dit~
dal
VAN
O. K. A. NONHEBEL,
Apotheker te Middelburg
Het verhaal van een
jongen en een meikever
In het strafkamertje van een kostschool, die
speciaal was ingericht voor het opleiden en op
voeden van jongens, waar de ouders geen weg
meer mee wisten, zat wegens begane overtreding
een jongen van een jaar of 16 in arrest.
Het kamertje, twee hoog, had het uitzicht op een
tuin en was vrij zonnig.
Het was in den vóórzomer. Voor het raam, dat
opgeschoven was,warei ijzeren tralies aangebracht
Hit was een gevolg van het feit, dat deze brave
jongen eenige maanden te voren daar eveneens
kamerarrest had gehad en in navolging van
Michiel de Ruyter van den Vlissingschen toren, hier
langs een afvoerbuis van het regenwater van bet
dak was omlaag gekomen. Daar echter zinken
regenbuizen niet berekend zijn om er langs af te
dalen, zoo viel hij, gelukkig niet ver meer van
den grond, met de neele santekraam in den tuin
cn verstuikte zijn voet.. Thans moest hij tot straf
op een groot vel wit papier een kaart van Neder
land uit zijn hoofd teekenen met de grenzen der
provincies, voorts rivieren, steden etc. Toen hij do
omtrek en verdeeling in provincies klaar had,
hoorde hij in dit doodstille kamertje een zacht ge
zoem en ontdekte een meikever, die plan had naar
binnen te vliegen. Het beestje had zeker geen idee
op die tralies, stootte zijn bol en streek een beetje
versuft neer in de Drentsche heide.
Hij vouwde keurig netjes zijn sprieten op do
manier van een zonnemarquise samen in elkaar
en bleef een beetje uitrusten om van do schrik t©
bekomen.
Nu is het bezoek in school van een mug, vlieg
of vlindertje al een interessante gebeurtenis en
zoo was dan ook de aankomst van een meikever
voor een jongen, die in arrest zit, zoo'n allerge
wichtigst feit, dat hij in de buun van Zwollo een
reuzeklad inkt op zijn kaart morste.
De meikever is bekomen, strijkt zijn dunne
onderrokjes netjes in de plooitjes cn gaat op
stop in de richting van Zwolle. Of hij die inktvlek
nu niet zag of bij die hitte naar die zwarte oase
werd heengetrokken was niet uit te maken, maar
zeker was het, dat hij er midden doorheen stapte.
Het spreekt vanzelf, dat de jongen één en al
aandacht was. Nu heeft een meikever een eigen
aardig penvormig achterlijf, dat bij die gelegen
heid heel wat inkt in zich opnam.
Hierop stevende hij in rechte richting naar het
eiland Urk en bleef in de buurt daarvan plotse
ling staan, ontrolde zijn „Marquisen", trok ze toen
weer netjes ln (ook meikevers zijn blijkbaar gril
lig) veranderde plotseling van koers en wandelde
in de richting van Stavoren met zijn inktpoot
achter zich aan.
Daar een meikever met zijn achterlijf het vlak
aanraakt, waar hij op loopt, zoo teekendo hij op
het witte papier een regelmatige zwarte inktlijn,
die dus nauwkeurig den door hem a'gclogden
weg aangaf. Bij die koersverandering gebeurde er
echter iets, dat den jongen haast buiten zich zclven
bracht
Daar n.l. in vele inktsoorten voor het beter in
dringen in het papier een weinig zwavelzuur is
opgelost, ging dit zuur een prikkelende werking
uitoefenen op zijn achterdeel (van den meikever,
bedoel ik,) gevolg was, dat hij dit telkenmale op
lichtte .waardoor op het papier een aaneenscha
keling ontstond van puntjes en langere en kortere
lijntjes, zooals we die kennen bij het telegraphco-
ren met het Morse-systeem.
