Gelijk ook wij vergeven.. door K. JONKHEID (Vervolg.) j „Wie dan?" vraagt Laurcna gretig. ,,'t Was Gerrit van Geer." Laurens kijkt diep in haar oogen, maar zij blijft rustig hem aanzien met een trek van ernst zonder onrust om haar mond en haar oogen. „Wat kwam die kerel hier doen?" vraagt hil geagiteerd, „had hij een boodschap?" „Dat geloof ik wel. Een boodschap van hem zelf. Hij kwam me iets vertellen, wat hij mijn nicht ook verteld heeft, maar aan niemand anders." Laurens begrijpt haar. Hij zucht en hijgt, alsof Hij vertelt alles wat er gebeurd is. zijn bomt geklemd wordt en hij geen lucht kan krijgen. Neeltje ziet, hoe de omotie hem do baas wordt Hij draait en danst op zijn stoel, kijkt woest van zich af, staat op en loopt het bekrompen ver trekje op en neer met groote 6tappcn, opgewonden, zijn mond saamgebeten, zijn oogen als messen. „Je moet niet denken, dat ik alles dadelijk maar geloof," zegt Neeltje kalmeercnd, want medelijden beweegt haar hart, nu ze zijn ontroering ziet „Ik zal je precies vertellen, wat het geweest is. Niemand weet het, maar jou wil ik het vertellen. Je zult de eerste zijn, die het hoort" Ilij vertelt alles wat gebeurd is, hoe het begon en wat het einde was. Hij maakt het niet erger en hij maakt het niet mooier en Neeltje ziet wel, dat hij oprecht is. Maar dan komt de bitterheid, als hij spreekt over Gerrit, hoe hij gepraat heeft met nicht, hoe hij was in zijn jeugd, hoe hij optrad in zijn jon gensjaren, hoe hij hem altijd beschimpt en getrei terd heeft en hem nu komt belasteren bij Neeltje. Dan springt de haat naar voren en do lust zich te wreken en dat sluipend gedierte te vernietigen. Dan zegt hij dreigende woorden en een harde vloek „Het was this een ongeluk," zogt Neeltje, „en als niemand er meer aan denkt, moeten wij het ook vergeten. Ik heb wel gemerkt, dat Gerrit er niet verder over praten zal. Laat hem links liggen en denk er niet meer aan." Zoo heeft hem Neeltje gekalmeerd en zoo is hij weggegaan. Maar de wortel van bitterheid hooft er een paar zijtakjes bij gekregen en groeit aj vaster en dieper. XVIII. GELUKKIG OPGELOST Nu moet Neeltje weer denken. Zoo Is het niet^ good. Het kón zoo niet goed zijn. Ze heeft nu wel gezien dat Laurens God niet vreest. Hij is flink, hij is braaf, hij is goed, zijn hart is good, zijn karakter is goed, hcelemaal is hij goed. Hij is niet onverschillig. In zijn dagelijksch lovon vloekt hij nooit, zijn woorden zijn even kuisch als zijn heele leven. Maar als hij God niet vreest? Hoe moet het dan? Dat wordt een lange redeneering. Daar praat ze dagenlang over. Maar nooit met anderen. Al leen maar met zichzelf en later ook met God. Ze wordt verstrooid en stil. Nu wil ze er ook met Laurens over praten. Dat doet ze. En het valt haar mee. Hij wil alles. Hij wil naar de kerk. Hij zal zijn belijdenis doen. Hij weet wel, dat het niet goed gaat zonder God in de wereld. Dat weet hij heel vast en hij ge looft het zeker. We hebben God noodig voor tijd en eeuwigheid. Daar is Neeltje blij mee. Wat zal zo nu nog meer? Het is genoeg. Als hij Gerrit van Geer nu hiaar vergeten kan. Daar durft ze niet meer over praten. Zoo iets moot slijten, daarom is zwijgen beter. Als zjjn vader nu maar een bootje toeschie telijk wordt Met den baas valt niet te spotten en de vrouw is ook niet voor de poes. Geen kwaje menschen, maar je moet ze niet te na komen, want dan kijken ze je zoo maar ineens een kilo meter van zich af. Ze kan het niet verklaren, maar ze heeft het ondervonden, die laatste morgen. *t Was alsof er plotseling een muur oprees. Zien kon je