KOLOSSEN DER
WILDERNIS
h\'"A" Y$J %Xy
STERRENHEMEL
OLIFANTEN IN AFRIKA EN INDIE
Eon van de meest merkwaardige wezens
uit de tropische natuur is de olifant, de
geweldige dikhuid, die wel eens de „twee-
staar.ter" wordt genoemd, omdat het er zoo
op het eerste gezicht veel van weg heeft,
of dit gedierte zoowel aan voor- als achter
zijde niet een staart is versierd. 17e voorste
„staart"'is natuurlijk niels anders dan zijn
slurf. Maar wat is deze slurf eigenlijk? Een
verlengstuk van neus en bovenlip, dat ge
heel uit spieren bestaat, volgens menschen
die het weten kunnen niet minder dan
40.000 ring- en langgestreepte spierbundels
Deze slurf is buitengewoon beweeglijk cn
buigzaam, en kan voor allerlei doeleinden
worden gebruikt. Bij de Indische olifanten
loopt hij uit in iet? dat op een vinger lijkt
en heel gevoelig is: het dier is in staat een
speld te voelen en van den grond op tc
De hals van den olifant is zoo kort, nat
het dier zijn kop niet aan den grond kan
brengen, en daarom is de snuit dubbel nut-
nig. De olifant trekt daarmee hei gras bij
heele bundels uit den grond, en stopt ze
zoo naar binnen; ook voor het drinken ge
bruikt hij hom, en voor het baden, als het
dier naar een stortbad verlangt.
Een ander geducht wapen heeft de oli
fant in zijn slagtanden. Het reuzendier
heeft in de bovenkaak slechts twee voortan
den, maar deze bereiken dan ook vaak wei
een lengte van twee meter. Zij groeien ge
durende het heele leven, hetgeen erop wijst
dat zij sterk slijten. Zij zijn niet alleen aan
N'als- en verdedigingswapens, maar worden
ook gebruikt om ermee wortels uit den
grond te trekken. Deze worden dan in den
hek genomen en gekauwd totdat het sap
eruit »s gezogen, waarna zij weer wor 'en
uitgespuwd. Ook voor het ontvellen van
hoornen is de slagtand van groot nut: bast
immers is voor olifanten een lekkernij, a!
thans d.' bast van sommige boomen. Her
zijn deze voortanden, die het kostbare ivoor
leveren, dat gebruikt wordt voor siervoi r
werpeiV schaakstukken, biljartballen, enz
Het grootste, paar slagtanden, dat men ge
vonden heeft, woog tezamen niet minder
dan 225 K.G. Zij waren ongeveer 2.5 M. l?m
en meer aan een ha'ven M. dik bij de basis.
Het dier heeft slechts een enkele kies aan
iederen kant van de kaak; maar deze is
dan ook heel groot, ongeveer 30—40 C.M.,
soms 50 c.M. lang en weegt verscheidene
kilogrammen. Wanneer deze afgesleten is,
zoodat zij niet meer gebruikt kan worden,
valt zij stilletjes uit of liever gezegd, zij
wordt door haar opvolger weggedrukt, die
eronder in de kaak verborgen was. In den
loop van 1015 jaren wisselt de olifant zes
maal zijn tanden; dat wil dus met andere
woorden zeggen, dat hij in dien tijd 24 kie
zen in 6 gangen krijgt, want iederen keer
komen er 4 nieuwe kiezen.
Merkwaardig zijn ook de pooten van den
olifant. Dit zijn stevige zuilen, die in mach
tige platen eindigen. De voeten zijn klomp
voeten, d.w.z. de tcenen zijn over de geheeli-
lengte aaneengegroeid en zij zijn door de
huid ingesloten, zoodat zij niet kunnen be
wegen. Zij hebben kleine platte hoeven aan
het laatste lid. Het reuzendier loopt altijd
op de teenen cn bovendien, evenals de solo
dansers, op het laatste lid, zoodat de andere
leden en de geheele voet van den grond
opgelicht zijn, maar hij heeft er een reus
achtig loopkussen onder van een stevig
maar veerkrachtig soort, dat een cirkelron
den vorm heeft overeenkomstig het grond
vlak van de zuilvormige pooten. Het voet
spoor van een olifant is dus rond. De om
trek van den voet bedraagt ongeveer 105
c.M. Men zou kunnen verwachten, dat de
gang van een olifant dus niet silfydeachtig
zal zijn maar toch is dit wel het geval.