Geheel en opgaande in deze zeer gewichtige uit
vinding, alles om zich heen vergetend, riep hij in
extase uit: „Mijn meikever kan telegrapheeren",
welke verrukking al heel snel bekoelde, doordat
hij een fermen draai om zijn ooren kreeg van zijn
Directeur, dien hij niet had hooren binnenkomen,
die ilc meikever zijn vrijheid gaf en hem oen
dubbele straf oplegde voor zijn diercnplagerij.
In die strijd is haar geloof geslingerd geworden,
haar soms bijna ontglipt. Hun grij'ze dominee
beeft eens gezegd, dat de weg naar de hemel niet
al.een verticaal, gaat maar voortdurend door do
hor zontale gekruist wordt De laatste maanden is
Lydie telkens voor zoo'n kruispunt geplaatst, cn
zij weet het geen overwinning als ze tégen haar
wil en verlangen van de horizontale weg afge
stapt is.
't Ontbijtgerei staat schoon op de aanrecht.
Lydio kantelt de teil, door de gootstcengaatjes
gulpt klotsend het sop. Zij plaatst 't aardewerk
in t glazen kastje, alleen de kopjes cn lepeltjes
d aagt zij naar de kamer terug.
Neuriënd werkt Bas aan het schip, 't Ligt sta
tig tuaschen de pijlers van een geopende brug.
geel g.anzend hout op diep zwarte rivier.
Soms kleurt Bas zijn figuurwerk, maar meestal
wordt f in dezo combinatie in een eenvoudige lijst
gezet en verkocht.
„De kachel trekt slecht, 'k wou, dat er sneeuw
kwam," zegt Bas, huiverend.
„Ik ook, ik zal vroeg koffie zetten," zegt zijn
zuster.
Zij rilt ook en ademt zwaarder. Do mist drukt
als lood op haar hart. op dagen als deze kent zc
haar onvrede, haar onwil om met Gods weg ccns-
willcnd te zijn, sterker.
Egbert en rij zien elkaar nu 's Zondags, op
weg naar of terug uit de kerk. Ze gaan dan een
eirvl met elkaar, hun schaarsche woorden klinken
gewoon; dat korte eind, vaak in felle, snijdende
wind, tusschen de velden, is voor hun hongerend
hart als een warmtehaard. waarbij ze zich even
koesteren mogen.
Lvd e vergeet daarbij alles... de crisis, do on
rust, die de wereld nog altijd doorsluipthaar
eisen zorg... en ze denkt: „zelfs in gebrek zou k
bij Egbert 't gebrek niet waarlijk kennen..."
Thuis, als Bas de koffie en koek zoo zichtbaar
geniet, vlucht zij naar haar kamer, vergetend, dat
in de kerk even een Andere rust voor haar is
geweest.
Zij dribbelt en werkt, radio hebben ze niet,
haast liefkozend stoft zij het orgel. Na de koffie
schilt ze kleiperen voor 't middagmaal. In do
keuken suttert doorregen spek op een oliestel.
Togenelf uur vloeit de zee wat terug, komt het
pad voor hun woning van nevel vrij.
Een bedelmonnik komt aan, zijn grauwe pij is
in overeenstemming met de grauwe omgeving. Zijn
gezicht, bleek en ingevallen in de omlijsting van
donkere haard, lijkt Lydie vermoeid. De tasch,
waarin hij gaven voor 't behoeftige klooster ver
zamelt, schijnt nog voor meer dan de helft on
gevuld.
Lvdic let op zijn voeten... 's zomers is hij hun
woning ook gepasseerd, barrevoets. Nu zijn zijn
voeten met licht sehoe!se1 bekleed.
„Regen en sneeuwwater drinct er gemakkelijk
binnen, gaat hij nu naar de stad?" denkt Lydie.
Daar beeft zc hem eens 's morgens op 't sta
tionsperron aangetroffen. Toen droeg bij drie
zware ko'fenQ en scheen een bezwijming naJrij. Zij
ziet zijn lippen bewegen, de rozenkrans, met aan
't einde het kruis, rinkelt tegen zijn kn'eên.
„Met hoevéél draden is hij aan Rome verbon
den?" denkt Lydie.