Jiem niet, maar voelen zoo zeker en dui delijk, dat zien niet noodig was. Laurens komt nu geregeld elke veertien dagen. Hij is aardig en bedaard en naar 't schijnt, vol kamen evenwichtig. Rustig en zeker is zijn hou ding, bedaard zijn spreken, kalm en behecrsc'nt zijn heele verschijning. Neeltje weet niet, dat hij wel eens uit het lood schiet, als hij spreekt met zijn ouders, als hij denkt aan hun onwillige houding, aan hun stugge, zwij gende volharding, of aan Gerrit van Geer. Zijn eigen volharding is even stug en, van bui ten gezien, even rustig, maar van binnen soms kokond en woest als een spokende zee, die plot seling schuimende grondzeeën naar boven smijt en dan weer als betooverd in stille bezwering gebon den ligt Zoo gaan de weken voorbij. „Mijn vacantie is bijna afgeloopen," zegt Neel tje op een Zondagmiddag. „Vacantie?" „Ja, je vader zei, dat ik drie maanden vacantie had." Ze tracht hem uit zijn tent te lokken, want ze ziet, dat hij iets op zijn hart heeft „Ik heb er juist van de week over gepraat," antwoordt hij onrustig. „De zaak is looponde," vervolgt hij dan met oen lachje, waarin voldoening ligt, getemperd door bedachtzame overweging. Neeltje wacht af. „Ja meid, er komt een mooie boerderij te huur, wat dieper de polder in, 'n drie kwartier bij ons vandaan, 'k Bon er wezen kijken, 't Ziet er best uit en volgend jaar Mei komt het spul vrij." „Wat denken je vader en moeder er van?" „Dat is het nou juist. Ze weten, dat ik hier ge regeld kom, maar ze zeggen geen woord, geen goed en geen kwaad. Nou ben ik er over begon nen en ik zag wel, dat ze 't niet prettig vonden. Maar toch zeiden ze niet veel. Moeder zei hcele maal niots en vader vroeg: Sta je nog net zoo op je punten als vroeger? Toen heb ik gezegd: Ja, ijog net zoo." „fen daar is hot bij gebleven?" „Daar is het bij gebleven. Moeder zei toen al leen: Nou jongen, daar moeten we eens kalmpjes over denken en over praten. Dus ik wacht nu af. Zeggen zo niet gauw wat, dan vraag ik maar Maar Laurens behoeft niets te vragen. Drie dagen later krijgt hij al antwoord. Do rustige drie maanden hebben hun werk gedaan, maar gansch andor werk, dan oorspronkelijk do bedoeling van vader en moeder was. Langzaam aan is er een be rusten gegroeid en oen stillo vrees, dat verzet tot het bittere einde geen baat, maar haal en twist zal brengen. Ze hebben gezien, hoe standvastig en onverzette lijk Laurens voortgaat op zijn eigen weg. Ze hui veren bij de gedachte aan een folie breuk met hun eonigen zoon, want als het tot een breuk komt, zal aan alle kanten de vlam van hartstocht uit slaan en verteren alles wat zacht en goed is in de onderlinge verhoudingen. Het is vooral moeder, die daar zwaar tegen op ziet. Ze voolt, dat ze dan haar zoon verliezen gaat en dat don haar leven voor altijd gebroken is. Dan maar liever toegeven, al valt het zwaar en al is het spijtig. Wat valt er eigenlijk op Neeltjo aan te merken? Dat zo arm is. Dat is niet zoo heel erg, er zijn ook arme boerendochters en Lau rens is do eenige erfgenaam. Dat zo van mindere stand ft. Dat is erger. Maar 't zou nog voel erger zijn, als haar vader boerenarbeider was. Haar vader was zeeman. Wat is eigenlijk de stand van een zeeman? Ze is boerenmeid geweest, dat is waar. Maar tenslotte is dat ook het eenige. Boven dien heeft zo daardoor geleerd in hot boerenwerk do handen uit do mouwen te steken. Dat is veel waard voor een boerin. Wat dat belrcft is ze beter dan die damesachtige boerenmeisjes die je tegenwoordig niet moer onderscheiden kunt van een stadschc juffer. Toen vader er over