Het veerkrachtige loopkussen maakt, dat
de gang licht en veerend is en niettegen
staande zijn gewicht loopt het dier zoo goed
als geluidloos en is toch in zijn bewegingen
ylug en flink.
Het is heelemaal geen onbegonnen werk
om de haren op het lichaam van een oli
fant te tellen. Hij heeft oogharen en een
bosje buitengewoon stijve haren aan de
punt van den staart. Op het lichaam heeft
hij slechts weinige verspreide haren, die
dikwijls nog afgesleten zijn. Alleen de pas
geboren jongen hebben een betrekkelijk
noemenswaardigen haartooi. De huid is al
tijd droog en gerimpeld. Het zijn de vet
kieren, die anders tot taak hebben de huid
te smeren en deze glad en zacht te maken,
maar daar deze klieren altijd samen met
de haren voorkomen, is het duidelijk, dat
ze bij den olifant zoo goed als geheel ont
breken. De sterkst ontwikkelde klieren vin
den wij op de wangen dicht onder de oogen
bij het mannetje. Zij scheiden een donkere
vloeistof af, die vooral in den paartijd ah
een donkere streep langs het gezicht naar
benedon loopt. De mannetjes zijn in den
paartijd altijd min of meer kwaadaardig,
Jumbo bedelt c
een klontje.
en de oppassers weten dat zij zich in acht
moeten nemen, wanneer de wangklieren
sterker beginnen af te scheiden. Deze wang
klieren zijn groot en wegen niet minder
dan ongeveer 3 kilogram.
De huid is zeer dik; op de dunste plaat
sen, op de pootwratten, die tusschen do
voorpooten liggen, is zij meer dan één cen
timeter dik en op de dikste plaatsen is zij
meer dan tweemaal zoo dik, zoodat de oli
fant in letterlijken zin in de hoogste mate
dikhuidig is De zintuigen zijn, met uitzon
dering van het gezicht, goed ontwikkeld,
zoowel de reuk, als het gevoel zijn fijn en
de geheele houw der tong bewijst, dat de
smaakzin zeer hoog ontwikkeld is. Iedere
oppasser, die met olifanten te maken heeft,
weet ook, dat zij lekkerbekken zijn, die niet
alles eten wat men hun geeft. De oogen
zijn in verhouding tot het reuzenlichaam
merkwaardig klein; zij verdwijnen bijna ge
heel. In werkelijkheid is bun middellijn
kleiner dan van het paardenoog. Wanneer
men het skelet van een olifantenkop be
kijkt, krijgt men bij een oppervlakkige b>-
schouwing den indruk, dat het dier wel
®en kolossaal groot verstand moet hebben
zulk een hersenkas moet toch ruimte
bicden voor een groot verstand maai
neen, dat is in liet geheel niet het geval.
De hersens zijn in verhouding tot het
machtige cranium bovendien zeer klein.
Dat, wat het cranium zoo groot maakt, is,
dat het het draagvlak vormt voor den zwa-
ren snuit en de kolossale slagtanden; daar
om is het gedeelte voor het gelaat zoo goed
ontwikkeld. Maar de beenderen zijn niet
massief, zij bevatten groote met lucht ge
vulde holten. Het cranium heeft dus een
groote oppervlakte en een betrekkelijk licht
gewicht.
Men kent twee soorten olifanten, de Afri-
kaansche en de Indische. De Afrikaansche
is de grootste, ook zijn slagtanden zijn lan
ger en zijn ooren zijn kolossale huidlappen,
die hij voor- en achterwaarts kan bewegen.
