JEUGD VOOR DE I Kort Oponthoud, door P. J. Risseeuw. II Bijbelstof en Belletric, door Seerp Aneina. III Verzamelde verzen van IT. S. S. Kuypcr. IV Gedichten uit Zuid-Afrika, van J. van Melle. Uitg.: J. II. Kok N.V., Kampen. Risseeuw begon reeds vroeg te 6chrijven; zelfs romans. We kunnen daardoor zijn ontwikkeling Hls belletrist zooveel te beter nagaan. Hij heeft onlangs met mevr. Seven sma-Them men de twijfel achtige eer genoten te mogen vernomen een ietwat antiek auteur te zijn,, die zich echter weet aan te passen aan 't literaire tempo van zijn tijd, blijkens zijn novelle in het „Lustrumbock". Je ben trouwens tegenwoordig al heel gauw antiek, al- titans in sonuniger heetgebakerd oordeel. Toch was het dwaas, heel dwaas, orn Risseeuw het epitheton „antiek" toe te voegen; hij is dat nooit geweest, hij is nog jong en bleef «lat ook in al zijn oeuvre. Wel wonlt hij ouder, gelukkig maar, hetgeen blijkt in zijn rijpere psychologische kijk, uit zijn strak ker componeeren, uit zijn besnoeide taal en stijl. „Kort Oponthoud" is een gelukkig gekozen titel als verzamelwoord voor de «Iric novellen, hier bijeen, waarvan de laatste do naam leende aan liet geheel. IJe band, die de drie novellen ■verbindt, is het leven in een sanatorium, ergens Jn Brabant, «licht bij de grens. Keilt ge, lezer het zoo erg bekende Engelsche „Ships, that pass in the night'/" (Schepen die elkaar in <lc nacht passeeren). Welnu, ook hier is het een aan elkaar voorbijgaan, noodwendig, in een kort oponthoud als uieuschon in kort bestek hij elkaar gedreven «loor het lot. Hier heeft Ris seeuw blijk gegeven van bekwaam te zijn op het wapen dor „psychologie dc la foule", oftewel „massa psychologie". Hij houdt zijn figuren goed uit elkaar, maar «Kik naast en tegenover elkaar, m.a.w. wc volgen hem geboeid als hij ze actief jn gesprek of daad „en masse" Uw;z. in groepen voor ons opvoert. „Thuisreis" verhaalt van oen jonge man die, uit een Gereformeerd grain, de wereld inging als een haloorige, ojwtaiHlige, los van het geloof van z'n jeugd. Krab zoo heet hij vertelt een der vrouwelijke patiënten z'n levcnsverleden. „Mijn vader was ouderling en ging veel op huis bezoek. Ik heb altijd 't gevoel gehad dat Christen- zijn zoo iets beteekende als in een maliënkolder loo- pen, de grootst mogelijke ontbering te lijden, van al wat een jongen kon aantrekken. Vandaar «lat ik mij iedere Zondag, «lio ik mij kan herinneren, heb dood-vervaald, vooral in de tijd toen ik nog miet van lezen hield. Vader moest als ouderling het voorbeeld geven en wij waren de slachtoffers die tè kort worden gehouden. M'n zuster trouwde met 'n rooie. Freek is predikant geworden en dus in dc lijn van mijn vader. Ik stel me voor, «lat zij samen overlegd hebben hoe met mij te handelen, toen ik al weg was. later hoorde ik, dut m'n vader mij zelf op de kerkeraad v«wr schorsing heelt voorgedragen." „Schorsing" is, dunkt ons, niet het juiste woord bier... Enfin, we doorzien het geval. De jonge man wor«l door de al te strakke lijn, né zijn zelfstandig worden een out-wortelde: hij walgde van «le eigen kring, vooral «x>k omdat hij in de oorlogsjaren het „vervloekte dubbelleven" van nabij had mee gemaakt, en er geen weg mee wist. Men zal zeggen (en heeft 't «K>k in een recensie al opgemerkt): «le Gereformeerden komen er weer miet best af. Is 't niet héél goed, «lat we telkens er aan herinnerd wor«lcn, hoe dc christelijke opvoeding door niets zoozeer schipbreuk lijdt en schipbreuke lingen maakt dan door: onoprechtheid, door tegen stellingen In leer en loven, «loor een tc