DE GODSDIENST
VAN OUD-EGYPTE
HET STRAFEEST
IN SCHOUWEN
De tempel van Edfu: vóór de pyloon, daarachter de hof en vervolgens de eigenlijke tempel
net even te veel naar voren komt. Er zijn
meer dingen tusschen hemel en aarde, dan
waar de filosofie over droomtHad
Erman hier de deur naar het onbekende
opengelaten, hier en op nog enkele andera
plaatsen in zijn magistrale werk, dan zou
het vrij gebleven zijn van de kleine smet
ten, die het thans o.i. ondanks alles nor»
aankleven.
Schrijver eindigt met de profetie van een
der laatste Egyptische mystici: „Er zal een
tijd komen, waarin het zal schijnen, a!a
hadden de Egyptenaren vergeefs vroom en
ijverig de godheid gediendWant da
godheid zal van de aarde naar den hemel
terugkeeren, en Egypte zal verlaten daar
staan, en het land, dat de zetel was der re.
ligie, zal de goden niet meer herbergen.
O Egypte, Egypte, van uw geloof zullen
slechts fabelen overblijven, die aan latei e
geslachten ongelooflijk zullen voorkomen,
en slechts woorden zullen over blijven op
de steenen, die van uw vroome daden ver-
Het is een klacht, door de eeuwen tot
ons gekomen, die ons, die in het drukke
Westen leven, onwillekeurig ook thans nog
ontroert
vaardigd uit Syrisch koper, met gouden
beeldwerk versierd. In het interieur waren
zuilen en deuren met goud bekleed, en
zelfs de vloer was op bijzonder heilige
plaatsen met goud en zilver beslagen. Dat
de godenbeelden dikwijls van zeer kostbaar
makelij waren, evenals het tempelgereed
schap, laat zich uit het bovenstaande wel
afleiden.
Erman's arbeid, welke aan de samenstel
ling van „Die Religion der Agypter" ten
grondslag ligt, dwingt groot respect af. Het
is ons niet mogelijk, in dit verband en op
deze plaats er een denkbeeld van te geven,
met welk een zorgvuldige aandacht hij zijn
materiaal heeft bijeengezocht, geschift, ge
sorteerd en samengevoegd tot het frissche
en bijzonder interessante geheel, het door
werkte overzicht, dat zijn groote boek ons
biedt. Een ander heuglijk ding is, dat Er
man's geestesgesteldheid er hem voor heelt
behoed, aan het symbolische materiaal op
eigen gelegenheid duidingen te geven, wier
grond niet in authentieke gegevens vast
ligt. Wij hebben reeds werken te over, die
ons wonder-veel over de diepzinnigheid, de
wijsheid, het mysterie van oud-Egypte ver
halen en die bij den bedachtzamen lezer den
wensch achterlaten, te weten: wat is nu
echt, wat heeft men „hinein interpretiert"?
Erman is nuchter, hij is sober. Eigenlijk is
hij zelfs rationalist. Zijn hoofdstuk over de
Theologie begint hij met de volgende woor
den: Hadden wij in het vorige hoofdstuk te
doen met voorstellingen en sagen, die over
het algemeen menschelijk en verstandig
waren, thans komen wij aan het meest 0:1
klare deel der Egyptische religie, aan de
verklaringen en fantasieën, waaraan de
priesters hun geloof hebben onderworpen.
Zij hebben dit vanouds met voorliefde ge
daan, en de roep van diepzinnige wijsheid,
waarin de Egyptenaren tot op onzen tijd
hebben gestaan, berust voor alles op deze
soort wetenschap. Ons dunkt, in alle be
scheidenheid meenen wij het in het mid
den te mogen brengen, dat hier de „ratio"
Amenophis IV met vrouw en kinderen.
In zijn bundeltje Egyptische sprookjes
vertelt UI rich Stein dor ff ons het
verhaal van het meisje, dat haar sieraad
van blank malachiet in het meer liet val
len. De koning wilde haar een ander juweel
schenken, doch zij zeide: „Ik wil de spijs
terug en niet de pot". Daarop ontbood de
koning Zaza-en-Anch, den zeer wijzen pries
ter, die een toovenaar was. Deze vouwde
de eene zijde van net meer op de ander
en zie, het sieraad lag op den bodem. Zaza
zeide opnieuw zijn machtwoord, en het wa
ter keerde tot zijn piaats terug. Aan dit
zinrijke oude verhaal dachten wij, toen wij
liet nieuwste boek in handen hadden van
den reeds bejaarden Egyptoloog Adolf
Erman, zijn groote werk over „Die Reli
gion der Agypter", dat bij Walter de
Gruyter Co. te Berlijn verscheen. Zou
deze ruim tachtig-jarige geleerde er na een
leven van toewijding en studie werkelijk in
slagen, voor ons besef den godsdienst van
het antieke Egypte te doen herleven? Zou
hij, als een tweede Zaza, het meer voor
onze verbaasde oogen dubbel vouwen, om
het juweel op zijn bodem ons te ontdekken?
