Gelijk ook wij vergeven..
door
K. JONKHEID
(Vervolg.)
j „Wie dan?" vraagt Laurcna gretig.
,,'t Was Gerrit van Geer."
Laurens kijkt diep in haar oogen, maar zij blijft
rustig hem aanzien met een trek van ernst zonder
onrust om haar mond en haar oogen.
„Wat kwam die kerel hier doen?" vraagt hil
geagiteerd, „had hij een boodschap?"
„Dat geloof ik wel. Een boodschap van hem zelf.
Hij kwam me iets vertellen, wat hij mijn nicht
ook verteld heeft, maar aan niemand anders."
Laurens begrijpt haar. Hij zucht en hijgt, alsof
Hij vertelt alles wat er gebeurd is.
zijn bomt geklemd wordt en hij geen lucht kan
krijgen.
Neeltje ziet, hoe de omotie hem do baas wordt
Hij draait en danst op zijn stoel, kijkt woest van
zich af, staat op en loopt het bekrompen ver
trekje op en neer met groote 6tappcn, opgewonden,
zijn mond saamgebeten, zijn oogen als messen.
„Je moet niet denken, dat ik alles dadelijk maar
geloof," zegt Neeltje kalmeercnd, want medelijden
beweegt haar hart, nu ze zijn ontroering ziet
„Ik zal je precies vertellen, wat het geweest is.
Niemand weet het, maar jou wil ik het vertellen.
Je zult de eerste zijn, die het hoort"
Ilij vertelt alles wat gebeurd is, hoe het begon
en wat het einde was. Hij maakt het niet erger
en hij maakt het niet mooier en Neeltje ziet wel,
dat hij oprecht is.
Maar dan komt de bitterheid, als hij spreekt
over Gerrit, hoe hij gepraat heeft met nicht, hoe
hij was in zijn jeugd, hoe hij optrad in zijn jon
gensjaren, hoe hij hem altijd beschimpt en getrei
terd heeft en hem nu komt belasteren bij Neeltje.
Dan springt de haat naar voren en do lust zich
te wreken en dat sluipend gedierte te vernietigen.
Dan zegt hij dreigende woorden en een harde vloek
„Het was this een ongeluk," zogt Neeltje, „en
als niemand er meer aan denkt, moeten wij het
ook vergeten. Ik heb wel gemerkt, dat Gerrit er
niet verder over praten zal. Laat hem links liggen
en denk er niet meer aan."
Zoo heeft hem Neeltje gekalmeerd en zoo is
hij weggegaan. Maar de wortel van bitterheid
hooft er een paar zijtakjes bij gekregen en groeit
aj vaster en dieper.
XVIII. GELUKKIG OPGELOST
Nu moet Neeltje weer denken. Zoo Is het niet^
good. Het kón zoo niet goed zijn. Ze heeft nu wel
gezien dat Laurens God niet vreest.
Hij is flink, hij is braaf, hij is goed, zijn hart
is good, zijn karakter is goed, hcelemaal is hij
goed. Hij is niet onverschillig. In zijn dagelijksch
lovon vloekt hij nooit, zijn woorden zijn even
kuisch als zijn heele leven. Maar als hij God niet
vreest? Hoe moet het dan?
Dat wordt een lange redeneering. Daar praat
ze dagenlang over. Maar nooit met anderen. Al
leen maar met zichzelf en later ook met God. Ze
wordt verstrooid en stil.
Nu wil ze er ook met Laurens over praten.
Dat doet ze. En het valt haar mee. Hij wil alles.
Hij wil naar de kerk. Hij zal zijn belijdenis doen.
Hij weet wel, dat het niet goed gaat zonder God
in de wereld. Dat weet hij heel vast en hij ge
looft het zeker. We hebben God noodig voor tijd
en eeuwigheid.
Daar is Neeltje blij mee. Wat zal zo nu nog
meer? Het is genoeg. Als hij Gerrit van Geer nu
hiaar vergeten kan. Daar durft ze niet meer over
praten. Zoo iets moot slijten, daarom is zwijgen
beter. Als zjjn vader nu maar een bootje toeschie
telijk wordt Met den baas valt niet te spotten
en de vrouw is ook niet voor de poes. Geen kwaje
menschen, maar je moet ze niet te na komen,
want dan kijken ze je zoo maar ineens een kilo
meter van zich af. Ze kan het niet verklaren, maar
ze heeft het ondervonden, die laatste morgen.