Zijn gezicht is even naar 't venster gekeerd. Zo
vindt de deemoed er in, onderworpenheid. Heel
anders is 't bolle, goedmoedigo gelaat vun den
dorpspastoor.
Gehóórzaamheid, blindelings, is misschien t
sterkste koord, waarmede déze monnik met Jo
kerk. de religie, verbonden is.
Bas, nog rookend. kijkt niet op, als de schaduw
hun venster verdonkert In 't schip komt geen
gaatje to veel of te weinig, trots steekt dc kop
buiten de geopende brug...
De lucht blijft nog strak grijs, als geprangd.
„De Bilt krijgt misschien nog gelijk," mompelt
Bas.
Hij schuift dichter bij t vuur, knoopt 't jasje
vaster om zijn 6chrale gestalte. Ze hunkeren bei
den naar sneeuw, die hier langer dan in de stad,
rein blijft liggen, die alle hoeven en huisjes gelijk
dichtdekken zal.
Als zij eten, stuiven do eerste vlokjes aarzelend
de vensters voorbij. Ba6 klapt kinderlijk blij in
de handen. Ook Lydie gl'mlacht, 't vooruitzicht,
dat zij vanmiddag misschien in een sneeuwjacht
koffie en thee voor een bekende Nedorlandscho
firma bij dc vasto afnemers moet brengen, hin
dert haar met.
Zij heeft bruine Russische laarzen en een cape.
die ze gezellig om z:eh kan siaan. Na dc tweede
a. wasch ontsluit zij een kost, trekt aan een kope
ren knopje, oen blauwe trommel naar voren, cn
tilt het deksel omhoog. Een blinkende blikwand
scheidt de pakjes koffie en thee van elkaar.
Lydie pakt van de voorraad in de tasch, dio
ook twee afdeelingen heeft Do meeste klanten in
't dorp blijven haar trouw, nu in de stad steeds
meer zilvermijnen en goudbronncn voor do huis
vrouw komen, cn groote bestelauto's die graag ook
op 't platteland tegen scherp concurreorcndc prij
zen leegdragen.
Lydie schuift een Alpino over haar haar, onder
de cape glimmen de hooge laarzen, 't leer wat
gekreukeld.
,.Er staat brood klaar in dc kast," zegt zij tot
Bas.
Hij moet doorloopend worden gevoed; Lydie weet
ook zelf. wat uitputtinestijden zijn. Als ze daaraan
denkt, vindt zij 't weer goed, dat zo Egbert niet
zwaarder belast heeft.
Do velden zijn reeds met fijne poeder bestoven.
De wind krijgt meer kracht, stoeit do sneeuw
vlokjes in Lydie's gezicht, in het haar. Ze lacht
en gaat met veerende stap in dit spel. Tn de verto
schemert de hoeve van Egbert, die zal zij morgen
weer een heeie dag zien.
Ze voelt de taschzwaarte niet, geeft haar pakjes
aan dc wijd-uit-elkaar liggende huizen af. Overal
zoeken de menschen: „sneeuw, Lydie, we krijgen
e'ndelijk sneeuw! Dat Is goed voor het landwe
hebben zoo weinig winter gehad, maar dat is weer
voor do arme menschen gelukkig..."
Lydie stemt alles toe, hoe dichter en dikker
sneeuwtapijt wordt geweven, hoe lichter baar hart
wordt Deze nacht slapen alle huizen onder een
zelfde deken... een deken, rein en smetteloos
blank.
Bij enkele klanten zijn zieken, Lydie luistert ge
duldig, als de zick.esymptonen haar uitvoerig
worden beschreven. Dat hoort ook bij de goode be
diening, en zc leeft wel eerlijk mee met do
menschen.
In haar eersto verdriet hoéft ze wel eens .go-
wenscht, dat er eelt over haar hart groeien zou,
zij 't onaandoenlijk voor pijn en vreugde kon
maken. Maar 't is zacht en oog kwetsbaar ge-
bicven
Mevrouw Albers roept haar ln de pastorie voof
een kopje thee.
„'t Is toch buiten vinnig," zegt Lydie, ontdooiend.
