"imm SCHRIJVERS JEUGD VOOR DE G. Mulder. „Batig Slot". Uitgave J. H. Kok N.V., Kampen (1934) Vernieuwing onzer volkslectuur Het is verheugend dat ook de christelijke volks lectuur de goede in vloed ondergaat van de vernieuwing onzer pro- testantsch-christelijke letteren. Wie de laatste jaren plichtmatic nieuwe uit gaven op dit terrein moest doorlezen, is door het werk van Jilles Limburg, G. Mulder e.a. Want, laten we eer lijk zijn, het is niet het intellectueele gedeelte onzer protestatnsch- christelijke lezers, dat Mulder het meest te kort gekomen is, doch de hreede massa de arbeider en de huis moeder die na een vermoeiende dagtaak met een zekere honger naar een boek grijpt, behooren tot de categorie lezers die zich, onbewust misschien, jaar in jaar uit, hebben vergast aan romans welke niet alleen naar de vorm, doch ook naar inhoud met de meest elementaire begrippen van schoon heid en waarheid op gespannen voet leefden. En neme. wij de beste uit de lange rij auteurs •wier werk ons volk bereikt, dan voelen wij toch «lat hun werk hoogstens een romantisch idealisme kweekte, dooh voor de dag van heden door velen die uit hun romantische dommel zijn ontwaakt, te flauwe kost werd. Waarin het werk onzer nieuwere volksschrijvers verschilt met dat van hun laten we zeggen voor-oorlogsche collega's? Het was de ouderen veelal te doen om een ro mantisch en boeiend verhaal, zooals het publiek dit wilde in een sfeer van „gepaste ontspanning". De taal cn de plastiek dezer boeken waren meestal rhetoriech en arm. De dialogen werden m plechtig Hoog Hollands opgezet: vandaar de uit drukking boekentaal (d.w.z. iets anders dan normaal! Dus: gekunsteld cn op de keeper beschouwd, 'dikwijls onwaar. Wat ziet men nu bij Mulder en Limburg? Zij hebben afgerekend met pseudo-romantick, met pseudovroomheid ook, gelukkig! Hun talent blijft beperkt tot het in eenvoudige, voor ieder verstaanbare taal, vertellen van een brok leven. Plastiek is niet in de eerste plaats hun fort: zij schrijven haast zooals zij praten. Zij hebben echter begrepen dat zij niet maar „een verhaaltje vertel len," doch dat zij het leven reproduceren. Zij weten dat de volkslezor van 1935 kritischer tegenover het leven (en dus ook tegenover repro ductie van het leven) staat, dan die van vroeger. Want al lijkt het dot de kritiek, lange jaren voor doovomuns-ooren spreekt: toch blijkt herhaal delijk dat haar stem doordringt tot in de onder ste lagen van het lezerspubliek. Met de onderste lagen l>edoel ik het gedeelte waar men nog bewonderend opziet tegen lectuur als van Courts Mahler. Het is dan ook geen wonder, dat de volkslezer grijpt naar de boeken van Jilles Limburg en G. Mulder. Men voelt: dat is kost voor ons en men laat er, spijtig voor de belanghebbenden, een paar meer „literaire' schrijvers voor staan. 3atig slot. „Wieger, zoon van Sjoerd Wicgersma en Foekjc Tjoarda, word gedoopt in de kerk te Boschhuizen, gemeente Gaasterland." Over deze Wieger handelt dit boek, de tweede roman van G. Mulder, die onlangs met „Deining" debuteerde. Wiegers vader sterft jong en laat een weduwe na, die zich dood-treurt in de letterlijke zin van het woord. Groot is do overgang voor Weiger, als Friesche boerenzoon, zóó uit do boerderij, in militaire dienst to Gorcum. Ik ken weinig christelijke boeken, waarin iets origineels te lezen is over het leven onzer jongens „in dienst". Mulder