Zij bedekken niet alleen het heele achter
hoofd. maar hangen langs de schouders af.
Eigenlijk kan men moeilijk aangeven, in
welk gedeelte van Afrika de olifant thuis
behoort, want het zijn zwervende dieren,
die dikwijls tientallen van jaren wegblijven
van plaatsen, waar zij vroeger inheemsch
waren, en dan plotseling weer opduiken in
oorden, waar men ze vroeger nimmer ont
moette.
De levenswijze van den Indischen olifant
is veel beter bekend, want in dit land wordt
hij wel als huisdier gehouden, en hoven-
dien, dit is de olifant die men in de dier
gaarden aantreft. Zoo wij reeds zeiden is
hij iets kleiner dan de Afrikaansche soort
genoot, en eindigt zijn slurf in iets dat ge
lijkt op een vinger.
De" Indische olifant hoort thuis in de
boschgebieden van Zuid-Oost Azië, -in Voor-
Indië, vanaf den voet van de Himalaya tot
aan de Zuidpunt, in heel Achter-Indië, op
het schiereiland van Malakka en op de drie
groote eilanden Ceylon, Borneo en Sumatr?;
In alle groote samenhangende bosch
gebieden in het laagland zoowel als in de
bergen is hij te vinden. Hij gaat zoo hoog
het gebergte in, dat men hem in diepe
'sneeuw kan zien loopen. In voorhistori-
schen tijd was hij veel meer verbreid. Hij
leefde toen in het wild in Mesopotamië en
in Armenië; dit maakt men op ten deele
uit het vinden van versteende beenderen,
ten deele uit mededeelingen in oude ge
schriften uit de landen rondom de Eufraat.
Zoowel van den Afrikaanschen als van
den Indischen olifant zijn talrijke waar
nemingen in de vrije Natuur gedaan; daar
om is de levenswijze van het dier betrek
kelijk goed bekend cn is het mogelijk een
beschrijving te geren van zijn levenswijze
en van zijn gedragingen. Tengevolge van
zijn aard is de olifant een dier, dat van bos-
schen en water houdt. Hij wordt dus in het
gebied waarin hij leeft in elk groot, boscn
aangetroffen, en hoe rijker dit aan water is,
des te meer komt de olifant daar voor.
Op de morgenwandeling.
De olifanten leggen groote afstanden af.
dikwijls met groote snelheid. In lichte
maannachten kan men hen hooren, zij het
dan ook op korten afstand van de plaats
waar zij zich ophouden, maar wanneer rio
dag aanbreekt, zijn zij reeds lang weg. Soms
volgen zij op hun tochten bepaalde paden,
maar dikwijls moeten zij nieuwe wegen
banen, onverschillig of zij daarbij rivieren
en poelen moeten doorwaden, steile hoogten
of nauwe bergengten moeten passeerem-
Beletsels schijnen voor hen in het terrein
niet te bestaan. Zonder moeite dringen zij
in het dichtste oerwoud door of zwemmen
zij over breede rivieren. Wanneer zij over
vasten grond gaan maken zij paden, deels
doordat zij altijd in troepen trekken, deels
omdat zij als ganzen achter elkaar loopen.
Zelden is liet dier overdag onderweg, maar
bijna altijd 's nachts. Overdag verbergen
zij zich liefst in de bosschen langs de berg
hellingen. Zij kunnen zich muisstil houdenj
zoodat men hun aanwezigheid slechts
moeilijk opmerkt. Ook de groote grass top
pen bieden den olifanten een goede schuil
plaats, want het gras is er zoo hoog, dut
het hen volkomen verbergt, en alleen hier
en daar ziet men boven de toppen van het
gras een oor heen en weer wuiven. Een
man kan slechts in deze gebieden doordrfni
gen indien hij de paden van olifanten ott
neushoorns volgt.
