dit~ dal VAN O. K. A. NONHEBEL, Apotheker te Middelburg Het verhaal van een jongen en een meikever In het strafkamertje van een kostschool, die speciaal was ingericht voor het opleiden en op voeden van jongens, waar de ouders geen weg meer mee wisten, zat wegens begane overtreding een jongen van een jaar of 16 in arrest. Het kamertje, twee hoog, had het uitzicht op een tuin en was vrij zonnig. Het was in den vóórzomer. Voor het raam, dat opgeschoven was,warei ijzeren tralies aangebracht Hit was een gevolg van het feit, dat deze brave jongen eenige maanden te voren daar eveneens kamerarrest had gehad en in navolging van Michiel de Ruyter van den Vlissingschen toren, hier langs een afvoerbuis van het regenwater van bet dak was omlaag gekomen. Daar echter zinken regenbuizen niet berekend zijn om er langs af te dalen, zoo viel hij, gelukkig niet ver meer van den grond, met de neele santekraam in den tuin cn verstuikte zijn voet.. Thans moest hij tot straf op een groot vel wit papier een kaart van Neder land uit zijn hoofd teekenen met de grenzen der provincies, voorts rivieren, steden etc. Toen hij do omtrek en verdeeling in provincies klaar had, hoorde hij in dit doodstille kamertje een zacht ge zoem en ontdekte een meikever, die plan had naar binnen te vliegen. Het beestje had zeker geen idee op die tralies, stootte zijn bol en streek een beetje versuft neer in de Drentsche heide. Hij vouwde keurig netjes zijn sprieten op do manier van een zonnemarquise samen in elkaar en bleef een beetje uitrusten om van do schrik t© bekomen. Nu is het bezoek in school van een mug, vlieg of vlindertje al een interessante gebeurtenis en zoo was dan ook de aankomst van een meikever voor een jongen, die in arrest zit, zoo'n allerge wichtigst feit, dat hij in de buun van Zwollo een reuzeklad inkt op zijn kaart morste. De meikever is bekomen, strijkt zijn dunne onderrokjes netjes in de plooitjes cn gaat op stop in de richting van Zwolle. Of hij die inktvlek nu niet zag of bij die hitte naar die zwarte oase werd heengetrokken was niet uit te maken, maar zeker was het, dat hij er midden doorheen stapte. Het spreekt vanzelf, dat de jongen één en al aandacht was. Nu heeft een meikever een eigen aardig penvormig achterlijf, dat bij die gelegen heid heel wat inkt in zich opnam. Hierop stevende hij in rechte richting naar het eiland Urk en bleef in de buurt daarvan plotse ling staan, ontrolde zijn „Marquisen", trok ze toen weer netjes ln (ook meikevers zijn blijkbaar gril lig) veranderde plotseling van koers en wandelde in de richting van Stavoren met zijn inktpoot achter zich aan. Daar een meikever met zijn achterlijf het vlak aanraakt, waar hij op loopt, zoo teekendo hij op het witte papier een regelmatige zwarte inktlijn, die dus nauwkeurig den door hem a'gclogden weg aangaf. Bij die koersverandering gebeurde er echter iets, dat den jongen haast buiten zich zclven bracht Daar n.l. in vele inktsoorten voor het beter in dringen in het papier een weinig zwavelzuur is opgelost, ging dit zuur een prikkelende werking uitoefenen op zijn achterdeel (van den meikever, bedoel ik,) gevolg was, dat hij dit telkenmale op lichtte .waardoor op het papier een aaneenscha keling ontstond van puntjes en langere en kortere lijntjes, zooals we die kennen bij het telegraphco- ren met het Morse-systeem. Geheel en opgaande in deze zeer gewichtige uit vinding, alles om zich heen vergetend, riep hij in extase uit: „Mijn meikever kan telegrapheeren", welke verrukking al heel snel bekoelde, doordat hij een fermen draai om zijn ooren kreeg van zijn Directeur, dien hij niet had hooren binnenkomen, die ilc meikever zijn vrijheid gaf en hem oen dubbele straf oplegde voor zijn diercnplagerij. In die strijd is haar geloof geslingerd geworden, haar soms bijna ontglipt. Hun grij'ze dominee beeft eens gezegd, dat de weg naar de hemel niet al.een verticaal, gaat maar voortdurend door do hor zontale gekruist wordt De laatste maanden is Lydie telkens voor zoo'n kruispunt geplaatst, cn zij weet het geen overwinning als ze tégen haar wil en verlangen van de horizontale weg afge stapt is. 