teekent dit leven uitvoerig, in de voor-oorlogsche en mobili- zaticjnaren. Dat de humor hier telkens een waar devol element is, valt te loven. De kameraden van Wieger zijn: Westrik, een vooze vrucht uit een Neveldijk-gezin, en Brinkman, type van een degelijke, orthodoxe jongen. Wieger en Brinkman worden trouwe bezoekers van 't militair tehuis. Westrik is er niet heen te krijgen: vanwege 't „duvclsche" spel met de dominosteenen. Hij slijt z'n tijd in café's en bij de meisjes. Op een keer gaan de beide kameraden met hem mee naar zijn oudere. Dan maakt Wieger voor 't eerst kennis met vrouw Westrik, die een stroom van overspannen Neveldijksche termen over zijn hoofd laat gaan. Het verwart hom. En verwonderd is hij als dezelfde vrouw Westrik hem later in het hospitaal als een moeder komt opzoeken. In deze vrouw Westrik geeft Mulder een merk waardige figuur Zij geneest n.m.l. langzamerhand van haar ziekelijk valseh-mysticiame. Zoo nu en dan gaat Wieger naar huis. Fijntjes teekent de auteur ons dan de oude Janke, die voelt aankomen, dat Wieger nu de leiding gaat nemen. Zijn moeder wijst hem op label. Natuurlijk: Iebel, wie andere? Het ligt voor de hand, dat Iebel zijn vrouw wordt. Wieger gééft zich. „Iebel was lang en bleek. Dat viel direct op. Ze had een prachtige bos zwart haar. Zo zei niet veel, en wat ze zei, zei ze zacht. En dom was ze niet." (Een prachtig staaltje van Mulders korte, kern achtige typeeringen.) Ziehier een fragment, waarin de auteur ons ver telt hoe dit engagement in Friesland tot stand kooit: Iebel was wel wat ongerust geweest, toen Wie ger in dienst ging. Ze had al heel wat jongens af gewezen, die wel zin in haar, en misschien ook wel in de boerderij hadden. En ze had op Wieger gewacht. Maar Wieger was Anders als zijn oudere. Wét het was, wist Iebel niet. Maar ze was er ongerust over. Stel eens voor: zoo'n stads meisje 't Zou nü wel goed komen. Ze hield van hem. En hij was de zoon van Wicgersma. 's Avonds tegen acht uur ging Wieger naar de Stoffelsma's. Eerst dronk hij koffie mee. En om goed negen uur gingen ze „aflichten". Moeder, Wieger, Iebel en twee knechts. De knechts bleven in de stal. Wieger ging met moeder en dochter naar de woonkamer terug. Toen ze daar waren gekomen, zei moeder: „Nou, dan maar het beste. Weltrusten. Ik ga slapen. De sigaren staan op de schoorteenmantel, Iebel!... Dag hoor!" „Welterusten!" zei Wieger. Iebel zei ook: „Welterusten!" En toen was 't stil Iebel verstak 'n haarspeld. Wieger stak een lucifer aan voor zijn sigaar. Die was uitgegaan, 't Was maar 'n klein eindje meer. „Steek 'n nieuwe op!" zei Iebel. En ze haalde de sigarenbeker van de schoorsteenmantel. „Deze doet 't ook nog," zei Wieger. En tocn^ trok hijen blies haar 'n flinke wolk rook in 't .ge zicht Zij weerde de rook niet af met haar hand, maar zei: „Ik zie je toch wel Dat was haar ja-woord. Anders had zo we! gezegd: „Ik kan je niet zien.' Want vragen: „Wil je mijn vrouw worden, of „Mag ik kennis mét je maken?" en dan 'n ant woord „Ja," of „Neen" of ,.k Moet er eens over denken," was daar onbekend. Zij wist genoeg en Wieger wi6t nu ook genoeg. Als Wieger en Iebel getrouwd zijn, blijft hun huwelijk kinderloos. Eerst na jaren wordt hun verwachting vervuld, doch zoowel de moeder als het kind sterven. De bladzijden, waarin Mulder ons het huwelijks leven teekent, zijn sober en waar. Jammer, dat