In zijn inleiding bezigt de schrijver
woorden, die ons hoop geven door hun
•soberheid en bescheidenheid, gespeend als
zij gelukkig ziju aan alle „Schwarmerei"
die zich zoo dikwijls van deze stof heef'
trachten meester te maken.
„Men kan alle goden van een volk be
schrijven, zoo merkt de auteur rustig op,
en de bijzonderheden van hun cultus, men
kan hun sagen nagaan en de bespiegelin
gen van hun priesters, en toch blijft men
met al deze onderzoekingen steeds aan de
buitenzijde van de religie. Of deze buiten
kant zus of zoo van vorm is verklaart nog
niet de beteekenis, die zij voor de mensch
heeft. Eerst de ervaringen en gevoelens,
die hij zelf aan deze heilige dingen vast
knoopt, zijn voor hem het wezenlijke.
Slechts deze kunnen hem uitheffen boven
het alledaagsche en boven de nooden van
allen dag. Slechts deze maken de religie
tot zulk een groote factor in het leven van
de menschheid... Alleen zoo wij eens hier
en daar, als bij uitzondering, ervaren wat
de geloovige zelf ten opzichte van zijn God
ondervindt, stooten wij inderdaad op de
kern van de religie, en dit geschiedt maar
al te zelden".
Zulk een document humain vinden wij
bijvoorbeeld in de doodenklage, die de godin
Isis, tezamen met haar zuster Nephtys, aan
heft over haar gemaal Osiris, den door Seth
gedooden god. Deze klacht is volgens
Erman in het oude Egypte geworden tot
de klacht van allen, die een geliefden
doode beweenen:
„Kom naar uw huis, kom naar uw huis,
o God On. Kom naar uw huis, gij, die geen
vijanden hebt. O schoone jongeling, kom
naar uw huis, dat gij mij ziet. Ik ben uw
zuster, die gij lief hebt; gij inoogt van mij
niet wijken. O schoone knaap, kom naar
uw huis... Ik zie u niet en toch hijgt mijn
hart naar u en mijn oogen begeeren u
Kom tot die, die gij liefhebt, Uennofre, o
zalige. Kom tot uw zuster, kom tot uw
vrouw, gij wiens hart stil staat. Kom tot
uw huisvrouw. Ik ben uw zuster van
dezelfde moeder, gij moogt niet ver van mij
zijn. Goden en menschen hebben hun ge
laat tot u gewend en beweenen u tezamen...
Een hoogepriester van Memphis met
borstsieraad.
Ik roep tot u en ik ween, dat men het tot
in den hemel hoort, maar gij hoort mijn
stem niet, en ik ben toch uw zuster, die
gij op aarde liefhad; gij hield van geen
ander buiten mij, mijn broeder, mijn broe
der".
De menschelijke trekken van de Osiris
sage, die in de klacht van Isis om haar
gemaal o. a. zoo duidelijk spreken, zullen
er toeleiden, dat Osiris, en meer nog dan
hij Isis en het Horuskind in het verbeel-
diijgs- en godsdienstleven der Egyptenaren
zulk een overhoerschende plaats zullen in
nemen, dat de groote oude goden er bij op
den achtergrond geraken.
Een ander verschijnsel, dat dicht bij ons
modern bewustzijn staat, is de religieuse
hervorming, tijdens den zoogenaamden
Kettertijd, de regeeringsperiode van Ame
nophis IV, in aanzijn gekomen. Men had
er genoeg van, verder te leven in verhou
dingen, die uit vroeger tijden waren over
geërfd. Men wilde niet langer een taal
schrijven, die reeds lang verouderd was,
men wilde niet langer menschen en din
gen in de oude, overgeleverde houdingen
uitbeelden, waar men het in zijn macht
had, alles met zijn eigen, ware trekken in
het steen weer te geven, en voor alles had
men ér genoeg van, verder nog een religie
aan te hangen, die zooveel dingen met zich
meesleepte, die voor hen die inzicht bezaten
geen beduiding meer hadden.