Het voedsel van olifanten is uitsluitend
plantaardig. Gras, bladeren, takken, wortels,
boombast maken hun hoofdvoedsel uit.
Takken en twijgen worden met den snuit
Het spreekt vanzelf, dat de olifanten zich
slechts langzaam vermenigvuldigen; zij
krijgen slechts één jong na een dracht van
20—21 maanden. Een pasgeboren jong weegt
slechts ongeveer 90 K.G. en is ongeveer 1 M.
hoog. De eerste zes maanden leeft het uit
sluitend van de moedermelk en het staat
bijna voortdurend tusschen moeders pooten
en slechts noode verlaat het de veilige
schuilplaats onder het moederlichaam.
Wanneer in een reizenden troep olifanten
een jong geboren wordt, rust de geheele
troep een paar dagen om moeder en kind
de gelegenheid te geven zoover op krachten
te komen, dat zij weer kunnen volgen. Do
eerste levensdagen is het jonge dier een
beetje onvast ter been en het heeft nog een
te zwak lichaam om de marschen mee ie
kunnen maken.
Bij gevangen zoowel als bij wilde olifan
ten kunnen met bepaalde tusschenpoozen
perioden komen, waarin de dieren tot wil
de razernij vervallen; zij worden half of
heelemaal gek, geraffineerd kwaadaardig
en schijnen hun krachten te verdubbelen
De Indiërs noemen dezen toestand ..must'
en de oppassers in een olifantenstal komen
slechts met de grootste voorzichtigheid in
hun nabijheid. Deze toestand kan verschei
den weken of maanden duren, daarna
wordt het dier weer rustig en goedaardig,
zooals met zijn aard overeenkomt. Men
heeft vroeger gedacht, dat de „mustperio-
den" in den bronsttijd voorkwamen, maar
dit gaat stellig niet op en men kent er ook
niet de oorzaak van. Wanneer de oppassers
merken, dat de olifant „must" wordt, bin
den zij als voorzorg zijn vier pooten met
ijzeren kettingen vast, want anders vernielt
en doodt hij alles, wat binnen het bereik
van zijn snuit en zijn pooten komt.
In Indië worden de tamme olifanten ge
bruikt om de wilde te vangen. Zij worden
er op afgericht hun wilde broeders in hei
veld te lokken. Een kudde wilde olifanten
wordt door honderden tamme ingesloten en
in den loop van eenige uren wordt hun
verblijfplaats ingesloten door een zwakke
haag van bamboe en takken. Tegelijk wordt
een sterke muur van balken rondom een
voor afsluiting bijzonder gunstige plek op
getrokken, de z.g. „Khedda", een cirkelvor
mige ruimte van ongeveer 550 meter mid
dellijn; deze kan afgesloten worden met
een zware valdeur, waar een laan van
zware planken heen voert. Wanneer de
Wilde olifanten trachten de keten te ver
breken, worden zij door schoten teruggedre
ven en des nachts door groote vuren. Wan
neer de „Khedda"' gereed is wordt de kring
oni de wilde olifanten nauwer gemaakt, zij
worden allen in de palen-allee gejaagd en
zij zien dan geen anderen uitweg dan in
de „Khedda" te gaan. Wanneer zij daarin
zijn, dan valt de valdeur dicht, doch niet
voordat de tamme olifanten mee opgesloten
zij.ii. Dan worden de wilde aan den omgang
met-de tamme olifanten overgelaten, die
niet altijd vroolijk en hartelijk zijn; wanneer
zij te lastig worden of te veel moeite doen
om te ontsnappen, worden zij stelselmatig
en onbarmhartig gestraft, totdat zij onder-
Een buurpraatje in de diergaarde.
tot groote bossen samengepakt, met een rul:
losgetrokken en in den bek gepropt. Dik
wijls worden deze takkenbossen eerst als
waaiers of vliegendooders gebruikt. Takken
van meer dan armdikte en ongeveer 15 c.M.
lengte worden zonder aarzelen ingeslikt en
passeeren ongehinderd het darmkanaal.