Iebel's dood door hem zonder meer wordt mee gedeeld Hier hapert iets in de compositie. Wieger is inmiddels door de oorlogsjaren een rijk man geworden. Juist zou hij de nieuwe boer derij betrekken. Heel de gemeente wordt financieel door hem gedragen: iedere borg is hij. Wieger gééft zich in gehoorzaamheid. Op het laatst is de glans er af or wordt mis bruik van hem gemaakt. De lezer gaat voelen dat het misloopt. De zwarte bladzijde in Wiegers leven is die, als hij, overtuigd van zijn onmisbaarheid, zich zelf stemt, bij een verkiezing. De schrijver heeft een open oog voor do zonden der vette jaren, ook in het gemeentelijk leven. Als de crisis dan ook eenmaal komt, is de ruïne onvermijdelijk. Alfes ontvalt Wieger, doch hij behoudt het geloof. Het slot van dit vrhaal is bisonder sterk. De oude Janke lieeft eenlge meubels gered ert pen huisje van 1.50 per week gehuurd. D rijke Wicgersma is een straatarm man ge worden. Zijn geloof is geschokt. De eerste nacht in zijn klein huisje droomt hij: „Wieger voelde z'n hart stilstaan. Zelf ging hij naar boven. Nu zou hij voor Gods rechterstoel moeten verschijnen. Hij durfde zijn oogen niet opendoen. „Wieger Wiegersana," sprak de Allerhoogste. Hij deed zijn oogen open en zag geopende boe ken. Daar kwam vrouw Westrik aanvliegen. Zij viel op de knieën en riep: „O, Allerhoogste, Heere der Hei reeharen, hij heeft mijn zoon, die aim was en niets had, geld gegeven en aan 'n betrek king geholpen." Zij was nog niet uitgesproken, of daar was Hcn- drikje. Die viel ook op haai- knieën en riep: „Heere, liij heeft mijn man, die mij zou l^ten zit ten, opgezocht, hem aan werk geholpen en ons ©en woning en vee gegeven. O, hij heeft zooveel voor ons gedaan!" O, hij heeft zooveel voor ons gedaan!" Daar lag de oude De Boer en bad: „Heere des hemels en der aarde, ik heb mijn leven verzondigd en begrijp Uw groote genade niet, maar hij... hij heeft het verlies geleden, dat ik had moeten betalen." En toen kwamen er veel meer menschen, die riepen tot God over 't geen hij gedaan had. „Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht," sprak de Allerhoogste Maar hij viel op z'n knieën en schreeuwde het uit: „Heere, de stemming dan! O, U weet het toch welHet was alles Wieger Wicgersma. Ik ben één cn al zonde cn ongerechtigheid, 'k Heb het niet tot Uw eer gedaan, 't was alles om mij zei f." Hij schreide bitter en lag geknield met zn hoofd voorover gebogen. Toen hoorde hij 'n 6tem: „Vader, voor zoover hij dit een van Mijn minste broederen gedaan heeft, heeft hij Mij gedaan. Ik wil dat waar Ik ben, hij bij Mij is, want Gij hebt hom Mij gegeven." Wieger wou opzien, wie Hij was die daar sprak. toen hij hooixlo kloppen „Ben je wakker, boer? Je slaapt tocli zoo lang...." ,,'k Heb toch zoo gedroomd!" riep Wieger. En er was iets blij's in z'n stem. Toen ze brood gegeten hadden schoof Janke de bovenste la van haar kast open, en nam er twee guldens uit. legde die voor Wieger op tafel en zei: „Daar moet u 'n schop en 'n tuinhark voor koo- pen. De tuin moet noodig omgespit worden, dan kan er jonge groente in. Ik ga 't schaap melken... „Hebben wc dan ook een schaap?" Mulder gaf ons in „Batig Slot" niet alleen een boe ren-roman van hoog-con junctuur en crisis, doch veel meer nog: de christen Wiogersma, die een heilige begeerte had zich te géven, naar Hande lingen II. Hot batig slot" van zijn aardsch