strakke tucht die het ult-de-band-springenn voorbereidt? Anderzijds dient «Kik «lit gezegd: tegenwoordig zijn dn gevaren «lie de christelijke opvoeding bedreigen, ook vaak vun heel amterc aard, «Lw.z. er is in onze tijd te weinig „geloor' hij de opvoeders in bun opvoedingsidealen, en dus wonlt de tucht verslapt; dc kiekens zijn helaas vaak «Ie hen te wijs af, dank zij dc moderne vooruitstrevendheid «loor voortgezet en an«tcr b.v. via de lectuur actief „onderwijs". Hot motief door Risseeuw in zijn novelle verwerkt, zal echter ook wel nooit geheel verouderd raken: dc opvoeding is nu eenmaal een zwQrc taak en cischt van de opvoeder ontzaglijk veel. Enfin, Krob komt terecht, was al aan 't thuis- koirum toen hij in het sanatorium belandde. Heel mooi is Kre.b's ommekeer gemotiveerd door zijn ontmoeting in het buitenland waar hij zwierf van vrome Heden die hij in zijn jeugd gekend had. Jfij is dan kellnor ergens in de Ilurz en vertelt daarvan: „Het waren al oude menschen uit G.; het zelfde plaatsje, waar mijn oudcis wonen. Een oude boek handelaar met zijn vrouw, zielen, die ik altijd was voorbij gegaan. Elke avond kwamen zij om tien uur hoven 011 moest ik luisteren naar hun Stommen. Ilij, «le oude brombeer, van wien ik vroeger mijn schriften kocht, met zijn donkere stem en dan huar lichtere geluid dat toch naar het zijne overhelde, zoo was hun wezen door de jaren vergroeid. Als zij klaar waren met hun voorzichtige ou«Ie menschen-mcuiieren, hoorde ik ze knielen voor hun bod. Zij baden om beurten hardop; hij de eene avond en zij de andere. Zooale die menschen voor hun kinderen baden en ook voor hun zoon, die andere wegen was gegaan ik ken hein wel het is een wonderlijk portret zie je, dat heeft mij wel weer een stap «lichter bij huis gebracht. Ik heb geprobeerd mijn- vader te stelten in de plaats van dien ouden man mijn moeder kon ik me zoo wel indenken ik heb 't geprobeerd en het is ine een enkele keer gelukt, omdat ik weet, dat hij niet anders heeft gekund, dan hij gedaan heeft Hij Is consequent geweest in zijn afschuwelijke vergissing om ons va« h«un te ver vreemden, en niet alleen van hem, maar van God zelf misschien wel." Kireb spreekt dus mild over zijn vader. In dit verhaal wordt met geen woord gesproken van „verbonilekind" of „leven naar hot verbond": «te dogmatiek is l».er levende werkelijkheid; dc schematiek, abstract, is hier reëel in dc hand die bindt, trekt cn terugvoert, dank zij Gods genade. Of zoo'n bekeeringsverhaal door veten niet lich telijk sentimenteel gescholden wordt/ 'k Denk van wel, maar zoDder veel sentiment is het leven en ook de literatuur niet veel zaaks, lioe „zake lijk" ze ook wezen mogen, of beter gezegd: wij zijn te zakelijk en daarom te weinig gesteld op het warme sentiment, waarin het ontroerd beleven slechts mogelijk is. Als dat „antiek" mocht gaan boeten, ben ik het gaarne. De volgende schetsen toonen, dat R. gedurfder wordt -in het schetsen van allerlei situaties tus- schen dc patiënten onderling. Er is ook een Cal vinistisch jongniensch, Van Dijk, heel sympathiek maar: hij blijft wat te veel in de mist Daarentegen komen er „reuze-typen" de humor aanbrengen, zelfs een antiek-Gereformeerd manneke als in „Nevcldijk" welbekend. Niet licht vergeet de lozer de zielige figuur van Jan Darius, overwerkt op het bank-kantoor waar hij het tempo van de mechanisatie van 't bedrijf niet bij kon beenen. Wat een tragiek ligt hier saamgebald in enkele volzinnen. Dat is wel een bewijs hoe R. het leven van deze tijd op hectcrtlaad betrapt heeft en vast te grijpen weet. En