*t Was alsof er plotseling een muur oprees. Zien
kon je Jiem niet, maar voelen zoo zeker en dui
delijk, dat zien niet noodig was.
Laurens komt nu geregeld elke veertien dagen.
Hij is aardig en bedaard en naar 't schijnt, vol
kamen evenwichtig. Rustig en zeker is zijn hou
ding, bedaard zijn spreken, kalm en behecrsc'nt
zijn heele verschijning.
Neeltje weet niet, dat hij wel eens uit het lood
schiet, als hij spreekt met zijn ouders, als hij denkt
aan hun onwillige houding, aan hun stugge, zwij
gende volharding, of aan Gerrit van Geer.
Zijn eigen volharding is even stug en, van bui
ten gezien, even rustig, maar van binnen soms
kokond en woest als een spokende zee, die plot
seling schuimende grondzeeën naar boven smijt en
dan weer als betooverd in stille bezwering gebon
den ligt
Zoo gaan de weken voorbij.
„Mijn vacantie is bijna afgeloopen," zegt Neel
tje op een Zondagmiddag.
„Vacantie?"
„Ja, je vader zei, dat ik drie maanden vacantie
had."
Ze tracht hem uit zijn tent te lokken, want ze
ziet, dat hij iets op zijn hart heeft
„Ik heb er juist van de week over gepraat,"
antwoordt hij onrustig.
„De zaak is looponde," vervolgt hij dan met
oen lachje, waarin voldoening ligt, getemperd
door bedachtzame overweging.
Neeltje wacht af.
„Ja meid, er komt een mooie boerderij te huur,
wat dieper de polder in, 'n drie kwartier bij ons
vandaan, 'k Bon er wezen kijken, 't Ziet er best
uit en volgend jaar Mei komt het spul vrij."
„Wat denken je vader en moeder er van?"
„Dat is het nou juist. Ze weten, dat ik hier ge
regeld kom, maar ze zeggen geen woord, geen
goed en geen kwaad. Nou ben ik er over begon
nen en ik zag wel, dat ze 't niet prettig vonden.
Maar toch zeiden ze niet veel. Moeder zei hcele
maal niots en vader vroeg: Sta je nog net zoo op
je punten als vroeger? Toen heb ik gezegd: Ja,
ijog net zoo."
„fen daar is hot bij gebleven?"
„Daar is het bij gebleven. Moeder zei toen al
leen: Nou jongen, daar moeten we eens kalmpjes
over denken en over praten. Dus ik wacht nu af.
Zeggen zo niet gauw wat, dan vraag ik maar
Maar Laurens behoeft niets te vragen. Drie
dagen later krijgt hij al antwoord. Do rustige drie
maanden hebben hun werk gedaan, maar gansch
andor werk, dan oorspronkelijk do bedoeling van
vader en moeder was. Langzaam aan is er een be
rusten gegroeid en oen stillo vrees, dat verzet tot
het bittere einde geen baat, maar haal en twist
zal brengen.
Ze hebben gezien, hoe standvastig en onverzette
lijk Laurens voortgaat op zijn eigen weg. Ze hui
veren bij de gedachte aan een folie breuk met hun
eonigen zoon, want als het tot een breuk komt,
zal aan alle kanten de vlam van hartstocht uit
slaan en verteren alles wat zacht en goed is in
de onderlinge verhoudingen.
Het is vooral moeder, die daar zwaar tegen op
ziet. Ze voolt, dat ze dan haar zoon verliezen gaat
en dat don haar leven voor altijd gebroken is.
Dan maar liever toegeven, al valt het zwaar en
al is het spijtig. Wat valt er eigenlijk op Neeltjo
aan te merken? Dat zo arm is. Dat is niet zoo
heel erg, er zijn ook arme boerendochters en Lau
rens is do eenige erfgenaam. Dat zo van mindere
stand ft. Dat is erger. Maar 't zou nog voel erger
zijn, als haar vader boerenarbeider was. Haar
vader was zeeman. Wat is eigenlijk de stand van
een zeeman? Ze is boerenmeid geweest, dat is
waar. Maar tenslotte is dat ook het eenige. Boven
dien heeft zo daardoor geleerd in hot boerenwerk
do handen uit do mouwen te steken. Dat is veel
waard voor een boerin. Wat dat belrcft is ze
beter dan die damesachtige boerenmeisjes die je
tegenwoordig niet moer onderscheiden kunt van
een stadschc juffer.