bestaan was: uw brood en water zijn gewis. Maar bij een vol slagen bankroet aan aardsche goederen werd hem een bezit in de hemelen geschonken, dat niet vergaat. Is dat eigenlijk niet de „boodschap" van Mulders nieuw boek? Wie zijn bock goed leest en in de spiegel durft zien, die hij ons voorhoudt, zal nog iets méér weten op te merken dan dat Wieger er toch maar berooid afgekomen is. Dat Wieger geen goede rentmeester is geweest van de goederen die hem in de vette jaren in de schoot vielenhet is de schrijver niet onbekend, al verloor Wieger dan ook él zijn geld aan broeders. Wat Mulders boek ons bovendien nog zegt is: dat deze crisisjaren de ohristcn leeren afzien van het bouwen op aardsch bezit; dat een naar de wereld schijnbaar .mislukt" leven als dat van Wieger Wiogersma, rijk in God kan zijn. Overigens vertoont het nieuwe verhaal, dat Mulder ons heeft gegeven dezelfde fouten en kwa liteiten als „Deining", al is er vooruitgang in de compositie. Men zal er goed aan doen zijn hoofd niet te zeer te breken met het vraagstuk wat Mulder nu eigenlijk bcteekent voor de christelijke literatuur. Men leest Mulders boeken niet allereerst om de literaire schoonheid, doch om het leven zelf. Hier is een mensch aan 't woord, een christen, die de gave heeft op eenvoudige, 6oms zeer frappante wijze ons te vertellen, van wat hij in het leven heeft gezien. Tot nu toe luisteren wij geboeid en herkennen het accent van waarheid, dat we maar al te vaak hebben gemist in dergelijke volksboeken. Het valt niet te ontkennen, dat Mulder méér geeft dan de gemiddelde volksschrijver. De oor zaak ligt m. i. hierin, dat hij met het schrijven van dit werk op rijpere leeftijd is begonnen, en dat hij gegrépen is door de nood van den tijd en het tempo van heden. Wanneer hij zeer critisch tegen over eigen werk' blijft staan en nog véél meer zorg aan zijn taal wil besteden, zal hij een mooi en goed werk kun nen doen: ons volk verhalen geven waarin het zich zelf ziet weerspiegeld. Schrijvers als Mulder, wier werk duizenden be reikt, hebben een zware, doch prachtige taak. Zwaar, omdat zij de hoogste eischcn moeten blijven stellen aan zich zelf, wil hun werk niet vervlakken tot goedkoop maakwerk; prachtig omdat zij zullen ervaren dat, wie heden als schrij ver naast de menschen gaat staan, hun tolk zal mogen zijn in der tijden nood. P. J. RISSEEUW. 50 Ze lijken natuurlijk erg veel op elkaar, maar hel verveelt nooit. Vele kinderen sturen foto's van de „Uiver", van zichzelf, zoodat we al een heele verzameling hebben. Sommige sturen kranten, waar de heele geschiedenis in staat, waar ook brieven van Hollanders in staan, soms in gebrek kig Engelsch. Daar zal ik volgende week iets van vertellen. Katwijk aan Zee. J. HAASNOOT. Hoe het kwam, dat wij zooveel brieven uit Australië kregen Brieven uit Australië? Ja, jongens en meisjes, onze klas, een gewone klas van een Christelijke School in Katwijk aan Zee, heeft nu al bijna zestig brieven uit Australië gekregen en elke Zaterdag komen er nog meer bij. „Wacht even," zegt een pientere, jongen, „dat staat zeker in verband met ALbury". Juist kerel, jij hebt het geraden. „Albury," zegt een meisje, „nooit van gehoord. Dat leeren ze bij ons niet op school, hoor. Of... wacht eens even Ja, de jongens onthouden zulke dingen beter, maar de meisjes zijn het toch ook nog niet ver goten. Ik zal hot nog even in 't