Waarin bestond het nieuwe geloof? Het
wilde een monotheïstische religie zijn. Er
is slechts één God, geen ander is er nevens
hern, in hem zijn millioenen van levens.
Hij treedt in drie gedaanten op.
Hij is de algemeene Zonnegod der we
reld, de goede God, die vreugde heeft aan
de waarheid; de Heer van hemel en aarde,
de groote, levende Aton, die de beide lan
den (n.l. Opper- en Neder-Egypte) verlicht.
Naast dezen universeel opgevatten Aton
bestaat zijn tweede gestalte, die als een
Koning wordt opgevat. Zijn naam wordt
dan ook als een Koningsnaam geschreven,
en evenals een koning draagt hij het epi
theton: met eeuwig leven begaafd.
De derde gestalte waarin zich de godheid
openbaart is dan de aardsche koning. Zoo
als de zon eiken morgen nieuw geboren
wordt, zoo baart, zij ook eiken dag opnieuw
haar zoon, den koning; „onophoudelijk her-
baart zij haar heerlijken zoon".
Beschouwen wij thans, over de eeuwen
heen, zoo zegt Erman, het rijk van Teil
Amarna (d. i. het Egypte van dit nieuwe
Godsgeloof), zoo zijn wij geneigd, niets
daarin te zien, als een vroolijke wereld vol
zonneschijn. Een jong koningspaar met
aardige dochters, een glanzende stad met
lichte tempels, paleizen en landhuizen, en
Het gouden koningsmasker van de mummie
dat alles overstraald door een vroolijk ge
loof, dat niets kent dan dank jegens den
goeden Schepper, en gerechtigheid jegens
de medemenschen, ook zoo zij een vreemd
volk toebehooren. Dat was zoo iets heer
lijks, als de wereld nog nooit gezien had
Een van de schoonste hymnen, aan dezen
Aton gewijd, is volgens Erman het lied,
gevonden in het graf van E je den priester,
dat als volgt luidt:
Hoe schoon verschijnt gij in den horizon
des hemels, gij levende zon, gij eerst-
levende! Gij zijt in den oostelijken horizon
opgegaan en verlicht ieder land met uw
schoonheid. Gij zijt schoon en groot en fon
kelt en zijt boven ieder land. Uw stralen
omvatten de landen, zoovele als gij er ge
maakt hebt.
De zanger beschrijft dan verder het ont
waken van de natuur en ook van de men
schen:
Zij ontwaken en staan op hun voeten, als
gij u verheven hebt. Zij wasschen zich het
lichaam en nemen hun kleederen. Hun
handen prijzen uw verschijnen en het heele
land doet zijn arbeid. Al het vee is tevre
den met zijn kruid. De boomen en de krui
den groenen. De vogels vliegen uit hun
nest en hun vleugels prijzen u. Al het wild
huppelt op zijn voeten, alles wat vliegt en
fladdert leeft, wanneer gij voor hen opgs
gaan zijt. De schepen varen stroomop en
stroomaf en alle wegen zijn open, wijl gij
öp gaat. De visschen in den stroom sprin
gen voor uw aangezicht en uw stralen zijn
binnen in de zee
Hoe veel is het, dat gij geschapen hebt,
gij eenige God, nevens wien geen andere
is. Gij hebt de aarde naar uw wensch ge
schapen, gij alleen, met menschen, kudden,
en alle dieren. Allen die op de aarde zijn,
gaan op hun voeten en allen, die in de
lucht zijn, vliegen rnet hun vleugelen. Gij
zet ieder op zijn plaats en maakt, wat hij
noodig heeft, ieder heeft zijn voedsel, en
zijn levenstijd is berekend. Hun tongen
zijn door de spraak verscheiden en evenzoo
verscheiden is hun gestalte. Hun huid is
verscheiden, gij hebt de volken verschillend
gemaakt Maar gij zijt aller Heer, die zich
om hen bemoeit, die voor hen opgaat, de
geweldige zon des daags. Gij alleen zijt en
gaat op in uw gestalte als levende zon,
wanneer gij verschijnt en licht en u ver
wijdert en wederkeert.
Gij maakt millioenen van gestalten uit
uzelvcn. Steden, derpen, akkers, weg en
stroom, ieders oog ziit u tegenover zich,
als gij de zon des daag- boven de aarde
zijt.