Toen vader er over bogon, heeft zo dit alles
voorzichtig voorgedragen.
Niet alles te gelijk, maar ieder punt afzonder
lijk, stuk voor stuk, telkens als antwoord op een
weerstrevend argument van haai' man.
Vader hoeft gesputterd en gemopperd en togon-
gesparteld, om zijn figuur to redden en om voor
't oog van zijn vrouw zijn positie van doortastend
en krachtig man to handhaven, maar 'in zijn
hart is hij blij dat moeder zoo sprak. Nu kan hij
tegen iedereen zeggen: „Ja, mijn vrouw was er
niet voor, om nog langer tegen te werken. Je weet
wel, hoe de vrouwen zijn. Die hebben nou eenmaal
een zwak voor hun kinderen. En Laurens is haar
eenige zoon, dat weet je. Nou, toon heb ik ook
maar toegegeven."
Zoo voelt hij zich prachtig gedekt Nu kan hij
Vrijmoedig en gemakkelijk met Laurens praten.
„Indertijd heb ik je mijn bezwaren meegedeeld.
Die bezwaren heb ik nog. Maar je moeder wil
niet alles op haren en snaren zetten. Daarom laat
ik het aan jou over. Je moet het zelf maar weten.
Ik wil niet tegenwerken, maar je lioeit nooit bij
mij te klagen -over een of ander, 't Is je eigen wiL"
„Daar kunt u gerust op zijn, vader, en ik ben
blij, dat alles in goede harmonie gebeuren kan. Ik
mag er dus op rekenen, dat alle bezwaren uit de
weg zijn en alles vlak en effen is. Dat is ook noo
dig, zal het op den duur goed gaan. Aanstaande
Zondag ga ik weer naar Neeltje, zooals gewoon.
Kan ik dan met haar afspreken, dat ze volgende
Zondag een dagje hier komt?"
„Ik zal je moeder even roepen."
Moeder komt en vindt alles goed. Ze is een
beetje ontroerd, 't Geldt haar eenige jongen, van
wien ze zielsveel houdt Ze is wel sterk en stand
vastig, maar hardvochtig is ze niet. En haaf hart
is een moederhart
XIX. LENTEBLOESEM
Holland staat in volle bloei, zooals alleen ons
Holland bloeien kan op feestelijke dagen van een
mooie Nederland3che Mei. Heerlijk ruikt de lento,
de lucht is helder als wijn, de hemel spant zich
wijduit met blauwe diepte boven een wereld van
boterbloemen en gestoffeerd met weivarend vee,
een wereld van boomgaarden, waarin bloclendo
perenboomen, iedere boom een groot wit boeket,
zuiver en ongerept, alsof uit een geweldige wereld
van reuzen en reuzinnen duizend bruiden op
komst zijn, die de gereedstaande bruidsruikers
maar voor het plukken hebben.
't Is de trouwdag van Laurens en Neeltje. Ze
rijden langs de rustige polderweg in feestelijke
optocht en overal waar de stoet voorbij trekt is
nieuwsgierigheid en belangstelling.
Nieuwsgierigheid bij afgunstige moedors en doch
ters, belangstelling hij bekenden, bij boeren en
boerinnen, die de Eikenlofs kennen van aanzien
of alleen van naam en bij menschen uit de arbei
dende stand, die heel hun stand en daarmee ook
zichzelf vereerd voelen door dit huwelijk van een
boerenzoon mot een meisje, dat hun stand nabij
komt Ze laten de stoet passeeren, de afgunstigen
mot stuggo zwijgzaamheid, en onbewogen gezich
ten, de anderen met vriendelijk wuiven en
lachen of met een eerbiedige hoofdknik, staaiide
voor aan do weg, terwijl de jaloerschen op een
afstand blijven, halverwege het erf of stijf leu
nend tegen de voorgevel van hun huis.
De bruid en de bruigom groeten en knikken. Hij
zwaait zijn versierde zweep en zij wappert wijd
uit haar brandschoone zakdoek.
Bij de woning van Van Geer komt Gerrit naar
voren. Dat is niets bijzonders. Maar hij hooft een
hooivork in de hand, dat is vreemd. Wie loopt er
nu in Mei met een hooivork! In de voorjoarstijd
en in do vroege zomer wordt dit gereedschap nooit
gebruikt, want hooi is er niet, het vee loopt in de
wei en het gewas op de hooilanden is nog niet
rijp om gemaaid te worden.