bogon, heeft zo dit alles voorzichtig voorgedragen. Niet alles te gelijk, maar ieder punt afzonder lijk, stuk voor stuk, telkens als antwoord op een weerstrevend argument van haai' man. Vader hoeft gesputterd en gemopperd en togon- gesparteld, om zijn figuur to redden en om voor 't oog van zijn vrouw zijn positie van doortastend en krachtig man to handhaven, maar 'in zijn hart is hij blij dat moeder zoo sprak. Nu kan hij tegen iedereen zeggen: „Ja, mijn vrouw was er niet voor, om nog langer tegen te werken. Je weet wel, hoe de vrouwen zijn. Die hebben nou eenmaal een zwak voor hun kinderen. En Laurens is haar eenige zoon, dat weet je. Nou, toon heb ik ook maar toegegeven." Zoo voelt hij zich prachtig gedekt Nu kan hij Vrijmoedig en gemakkelijk met Laurens praten. „Indertijd heb ik je mijn bezwaren meegedeeld. Die bezwaren heb ik nog. Maar je moeder wil niet alles op haren en snaren zetten. Daarom laat ik het aan jou over. Je moet het zelf maar weten. Ik wil niet tegenwerken, maar je lioeit nooit bij mij te klagen -over een of ander, 't Is je eigen wiL" „Daar kunt u gerust op zijn, vader, en ik ben blij, dat alles in goede harmonie gebeuren kan. Ik mag er dus op rekenen, dat alle bezwaren uit de weg zijn en alles vlak en effen is. Dat is ook noo dig, zal het op den duur goed gaan. Aanstaande Zondag ga ik weer naar Neeltje, zooals gewoon. Kan ik dan met haar afspreken, dat ze volgende Zondag een dagje hier komt?" „Ik zal je moeder even roepen." Moeder komt en vindt alles goed. Ze is een beetje ontroerd, 't Geldt haar eenige jongen, van wien ze zielsveel houdt Ze is wel sterk en stand vastig, maar hardvochtig is ze niet. En haaf hart is een moederhart XIX. LENTEBLOESEM Holland staat in volle bloei, zooals alleen ons Holland bloeien kan op feestelijke dagen van een mooie Nederland3che Mei. Heerlijk ruikt de lento, de lucht is helder als wijn, de hemel spant zich wijduit met blauwe diepte boven een wereld van boterbloemen en gestoffeerd met weivarend vee, een wereld van boomgaarden, waarin bloclendo perenboomen, iedere boom een groot wit boeket, zuiver en ongerept, alsof uit een geweldige wereld van reuzen en reuzinnen duizend bruiden op komst zijn, die de gereedstaande bruidsruikers maar voor het plukken hebben. 't Is de trouwdag van Laurens en Neeltje. Ze rijden langs de rustige polderweg in feestelijke optocht en overal waar de stoet voorbij trekt is nieuwsgierigheid en belangstelling. Nieuwsgierigheid bij afgunstige moedors en doch ters, belangstelling hij bekenden, bij boeren en boerinnen, die de Eikenlofs kennen van aanzien of alleen van naam en bij menschen uit de arbei dende stand, die heel hun stand en daarmee ook zichzelf vereerd voelen door dit huwelijk van een boerenzoon mot een meisje, dat hun stand nabij komt Ze laten de stoet passeeren, de afgunstigen mot stuggo zwijgzaamheid, en onbewogen gezich ten, de anderen met vriendelijk wuiven en lachen of met een eerbiedige hoofdknik, staaiide voor aan do weg, terwijl de jaloerschen op een afstand blijven, halverwege het erf of stijf leu nend tegen de voorgevel van hun huis. De bruid en de bruigom groeten en knikken. Hij zwaait zijn versierde zweep en zij wappert wijd uit haar brandschoone zakdoek. Bij de woning van Van Geer komt Gerrit naar voren. Dat is niets bijzonders. Maar hij hooft een hooivork in de hand, dat is vreemd. Wie loopt er nu in Mei met een hooivork! In de voorjoarstijd en in do vroege zomer wordt dit gereedschap nooit gebruikt, want hooi is er niet, het vee loopt in de wei en het gewas op de hooilanden is nog niet rijp om