't Ontbijtgerei staat schoon op de aanrecht. Lydio kantelt de teil, door de gootstcengaatjes gulpt klotsend het sop. Zij plaatst 't aardewerk in t glazen kastje, alleen de kopjes cn lepeltjes d aagt zij naar de kamer terug. Neuriënd werkt Bas aan het schip, 't Ligt sta tig tuaschen de pijlers van een geopende brug. geel g.anzend hout op diep zwarte rivier. Soms kleurt Bas zijn figuurwerk, maar meestal wordt f in dezo combinatie in een eenvoudige lijst gezet en verkocht. „De kachel trekt slecht, 'k wou, dat er sneeuw kwam," zegt Bas, huiverend. „Ik ook, ik zal vroeg koffie zetten," zegt zijn zuster. Zij rilt ook en ademt zwaarder. Do mist drukt als lood op haar hart. op dagen als deze kent zc haar onvrede, haar onwil om met Gods weg ccns- willcnd te zijn, sterker. Egbert en rij zien elkaar nu 's Zondags, op weg naar of terug uit de kerk. Ze gaan dan een eirvl met elkaar, hun schaarsche woorden klinken gewoon; dat korte eind, vaak in felle, snijdende wind, tusschen de velden, is voor hun hongerend hart als een warmtehaard. waarbij ze zich even koesteren mogen. Lvd e vergeet daarbij alles... de crisis, do on rust, die de wereld nog altijd doorsluipthaar eisen zorg... en ze denkt: „zelfs in gebrek zou k bij Egbert 't gebrek niet waarlijk kennen..." Thuis, als Bas de koffie en koek zoo zichtbaar geniet, vlucht zij naar haar kamer, vergetend, dat in de kerk even een Andere rust voor haar is geweest. Zij dribbelt en werkt, radio hebben ze niet, haast liefkozend stoft zij het orgel. Na de koffie schilt ze kleiperen voor 't middagmaal. In do keuken suttert doorregen spek op een oliestel. Togenelf uur vloeit de zee wat terug, komt het pad voor hun woning van nevel vrij. Een bedelmonnik komt aan, zijn grauwe pij is in overeenstemming met de grauwe omgeving. Zijn gezicht, bleek en ingevallen in de omlijsting van donkere haard, lijkt Lydie vermoeid. De tasch, waarin hij gaven voor 't behoeftige klooster ver zamelt, schijnt nog voor meer dan de helft on gevuld. Lvdic let op zijn voeten... 's zomers is hij hun woning ook gepasseerd, barrevoets. Nu zijn zijn voeten met licht sehoe!se1 bekleed. „Regen en sneeuwwater drinct er gemakkelijk binnen, gaat hij nu naar de stad?" denkt Lydie. Daar beeft zc hem eens 's morgens op 't sta tionsperron aangetroffen. Toen droeg bij drie zware ko'fenQ en scheen een bezwijming naJrij. Zij ziet zijn lippen bewegen, de rozenkrans, met aan 't einde het kruis, rinkelt tegen zijn kn'eên. „Met hoevéél draden is hij aan Rome verbon den?" denkt Lydie. Zijn gezicht is even naar 't venster gekeerd. Zo vindt de deemoed er in, onderworpenheid. Heel anders is 't bolle, goedmoedigo gelaat vun den dorpspastoor. Gehóórzaamheid, blindelings, is misschien t sterkste koord, waarmede déze monnik met Jo kerk. de religie, verbonden is. Bas, nog rookend. kijkt niet op, als de schaduw hun venster verdonkert In 't schip komt geen gaatje to veel of te weinig, trots steekt dc kop buiten de geopende brug... De lucht blijft nog strak grijs, als geprangd. „De Bilt krijgt misschien nog gelijk," mompelt Bas. Hij schuift dichter bij t vuur, knoopt 't jasje vaster om zijn 6chrale gestalte. Ze hunkeren bei den naar sneeuw, die hier langer dan in de stad, rein blijft liggen, die alle hoeven en huisjes gelijk dichtdekken zal. Als zij eten, stuiven do eerste vlokjes aarzelend de vensters voorbij. Ba6 klapt kinderlijk blij in de handen. Ook Lydie gl'mlacht, 't vooruitzicht, dat zij vanmiddag misschien in een sneeuwjacht koffie en thee voor een bekende Nedorlandscho firma bij dc vasto afnemers moet brengen, hin dert haar met. Zij