Het bruidspaar kijkt wat verbluft. Maar Gerrit
is doodbedaard, hij keert de vork met de tanden
naar boven en met spottende ernst in zijn kleine
varkonsoogen, houdt hij kaarsrecht de hooivork
voor zijn lichaam, in strakke houding als een, in
fanterist met gepresenteerd geweer.
Bruid en Bruigom kijken langs hem heen. Ze
negceren dit sarcastisch eerbewijs, waarvan ze de
bedoeling wel begrijpen. Het bruidje praat zoo
veel ze kan, ze wil hun trouwdag niet laten be
derven door zoo'n grove kerel. Maar al pratend
kijkt ze haar bruigom in 't gezicht en ziot, hoe
hij met vuurrood hoofd en brandende blikken
verbeten voor zich kijkt en niets hoort van haar
vleiende babbeltjes.
(Wordt vervolgd.)
Zij, die in alle stilte vreezen
Hebben nooit hun hart gelezen,
Hebben nooit geknield.
AD AM A VAN SCHELTEMA.
46
KORT VERHAAL
Sneeuw
door
ANNIE VREELAND
„Al wéér mist!" zegt Bas Bol ten.
Hij trekt de papieren rolgordijnen omhoog, be
weegt zijn handen, blank maar niet al te spier
krachtig, achter de tulen gordijntjes over de be
slagen ruiten.
Mistroostig schudt hij het hoofd. Bas ziet graag
horizon, de kerktorentjes aan do einder door
zonnegoud overlicht. En reeds enkele dagen is
's morgens de nevel als een op 't huis aandrin
gende, golflooze zee, die eerst tegen de middag,
©en breede landstrook weer vrijlatend, terugvloeit.
Soms wordt die ijle zee na de noen geheel op
geslokt, cn schijnt wat bleeke zon over de door
ploegde akkers, in de zwarte aardcschoot 't nog
sluimerend leven verbergend.
Bas neemt zijn handen van de ramen terug en
(blaast er warm in. 't Hulstbessen rood in de tuin
is verdoft Aan zwarte, licht zwiepende takjes ;s
schrale sneeuwbes, slap en ineengedeukt, geregen.
Lydie rakelt in de vierkante kachel, de pook-
haak stuift vuurvonkjes tegen de rossige binnen
wand op. Als Lydies arm rust, kijkt zij aarzelend
naar een bak met harde turfjes gevuld. Die sto
ken voordce'Lger dan anthraciet, maar zij weet,
dat ze met dit weer veel rook zullen geven, en
dat is niet goed voor haar broer, die op één long
leeft
Uit de blinkende kit laat ze wat glinsterend
zwart de kachel inglijden. Dan komt ook zij naar
het venster. Ze neemt uit de breede bank opgerold
breiwerk, een begonnen bruin wollen vest voor
Bas, waarvan 't ingewikkeld patroon haar de
vorige avond hoofdpijn bezorgd heeft.
„Ja, alweer mist," zegt zij, even mistroostig, als
Bas heeft gedaan, en blikt naar buiten, óver do
zee naar de grauwe lucht met lage, gesloten einder.
Lydie kan Egberts hoeve, die als een roode stip
tegen de horizon ligt, nu ook niet zien, de blauwe
zouden de „deskundige" critici geen gelegenheid
hebben gehad, zoo zijn werk te veroordeelen uit
literair oogpunt, als ze nu gedaan hebben. En zij
deden het niet alléén, blijkens deze brochure zelf.
De verzamelde verzen van H. S. S. Kuyper ver
schenen met een woord ter inleiding van haar zus
ter Moj. J. II. Kuyper. Een licel mooi portret staat
tegenover de titelpagina.
Critiek zwijgt als we deze religicuse verzen le
zen, d'ie de nagedachtenis van een vrouw als Mej.
H. S. S. Kuyper was, in eero zullen houden, niet
zoozeer om de kunst, dan wel om wat erin be
leden wordt uit momenten van lee<l en druk, van
strijd en overwinning. Modern zijn deze veizen
niet Blijkbaar heeft de overledene zelf altijd
schroom gevoeld, ze te bundelen.