zoowaar daar is Martha wedt, de bruid uit de roman, indertijd hier breedvoerig besproken, yM art ha'8 Bruidsdagen'. Wat een depressie heeft haar te pakken: hoe navrant is hetgeen ze, weer bij wijze van dagbo«ik, neerpent in 't sanatorium. Nico bleef «te nuchterling, die haar niet goed heeft kunnen begrijpen. Bij Martha komt het „piekeren' uit in een tobben over de vraag of ze niet beter bad gedaan nooit te trouwen. „Als ze dit zegt, rijzen de gestalten der kinderen voor haar öa Ze weet heter." Juist, ze wéét beter; daar heb jc t. \Veten is niet genoeg; het „beleven" was ze kwijt. Wat zit er veel in zoo'n rake psychologie, 't Komt in orde: Nico is door de levensstrijd wat minder egoïst geworden; dat moet Martha nog ervaren, althans leeren zien. Ze komt thuis, Nico was aan het station; zij had hem willen verrascn. Hij ver raste haar. „Dan zitten ze in de taxi, onwennig en ver trouwd tegelijk. Het verwondert haar, dat hij geen kinderen heeft meegebracht. Heeft hij naar haar verlangd? Als zij hem schuw van terzijde aankijkt ziet ze «lat hij zorg gehad heeft." Ilier komt hot ontwaken. Er zijn er die «Ie eerste schets verreweg oe mooiste vinden. De laatste twee zijn hun wat draje beweeglijk, verwarrentl bijna door te veel figuren. Misschien «lat R. door een roman zulke lezers beter weet te boeien «lan door zijn film-snelle typeerin gen, die wel raak, doch niet „eingekend genoeg zijn binnen het smalle novelle-kader. R. is aan e«m roman bezig; het eerste hoofdstuk Vindt ge in het Lustrum-boek. „Er komt een hulp prediker" heet het. Moge het R. gegeven worden, zijn project uit te werken en dan een dankbaar lezerspubliek vinden. We hebben wel bemerkt dat zoon bock „ontdekkend" kan werken: er staan ncuzen-van-fantasic op aangezichten-van-werkelijk- he'd- i Seerp Ancma schrijft in een gelei-woord: „Ik meen, dat de bejegening, die mijn boek er- Voer van «te zijde der Christen-literaten, het „pro ken in eigen parochie" met mijn hoofdbetoog ver vlochten, ditmaal, aooal niet geboden, voor 't min- 6to vergeeflijk maakt" Men zou zoo denken, dat hij het dus hebben zou over wat die Christen-literaten tegen zijn „Dc Sjoenemictische" hebben ingebracht, uit literair oogpunt. Weinig logisch heet het op pag 0 der brochure: «dat hij bet niet wil hebben over de critiek der Christen-letterkundigen, die „mij niet geheel onbe vooroordeeld aanvoelde, maar over die der theo logen, eens smalend door de literaten: „do domi néés- of kerkbodencritiek genoemd." Ge ziet: Ancma gaat, erg diplomatisch, eerst 'deze z.g.n. kerkbodencritiek prijzen, omdat ze „in onderkenning van het ongoddelijk drijven, dat de literaire stroomingen sinds het midden der vorige eeuw in Frankrijk en sinds 1880 ten onzent bc- hcerscht, ver stond hoven het oppervlakkig meedoen met «len tijdgeest van de meest en der „deskun digen" onder de Christelijke critici". Maar één ding viel hem erg tegen: door de kerkboden-critici aangevallen tc worden cn bestookt met deze Vragen: 1. Is dc Bijbelsche roman voor de Christen aan vaardbaar? 2. Is het geoorloofd, het voor te stellen, alsof 'de drager van de typologische Openbaring zelve weet hadden van hun roeping in dezen? 3. Is in het algemeen het inzicht in dc Gods- openbaring van «ten Ouden Dag zoo helder ge weest, als in „De Sjoenemictische" wordt voor- gesteld? 4. Is het geoorl«x»fd een exegetische hypothese, in casu over het Hooglied, in een roman voor te Atollen als werkelijkheid? 