gemaaid te worden. Het bruidspaar kijkt wat verbluft. Maar Gerrit is doodbedaard, hij keert de vork met de tanden naar boven en met spottende ernst in zijn kleine varkonsoogen, houdt hij kaarsrecht de hooivork voor zijn lichaam, in strakke houding als een, in fanterist met gepresenteerd geweer. Bruid en Bruigom kijken langs hem heen. Ze negceren dit sarcastisch eerbewijs, waarvan ze de bedoeling wel begrijpen. Het bruidje praat zoo veel ze kan, ze wil hun trouwdag niet laten be derven door zoo'n grove kerel. Maar al pratend kijkt ze haar bruigom in 't gezicht en ziot, hoe hij met vuurrood hoofd en brandende blikken verbeten voor zich kijkt en niets hoort van haar vleiende babbeltjes. (Wordt vervolgd.) Zij, die in alle stilte vreezen Hebben nooit hun hart gelezen, Hebben nooit geknield. AD AM A VAN SCHELTEMA. 46 KORT VERHAAL Sneeuw door ANNIE VREELAND „Al wéér mist!" zegt Bas Bol ten. Hij trekt de papieren rolgordijnen omhoog, be weegt zijn handen, blank maar niet al te spier krachtig, achter de tulen gordijntjes over de be slagen ruiten. Mistroostig schudt hij het hoofd. Bas ziet graag horizon, de kerktorentjes aan do einder door zonnegoud overlicht. En reeds enkele dagen is 's morgens de nevel als een op 't huis aandrin gende, golflooze zee, die eerst tegen de middag, ©en breede landstrook weer vrijlatend, terugvloeit. Soms wordt die ijle zee na de noen geheel op geslokt, cn schijnt wat bleeke zon over de door ploegde akkers, in de zwarte aardcschoot 't nog sluimerend leven verbergend. Bas neemt zijn handen van de ramen terug en (blaast er warm in. 't Hulstbessen rood in de tuin is verdoft Aan zwarte, licht zwiepende takjes ;s schrale sneeuwbes, slap en ineengedeukt, geregen. Lydie rakelt in de vierkante kachel, de pook- haak stuift vuurvonkjes tegen de rossige binnen wand op. Als Lydies arm rust, kijkt zij aarzelend naar een bak met harde turfjes gevuld. Die sto ken voordce'Lger dan anthraciet, maar zij weet, dat ze met dit weer veel rook zullen geven, en dat is niet goed voor haar broer, die op één long leeft Uit de blinkende kit laat ze wat glinsterend zwart de kachel inglijden. Dan komt ook zij naar het venster. Ze neemt uit de breede bank opgerold breiwerk, een begonnen bruin wollen vest voor Bas, waarvan 't ingewikkeld patroon haar de vorige avond hoofdpijn bezorgd heeft. „Ja, alweer mist," zegt zij, even mistroostig, als Bas heeft gedaan, en blikt naar buiten, óver do zee naar de grauwe lucht met lage, gesloten einder. Lydie kan Egberts hoeve, die als een roode stip tegen de horizon ligt, nu ook niet zien, de blauwe zouden de „deskundige" critici geen gelegenheid hebben gehad, zoo zijn werk te veroordeelen uit literair oogpunt, als ze nu gedaan hebben. En zij deden het niet alléén, blijkens deze brochure zelf. De verzamelde verzen van H. S. S. Kuyper ver schenen met een woord ter inleiding van haar zus ter Moj. J. II. Kuyper. Een licel mooi portret staat tegenover de titelpagina. Critiek zwijgt als we deze religicuse verzen le zen, d'ie de nagedachtenis van een vrouw als Mej. H. S. S. Kuyper was, in eero zullen houden, niet zoozeer om de kunst, dan wel om wat erin be leden wordt uit momenten van lee<l en druk, van strijd en overwinning. Modern zijn deze veizen niet Blijkbaar heeft de overledene zelf altijd schroom gevoeld, ze te bundelen. Nu zullen velen ze lezen, de velen, d'ie haar ge kend hebben van nabij. We denken met name aan de duizenden meisjes van hot Verbond, dat aan hóar veel te danken heeft Na iemands verscheiden kunnen we In de regel meer waardeeren wat hij of zij