En de zanger besluit dit schoone lied,
waaruit wij slechts enkele verzen hier kon
den wedergeven, als volgt:
Gij zijt in mijn hart en niemand kent u
zooals uw zoon, de koning. Hem iiet gij uw
Een pite^ci van nel
Nieuwe Rijkbekleed
met linnen rok en
pantervel.
wezen en uw kracht begrijpen. Het vergaat
de wereld naar uw wenk, want gij hebt ze
geschapen. Zijt gij opgegaan, zoo leven zij.
gaat gij onder, zoo zijn zij dood. Gijzelf zijt
de levenstijd en men leeft door u.
De oogen zien op uw schoonheid tot gij
ondergaat en men legt alle arbeid neder,
als gij ter rechterhand (n.l. het Westen),
ondergaal. Gaat gij op, zoo laat gij het al
groeien voor uw zoon, die uit uw leden
voortgekomen is.
Een ander document,- waarvan Erman
ons eenig denkbeeld geeft, is het boek uit
het Nieuwe Rijk, waarschijnlijk vervaardigd
door Anii, den „schrijver".
Wees milddadig, zoo zegt deze oude
wijze, en eet geen brood, als een ander ge-
van Tutanchamon.
brok lijdt. Hoed u voor een vrouw van bui
ten, die in haar stad niet bekend is. Behan
del uw vrouw met onderscheiding, zoo gij
weet dat zij flink is; zeg niet tot haar:
„waar is dit, breng het ons", zoo zij het
immers op de juiste plaats gezet heeft. Ver
geld uw moeder alles, wat zij voor u ge
daan heeft. Geef haar rijkelijk brood en
draag haar even zoo als zij u heeft gedra
gen. Zij had veel last met u; toen gij na
uw maanden geboren werd droeg zij u op
nieuw op haar rug, en drie jaren heeft zij
u gezoogd. Voor uw bevuiling had zij geen
afschuw. Zij zette u in de school, toen u
het schrijven geleerd werd en stond dage
lijks bij u met brood en bier uit haar huis.
Wees matig in hot eteD, ga ook niet te
ver bij het drinken van bier, anders weet
ge niet, wat ge zegt en zoo ge neervalt, ligt
ge op den vloer als een klein kind. Uw
drinkgenooteji echter laten er u liggen en
zeggen: Weg met den zuiper.
Wees zorgvuldig in de keus van uw om
gang en verbroeder u niet met den dienaar
van een ander.
Zie in een vreemd huis niet op dat, wat
daarin niet goed is: zoo u oog het ziet,
zwijg, en praat er buiten met geen anderen
over. Hoed u ook er voor, over geheime
aangelegenheden met anderen te spreken;
spreekt men erover in uw eigen huis, houd
u als doof.
Spreek niet veel, en wees voorzichtig in
het spreken, want de tong brengt ongeluk
over de menschen.
De voornaamste deugd voor ieder echter
is bescheidenheid, zich op den achtergrond
houden.
Zit niet, als een ander staat, die ouder is
dan gij, of die het in zijn ambt verder
heeft gebracht. Ga niet ongenoodigd in een
vreemd huis. Antwoord een woedenden
hoogergestelde niet, of zoek hem te kal-
meeren.
Ga niet in en uit bij het gericht, opdat
uw naam niet stinkend worde.
Gods woning heeft een afschuw van ge
schreeuw. Bid met een wenschend hart,
welks woorden allen verborgen blijven.
Daar doet Hij, wat gij noodig hebt, Hij
hoort uw woorden en aanvaardt uw offer'
Vooral deze laatste spreuk dunkt ons
alleszins merkwaardig. Er spreekt een fijn
heid van geest uit en tevens een rustig
vertrouwen in de godheid, welke ook thans
nog velen kunnen beschamen.
Velen zal het interesseeren, hoe in het
antieke Egypte een tempel er mag hebben
uitgezien, wij meenen dan, wat zijn inrich
ting aanbelangt. Erman vertelt er o. m. het
volgende van:
Wij zijn er thans aan gewend, de mooiste
ruïnen van Egyptische tempels te zien lig
gen in velden en tuinen, en daardoor ne
men wij onwillekeurig aan, dat het ook in
de oudheid zoo was. In werkelijkheid ech
ter lagen de tempels juist in het midden
der steden, midden in den huizenwirwar
en de smalle, vuile steegjes van een zuide
lijke stad. Tegen het schreeuwende lawaai,
dat hen aan alle kanten omgaf, sloot een
hooge tegelmuur hun territoir af, dat als
een stille, zuivere plaats was te midden
van de onzuivere en lawaaiende wereld.