Nu zullen velen ze lezen, de velen, d'ie haar ge
kend hebben van nabij. We denken met name
aan de duizenden meisjes van hot Verbond, dat
aan hóar veel te danken heeft
Na iemands verscheiden kunnen we In de regel
meer waardeeren wat hij of zij bij het leven deden;
zoo gaat het zelfs bij hot lezen dezer verzen. Mij
tenminste trof dit:
Een ieder heeft een bitter leed,
Dat niemand kent;
Waarvan hij nooit door klacht of zucht,
't Geheimnis schendt
Een ieder heeft een bange strijd,
Dien, geen vermoedt;
Als hij te nacht als alles slaapt,
Zijn God ontmoet
Of ook dit:
En waarom bleef mijn bloemknop dicht,
En waarom sta 'k in schemerlicht,
Als arnlren hlij in zonlicht gaan?
Als andrer bloesems ojiengaan?
Ook deze vrouw heeft haar geheim leed, alleen
voor God uitgesproken, gekend.
De „Gedichten" van J. van Melle
Hebben ons weinig te vertellen.
Althans geen contact met Zuid-Afrika;
Hij dacht: Als ik er maar een slag naar sla.
Hij was niet wat je noemt: geïnspireerd
En werd lieusch niet rhytmisch verteerd.
M.a.w.: hij had evengoed kunnen zwijgen.
Dan had hij geen slechte recensie kunnen krijgen.
A. WAPEN AAR,
VERBETERING
In onze bespreking van Holland zoo ben je, ver
moedden we ten onrechte, dat de schrijver IC. O.
Finkensioper journalist is, wat niet het geval
blijkt:: do auteur is theoloog, zij het dan oen
theoloog met bizondcre journalistieke talenten.
Ons oordeel blijft overigens ongewijzigd: zijn
journalistieke bijdrage wint liet o.i. van de bclle-
tristische. P. J. R.
Foto
Annemarie RothkegcU
rookkringetjes uit de schoorsteen evenmin volgen.
De tafel staat reeds van do vorige avoml gedekt.
Lydie behoeft slechts boter en brood, jam en inelk
op 't mot geel bewerkt damast neer te zetten, en
voor Bas een eitje te koken. Als zij 't in de keuken
in razend water gelegd heeft, staat ze bij 't zand-
Joopertjc stil, geduldig wachtend, tot zij 't om-
keeren kan.
Telkens stuit haar rijzende blik op die grijze,
eentonige zee. Gisteren heeft De Bilt via do krant
sneeuw voorspeld; Lydie hoopt, dat die spoedig
zal vallen. Zij wenscht hot voor 't land, én zich
zelf. Do aarde is deze kwakkclwinter nog niet door
een blanke deken gekoesterd, en van do beklem
ming, die Lydie ook nu weer drukt, brengt sneeuw
haar bevrijding.
Nó sneeuw wordt de hemel dikwijls zoo teer.
wonderlijk b'auw, zooals Lydie zich do mchteu
in 't buitenland denkt.
't Zandloopertje is voor de tweede maal leegge
stort. Met een houten lepel vischt Lydie 't ei uit
hot water, dompelt 't even in een koudwuterstraal
en draagt het in een eierdopje naar binnen.
Bas is roeds aan tafel gezeten en neemt de pet
van het hoofd. Ze bidden in stilte. Als Bos plak
ken bruin boerenbrood met gemengde boter be
smeert, vult Lydie twee witte kopjes met licht
bruine thee. Zij denkt aan Egbert, die nu met do
huishoudster, die altijd de kant van blanke kappen
-in haar hals plooien laat, in de betegelde kouken
ook aan 't ontbijt zit
Met een hoorbare slag onthooft Bas het eitje.
Ilij Keurt met een paars lepeltje de dikte er van,
als die naar zijn zin is, strooit hij tevreden wat
zout. Er ligt iets aargeloos in zijn beweging, hij
lijkt ook veel jonger dan dertig jaar.
Lydies gedachten dwalen van do hoeve weg naar
de stad, waar zij de vorige week een dag is ge
weest, cn diio zij nuchter, vol zellmoordbcramciuie
winkeliers hoeft bevonden.
„Alles moet weg... wij ruimen tegen móórd-
prijzen op!"; nog sterkere uitdrukkingen heeft zij
met wit krijt op de breede ramen gelezen. En be
grepen, dat zij, om bijna voor niets iels te koo-
pen, wel om vijf uur haar dorp mocht verlaten,
om zich, In de nog niet doorgebroken dag, in qcue
voor do winkels te scharen.
Zij snijdt belegen, pittige kaas op haar brood.