Glinsterend smelt de sneeuw op baar cape.
.Dominee is naar de stad, naar lkfteis, die giste-
ren geopereerd is," zegt mevrouw Albers.
Lydie knikt, de vorige Zondag 16 voor 't horstel
van Peters tweemaal gebeden.
„En dan Is er van Hertog zijn vrouw een bood
schap gekomen, dat haar man weer een delirium-
aanval heeft Daar zal dominee ook nog heen
moeten't is bijna een half uur gaans in 't open
veld In de sneeuw..."
„Ja," zegt Lydie, maar ze denkt aan 't gezin
van de dronkaard, waar veel kinderen zijn. Een
van hen is reeds zwakzinnig
Doortjc, 't ©enigst dochtertje van 't cchtpaa?
Albers, huppelt binnen Op haar donkerrood jurkje
flchttteren sneeuwvleugjes
„Voel os, hoe m'n handen tintelen," zegt zij tol
Lydie, en duwt een gloeiend knuistje in de koelere
hand Even rusten haar blonde krullen op Lydie#
cape.
Mevrouw Albers houdt een chocola rotsje om
hoog en helt om een g'as warme melk voor Door
tjc. Terwijl die knabbelt en drinkt, vertelt zij ann
Lydie, dat zij met Henk van den dokter een
sneeuwman gaat maken.
„Als de sneeuw maar hoog genoeg komi te lig
genPan krijgt ie een ouwe. hooge zijo hoed
on van Vader en de pijp in zijn mond. die oudere
ling Hoek«ma hier heeft laten liggen" vertelt zij
met vlinsteroogen.
Mevrouw A'bers spreekt verder ovor de zieken
in de eemeenle. 't .Toncrotie van Vn'k liet a' twee
Jaar In 't stadsziekenhuis, zün Moe loont ver
keerd. soms is hij uren buiten bewustzijn. De dok
ter probeert nu een loverkuur. die wat schijnt
te he'per
In dichtere jacht stuift de sneeuw Inmrs do
ramen. Lvdle 9taat eindelijk on ze moet nov ven-
der In de verte kringelt storend trarc rook uit een
stoomwas°cherii-schoorsteenmönd. On het land zijn
mesthoonen witte bulten geworden 't roertrood
van slootkroos met een w:tte laag overdekt.
't Donkert reeds, als Lydie. niet 'coi-e tasch en
gevulde beurs de landweg teruggaat. Zwart blijft
baar laarzenafdruk in 't sneeuwk'eed. Om haar
heen is hpf stil. fluisterend gaat de witte snraaK
Egberts hoeve is a's een s'lhonet met lichtend®
oown. Na al wat zij in de pastone heeft gehoord,
ondergaat Lvdie het als een bevrijding, dat u en
Egbert gezond zijn. nog mown werken, n' «:nri»nt
de eehrokenhe'd van het leven. d»'e zo oyeral vindt,
't Is of 't zachte dons de last van haar hart verder
opheffen kornt, ze hoort Evangelie ln (.at stu>-
COok in hun woning brandt licht. Voor dc deur
schudt Lydie luchtig de cape stampt met de schoe-
TMU1. 't Natte goed hangt zij in bet portaaltje. Uit
de kamer klinkt orgelspel, zacht gezang.
In 't kamerlicht blijft Lyd e oogknipperend
staan on de drempel. Smeltende sneeuw glinstert
nog in baar baar. Bas zingt ook van sneeuw, htj
brengt Lydie ook Evangelie:
„Witter dan sneeuw, ja witter dan sneeuw,
Heer, wasch mij, en witter dan sneeuw zal ik zrjn.
Lydie loopt naar dc tafel, zoekt stil haar stoel.
Hnur onwil en onvrede glijden nog eens voorbij,
zij '6 weer op de kruising van horizontale en ver
ticale wegen geplaatst.
't Schip van Bas is voltooid, 't glijdt trotsch
tusschen de boogpijlers, als naar een vast, zeker
doel. Trager valt buiten de sneeuw; morgen zal 't
hemelblauw stralend over dat wit openibreken.