5. Wordt in „Dc Sjoenemictische" niet te open- lijk over de geslachtelijkhci«I gesproken? Wat dc Christen-literaten betreft, had alleen Dr. Tazclaar bezwaar geopperd tegen het genre „Bijbelsche roman". Alleen «leze wordt de eer waardig gekeurd genoemd cn keurig bestreden te worden. Aardig is het om in de „Aunteekeningen" achter deze polemische brochure dit te lezen: „He., is verleidelijk, hier niet „aan de vergetel- heid te ontrukken" ,lioe een quasi-thcologisch cri ticus, wiens naam ik maar niet noemen zal, die een gelukkig buitenkansje in Prof. Lindebooms cri de coeur1) maakte,, hiervan in een reeks lang ademige artikelen op deze wijze meende te moeten profiteeren: „Prof. Lindebooms vroom gemoed stond dit boek onder dc lectuur tegen als een walgelijke spijze." Wat moet zijn eigen, naar we willen veronder stellen ook vroom gemoed in «leze fraaie zinsnede zijn gaan tegenstaan, om nu van walgen maar niet te spreken, toen bij: a. vernam dat prof. L. „De Sjoenemictische nooit heeft gelezen, maar zijn stukje in „Do Wach ter" schreef naar aanleiding van dat van Ds. Schoenmakers in dc Kamper Kerkbode; b. de recensie van Prof. Ridderbos in het Thco- logsch Tijdschrift las, aan wiens „vroom gemoed" we toch óók verplicht zijn te geloovcn. Of kwam de reactie al eerder?" Tot zoover de hepr Ancma. Namens dien ongcnoeinden quasi-theoloog is omlergcteekcndc gemachtigd te verklaren, 1°. dat deze van reactie op zijn ongunstig oor- deelcnile recensie geen heugenis heeft, en dus de „langademige" artikelen, geïnspireerd door een nog „langudcmigcrcn" roman, ten volle voor zijn rekening neemt tot op dit moment 2°. dat het best mogelijk is dat Prof. L. is af gegaan op de veroordcclende recensie van Ds. Schoenmakers, cn den heer Aneina de illusie ge gund zij, dat, Indien Prof. L. zijn boek gelezen had, hij niet gewalgd zou hebben onder de lectuur. 3°. dat ook «le heer Aneina blijkens dc vele bezwaren dpor theologen van naam geopenbaard tegen zijn Abisag-hyjiothcse, als quasi-theoloog wordt aangemerkt A°. dat d«i beer Aneina bij een theoloog als Prol: Ridderbos de incest krasse literaire veroor deel ing vindt van 't psychologisch gehalte zijner liguren, als het heet: „Natlian redeneert als een Gereformeerd predikant". De bedoelde quasi-theoloog heeft zich verbaasd over dit zinnetje in een recensie van een theoloog (bl. 30 der brochure): „Waar ons zedelijk gevoel wat angstig wordt weet de schrijver door zijn schoone woordenkeus ons veilig tc stellen." Wat ecu schoone woordenkeus al niet vermag! Ancma xncent, dat hij wat het realisme in zijn boek uunguat, ver terug bleef bij de opcnlijkheid waarmee het Hooglied zelf erover spreekt. Dit is zeer aanvechtbaar, want het Hooglied, hoe plastisch van taal, is geen roman, «lie dc geslachte lijkheid op een gezellige, huiselijke manier aan de orde stelt. Zeer aanvechtbaar is ook dat de Oud-Tcstamen- tische geloovigen zich hun typologische bctceke- nis in de heilsgeschiedenis zóó bewust waren als «te romancier 't ons voorstelt. Maar dat is een auiver-theologische kwestie, gevaarlijk voor quasi- theologen. „Indien dc christelijke literatuurschepping zich onthoudt van rechtvaardiging van overspel en het lcndcnkleed dat God het gevallen menschen- pnar aantoog, niet wegneemt, zal schijnvrome prcutschheid haar niet beletten, de geslachtelijk heid in haar volle omvang tc verheerlijken als schepping Gods." 