Bas eet nerveuzer, nu do eierschaal leeg is. Hij
wil 't schip, dat hij uit triplexhout snijdt, vandaag
graag voltooien, dan kan 't morgen met de bode
mee naar de stad cn ontvangt hij waarschijnlijk
Zaterdag geld.
Lydie merkt deze haast en versnelt ook het
tempo. Vóór de dag lijken nog schotten geplaatst,
waarover ze niet heenkijken kan.
Bas leest de voorzijde van een kalenderblaadje,
dan danken zij zwijgend. Terwijl Bas oen pijp
stopt, draagt Lydie 't ontbijtgerei naar do keuken,
't Lichtje laat zij nog branden, ze drinkt met dit
weer oen heele dag graag iets warms.
Zij schuift een rood pluche kleed over de tafol
cn plaatst uit de stad meegebrachte mimosa op
een wit linnen kleedje. Er stuift goudpoeder over
het lood, dat Lydie met vlakke hand wegstrijkt.
Bas is over zijn werk heengeebogen cn hanteert
de figuurzaag. In do keuken stort Lydie een ketel
kokend water in do afwaschteil leeg en strooit
er wat zeeppoeder, dat ze tot schuim klopt, in.
Dan wascht ze bordjes en kopjes, droogt ze met
een heldere, geruite doek glimmend.
Bas fluit een wijsje, daartusschen komt 't mono
toon geluid van de figuurzaag. Lydie zoekt ter
sluiks Egberts hoeve. Meer dan eens heeft zij op
een der omtrek-hocven meesteres kunnen worden,
maar nooit is 't haar zwaar gevallen, de aan haar
ouders gegeven belofte, dat zij Bas niet alleen
laten zou, te houden. Zij was toch meesteres op
hün spul, bij de doud barer oudere wel zwaar
belast achtergelaten, maar toch iets eigens.
Toen had Egbert dezelfde vraag, toch heel
andere, aan haar gestold. En na haar eerste
vreugde* hierom was haar hart zwaar van opstand
en droefheid geworden.
Zij was uit haar rust, voor Bas te zorgen, door
Egbert ontworteld, bijna door hem in zijn iKwJcm
overgeplant. Daar zou zo beter gedijen; voor 't
eerst had zij die overplanting met heel haar wezen,
gewild, was 't eigen spul, de eigen taak, haar
minder dierbaar geworden.
Toen Egbert haar héélemaal wou overdragen,
had zij. vertwijfeld, aan zijn sterke, toch tcero
greep, zich ontwrongen. Bas verdiende wel iels
mot zijn arbeid, maar voor zijn onderhoud niet
voldoende. Om er nog zuinig met hem te komen,
houdt Lydie een koffie- cn thee-agentuur. En
Egbert heeft het óóik zwaar, om, nu de hoeve-
waarde zoo is ge'aald, do te hooge hypotheek met
de nieuwe waarde in overeenstemming te brengen.
Lyd:e heeft niet gewild, dat hij voor hen beiden
zijn krachten tot topprestaties opvoeren zou. Roel
Eggers, van eer. paar hoeven verder, heeft verleden
Jaar ook zoo overmatig gewerkt, maar plots is hij,
als een krachtige eik, met één slag geveld.
Lydie wil die schuld voor Egbert niet hebben,..
zij houdt de kopjoskwast een oogenblik stil en
drukt een hand op haar hart. Daar hccTt het ge
stormd toen zij in eigen bodem wortel terug
zoeken moest. Zij weet nóg niet, hoe zij die eerste
maanden is doorgekomenen haar wil, om
Egbert te sparen, heeft weinig geholpenhij
werkt als een rezendc Roeland aan de stallen,
die hij noodzakelijk hij de hoeve moet hebben.
Op heldere dagen heoft Lydie uit de verte naar
zijn zwoegen gezienis ze soms jalocrech ge
weest op do stecnen, die hij zoo rap door zijn
handen liet glippen.
Bas, als steeds argeloos in zijn arl»eid verdiept,
heeft van haar strijd weinig vermoeden gehad, van
't conflict, waarin ook hij is betrokken, niet veel
begrepen.
Lydio zorgde als immer voor hem. Maar in di9
zorg heeft zij gezien, hoe later, als do toekomst
financieel wat lichter zou zijn, en Egbert en zij
elkaar misschien nog mochten vinden, van hun
geluksvolheid iets verloren gegaan en de jaren-
stroom aan hun teerste verwachten gebrokkeld
zou hebben
43