bij het leven deden; zoo gaat het zelfs bij hot lezen dezer verzen. Mij tenminste trof dit: Een ieder heeft een bitter leed, Dat niemand kent; Waarvan hij nooit door klacht of zucht, 't Geheimnis schendt Een ieder heeft een bange strijd, Dien, geen vermoedt; Als hij te nacht als alles slaapt, Zijn God ontmoet Of ook dit: En waarom bleef mijn bloemknop dicht, En waarom sta 'k in schemerlicht, Als arnlren hlij in zonlicht gaan? Als andrer bloesems ojiengaan? Ook deze vrouw heeft haar geheim leed, alleen voor God uitgesproken, gekend. De „Gedichten" van J. van Melle Hebben ons weinig te vertellen. Althans geen contact met Zuid-Afrika; Hij dacht: Als ik er maar een slag naar sla. Hij was niet wat je noemt: geïnspireerd En werd lieusch niet rhytmisch verteerd. M.a.w.: hij had evengoed kunnen zwijgen. Dan had hij geen slechte recensie kunnen krijgen. A. WAPEN AAR, VERBETERING In onze bespreking van Holland zoo ben je, ver moedden we ten onrechte, dat de schrijver IC. O. Finkensioper journalist is, wat niet het geval blijkt:: do auteur is theoloog, zij het dan oen theoloog met bizondcre journalistieke talenten. Ons oordeel blijft overigens ongewijzigd: zijn journalistieke bijdrage wint liet o.i. van de bclle- tristische. P. J. R. Foto Annemarie RothkegcU rookkringetjes uit de schoorsteen evenmin volgen. De tafel staat reeds van do vorige avoml gedekt. Lydie behoeft slechts boter en brood, jam en inelk op 't mot geel bewerkt damast neer te zetten, en voor Bas een eitje te koken. Als zij 't in de keuken in razend water gelegd heeft, staat ze bij 't zand- Joopertjc stil, geduldig wachtend, tot zij 't om- keeren kan. Telkens stuit haar rijzende blik op die grijze, eentonige zee. Gisteren heeft De Bilt via do krant sneeuw voorspeld; Lydie hoopt, dat die spoedig zal vallen. Zij wenscht hot voor 't land, én zich zelf. Do aarde is deze kwakkclwinter nog niet door een blanke deken gekoesterd, en van do beklem ming, die Lydie ook nu weer drukt, brengt sneeuw haar bevrijding. Nó sneeuw wordt de hemel dikwijls zoo teer. wonderlijk b'auw, zooals Lydie zich do mchteu in 't buitenland denkt. 't Zandloopertje is voor de tweede maal leegge stort. Met een houten lepel vischt Lydie 't ei uit hot water, dompelt 't even in een koudwuterstraal en draagt het in een eierdopje naar binnen. Bas is roeds aan tafel gezeten en neemt de pet van het hoofd. Ze bidden in stilte. Als Bos plak ken bruin boerenbrood met gemengde boter be smeert, vult Lydie twee witte kopjes met licht bruine thee. Zij denkt aan Egbert, die nu met do huishoudster, die altijd de kant van blanke kappen -in haar hals plooien laat, in de betegelde kouken ook aan 't ontbijt zit Met een hoorbare slag onthooft Bas het eitje. Ilij Keurt met een paars lepeltje de dikte er van, als die naar zijn zin is, strooit hij tevreden wat zout. Er ligt iets aargeloos in zijn beweging, hij lijkt ook veel jonger dan dertig jaar. Lydies gedachten dwalen van do hoeve weg naar de stad, waar zij de vorige week een dag is ge weest, cn diio zij nuchter, vol zellmoordbcramciuie winkeliers hoeft bevonden. „Alles moet weg... wij ruimen tegen móórd- prijzen op!"; nog sterkere uitdrukkingen heeft zij met wit krijt op de breede ramen gelezen. En be grepen, dat zij, om bijna voor niets iels te koo- pen, wel om vijf uur haar dorp mocht verlaten, om zich, In de nog niet doorgebroken dag, in qcue voor do winkels te scharen. Zij snijdt belegen, pittige kaas op haar brood. Bas eet nerveuzer, nu do eierschaal leeg is. Hij wil 't schip, dat hij uit triplexhout snijdt, vandaag graag