't Is heel mooi-rhctoriscli gezegd, maar heeit «1c heer Anoma in zijn schildering van den erotischen achtergrond van het Hooglied de „ontkleeding niet als een romantische scène toegelaten? En is hij er van overtuigd dut hij de zwoele sfeer van bet polygamisch hofleven ons heeft doen zien in bet Btrcng-veroordeelend licht van Sinaï's Wet?, We vragen slecht». Ancma spreekt van „heel wat bitterheid en jvenijngeving" die do deskundige" critici aan fcijn werk hebben ten koste gelegd. Zou hij er dan nooit in kunnen komen dat er bij hein ook wat hapert, dat hij dc lijnen ouzui- Jver kan getrokken hebben? Niet iedere Christen-literator heeft er belang hij koonls hij veronderstelt, dat „de eerste proeve dio bij in den geest van „Moderne kunst en Ontaar ding" trachtte to geven, een échec zou worden". De heer Anema is er zelf oorzaak van, door het bedoelde seherp-rritlschc werk, dnt er gevraagd mocht worden: Geef gij ons s.v.p. gezonde, Chris telijke kunst. En als zijn roman dut gegovcn had, Prof. Lindeboom had Anema aangcradcii fcijn boek uit den handel terug te nomen. 42 Van een klein Hongaarsch meisje M. M. KaLaMEN (Slot.) Maar ze kreeg nog meer. Ze gingen naar een speelgoedwinkel, en daar kocht Tante een pop voor haarl Een snoesje met een rood jurkje aan en een rood hoedje opl „Prachtig!" vond Ilonka, en in haar blijdschap gaf ze de winkeljuffrouw een handje en holde Tante achterna. Thuisgekomen danste ze uitgelaten om al haar schatten heen en kuste Oom en Tante dc hund, en riep maar „Kusunum seepen" (Dank U wel). Heerlijk vond ze het in Holland, in Luilekker land! Ze wilde niet terug, lioorl Zo verlangde heelemaal niet naar huis. Wel had ze graag ge wild, dat Moeder en Lajos hier waren, maar dat kon nu eenmaal niet En ze dacht: „Al zijn die Oom en Tante geen echte Oom en Tante, ze zijn toch even lief als ecu Vader en Moeder!" Het Kerstfeest in den vreemde Ilonka was nu op school. Een Hongaarscho on derwijzeres gaf er les. Ze vond het een aardigo Jufrouw en de kinderen vond ze ook wel leuk. Er was maar een meisje van haar leeftijd, dc an deren waren allemaal ouder. Het was zoo vree- selijk jammer, dat dit eene kind zoo ver van haar af woonde! Nooit kon ze eens komen spelen bij Ilonka. Op school praatten zo veel met elkander en dan vertelden ze elkaar de wonderlijkste dingen. „Ik heb de mooiste pop van de heelc wcreldl" zei Ilonka trotsch. „De mijne is nog mooier", pochte Wally, zoo heette het andere meisje. „Niet waar! Zoo 'n mooie roode jurk cn hoed en schoenen heeft de jouwe vast niet." „Wel waar, cn een bal heb ik! Zoo een", cn Wally breidde haar armen zoo wijd mogelijk uit. ..„Dat jok jel Zulke groote ballen zijn er niet eens! Lekker!" „Neen, als je aan dat kind wat vertelde, had ze altijd alles mooier! Niks geen aardigheid aan. Flauw hoor, om zoo op tc scheppen! Ik vertel haar nooit meer wat", dacht Ilonka. Maar ze konden toch geen van beiden hun mond houden en dnn begon het gekibbel opnieuw. „Weet jc wat", dacht Ilonka, „ik ga weer aan Moeder en Broertje schrijven. Dat heb ik al een paar keertjes gedaan. Maar alles heb ik toch nog niet verteld. Ik heb ook nog niet bedankt voor de mooie kaarten, die ik met Kerstmis gekregen heb. Ja, ja, van Kerstmis ga ik vertellen! Dat was zoo heerlijk!" Ze vroeg aan Tante of ze mocht. Dat kon ze nu wel, want ze was al bijna twee maanden in Hol land en ze hoorde elke dag niets anders dan Hollandsch spreken en dan leer je het gauw genoeg. Ze kreeg pen en papier. Tante ging bij haar zitten om af cn toe tc helpen. Prettig! Ze begon; „Lieve Moeder en Lajos, „Ik dank U wel voor de mooie briefkaarten, „die van Lajos vond ik ook heel erg mooi. Ik „ben blij, dat U goed gezond is en Lajos ook. Ik „ben ook gezoml cn ik word steeds dikker, cn „mijn haar groeit ook. En vind U dat nu aar'dig: „gisteren ben ik met Oom en Tante uit geweest „en toen