Ook de weg naar den tempel had eertijds
door de steegjes der stad gevoerd, later
echter heeft men overal een vrijeren toe-
gang geschapen, die aan de feestoptochten
een betere ontplooiing toestond. Men heeft
een rechten, breeden Godsweg door het
huizenkwartier gebroken, en dien aan
weerszijden met beelden van rammen,
leeuwen of van andere heilige dieren bezet
die als een steenen wacht den weg van den
god moeten hoeden.
Waar deze straat stoot op de omwalling
van het heiligdom, rijst uit deze de zoo
genaamde Pyloon op, een groote poort, die
door twee hooge torens met schuine wan
den wordt geflankeerd.
Achter deze poort ligt de eerste hoofd
ruimte, een door zuilengangen omsloten,
hof. In dezen hof spelen zich die plechtig
heden af, waaraan een grooteie kring van
burgers der stad deel mag nemen.
Op den hof volgt dan een door zuilen ge
dragen zaal, het zoogenaamde Hypostyl, de
ruimte voor allerlei ceremoniën, en da«ar-
achter eindelijk ligt het allerheiligste, de
kamer waarin het godsbeeld zijn woning
heeft. Andere kamers daarnaast bevatten
gewoonlijk de beelden van zijn mede-goden,
bijvoorbeeld van zijn gemalin en van zijn
zoon.
Dit zijn de essentieele ruimten van een
tempel; natuurlijk kan hij buitendien nog
allerlei nevenvertrekken bevatten, ter op
berging van het heilig gereedschap, of voor
bijzondere cultus-doeleinden.
karakteristiek voor den tempel is dan
verder, dat de verschillende deelen, waar
uit hij bestaat, van voren naar achteren ge
leidelijk in hoogte en tevens in lichttoevoer
afnemen: in den hof straalt de Egyptische
zon in ongehinderde gloed; de zaal ontvangt
een getemperd licht" door haar poort en
door de vensters bij het dak; in het aller
heiligste echter heerscht diepe duisternis.
Ook de versiering van den tempel is
over het algemeen steeds gelijk. Op de bui
tenmuren geeft men de daden van den re
geerenden koning weer. In het interieur
echter hebben alle afbeeldingen betrekking
op den eeredienst en toonen aan, wat zich
in deze ruimten dagelijks pleegt af te spe
len. Langs de wanden herinneren de orna
menten verder aan de aarde en aan den
Nijl; de zolderingen worden als hemel aan
geduid door een versiering met sterren en
vliegende gieren.
Verder staan dan voor de pyloon de obe
lisken, twee steenzuilen, zooals men ze ook
voor den ingang van andere bouwwerken
pleegt op te richten. Aan den wand van de
pyloon verheffen zich hooge masten met
bonte wimpels. Voor het poortgebouw of
binnen in den hof zitten de kolossale kc-
ningsbeelden, als hoeders van het heilig
uam, door hem gebouwd. Kleinere beelden
van den koning, over de verschillende
ruimten van den tempel verdeeld, toonen
hem terwijl hij biddend of offerend den
god vereert.
Het groote altaar stond gewoonlijk mid
den in den zuilenhof; kleinere tafels, voor
het nederzetten van spijzen en dranken
ontbraken ook in de overige tempelruimte
niet. Voor den god, in het allerheiligste,
bevond zich een lamp.
Somtijds waren deze tempels overweldi
gend van pracht, waartoe zoowel hun ge
weldige afmetingen, alsook hun kostbare
versiering bijdroegen.
De vlaggenmasten voor de pylonen droegen
gouden spitsen, de tempeldeuren waren ver
Nog enkele weken en in het land van 1
Schouwen hoort men weer spreken van de
Stra, een feest, dat nu op het eene, dan
weer op het andere dorp gevierd wordt. Het
is een oud gebruik, dat men buiten het
eiland van Schouwen niet kent en ook de
couranten maken zelden van dit na win
terfeest gewag.
Laten wij allereerst den naam even toe
lichten. Stra is een afkorting van 't woord
Strand. Maar, zal men ons willekeurig
vragen: „Een strandfeest in den winter, dat
is toch wel iets ongerijmds?" waarop wij
antwoorden: „Toch niet, want het is een
episode in de wintersdhe dagelijksheid, die
jaarlijks komt en daarin getrouwer is,
dan ijs en schaatsen".