voltooien, dan kan 't morgen met de bode mee naar de stad cn ontvangt hij waarschijnlijk Zaterdag geld. Lydie merkt deze haast en versnelt ook het tempo. Vóór de dag lijken nog schotten geplaatst, waarover ze niet heenkijken kan. Bas leest de voorzijde van een kalenderblaadje, dan danken zij zwijgend. Terwijl Bas oen pijp stopt, draagt Lydie 't ontbijtgerei naar do keuken, 't Lichtje laat zij nog branden, ze drinkt met dit weer oen heele dag graag iets warms. Zij schuift een rood pluche kleed over de tafol cn plaatst uit de stad meegebrachte mimosa op een wit linnen kleedje. Er stuift goudpoeder over het lood, dat Lydie met vlakke hand wegstrijkt. Bas is over zijn werk heengeebogen cn hanteert de figuurzaag. In do keuken stort Lydie een ketel kokend water in do afwaschteil leeg en strooit er wat zeeppoeder, dat ze tot schuim klopt, in. Dan wascht ze bordjes en kopjes, droogt ze met een heldere, geruite doek glimmend. Bas fluit een wijsje, daartusschen komt 't mono toon geluid van de figuurzaag. Lydie zoekt ter sluiks Egberts hoeve. Meer dan eens heeft zij op een der omtrek-hocven meesteres kunnen worden, maar nooit is 't haar zwaar gevallen, de aan haar ouders gegeven belofte, dat zij Bas niet alleen laten zou, te houden. Zij was toch meesteres op hün spul, bij de doud barer oudere wel zwaar belast achtergelaten, maar toch iets eigens. Toen had Egbert dezelfde vraag, toch heel andere, aan haar gestold. En na haar eerste vreugde* hierom was haar hart zwaar van opstand en droefheid geworden. Zij was uit haar rust, voor Bas te zorgen, door Egbert ontworteld, bijna door hem in zijn iKwJcm overgeplant. Daar zou zo beter gedijen; voor 't eerst had zij die overplanting met heel haar wezen, gewild, was 't eigen spul, de eigen taak, haar minder dierbaar geworden. Toen Egbert haar héélemaal wou overdragen, had zij. vertwijfeld, aan zijn sterke, toch tcero greep, zich ontwrongen. Bas verdiende wel iels mot zijn arbeid, maar voor zijn onderhoud niet voldoende. Om er nog zuinig met hem te komen, houdt Lydie een koffie- cn thee-agentuur. En Egbert heeft het óóik zwaar, om, nu de hoeve- waarde zoo is ge'aald, do te hooge hypotheek met de nieuwe waarde in overeenstemming te brengen. Lyd:e heeft niet gewild, dat hij voor hen beiden zijn krachten tot topprestaties opvoeren zou. Roel Eggers, van eer. paar hoeven verder, heeft verleden Jaar ook zoo overmatig gewerkt, maar plots is hij, als een krachtige eik, met één slag geveld. Lydie wil die schuld voor Egbert niet hebben,.. zij houdt de kopjoskwast een oogenblik stil en drukt een hand op haar hart. Daar hccTt het ge stormd toen zij in eigen bodem wortel terug zoeken moest. Zij weet nóg niet, hoe zij die eerste maanden is doorgekomenen haar wil, om Egbert te sparen, heeft weinig geholpenhij werkt als een rezendc Roeland aan de stallen, die hij noodzakelijk hij de hoeve moet hebben. Op heldere dagen heoft Lydie uit de verte naar zijn zwoegen gezienis ze soms jalocrech ge weest op do stecnen, die hij zoo rap door zijn handen liet glippen. Bas, als steeds argeloos in zijn arl»eid verdiept, heeft van haar strijd weinig vermoeden gehad, van 't conflict, waarin ook hij is betrokken, niet veel begrepen. Lydio zorgde als immer voor hem. Maar in di9 zorg heeft zij gezien, hoe later, als do toekomst financieel wat lichter zou zijn, en Egbert en zij elkaar misschien nog mochten vinden, van hun geluksvolheid iets verloren gegaan en de jaren- stroom aan hun teerste verwachten gebrokkeld zou hebben 43

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1935 | | pagina 15