuilplaats onder het moederlichaam. Wanneer in een reizenden troep olifanten een jong geboren wordt, rust de geheele troep een paar dagen om moeder en kind de gelegenheid te geven zoover op krachten te komen, dat zij weer kunnen volgen. Do eerste levensdagen is het jonge dier een beetje onvast ter been en het heeft nog een te zwak lichaam om de marschen mee ie kunnen maken. Bij gevangen zoowel als bij wilde olifan ten kunnen met bepaalde tusschenpoozen perioden komen, waarin de dieren tot wil de razernij vervallen; zij worden half of heelemaal gek, geraffineerd kwaadaardig en schijnen hun krachten te verdubbelen De Indiërs noemen dezen toestand ..must' en de oppassers in een olifantenstal komen slechts met de grootste voorzichtigheid in hun nabijheid. Deze toestand kan verschei den weken of maanden duren, daarna wordt het dier weer rustig en goedaardig, zooals met zijn aard overeenkomt. Men heeft vroeger gedacht, dat de „mustperio- den" in den bronsttijd voorkwamen, maar dit gaat stellig niet op en men kent er ook niet de oorzaak van. Wanneer de oppassers merken, dat de olifant „must" wordt, bin den zij als voorzorg zijn vier pooten met ijzeren kettingen vast, want anders vernielt en doodt hij alles, wat binnen het bereik van zijn snuit en zijn pooten komt. In Indië worden de tamme olifanten ge bruikt om de wilde te vangen. Zij worden er op afgericht hun wilde broeders in hei veld te lokken. Een kudde wilde olifanten wordt door honderden tamme ingesloten en in den loop van eenige uren wordt hun verblijfplaats ingesloten door een zwakke haag van bamboe en takken. Tegelijk wordt een sterke muur van balken rondom een voor afsluiting bijzonder gunstige plek op getrokken, de z.g. „Khedda", een cirkelvor mige ruimte van ongeveer 550 meter mid dellijn; deze kan afgesloten worden met een zware valdeur, waar een laan van zware planken heen voert. Wanneer de Wilde olifanten trachten de keten te ver breken, worden zij door schoten teruggedre ven en des nachts door groote vuren. Wan neer de „Khedda"' gereed is wordt de kring oni de wilde olifanten nauwer gemaakt, zij worden allen in de palen-allee gejaagd en zij zien dan geen anderen uitweg dan in de „Khedda" te gaan. Wanneer zij daarin zijn, dan valt de valdeur dicht, doch niet voordat de tamme olifanten mee opgesloten zij.ii. Dan worden de wilde aan den omgang met-de tamme olifanten overgelaten, die niet altijd vroolijk en hartelijk zijn; wanneer zij te lastig worden of te veel moeite doen om te ontsnappen, worden zij stelselmatig en onbarmhartig gestraft, totdat zij onder- Een buurpraatje in de diergaarde. tot groote bossen samengepakt, met een rul: losgetrokken en in den bek gepropt. Dik wijls worden deze takkenbossen eerst als waaiers of vliegendooders gebruikt. Takken van meer dan armdikte en ongeveer 15 c.M. lengte worden zonder aarzelen ingeslikt en passeeren ongehinderd het darmkanaal. Maar lang niet alle boomen zijn goed go- nopg voor een zoo kieskeurig dier nis de olifant; hij heeft een voorkeur voor die. waarvan de bladeren rijk zijn aan zoete sappen en harsen. Op tal \an plaatsen richten de olifanten groote schade aan door de boomwortels op te graven; zij steken de slagtanden onder de wortels en door de tanden als breek ijzers te gebruiken, trekken zij de wortels uit don grond en breken ze af. Dikwijls vindt men groote oppervlakten met losse, zandige aarde, die in alle richtingen door ploegd is; het zijn olifanten, die hun slag tanden als spaden en ploegen gebruikt heb ben bij het zoeken naar look en knollen. Ook op zout zijn de dieren zeer gesteld en daarom woelen zij de termietenheuvels orn en eten de zouthoudende aarde op, waar van deze zijn opgeworpen. De olifant kan moeilijk langen tijd water ontberen. In gevangenschap drinkt een groote olifant dagelijks een tiental emmers water, ieder van S10 liters inhoud. Even zoo nnodig als drinkwater voor hem is hebben zij ook baden noodig; zoowel voor den wildon als den tammen olifant is het een groot vermaak zich goed met water te bespuiten. Zij zwemmen goed. misschien zelfs l>eter dan vele andere zoogdieren en met een ongelooflijke volharding. Er wordt verhaald van een troep tamme olifanten van 79 stuks, die van het cene einde van