Bas zingt een volgend couplet, Lydie's stem
fluistert 't refrein zachtjes mee:
„Hoor, wasch mij cn witter dam sneeuw zal ik zijn.'1
De schotten zijn lager geworden, ze kijkt er nu
overheen
De strijd met het dier
Zaagvisch en Tijgerhaai
Dc strijd van den mcnsch met hot dier gru
welijker vaak, maar zedelijker dan de strijd van
mensch tegen mensch is zeker ouder dan de
tocli al zoo oude weg naar Kralingen, en er Is een
tijd geweest, ook in onze beschaafde landen, dat
het dier de grootste vijand van den mcnsch was,
en deze elke voet gronds in gevaarlijke strijd op
het dier moest veroveren.
Bekent men do strijd onzer artsen tegen hot
9
mtcroscoplsch-klelne en soms totaal onzichtbare
dier niet mee, dan moet men ver reizen om een
éenigszins serieus strijdgebied van mensch en dier
te betreden. Of... men zou zich met het mcnsch-
onwaardige stierengevecht in de Spaanschc landen
tevreden moeten stellen. Een gevechtswijze die,
hoe spannend wellicht, niet zal nalaten de meest
bestiale Instincten in den toeschouwer wakker te
roepen; en een spel, dat voor de historische wreed
heid der Spanjaarden wel typeerend is.
In de Atlantische Oceaan en in de Middclland-
Bche Zee komt nog een der wreedste roofvisschen
ter wereld voor, die met zijn vreeselijke strijdmid
delen herinnert aap de groote uitgestorven reuzen-
visschen, van voor-historische tijden. Het is de
zaagvisch, een rob met een lang, plat, en als een
zaag getand uitsteeksel aan de snuit. Het dier kan
tot vijf meter lang worden. Hoewel het als andere
rogvisschen hoofdzakelijk jacht maakt oj» kleine
visschcn, kreeften, weekdieren en:.., Is hij, in het
nauw gebracht, een vreeseiijk vechter. Verteld
wordt, dat hij de grootste vijand der walvisschen
is en deze en andere groote dieren met zijn mach
tige zaagbok de buik openrijt cn hen groote stuk
ken vleesch uit het lijf scheurt
Het talrijkst komt hij voor in de Middellandsche
Zee. De Duitschc tourist en jager, Mitschell Hedges
heeft o.a. op do zaagviscli jacht gemaakt en ver
telt van zijn eersten Btrijd mei dit dier in zijn
boek „Kampfe mit Ricscnfischen" het volgende.
„Ik had altijd den wensch gekoesterd, eens een
werkelijke reuzen-zaagvisch te vangen. Nu mijn
reis mij naar Panama had gevoerd, was het oogen-
blik hiervoor aangebroken. In de golf van Panama
hielden zich nl., naar de inboorlingen mij vertel
den, z&agvisschen op. Weldra waren wij op weg.
De Panama-harponler had mij zooveel vinger
wijzingen gegeven, dat ik het wapen nu zelf pro-
beeren wilde. Zoo stond ik voor op de boeg en
speurde naar do groote, beweg:nglooze lichamen
op de zeebodem, waarin de jager de oagvisschcn
herkent. Ik wilde juist den stuurman iets zeggen,
toen ik dicht onder dc oppervlakte van het water
een schaduw bemerkte. Ik wiern de harpoen met
zooveel kracht als ik kon, en sissend schoot het
Zaagvisch,
touw over den bootrand. Door dc heftigheid van
mijn beweging viel ik in dc toot terug. Reeds
schoten wij, met een witte schuimboog aan weers
zijde van do boeg, met een groote snelheid voort
Het dier sleurde ons achter zich aan ik had
goed getroffen I
Het eenige, wat wc op dit oogenblik doen konden
was, dc riemen gereed te houden voor het geval,
dat de visch plotseling met een scherpe hoek van
richting veranderde. Want do boot met de riemen
tegenhouden was zinloos; we zouden onze riemen
slechts gebroken hebben. Zonder twijfel waren wo
in groot en voortdurend gevaar, dat niet spoedig
een eir~* nam.