heeft bruine Russische laarzen en een cape. die ze gezellig om z:eh kan siaan. Na dc tweede a. wasch ontsluit zij een kost, trekt aan een kope ren knopje, oen blauwe trommel naar voren, cn tilt het deksel omhoog. Een blinkende blikwand scheidt de pakjes koffie en thee van elkaar. Lydie pakt van de voorraad in de tasch, dio ook twee afdeelingen heeft Do meeste klanten in 't dorp blijven haar trouw, nu in de stad steeds meer zilvermijnen en goudbronncn voor do huis vrouw komen, cn groote bestelauto's die graag ook op 't platteland tegen scherp concurreorcndc prij zen leegdragen. Lydie schuift een Alpino over haar haar, onder de cape glimmen de hooge laarzen, 't leer wat gekreukeld. ,.Er staat brood klaar in dc kast," zegt zij tot Bas. Hij moet doorloopend worden gevoed; Lydie weet ook zelf. wat uitputtinestijden zijn. Als ze daaraan denkt, vindt zij 't weer goed, dat zo Egbert niet zwaarder belast heeft. Do velden zijn reeds met fijne poeder bestoven. De wind krijgt meer kracht, stoeit do sneeuw vlokjes in Lydie's gezicht, in het haar. Ze lacht en gaat met veerende stap in dit spel. Tn de verto schemert de hoeve van Egbert, die zal zij morgen weer een heeie dag zien. Ze voelt de taschzwaarte niet, geeft haar pakjes aan dc wijd-uit-elkaar liggende huizen af. Overal zoeken de menschen: „sneeuw, Lydie, we krijgen e'ndelijk sneeuw! Dat Is goed voor het landwe hebben zoo weinig winter gehad, maar dat is weer voor do arme menschen gelukkig..." Lydie stemt alles toe, hoe dichter en dikker sneeuwtapijt wordt geweven, hoe lichter baar hart wordt Deze nacht slapen alle huizen onder een zelfde deken... een deken, rein en smetteloos blank. Bij enkele klanten zijn zieken, Lydie luistert ge duldig, als de zick.esymptonen haar uitvoerig worden beschreven. Dat hoort ook bij de goode be diening, en zc leeft wel eerlijk mee met do menschen. In haar eersto verdriet hoéft ze wel eens .go- wenscht, dat er eelt over haar hart groeien zou, zij 't onaandoenlijk voor pijn en vreugde kon maken. Maar 't is zacht en oog kwetsbaar ge- bicven Mevrouw Albers roept haar ln de pastorie voof een kopje thee. „'t Is toch buiten vinnig," zegt Lydie, ontdooiend. Glinsterend smelt de sneeuw op baar cape. .Dominee is naar de stad, naar lkfteis, die giste- ren geopereerd is," zegt mevrouw Albers. Lydie knikt, de vorige Zondag 16 voor 't horstel van Peters tweemaal gebeden. „En dan Is er van Hertog zijn vrouw een bood schap gekomen, dat haar man weer een delirium- aanval heeft Daar zal dominee ook nog heen moeten't is bijna een half uur gaans in 't open veld In de sneeuw..." „Ja," zegt Lydie, maar ze denkt aan 't gezin van de dronkaard, waar veel kinderen zijn. Een van hen is reeds zwakzinnig Doortjc, 't ©enigst dochtertje van 't cchtpaa? Albers, huppelt binnen Op haar donkerrood jurkje flchttteren sneeuwvleugjes „Voel os, hoe m'n handen tintelen," zegt zij tol Lydie, en duwt een gloeiend knuistje in de koelere hand Even rusten haar blonde krullen op Lydie# cape. Mevrouw Albers houdt een chocola rotsje om hoog en helt om een g'as warme melk voor Door tjc. Terwijl die knabbelt en drinkt, vertelt zij ann Lydie, dat zij met Henk van den dokter een sneeuwman gaat maken. „Als de sneeuw maar hoog genoeg komi te lig genPan krijgt ie een ouwe. hooge zijo hoed on van Vader en de pijp in zijn mond. die oudere ling Hoek«ma hier heeft laten liggen" vertelt zij met vlinsteroogen. Mevrouw A'bers spreekt verder ovor de zieken in de eemeenle. 't .Toncrotie van Vn'k liet a' twee Jaar In 't stadsziekenhuis, zün Moe loont ver keerd. soms is hij uren buiten bewustzijn. De dok ter probeert nu een loverkuur. die wat schijnt te he'per In dichtere jacht stuift de sneeuw Inmrs do ramen. Lvdle 9taat eindelijk on ze moet nov ven- der In de verte kringelt storend trarc rook uit een stoomwas°cherii-schoorsteenmönd. On het land zijn mesthoonen witte bulten geworden 't roertrood van slootkroos met een w:tte laag overdekt. 