Indië naar het andere moest gezonden wor den cn die op weg daarheen den beneden loop van de Ganges moest passeeren; een maal zwommen zij 6 uren aan één stuk' zonder vasten grond onder zich, daarna hielden zij een poosje rust op een zandbank cn zwommen dan weer 3 uren; geen van hen gaf het op en na afloop van deze zwem partij schenen zij geen van allen vermoeid. De moeders hielpen de babies mol den snuit of droegen deze op den rug; zij heb ben namelijk minder een aangeboren lust in zwemmen dan het vermogen dit te doen. danig en rustig zijn geworden en eerst dan kunnen de oppassers naderbij komen om hun vertrouwen te winnen. Het werk, dat men tamme olifanten laat verrichten, is velerlei. Voor een deel is hel transportarbeid bij de jacht op tijgers en andere wilde dieren in de jungle; men plaatst een klein huisje op zijn rug, waarin de jager plaats neemt en uitkijkt. Voor een ander gedeelte legt men hem het werk een lastdier op en het zijn geen kleinighe den, die hij kan verplaatsen; dit speelt voor al een groote rol in streken, waar geen spoorbanen en goede wegen zijn. Hij wordt veel gebruikt om spoorstaven en dwarslig gers naar plaatsen te brengen, waar spoor wegen moeten worden aangelegd. Een olifant kan hoogstens 1000 K.G. dragen, maai dan alleen gedurende korten tijd en op ge baande wegen; 500 K.G. is een goede last voor een middelmatig grooten olifant. De z.g. „Staatsolifanton' 'in Siam, die in gods dienstige of wereldsche optochten optreden, dragen, zoolang deze duren, een gewicht van ongeveer 800 K.G. in den vorm van hun kost baar tuig en opschik, die bestaan uit me talen, tapijten en torens op den rug, waarin talrijke .ruiters" de feestelijkheden medema ken. De eerste Europeaan, die een olifant zag, was de lijfarts van koning Artaxerxes II, Ktesias. Hij zag dezen in Babyion, waar heen hij vanuit Indië moet gebracht zijn. Darius, de groote oorlogskoning van Perzië, was de eerste, die de olifanten in den oorlog gebruikte, n.l. in den oorlog tegen Alexander don Groote. En in de volgende 2300 jaren weiden zij dikwijls gebruikt in de einde- looze oorlogen, die de verschillende men- schenrassen orn de wereldheerschappij ge voerd hebben. Vooral is de oorlog van Kar- tliago tegen de Romeinen bekend, waarin Hannibal zijn legerscharen aanvoerde en waarin vele honderden olifanten over de Alpen de Romeinsche legers tegemoet ge voerd werden. In Karthago had Hannibal stallen voor 3400 olifanten. Natuurlijk wa ren dit Afrikaansche, die hij gebruikte, ter wijl Darius de Indische olifanten gebruikte. Pompejus was de eerste, die olifanten vooi zijn triomfwagen in Rome spande en vanaf dit oogenblik bleef dit een van de keizerlijke rechten. I 15 MRT. 9 ii] 8 u.1 uwN. i--\* T-. Tl 7' 'JT*\- „«„.OCH WAIV- jy- \HEBCULE>_ 9 STERREN' *3E 0R- QV-H-DE'K- VENUS 4 MARS JUPITER isATURNW -#—3ti[«\ '*v-\ WM-ERSIANO A. ee ORION N Y \MA*°V "'"V '•*t! 4 "A" mdyji,,,. De planeten Mars en Venus trekken de aandacht door groote helderheid. De sterrenhemel vertoont zich als een koepelvormig gewelf, waaraan de sterren, evenals de zon en de maan, in het Oosten opkomen en in het Westen ondergaan. De cireumpolairsterrcn, die men op het Noordkaartje binnen de gebogen streeplijn vindt, gaan op onze breedte niet onder. De sterrenkaartjes De kaartjes, stellen elk het halve hemelge welf voor, boven den Noordelijken en den Zuidelijken horizon, in den stand van 15 Maart 's avonds te n e g e n uur. De Poolster, welke deel uitmaakt van het sterrenbeeld de Kleine Beer en het eenige hemellicht is dat altijd op dezelfde plaats staat, geeft jhet Noorden aan. De sterrenbeelden De Groote Beer nadert tot het zenith. Boo tes en Hercules komen in het Oosten op ter wijl Ram en Andromeda in het N.W. on dergaan. Stier en Orion dalen in het Z.W., maar ook de heldere sterren Castor, Pollux, Procyon en Sirius, zijn hot Zuiden reeds gepasseerd. Hoog aan den Zuidelijken hemel verheft zioh de Leeuw, daaronder in een sterrenar- me omgeving valt Alphard, de helderste ster uit de Waterslang, op. In het Oosten komt de Maagd op. De Melkweg loopt van het Zuiden door het Westen naar het Noorden. Algol minima zijn waarneembaar: 16 Maart te 11 u. 15 min. en 19 Maart te 8 u. De planetenbewegingen aan