Na andcihalf uur verscheen de zaagvisch onver
wachts aan de oppervlakte; eerst de reusachtige
zaag, toen het lichaam. Snel doken onzo riemen
in 't water, want bij de mogelijk nu volgende
dans van do visch vas het 't veiligst, zoover mo
gelijk aan het andere eind van de Ujn te zijn.
Woedend zweepto het dier met staart en vinnen
het water, en nu zag ik duidelijk, hoe het zijn
zaag gebruikte. Met ongelooflijke kracht hieuw
het met de zaag van rechts naar links cn van
boven naar onder. Ten slotte kromde zich het
lichaam, zoodat zaag en staart tegen elkander ge
bogen werden, om zich bliksemsnel weer recht
te strekken. Was onze boot in zijn bereik geweest,
één slag met zaag of staart had haar vernietigd.
Ik richtte mijn geweer cn schoot driemaal. Aan
het inslaan der kogels hoorde ik, dat ik goed ge
troffen had. Op staande voet dook de reuzenvisch
weer onder, rnaar het water van do Golf van
Panama is nergens diep, cn wij hoefden dus niet
bang te zijn, dat dc lijn te kort zou blijken.
Opnieuw kwam hij naar do oppervlakte en
zweepte het water weer naar alle richtingen. Nu
trof ik hem niet een schot op een doodelijke plaats,
want zijn bewegingen werden al zwakker, en voort
durend breidden de roode kringen van het uit-
stroomende bloed breeder en rijkelijker uit de
wondgaten.
Nu de visch geen tegenstand meer bood, pro
beerden wij, naar de kust te rooien. Maar weldra
moesten wij het opgeven: het sleepcn van dit
groote kadaver ging boven onzo kracht
Rechtop in dc boot staande wenkte wij met onze
riemen, om one twee mijlen verder liggend Jacht
naar ons toe te roepen. Spoedig had het jacht ons
bereikt. Nu sleepten wij mot het jacht do zaag-
*1 Verlag August ScherJ, Berlin.
visch strandwaarts en brachten hem langzaam op
H droge.
Het was do grootste visch, die ik ooit had ge
vangen, een reuzen-zaagvisch, 29 voet lang, 19 voet
in omvang en 4.500 pond zwaar!"
Van een haaiengevecht vertelt Hedges het vol
gende:
„Ditmaal gebeurde er met. de lijn iets vreemds.
Ze werd tamelijk ver naar béneden getrokken en
bleef toen liggen. Ik trok haar in en zag dat het
aas onaangeroerd was, zonder geringste kenteeko
nen van een haaienbeet
,Dat is vreemd", dacht ik. „Wat zou dat be-
teekenen?"
Voor do derde maal liep do lijn af, en ditmaal
over de gcheelo lengte. Toen bleef zc slap hangen,
en toen ik haar weer inhaalde, was het aas ver
dwenen.
Nu hield ik de lijn zorgvuldig in 't oog, toen ik
haar opnieuw, met versch aas eraan bevestigd,
uitwierp, cn zag, dat het touw heel langzaam in
het water verdween, ulsof een visch aan het aas
knaagde. Gaandeweg liop do lijn al sneller en
sneller af; met een ruk stond ze stil afgerold.
Het anker werd losgetrokken, cn het Jacht dreef
af. Maar bij het slcepen over den grond raakte
het anker opnieuw vast en trot3 liet verschrikke
lijke trokken aan dc lijn beval ik mijn helper
niet, het anker te lichten, omdat het voortsleepen
me was gaan vervelen, en langer duren kon. De
visch schoot niet heen on weer, cirkelde niet in
kringen rond, maar bleef trekken. Wij vierden
nog, zoover wc konden. Plotseling veranderde het
dier zijn taktick en zwom naar beneden. Het
touw kwam in de lengte langs het jacht te lig
gen. Met alle rnacht probeerden we, het touw uit
de buurt van de schroef te houden, maar vergeefs.