't Donkert reeds, als Lydie. niet 'coi-e tasch en gevulde beurs de landweg teruggaat. Zwart blijft baar laarzenafdruk in 't sneeuwk'eed. Om haar heen is hpf stil. fluisterend gaat de witte snraaK Egberts hoeve is a's een s'lhonet met lichtend® oown. Na al wat zij in de pastone heeft gehoord, ondergaat Lvdie het als een bevrijding, dat u en Egbert gezond zijn. nog mown werken, n' «:nri»nt de eehrokenhe'd van het leven. d»'e zo oyeral vindt, 't Is of 't zachte dons de last van haar hart verder opheffen kornt, ze hoort Evangelie ln (.at stu>- COok in hun woning brandt licht. Voor dc deur schudt Lydie luchtig de cape stampt met de schoe- TMU1. 't Natte goed hangt zij in bet portaaltje. Uit de kamer klinkt orgelspel, zacht gezang. In 't kamerlicht blijft Lyd e oogknipperend staan on de drempel. Smeltende sneeuw glinstert nog in baar baar. Bas zingt ook van sneeuw, htj brengt Lydie ook Evangelie: „Witter dan sneeuw, ja witter dan sneeuw, Heer, wasch mij, en witter dan sneeuw zal ik zrjn. Lydie loopt naar dc tafel, zoekt stil haar stoel. Hnur onwil en onvrede glijden nog eens voorbij, zij '6 weer op de kruising van horizontale en ver ticale wegen geplaatst. 't Schip van Bas is voltooid, 't glijdt trotsch tusschen de boogpijlers, als naar een vast, zeker doel. Trager valt buiten de sneeuw; morgen zal 't hemelblauw stralend over dat wit openibreken. Bas zingt een volgend couplet, Lydie's stem fluistert 't refrein zachtjes mee: „Hoor, wasch mij cn witter dam sneeuw zal ik zijn.'1 De schotten zijn lager geworden, ze kijkt er nu overheen De strijd met het dier Zaagvisch en Tijgerhaai Dc strijd van den mcnsch met hot dier gru welijker vaak, maar zedelijker dan de strijd van mensch tegen mensch is zeker ouder dan de tocli al zoo oude weg naar Kralingen, en er Is een tijd geweest, ook in onze beschaafde landen, dat het dier de grootste vijand van den mcnsch was, en deze elke voet gronds in gevaarlijke strijd op het dier moest veroveren. Bekent men do strijd onzer artsen tegen hot 9 mtcroscoplsch-klelne en soms totaal onzichtbare dier niet mee, dan moet men ver reizen om een éenigszins serieus strijdgebied van mensch en dier te betreden. Of... men zou zich met het mcnsch- onwaardige stierengevecht in de Spaanschc landen tevreden moeten stellen. Een gevechtswijze die, hoe spannend wellicht, niet zal nalaten de meest bestiale Instincten in den toeschouwer wakker te roepen; en een spel, dat voor de historische wreed heid der Spanjaarden wel typeerend is. In de Atlantische Oceaan en in de Middclland- Bche Zee komt nog een der wreedste roofvisschen ter wereld voor, die met zijn vreeselijke strijdmid delen herinnert aap de groote uitgestorven reuzen- visschen, van voor-historische tijden. Het is de zaagvisch, een rob met een lang, plat, en als een zaag getand uitsteeksel aan de snuit. Het dier kan tot vijf meter lang worden. Hoewel het als andere rogvisschen hoofdzakelijk jacht maakt oj» kleine visschcn, kreeften, weekdieren en:.., Is hij, in het nauw gebracht, een vreeseiijk vechter. Verteld wordt, dat hij de grootste vijand der walvisschen is en deze en andere groote dieren met zijn mach tige zaagbok de buik openrijt cn hen groote stuk ken vleesch uit het lijf scheurt Het talrijkst komt hij voor in de Middellandsche Zee. De Duitschc tourist en jager, Mitschell Hedges heeft o.a. op do zaagviscli jacht gemaakt en ver telt van zijn eersten Btrijd mei dit dier in zijn boek „Kampfe mit Ricscnfischen" het volgende. „Ik had altijd den wensch gekoesterd, eens een werkelijke reuzen-zaagvisch te vangen. Nu mijn reis mij naar Panama had gevoerd, was het oogen- blik hiervoor aangebroken. In de golf van Panama hielden zich nl., naar de inboorlingen mij vertel den, z&agvisschen op. Weldra waren wij op weg. De