Maar lang niet alle boomen zijn goed go-
nopg voor een zoo kieskeurig dier nis de
olifant; hij heeft een voorkeur voor die.
waarvan de bladeren rijk zijn aan zoete
sappen en harsen.
Op tal \an plaatsen richten de olifanten
groote schade aan door de boomwortels op
te graven; zij steken de slagtanden onder
de wortels en door de tanden als breek
ijzers te gebruiken, trekken zij de wortels
uit don grond en breken ze af. Dikwijls
vindt men groote oppervlakten met losse,
zandige aarde, die in alle richtingen door
ploegd is; het zijn olifanten, die hun slag
tanden als spaden en ploegen gebruikt heb
ben bij het zoeken naar look en knollen.
Ook op zout zijn de dieren zeer gesteld en
daarom woelen zij de termietenheuvels orn
en eten de zouthoudende aarde op, waar
van deze zijn opgeworpen.
De olifant kan moeilijk langen tijd water
ontberen. In gevangenschap drinkt een
groote olifant dagelijks een tiental emmers
water, ieder van S10 liters inhoud. Even
zoo nnodig als drinkwater voor hem is
hebben zij ook baden noodig; zoowel voor
den wildon als den tammen olifant is het
een groot vermaak zich goed met water te
bespuiten. Zij zwemmen goed. misschien
zelfs l>eter dan vele andere zoogdieren en
met een ongelooflijke volharding. Er wordt
verhaald van een troep tamme olifanten
van 79 stuks, die van het cene einde van
Indië naar het andere moest gezonden wor
den cn die op weg daarheen den beneden
loop van de Ganges moest passeeren; een
maal zwommen zij 6 uren aan één stuk'
zonder vasten grond onder zich, daarna
hielden zij een poosje rust op een zandbank
cn zwommen dan weer 3 uren; geen van
hen gaf het op en na afloop van deze zwem
partij schenen zij geen van allen vermoeid.
De moeders hielpen de babies mol den
snuit of droegen deze op den rug; zij heb
ben namelijk minder een aangeboren lust
in zwemmen dan het vermogen dit te doen.
danig en rustig zijn geworden en eerst dan
kunnen de oppassers naderbij komen om
hun vertrouwen te winnen.
Het werk, dat men tamme olifanten laat
verrichten, is velerlei. Voor een deel is hel
transportarbeid bij de jacht op tijgers en
andere wilde dieren in de jungle; men
plaatst een klein huisje op zijn rug, waarin
de jager plaats neemt en uitkijkt. Voor een
ander gedeelte legt men hem het werk
een lastdier op en het zijn geen kleinighe
den, die hij kan verplaatsen; dit speelt voor
al een groote rol in streken, waar geen
spoorbanen en goede wegen zijn. Hij wordt
veel gebruikt om spoorstaven en dwarslig
gers naar plaatsen te brengen, waar spoor
wegen moeten worden aangelegd. Een
olifant kan hoogstens 1000 K.G. dragen, maai
dan alleen gedurende korten tijd en op ge
baande wegen; 500 K.G. is een goede last
voor een middelmatig grooten olifant. De
z.g. „Staatsolifanton' 'in Siam, die in gods
dienstige of wereldsche optochten optreden,
dragen, zoolang deze duren, een gewicht van
ongeveer 800 K.G. in den vorm van hun kost
baar tuig en opschik, die bestaan uit me
talen, tapijten en torens op den rug, waarin
talrijke .ruiters" de feestelijkheden medema
ken.
De eerste Europeaan, die een olifant zag,
was de lijfarts van koning Artaxerxes II,
Ktesias. Hij zag dezen in Babyion, waar
heen hij vanuit Indië moet gebracht zijn.