riep een jongen: „Kijk es, een jongen „met een meisjesmantel aan!" Nou en mijn haar „is al veel langer. Maar een strikje kan er nog „niet in, dat is wel jammer. Vind U het geen „mooie foto die hier bij is. Die heeft Oom stil letjes laten maken. Tuntc wist er niks van. Wat „een mooie jurk heb ik aan, hè Moeder, cn dat „is mijn pop. .Wally zegt dat haar pop veel »jmooier Is. Maar dat is niet waar, hoor Moeder. „Ze zegt altijd, dat alles van héér mooier is". „Wat moet ik nu sohrijvcn, tante" vroeg Ilonka. „Heb Je al over Kerstfeest geschreven?" vroeg tante. „O, nee, nog heelemaal niks." Ilonka begon weer: „Ik heb een fijn Kerstfeest gehad, Moeder! Wat „jammer, dat U er niet was cn Lajos. Eerst een „heclebocl dagen eerder, mocht ik met Oom en „Tante mee naar de stad. Bijna alle winkels „hadden kerstboomen. Ik had ook wel graag zoo 'n „mooie boom gehad, maar ik heb er niet om ge- „vraag«l. Dat mag niet, hè moedert Maar weet U „wat prachtig is, het verhaal van het Kindje „Jezus en van Jozef en Maria cn van de herders. „Tante zegt, dat dat Kindje z«3óveel van mij houdt „en van U ook en van Lajos, dat het voor ons „uit de hemel gekomen is, al heel lang geleden. „Nu is Jezus weer in de hemel en nu ziet Hij „ons toch nog. „Vreemd, hè Moeder? „Maar 't ig echt waar. Oom en Tante hebben „het mij zelf verteld. Ik houd erg van de Heere „Jezus, en dan mag jc niet stout zijn, dan is de „Heere bedroefd en daarom doe ik erg mijn best, „Moeder, ik heb een heel ander gebedje geteerd, „dat begrijp ik heelemaal. En aan Maria en de „beschermengel hoef ik heelemaal niet te bidden, „alleen maar tegen Jezus. „Tante zegt, Jezus kan alleen je zonden ver beven en Die is altijd bij je, daar heb ik zoo 'n „mooi versje van geleerd, maar ik weet het niet „in 1 Hongaarsch. „'s Morgens ben ik met Oom en Tante naar „de kerk geweest. *t Is daar heel anders dan bij „ons. Alle menschen mogen meezingen, ik ook. „Maar wat die meneer allemaal vertelde, begrijp „ik niet. En ik moet ook al die tijd stil zitten; „dat is erg moeilijk. Zou U dat kunnen? Zoo 'n „hcele lange tijd. Ik kan 't niet erg goed." „Hè, ik licb al zoo 'n heclebocl geschreven, .Tante, ik ben er moe van!" „Dan krijg je een kopje thee cn een koekje; als je dat op hebt, ben jc weer uitgerust." „Hè, lekker", zei ze, toen ze zog, dat ze een stukje banket kreeg. Heel langzaam at ze het op. „Moeilijk is dat, zoo 'n brief te schrijven, hè tante!" Tante lachte, ze begreep wel, waar Ilonka heen wilde. Maar ze moet toch eerst de brief afmaken: Moeder had zoo graag een brief Van baar dochtertje, dat had ze pas nog geschre ven in een brief, waarin zij dc pleegouders dankto voor al hun vriendelijke zorgen. Maar- Oom cn Tante hadden wel graag zoo 'n babbelaar- stertje om zich heen, want ze hadden geen kin deren. Ilonka hield ook heel veel van Oom en Tante; ja, hot is haast niet te geloovcn, maar toch was het zoo, ze begon haar eigen Moedertje en broertje al een beetje te vergeten. Die waren ook zoo ver weg. En er waren zooveel andere, nieuwe dingen, waar haar hoofdje vol van was. Maar in haar gebedje vergat zij Moeder en broertje nooit. Elke morgen en avond bad ze, of de Heere haar Moeder cn broertje wilde bewaren en voor hen zorgen. En dc Heere luistert naar dc gebeden van de menschen, ook naar de gebeden .van de kinderen. Ilonka had haar brief laten liggen en was met Fokkic, het hondje, gaan spelen. Die ging nu niet meer tegen huar tekeer, of het moest, van blijd schap zijn, als zij uit school kwam. Ze ravotten dikwijls samen en waren goede maatjes. En van de berenhuid