Waarin bestaat dan eigenlijk dit Stra-
feest? Dit feest hangt ook met de boerderij
en het bedrijf samen. De werkpaarden heb
ben gedeeld in de winterrust. Weken ach
tereen hebben zij den walmen stal niet ver
laten en nu de dagen beginnen te lengen,
begint de boer er over te dénken, de paar
den weer eens buiten te brengen. Het bran
derige der beenen van de sterk gebouwde
rossen moet worden afgespoeld en door een
vlugge beweging dient de stramheid der
spieren van het edele werkdier te worden
gelenigd.
Het is dan de dag van Stra. Voor de land
bouwende bevolking derhalve vooral
meiden en knechts een feestdag. Met
zorg worden de paarden, als moesten zij ter
parade, gekamd en geborsteld. Evenals op
Paardedagen en Hengstenkeuringen prijken
hun staart en hun manen met kunstig be-
weïkte vlechten. Geen zadel dekt de rug en
de vlugge boerenknapen behoeven geen
stijgbeugels om vast te zitten. Een linnen
kleedje is al genoeg.
Alles wat maar paard is, jong of oud, moet
aan het feest meedoen. Reeds weken'te
voren komen de jongelui uit het dorp bij
de boeren vragen of zij ook een Strapaard
mogen berijden en welwillend wordt dit
paard dan besproken. Wee, als een boer,
bij ongeluk, een zeker paard aan twee be
rijders toegezegd, heeft, dan zou men er des
noods om vechten, want een Stra-paard is
op dien dag een heerlijk bezit Zelfs de oud
ste knol, waar men anders de neus voor
zou ophalen, is op dezen feestdag in eere
en begeerd,
Op een afgesproken uur verecnigt men
zich op een bepaald punt van het dorp. Ook
het muziekkorps is op het appèl. Wat een
gezellige drukte, al die paarden uit den
omtrek binnen het dorp. De stoet wordt ge
formeerd. De muziek zet zich in beweging
en de feestklanken schallen op. Ieder be
woner haast zich naar buiten om den op
tocht te zien. 't Is een fleurig gezicht al die
jonge kerels, in hun witte rijbroeken te
zien rijden. Als even de Burgemeester een
korte aubade gebracht is, gaat het naai
de zee. Op het strand heeft zich reeds
een belangstellende menigte verzameld.
Dan klinkt het sein en gaat het op het
water aan. De paardenstoet wordt onder
groote belangstelling het zilte nat inge
dreven.
De jeugd vermaakt zich! Want het blijft
niet alleen bij paarden wasschen. De jonge
lui vragen aan de vrouwelijke belangstel
lenden, of zij ook een Stra willen rijden.
Soms gaat het zeer gewillig, maar vaak
ook niet. Niet, dat men niet gaarne met
een jongeman op het paard wil zitten,
maarde nattigheid zie je, daar zijn ze
een beetje huiverig voor. Dat weten de
jongelui ook wel en dan vragen ze niets
meer en men tilt zijn gezellin op het paard.
Het is een echte gulle feestmiddag.
Nadat het Stra-feest is afgeloopen, keert
de stoet weer terug naar het dorp en gaar.
het in optocht met de paarden het geheele
dorp rond. De beste paarden voorop en de
knollen achteraan. Dan beweert men „nu
de paarden bevochtigd zijn, moeten w ij ons
ook eens bevochtigen" en men gaat de her
berg binnen. Zij, die dit niet wensclien,
gaan naar huis. Nadat de paarden thuis ge-
oracht zijn, werkt men niet meer, maar
zoekt in het dorp zijn vertier 't Is immers
S t r a - d a g.
De Stra-idee komt ook voor in de gedich
ten van Vader Cats. De Stra-feesten worden
op verschillende plaatsen gehouden, telkens
op een andere dag. Eerst is R e n e s s e aan
de beurt, dan Haamstede, vervolgens
do plaatsen Seroos kerke, E Heme et
en Noord welle. Wij meenen, dat er voor
Haamstede een vaste Stra-dag is, nl. de dag
voor vastenavond.
Het Strafeest is al eeuwen oud. En het is
gelukkig, dat de bevolking van Schouwen
dit stuk Zeeuwsche folklore vasthoudt.
De rotstempel van Der-el BahrL
««MM