Panama-harponler had mij zooveel vinger wijzingen gegeven, dat ik het wapen nu zelf pro- beeren wilde. Zoo stond ik voor op de boeg en speurde naar do groote, beweg:nglooze lichamen op de zeebodem, waarin de jager de oagvisschcn herkent. Ik wilde juist den stuurman iets zeggen, toen ik dicht onder dc oppervlakte van het water een schaduw bemerkte. Ik wiern de harpoen met zooveel kracht als ik kon, en sissend schoot het Zaagvisch, touw over den bootrand. Door dc heftigheid van mijn beweging viel ik in dc toot terug. Reeds schoten wij, met een witte schuimboog aan weers zijde van do boeg, met een groote snelheid voort Het dier sleurde ons achter zich aan ik had goed getroffen I Het eenige, wat wc op dit oogenblik doen konden was, dc riemen gereed te houden voor het geval, dat de visch plotseling met een scherpe hoek van richting veranderde. Want do boot met de riemen tegenhouden was zinloos; we zouden onze riemen slechts gebroken hebben. Zonder twijfel waren wo in groot en voortdurend gevaar, dat niet spoedig een eir~* nam. Na andcihalf uur verscheen de zaagvisch onver wachts aan de oppervlakte; eerst de reusachtige zaag, toen het lichaam. Snel doken onzo riemen in 't water, want bij de mogelijk nu volgende dans van do visch vas het 't veiligst, zoover mo gelijk aan het andere eind van de Ujn te zijn. Woedend zweepto het dier met staart en vinnen het water, en nu zag ik duidelijk, hoe het zijn zaag gebruikte. Met ongelooflijke kracht hieuw het met de zaag van rechts naar links cn van boven naar onder. Ten slotte kromde zich het lichaam, zoodat zaag en staart tegen elkander ge bogen werden, om zich bliksemsnel weer recht te strekken. Was onze boot in zijn bereik geweest, één slag met zaag of staart had haar vernietigd. Ik richtte mijn geweer cn schoot driemaal. Aan het inslaan der kogels hoorde ik, dat ik goed ge troffen had. Op staande voet dook de reuzenvisch weer onder, rnaar het water van do Golf van Panama is nergens diep, cn wij hoefden dus niet bang te zijn, dat dc lijn te kort zou blijken. Opnieuw kwam hij naar do oppervlakte en zweepte het water weer naar alle richtingen. Nu trof ik hem niet een schot op een doodelijke plaats, want zijn bewegingen werden al zwakker, en voort durend breidden de roode kringen van het uit- stroomende bloed breeder en rijkelijker uit de wondgaten. Nu de visch geen tegenstand meer bood, pro beerden wij, naar de kust te rooien. Maar weldra moesten wij het opgeven: het sleepcn van dit groote kadaver ging boven onzo kracht Rechtop in dc boot staande wenkte wij met onze riemen, om one twee mijlen verder liggend Jacht naar ons toe te roepen. Spoedig had het jacht ons bereikt. Nu sleepten wij mot het jacht do zaag- *1 Verlag August ScherJ, Berlin. visch strandwaarts en brachten hem langzaam op H droge. Het was do grootste visch, die ik ooit had ge vangen, een reuzen-zaagvisch, 29 voet lang, 19 voet in omvang en 4.500 pond zwaar!" Van een haaiengevecht vertelt Hedges het vol gende: „Ditmaal gebeurde er met. de lijn iets vreemds. Ze werd tamelijk ver naar béneden getrokken en bleef toen liggen. Ik trok haar in en zag dat het aas onaangeroerd was, zonder geringste kenteeko nen van een haaienbeet ,Dat is vreemd", dacht ik. „Wat zou dat be- teekenen?" Voor do derde maal liep do lijn af, en ditmaal over de gcheelo lengte. Toen bleef zc slap hangen, en toen ik haar weer inhaalde, was het aas ver dwenen. Nu hield ik de lijn zorgvuldig in 't oog, toen ik haar opnieuw, met versch aas eraan bevestigd, uitwierp, cn zag, dat het touw heel langzaam in het water verdween, ulsof een visch aan het aas knaagde. Gaandeweg liop do lijn al sneller en sneller af; met een ruk stond ze stil afgerold. Het anker werd losgetrokken, cn het Jacht dreef af. Maar bij het slcepen over den grond raakte het anker opnieuw vast en trot3 liet verschrikke lijke trokken