Reeds wikkelde het zich om de schroefbladen en
nu wist ik dat, wanneer wo de schroef niet vrij
kregen, deze door de bewegingen van de visch
verbogen of zelfs uitgetrokken of gebroken kon
worden. Tot ons geluk zwom de visch terug, het
touw kwam slap te hangen, en nu konden wij
met een lange haak de schroef van het er om
gewikkelde touw bevrijden.
Maar tegelijkertijd ging het er weer op los; dit
maal werd het touw zoo lievig tegen de bak-
boord-reeling getrokken dat ik bang was, hot te
zien breken.
Met bijna bovcnmcnscholijkc kracht werkten wo
met do lijn, tot wc dc visch weer voor den boeg
kregen. Drie uur lang maakte het dier 't ons
moeilijk met dc lastigste bewegingen, tot ik de
langzamerhand moe wordende visch zag.
Het was een reusachtige tijgerhaai. Met bijna
aalachtige bewegingen had lii] zichzelf in dc lijn
gewikkeld, zoodat wc hem nu, met do staart naar
naar ons too konden trekken. Dc geweldige bek
opende zich en klapte toe met een kracht, die een
mcnsch in stukken zou geknepen hebben. Voor de
groote zwarte oogen schoven zich voortdurend de
vreemdsoortige leden. Men kreeg een schrikwek
kende indruk van de kracht on de mateloozc vraat
zucht van dit dier.
Maar nog was onze strijd niet ten einde. Weer
begon de haai te duiken, de mannen hadden alle
werk met vieren en inhalen van dc lijn, cn ik stond
gereed met mijn geweer. Zondorling genoeg voelde
ik mij van een onverklaarbare angst bevangen.
Misschien door het besef, dat geen dier te water
of te land zoo gevaarlijk is, als doze meester van
de Oceaan. Telkenmaal, als het dier naar de opper
vlakte kwam. moest ik de reus verwonderd bezien.
Opeens riep ik:
„Met volle kracht terug!"
„Dat was het gevaar, dut ik gevoeld had! Een
waterval stortte op ons neer, dc machtige staart
zweepto hoog boven het dek door de lucht en sloeg
mot een verschrikkelijke kracht tegen de scheeps
wand. Nog eenmaal een even krachtige hauw, on
als een van ons erdoor getroffen was geworden,
zou hij op slag zijn gedood. Nu schoot ik kogel op
koge'. in het reuzen!'chaam. maar zeven schoten
waren noodig, voor het doodsheven begon en het
dier levenloos aan dc kabel hing."
BOSSCHEN
en gezondheid hebben véél met elkaar te maken.
De boschlucht is zuiver, vrij van rook, bijna zonder
stofdeeltjes en ook niet bezwangerd met schade
lijke gassen. Er komen bijna dertig maal zoo
weinig schadelijke „bacteriën" in boschlucht voor
dan in stadslucht.
Het gebladerte werkt als 'n soort filter en houdt
deze schadelijke zaken tegen; wat op het blad
achterblijft, wordt door de inwerking der zonne
stralen bijna zeker gedood. Indische dorpen, door
wouden omgeven, hadden nooit last van de vree
selijke choleraziekte. Hetzelfde was het geval met
het stedeke Haguenau lu den Elzas, waar de ge
vreesde epidemie nogal eens optrad; Haguenau is
door een gordel van dichto bosschen omringd.
JVeger, die met een tcherp mes hl
de hand den haal in zee aangrijpt
De Dood
Elk Christen, hier ter wereld zeer bestreden,
Komt nog op 't lest in 't rijk vol vreugden zoet,
Maar de(n) Jordaan,1 dc dood, moet zijn geleden.®
Want 't is dc(n) weg, voor alle vleesch te treden,*
De(n) vijand lest'* die men verwinnen moet,
Gelukt decs reis maar wèl, zoo is 't al .goed. t
CAB EL VAN MANDER. 1
1 Do doodsrivier; 3 doorslaan; 8 die allo vleescli
gaan moet; 4 de laatsto vijand.
45