Darius, de groote oorlogskoning van Perzië,
was de eerste, die de olifanten in den oorlog
gebruikte, n.l. in den oorlog tegen Alexander
don Groote. En in de volgende 2300 jaren
weiden zij dikwijls gebruikt in de einde-
looze oorlogen, die de verschillende men-
schenrassen orn de wereldheerschappij ge
voerd hebben. Vooral is de oorlog van Kar-
tliago tegen de Romeinen bekend, waarin
Hannibal zijn legerscharen aanvoerde en
waarin vele honderden olifanten over de
Alpen de Romeinsche legers tegemoet ge
voerd werden. In Karthago had Hannibal
stallen voor 3400 olifanten. Natuurlijk wa
ren dit Afrikaansche, die hij gebruikte, ter
wijl Darius de Indische olifanten gebruikte.
Pompejus was de eerste, die olifanten vooi
zijn triomfwagen in Rome spande en vanaf
dit oogenblik bleef dit een van de keizerlijke
rechten. I
15 MRT. 9 ii]
8 u.1
uwN. i--\* T-. Tl
7' 'JT*\- „«„.OCH
WAIV- jy- \HEBCULE>_ 9
STERREN'
*3E 0R-
QV-H-DE'K-
VENUS
4 MARS
JUPITER
isATURNW
-#—3ti[«\
'*v-\
WM-ERSIANO A. ee ORION N Y
\MA*°V "'"V '•*t! 4
"A"
mdyji,,,.
De planeten Mars en Venus
trekken de aandacht door
groote helderheid.
De sterrenhemel vertoont zich als een
koepelvormig gewelf, waaraan de sterren,
evenals de zon en de maan, in het Oosten
opkomen en in het Westen ondergaan.
De cireumpolairsterrcn, die men op het
Noordkaartje binnen de gebogen streeplijn
vindt, gaan op onze breedte niet onder.
De sterrenkaartjes
De kaartjes, stellen elk het halve hemelge
welf voor, boven den Noordelijken en den
Zuidelijken horizon, in den stand van 15
Maart 's avonds te n e g e n uur.
De Poolster, welke deel uitmaakt van het
sterrenbeeld de Kleine Beer en het eenige
hemellicht is dat altijd op dezelfde plaats
staat, geeft jhet Noorden aan.
De sterrenbeelden
De Groote Beer nadert tot het zenith. Boo
tes en Hercules komen in het Oosten op ter
wijl Ram en Andromeda in het N.W. on
dergaan.
Stier en Orion dalen in het Z.W., maar ook
de heldere sterren Castor, Pollux, Procyon
en Sirius, zijn hot Zuiden reeds gepasseerd.
Hoog aan den Zuidelijken hemel verheft
zioh de Leeuw, daaronder in een sterrenar-
me omgeving valt Alphard, de helderste ster
uit de Waterslang, op. In het Oosten komt
de Maagd op.
De Melkweg loopt van het Zuiden door
het Westen naar het Noorden.
Algol minima zijn waarneembaar: 16
Maart te 11 u. 15 min. en 19 Maart te 8 u.
De planetenbewegingen aan de sfeer
Alle hemellichamen komen, althans zoo
ongeveer, in het Oosten op en gaan in het
Westen onder. Deze beweging, de dagelijk
sohe, is een schijnbare en een gevolg van
de draaiing van de aarde om haar as. Het
is hetzelfde verschijnsel dat wij waarnemen
vanuit een rijdende trein, wanneer dingen,
menschen en dieren tn aan de treinbeweging
tegengestelde richting ons voorbij gaan-
Staat de trein stil, dan staan ook huizen
en boomen stil en zien wij de „ware" be
weging der levende wezens. Konden wij van
een stilstaande aarde de sterrenhemel aan
schouwen, zoo zouden de vaste sterren stil
staan en zagen we de „ware" beweging van
maan en planeten.