was ze ook niet bang meer. Dik wijls ging ze er op liggen lezen, voor de kachel. Of zc ging op zijn kop zitten en trok aan zijn lange tong. „Nu ben je wel weer uitgerust, kindje; maak nu jc brie! maar af", zei Tante, en Ilonka begon ^eor met frissche moed. „Wat wordt hij lang, hè tante?", zei ze trotsch. i,Nu ga ik verder van de Kerstdag vertellen." „Toen wij uit do kerk kwamen, heb ik een „kopje koffie gehad met room en ccn gebakje. Ik „wou, dat U eens een gebakje kon proeven, die „zijn zoo heclijkl Verschrikkelijk jammer, dat U „die thuis niet hebt; Lajos zou zc vast ook heerlijk „vinden. Koffie krijg ik alleen Zondags cn niet „alle dagen, zooals thuis. En dan met een heele- ,J)oel melk. Je proeft haast niks van de koffie. „Dat is niet goed voor kindertjes", zegt Tante. ,,'s Middags zijn er nog een Oom en nog twee „Tantes gekomen cn toen zijn wc beneden in een „andere kamer gaan zitten. Daar heli ik zoo iets „aardigs gekregen van de Oom en Tantes. Een „doos inet pannetjes cn schaaltjes, zoo leuk! Ter- „wijl ik het uitpakje, vroeg tante aan me, hoe „ik hot vond. Ik keer mij omen ik de hoek „achter mij, zag ik een kerstboom. Ik was tocK „zóo verbaasd, Moeder. Die had ik nu heelemaal „niet gezien, toen ik binnenkwam. Een prachtige „boom was het. En er stond nog wat bij ook: „een poppenbedje met een kussentje en dekentjes, „net een echt bed. En ook lagen er mooie boekjes „bij. Daar ga ik goed in lezen, want nu ga ik „niet meer naar de Hongaarsche school, maar „over een week naar een Hollandschc. Dit is veel „dichterbij, vlak over ons. Zoo grappigl „Toen ik al mijn mooie cadeautjes bekeken had, „ging Ooin aan dc piano zit tan en zijn we kerst- „versjes gaan zingen. Alle Ooms en Tantes zongen „mee. Ik ken er nog maar één: Stille nacht, heili- „ge nacht I Dit is toch zoo mooi! Jammer, dat U, „dat niet kent „Na het eten heeft Oom alles nog eens voor gelezen uit den Bijbel. Elke dag leest Oom daar uit. Allemaal mooie verhalen! ,,'s Avonds mochten de kaarsjes in dc boom aan „en ook de kleine roode lantarentjes. Al de mooie „gouden cn zilveren Ballen schitterden. Prachtig! „Ik wou, dat Lajos die boom kon zien. Hij zou „het ook heel mooi vinden, net als ik. „Nou weet ik niks meer te vertellen, Moeder. „Schrijft U mij ook een hccloboel? „Dag, Moeder! Dag Lajos! Veel zoentjes van Uw „Ilonka. „Ik vind het zoo heerlijk hier in Holland. Ik „zou hier wel altijd willen blijven. Dag! „Nou ben ik klaar, Tante! Ik heb geschreven, 'dat ik nooit meer terug ga." „Zoo", lachte Tante, „we zulten nog wel eens zien, hoor! Zoo ver is het nog niet! Doe jij maar flink je. best Wie weet, wat er dan gclJcurt!" Ilonka is nog twee jaar in Holland gebleven. Toen hebben haar pleegouders haar thuisgebracht. En Ilonka was heel blij, dat zo haar Moeder cn haar broertje na zoo 'n lange tijd weer terug zag. Van welke boom is dit blad Beste Jongens en Meisjes, Ilier is nu het laatste plaatje. *k Geef jullie tot de 20e van deze maand tijil om de oplossingen in te zenden. Maar om mee te dingen naar een mooi boek, moet je de volgende regels good in acht nemen: 1. De oplossing; inzenden op een briefkaart aan het adres van den Jcugdredactcur: Ixxnbokstraat 3, Den Haag. 2. De kaart voldoende frankeeren. 3. Duidelijk je naam, je udres en jc leeftijd yermclden. Er worden drie boeken verloot onder degenen 'die alle narncn goed hebben. Wie zullen de gelukkigen zijn deze keer? Héél moeilijk was het toch niet, hè? Allen de hartelijke groeten van DE JEUGDREDACTEUn

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1935 | | pagina 14