de sfeer Alle hemellichamen komen, althans zoo ongeveer, in het Oosten op en gaan in het Westen onder. Deze beweging, de dagelijk sohe, is een schijnbare en een gevolg van de draaiing van de aarde om haar as. Het is hetzelfde verschijnsel dat wij waarnemen vanuit een rijdende trein, wanneer dingen, menschen en dieren tn aan de treinbeweging tegengestelde richting ons voorbij gaan- Staat de trein stil, dan staan ook huizen en boomen stil en zien wij de „ware" be weging der levende wezens. Konden wij van een stilstaande aarde de sterrenhemel aan schouwen, zoo zouden de vaste sterren stil staan en zagen we de „ware" beweging van maan en planeten. De werkelijke beweging der leden van het zonnestelsel is van West naar Oost. Het ge makkelijkst kunnen wij dat waarnemen aan de maanbeweging. Staat de maan 's avonds dicht bij een heldere ster, dan zullen wc, te middernacht, of nog duidelijker den vol genden avond, zien, dat de maan zich, ten opzichte der ster, naar het Oosten heeft ver plaatst. Het hemellichaam dat zich van het Westen naar het Oosten beweegt (ten op zichte der vaste sterren dus) is „rechtloo pend". Zon en maan zijn dus eigenlijk al tijd rechtloopénd. JID W. Minder eenvoudig zijn de planeetbeweging gen zooals wij die aan de sfeer waarnemen. Hierbij hebben wij niet alleen te doen met de beweging der planeet, maar ook met de beweging der aarde in haar haan. De aarde die langzamer loopt dan een binnenplaneet, (Mcrcurius, Venus), maar vlugger dan een buitenplaneet (Mars, enz.), kan door de eer ste ingehaald worden, maar de tweede zelf inhalen. Dientengevolge kan een planeet, die in werkelijkheid natuurlijk zich altijd in dezelfde richting beweegt, zich aan do sfèer zoowel „recht"- als „terugloopend" voordoen. Op de kaartjes vindt men van beide ge vallen een sprekend voorbeeld. Venus, die sedert de bovenconjunctie -ten vorigen jare, zich links van de zon bevindt, zien we in haar ware beweging en dus recht- loopend. Op het Noord-kaartje vinden we Venus aangegeven even onder den horizon. (Venus is n.l, op 15 Maart te 9 uur reeds onder). De stippellijn met pijlpunt geeft den weg aan die de planeet in de tweede helft van Maart tusschen de vaste sterren aflegt. Op het Zuid-kaartje staat in het sterren* beeld de Maagd, de weg aangegeven die de planeet Mars gedurende de eerstvolgende maanden, aan de sfeer aflegt De planeet staat aangegeven in de positie van 15 Maart Het begin van de stippellijn geeft de plaats van 1 Maart. Gedurende Maart en April is Mars dus „terugloopend", komt in Mei tot stilstand en blijft die geheele maand in ds nabijheid van de stergamma van de Maagd. In het laatst van Mei wordt de planeet weer rechtloopend en blijft dat gedurende 1935.' 15 Juli gaat Mars zeer dicht aan Spica, de helderste ster uit de Maagd, voorbij, Men ziet hier dus duidelijk hoe dc planetenbaan (Mars was vóór 1 Maart rechtloopend) een dusgenaamde „lus" vormt Er zij nog op ge wezen, dat de. Maagd steeds liooger komt te staan. In Mei staat het sterrenbeeld te 9 u. ongeveer in het Zuiden. De Zon en de Haan De zon treedt 21 Maart in het teeken Ram. De Lente begint. Het eerste kwartier der maan van 12 Maart staat in de Stier, de volle maan van 20 Maart in de Maagd. De Planeten De planeten voor het bloote oog zichtbaar, zijn: Mercurius, Venus, Mars, Jupiter en Sa- turnus. De planeten stralen zelve geen licht uit, maar weerkaatsen het zonlicht. Mercurius is in het midden der maand morgenster, maar de omstandigheden voor de zichtbaarheid zijn niet gunstig. Venus schittert in buitengewonen glans aan den avondhemel. De planeet gaat in het midden der maand 2y2 uur, aan het eind 3 uren na de zon onder. Mars neemt gedurende de maand Maart een geheele grootteklasse in helderheid toe en overtreft dan ook alle sterren (behalve Sirius en Venus) in glans. De roodgekleur de planeet is terugloopend in de Maagd (zie boven) en komt in het midden der maand op als Venus ondergaat. J u p i t e r staat ongeveer stil in dé Weeg schaal en komt voor middernacht op. Do planeet, overtreft Sirius in helderheid. S a t u r n u s in de Waterman is niet zichtbaar. Vrievdschapsuitingen van twee gevangen dikhuiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1935 | | pagina 10