kort zeggen, dan weten we het allemaal weer. Albury is het stadje, waar do „Uiver" op haar vlucht in de London- Melbourne race een noodlanding maakte in de Stormachtige nacht van 24 October 1934. op buiten gewone wijze geholpen door de bevolking en den burgemeester van het stadje. Hoe dat ging, zullen tde Australische jongens je straks vertellen, die bet zelf gezien hebben. Wij herinneren ons nu alles weer, nietfraar? Wat waren we blij, dat het er niet om ging de eerste prijs te bemachtigen, zoodat alles zonder groote inspanning ging en men in Australië ver baasd was over liet frissche uiterlijk der tweede prijs-winnaare. Do leus was: „Veiligheid vóór alles" en dat dit maar niet „voor de leus" was, bleek duidelijk hieruit, dat men niet alles op alles zette, toen er moeilijkheden kwamen, maat-, een half uurtje voor het doel, rustig terug ging, om het vliegveld Cotamundra op te zoeken, toen... Albury met geweldige lichtsignalen zijn 'door auto's verlichte renbaan aanbood. Wat was het fijn, Dr Colijn cn Parmenticr met elkaar te hooren spreken! Wat was het mooi, dat Parmenticr allo eer afwees! En nog meer stegen 'de flinke kerels in ouzo achting, toen ze zeiden: „Asjeblieft geen huldigingen meer!" Maar nu al die brieven? Dat zal ik je vertellen. t)m de kinderen daar in Albury ook to laten declcn in de stroom van dankbaarheid, die bij monde van Dr Colijn en honderden anderen Australië bereikte, schreef ik uit naam van onze klas een brief, onderteekend door alle kinderen, bestemd voor een school aldaar. Daar wij natuur lijk geen enkel schoolhoofd daar kenden, stuurden Wij de brief naar den burgemeester, met het ■verzoek of deze het epistel wilde doorgeven aan bet hoofd eener school. Later hoorde ik van de 5ongens in Albury zelf, dat er maar één school 5s van... 1190 kinderen, plus een Highschool |(d.i. Hoogeschool), die gelijk staat met M.U.L.O. 'of H.B.S. Je gaat daar dus al gauw op de Hooge- Bchool, zeg! De heele klas hoopte natuurlijk op antwoord, maar ik gaf ze niet veel kans. 2 Jan. 1935 kwam er echter een briefje, van 'een meisje van 9 jaar, met do luchtpost. Het kostte haar 1.05 aan luchtzegels. O wat hebben er al wat begeerige jongensoogen naar die groote 'Australische luchtzegels gekeken! De klas was enthousiast over de brief en drie kinderen schreven dadelijk terug naar Fay Nash, ioo heette het meisje. Een paar dagen later kwain er een groote enveloppe van den burgemeester van Albury, met zijn portret, vele foto's en ansichten en een eigenhandig geschreven brief. Ziehier de vertaling: Hartelijk dank voor de vriendelijke brief, die 3k van u ontvangen heb uit naam van de kin deren uwer klasse. Ik zal zeker doen, wat u vraagt cn do brief op al onze scholen aan de kinderen laten voorlezen. Ik ben er zeker van, 'dat uw leerlingen een aantal kaarten zullen ont vangen van de kinderen in Albury. De buiten- gewone dankbetuigingen, die wij ontvangen heb ben. troffen ons zeer en dragen iets over van de achting en do bewondering, die Holland heeft voor zijn kranige piloten, en ik zou zeggen: Zoo boort het ook! Wij hadden ze in Albury maar enkele uren in ons midden, maar ik had het genoegen in Melbourne een paar dagen met hen samen te zijn en ik kan u verzekeren, dat zij zeer aangename herinneringen hebben achtergelaten door hun hoffelijkheid en keurige houding. Ze bobben getoond, waardige nakomelingen te