aan dc lijn beval ik mijn helper niet, het anker te lichten, omdat het voortsleepen me was gaan vervelen, en langer duren kon. De visch schoot niet heen on weer, cirkelde niet in kringen rond, maar bleef trekken. Wij vierden nog, zoover wc konden. Plotseling veranderde het dier zijn taktick en zwom naar beneden. Het touw kwam in de lengte langs het jacht te lig gen. Met alle rnacht probeerden we, het touw uit de buurt van de schroef te houden, maar vergeefs. Reeds wikkelde het zich om de schroefbladen en nu wist ik dat, wanneer wo de schroef niet vrij kregen, deze door de bewegingen van de visch verbogen of zelfs uitgetrokken of gebroken kon worden. Tot ons geluk zwom de visch terug, het touw kwam slap te hangen, en nu konden wij met een lange haak de schroef van het er om gewikkelde touw bevrijden. Maar tegelijkertijd ging het er weer op los; dit maal werd het touw zoo lievig tegen de bak- boord-reeling getrokken dat ik bang was, hot te zien breken. Met bijna bovcnmcnscholijkc kracht werkten wo met do lijn, tot wc dc visch weer voor den boeg kregen. Drie uur lang maakte het dier 't ons moeilijk met dc lastigste bewegingen, tot ik de langzamerhand moe wordende visch zag. Het was een reusachtige tijgerhaai. Met bijna aalachtige bewegingen had lii] zichzelf in dc lijn gewikkeld, zoodat wc hem nu, met do staart naar naar ons too konden trekken. Dc geweldige bek opende zich en klapte toe met een kracht, die een mcnsch in stukken zou geknepen hebben. Voor de groote zwarte oogen schoven zich voortdurend de vreemdsoortige leden. Men kreeg een schrikwek kende indruk van de kracht on de mateloozc vraat zucht van dit dier. Maar nog was onze strijd niet ten einde. Weer begon de haai te duiken, de mannen hadden alle werk met vieren en inhalen van dc lijn, cn ik stond gereed met mijn geweer. Zondorling genoeg voelde ik mij van een onverklaarbare angst bevangen. Misschien door het besef, dat geen dier te water of te land zoo gevaarlijk is, als doze meester van de Oceaan. Telkenmaal, als het dier naar de opper vlakte kwam. moest ik de reus verwonderd bezien. Opeens riep ik: „Met volle kracht terug!" „Dat was het gevaar, dut ik gevoeld had! Een waterval stortte op ons neer, dc machtige staart zweepto hoog boven het dek door de lucht en sloeg mot een verschrikkelijke kracht tegen de scheeps wand. Nog eenmaal een even krachtige hauw, on als een van ons erdoor getroffen was geworden, zou hij op slag zijn gedood. Nu schoot ik kogel op koge'. in het reuzen!'chaam. maar zeven schoten waren noodig, voor het doodsheven begon en het dier levenloos aan dc kabel hing." BOSSCHEN en gezondheid hebben véél met elkaar te maken. De boschlucht is zuiver, vrij van rook, bijna zonder stofdeeltjes en ook niet bezwangerd met schade lijke gassen. Er komen bijna dertig maal zoo weinig schadelijke „bacteriën" in boschlucht voor dan in stadslucht. Het gebladerte werkt als 'n soort filter en houdt deze schadelijke zaken tegen; wat op het blad achterblijft, wordt door de inwerking der zonne stralen bijna zeker gedood. Indische dorpen, door wouden omgeven, hadden nooit last van de vree selijke choleraziekte. Hetzelfde was het geval met het stedeke Haguenau lu den Elzas, waar de ge vreesde epidemie nogal eens optrad; Haguenau is door een gordel van dichto bosschen omringd. JVeger, die met een tcherp mes hl de hand den haal in zee aangrijpt De Dood Elk Christen, hier ter wereld zeer bestreden, Komt nog op 't lest in 't rijk vol vreugden zoet, Maar de(n) Jordaan,1 dc dood, moet zijn geleden.® Want 't is dc(n) weg, voor alle vleesch te treden,* De(n) vijand lest'* die men verwinnen moet, Gelukt decs reis maar wèl, zoo is 't al .goed. t CAB EL VAN MANDER. 1 1 Do doodsrivier; 3 doorslaan; 8 die allo vleescli gaan moet; 4 de laatsto vijand. 45

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1935 | | pagina 16