De werkelijke beweging der leden van het
zonnestelsel is van West naar Oost. Het ge
makkelijkst kunnen wij dat waarnemen aan
de maanbeweging. Staat de maan 's avonds
dicht bij een heldere ster, dan zullen wc,
te middernacht, of nog duidelijker den vol
genden avond, zien, dat de maan zich, ten
opzichte der ster, naar het Oosten heeft ver
plaatst. Het hemellichaam dat zich van het
Westen naar het Oosten beweegt (ten op
zichte der vaste sterren dus) is „rechtloo
pend". Zon en maan zijn dus eigenlijk al
tijd rechtloopénd.
JID W.
Minder eenvoudig zijn de planeetbeweging
gen zooals wij die aan de sfeer waarnemen.
Hierbij hebben wij niet alleen te doen met
de beweging der planeet, maar ook met de
beweging der aarde in haar haan. De aarde
die langzamer loopt dan een binnenplaneet,
(Mcrcurius, Venus), maar vlugger dan een
buitenplaneet (Mars, enz.), kan door de eer
ste ingehaald worden, maar de tweede zelf
inhalen. Dientengevolge kan een planeet,
die in werkelijkheid natuurlijk zich altijd in
dezelfde richting beweegt, zich aan do sfèer
zoowel „recht"- als „terugloopend" voordoen.
Op de kaartjes vindt men van beide ge
vallen een sprekend voorbeeld.
Venus, die sedert de bovenconjunctie -ten
vorigen jare, zich links van de zon bevindt,
zien we in haar ware beweging en dus recht-
loopend. Op het Noord-kaartje vinden we
Venus aangegeven even onder den horizon.
(Venus is n.l, op 15 Maart te 9 uur reeds
onder).
De stippellijn met pijlpunt geeft den weg
aan die de planeet in de tweede helft van
Maart tusschen de vaste sterren aflegt.
Op het Zuid-kaartje staat in het sterren*
beeld de Maagd, de weg aangegeven die de
planeet Mars gedurende de eerstvolgende
maanden, aan de sfeer aflegt De planeet
staat aangegeven in de positie van 15 Maart
Het begin van de stippellijn geeft de plaats
van 1 Maart. Gedurende Maart en April is
Mars dus „terugloopend", komt in Mei tot
stilstand en blijft die geheele maand in ds
nabijheid van de stergamma van de Maagd.
In het laatst van Mei wordt de planeet weer
rechtloopend en blijft dat gedurende 1935.'
15 Juli gaat Mars zeer dicht aan Spica,
de helderste ster uit de Maagd, voorbij, Men
ziet hier dus duidelijk hoe dc planetenbaan
(Mars was vóór 1 Maart rechtloopend) een
dusgenaamde „lus" vormt Er zij nog op ge
wezen, dat de. Maagd steeds liooger komt te
staan. In Mei staat het sterrenbeeld te 9 u.
ongeveer in het Zuiden.
De Zon en de Haan
De zon treedt 21 Maart in het teeken Ram.
De Lente begint.
Het eerste kwartier der maan van 12
Maart staat in de Stier, de volle maan van
20 Maart in de Maagd.
De Planeten
De planeten voor het bloote oog zichtbaar,
zijn: Mercurius, Venus, Mars, Jupiter en Sa-
turnus. De planeten stralen zelve geen licht
uit, maar weerkaatsen het zonlicht.
Mercurius is in het midden der maand
morgenster, maar de omstandigheden voor
de zichtbaarheid zijn niet gunstig.
Venus schittert in buitengewonen glans
aan den avondhemel. De planeet gaat in het
midden der maand 2y2 uur, aan het eind
3 uren na de zon onder.
Mars neemt gedurende de maand Maart
een geheele grootteklasse in helderheid toe
en overtreft dan ook alle sterren (behalve
Sirius en Venus) in glans. De roodgekleur
de planeet is terugloopend in de Maagd (zie
boven) en komt in het midden der maand
op als Venus ondergaat.
J u p i t e r staat ongeveer stil in dé Weeg
schaal en komt voor middernacht op. Do
planeet, overtreft Sirius in helderheid.
S a t u r n u s in de Waterman is niet
zichtbaar.
Vrievdschapsuitingen van twee gevangen dikhuiden.