zijn van hun roemrijke voorvaderen. Ik zal Holland a.s. Juli een bezoek komen bren gen en het zal mij een genoegen zijn U en de kinderen te ontmoeten en dan op hun geboorte grond naar iik hoop, de kranige piloten ook weer eens do hand te drukken. Opdat u onze stad beter zult leeren kennen, zeml ik u wat kaarten en blaadjes, wat u, naar ik hoop, op prijs zult stellen. Ik geef u de ver zekering, dat het mij oprecht genoegen deed, op deze wijze met u en de kinderen in contact te komen, en ik gevoel, dat hier vriendschapshanden zijn gesmeed, die de tijd niet zal kunnen te niet doen. En nu, tot weerziens, meneer, ik wensch u een blij Kerstfeest en een gelukkig Nieuwjaar! Met hartelijke groeten, Uw toegenegen A. WAUGH, burgemeester. We weten wat Parmentier verteld heeft: Deze oude, kreupele burgemeester, die op krukken loopt, heeft de gansche nacht in stroomende regen het WIST JE DAT Foto Maris Dallinger te Albury. Let op den drassigen bodem van de renbaan. werk geleid, dat gedaan werd tot hulp van do „Uiver". De volgende Zaterdag kwamen er wel 30 brie ven en elke Zaterdag kwamen er nog meer bij. De klas is er al aan gewend, 's Maandags een paar Australische brieven te hooren voorlezen. EEN KOSTBAAR GELUI Het luiden van de groote klok in den toren van de Oude Kerk te Delft, behoort tot de hoogc zeld zaamheden. Alleen bij belangrijke gebeurtenissen weergalmt haar zwaar geluid, dat tot ver in den omtrek is waar te nemen. De klok, welke in 1573 werd gegoten, heeft eerf gewicht van 9000 K.G. Voor het in beweging bren gen van het gevaarte worden twee ploegen elk! van 12 man stork vereischt. Verder moeten nog andere maatregelen worden getroffen, zoodat een half uur luiden op ongeveeB GO komt te staan. Men begrijpt dus nu, waarom do bourdon zicli zoo zelden laat hooren. LICHAAMSMATEN Wanneer iemand volwassen is en welgevormd, kan men de volgende verhoudingen opmerken: Als hij de armen uitstrekt, dan is de afstand van den eenen vingertop tot aan den anderen gelijk aan de lengte van liet hoofd tot do voeten; achtmaal de lengte van het hoofd is de lengte van de geheele persoon; een band, die gespannen wordt om de ge sloten vuist over de knokkels heeft de lengte van den voet; tweemaal de omtrek van den duim van onde« ren is de wijdte van den pols; tweemaal de omtrek van den pols is de on> trek van den hals; tweemaal de omtrek van den hals is de omtrek van het middel. EENIGE HISTORISCHE FEITEN De eerste almanak word gedrukt door George van Purch In 14G0. Van gedrukte muzieknoten werd het eerst gebruik gemaakt in 1573. De zakhorloges werden 't eerst vervaardigd in 1476. Jergens bracht het spinnewiel in beweging in 1530. De naainaaldcn in haar tegenwoordige» vorm kwamen het eerst in Engeland, uitgegeven in 1588. De telescopen werden uitgevonden in 1590. De eerste luchtpomp werd gemaakt in 1650. De eerste nieuwsblad-advertentie dateert van 1652. De eerste luchtballon steeg op in 1783. De eerste stoomboot voer op de Hudson in 1807. De eerste paardentram dateert van 1826. Do eerste lucifers werden gemaakt in 1829. Het eerste ijzeren stoomschip werd ge bouwd in 1830. De eerste stalen pen werd vervaardigd in 1830. De enveioppen kwamen voor het eerst in gebruik in 1839. De verdoo- vende middelen werden ontdekt in 1844. Rebus "Hulpvaardigheid te Albury 55

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1935 | | pagina 12