Naar en in Zuid-Afrika MAANDAG 21 JANUARI 1935 TWEEDE BLAD PAG. 5 Onze onderwijzersopleiding op een tweesprong L Reeds gaf de Redactie van ons blad een kort overzicht van het verslag, dat de Com missie van Voorbereiding (van de Tweede Kamer: de heeren Ketelaar, Ter Laan, Zijl stra., Suring, Tilanus, Moller en Wendelaar) uitbracht; na de behandeling van het ont- werp-KweekschooJwet in de afdeelingener, in haar eigen kring. Het loont zeker de moeite dit belangrijk staatsstuk nog eens nader te beschouwen en hét was mij een genoegen, dat de Re dactie na mijn opmerkingen in het nummer van 1 Mei j.l. mij opnieuw toestond mijn meening in haar kolommen te plaatsen. Ruim 8 maanden zijn sinds verloopen. In dien tijd heeft het ontwerp al heel wat bc leefd. Om te beginnen is het van de zomer al vastgeloopen; er liepen soms op het Bui tenhof en verderweg allerlei wilde geruch ten. Maar nu is het dan weer vlot. En vlot aan 't varen. De afdeelingen hebben het onder-zocht: dat was niet voldoende: een commissie ter voorbereiding werd benoemd, die heeft haar meening aan den Minister meegedeeld, deze.heeft daarop geantwoord. Nog was men niet gerust. Daarop is toen tusschen Minister en Commissie mondeling overleg gepleegd. Het kan niet zorgvuldi ger, het is een bewijs hoe hooge plaats het vraagstuk der onderwijzersopleiding bij Regeering en Kamer inneemt Over het laatste moet zich elk onderwijs man verblijden; vaak reeds is beweerd: de Opleiding is het hart van de schoolzaak. Ieder kent het overmoedig beweren: geef mij de school en ik héb de toekomst. Daar achter mag men veilig zeggen: geef aan de school goede d.w.z. goede opgeleide en wèl onderzochte onderwijzers; dan kan zij haar hooge plaats in de samenleving met eere vervullen. Anders is ook de school een gooi den blinde. Het lijvig verslag (59 bladz. bijlagen) geeft een duidelijk overzicht. Elke para graaf, elk artikel geeft eerst het versiag der commissie, vlak daarachter het ant woord van den Minister, daaronder den in houd van het Mondeling overleg. Dat laat ste wordt in sommige gemist: niet dui delijk is het, hoe dat komt: of partijen hot na het Ministerieel antwoord reeds zoo in nig eens waren, dat verder overleg over bodig was, ofte wel, dat men het opgaf ei maar zweeg. Al lezend staat men verbaasd over d>; zorg, waarmee het. ontwerp is behandeld, geen tittel, geen jota is onbekeken en on bestudeerd geble\en; zelfs als .oud-vaknjau staat mén versteld dat 100 menschen zoo veel meeningen kunnen herbergen en wil len uiten. Oude, verouderde,, nieuwe, splik, splinternieuwe gedachten krijgen alle een beurt. Eenige leden, sommige leden, weer andere leden ^strijden tegen elkaar, of ook naast elkaar tegen den Minister. ITet ge heel .wordt een wai-e encyclopedie over op leiding van onderwijzers en als het aan be rekeningen toekomt, krijgt men een totaal van optellingen, aftrekkingen, vermen vuldigingen en deelsommen, dat ons c willekeurig verplaatst in de sfeer van e hoogste klasse van een schooltje voor gemeen ontwikkelend lager onderwijs", waarheen het ontwerp reeds uit zichzelf lokte. Een lid komt met een nieuw idee: on middellijk is een tweede er bij met ae vraag: Excellentie, wilt U me eens uitreke nen, wat dat zou kosten?' Minister Marchant is onmiddellijk bereid. En hij verrast de heeren met een jawiiu van cijfers (dat heet: Onderzoek naar de behoefte aan leerkrachten), die, al bedreigt ze wel geen levens, toch, gesteld,'het !id- gaat de becijferingen stuk voor stuk na, haast een versuffende, zoo niet bedwelmen de uitwerking hebben moet. 't Is werkelijk een lawine. Berekeningen worden gevraagd over ge gevens, die pas „over 40 jaar" zullen zijn afgewikkeld. Een enkele maal wordt het Z.Exc. te bar: „de ruwe berekening van sommige leden", antwoordt hij, „is dus met alleen ruw, maar zij ligt ook buiten de werkelijkheid". Maar daar staat tallooze malen tegen over, dat de Minister op tegen-\oorstellen van de leden antwoordt: geen bezwaar. Staatsexamen voor de hulp-akte om de C jaar: geen bezwaar; elk jaar: geen bezwaar, staatsexamen-hoofdakte verlengd: geen be zwaar, art. 16-1 c,. 17, 26 en meerdere: geen bezwaar. Of allen na zooveel soepelheid van den Minister tevreden zullen gesteld zijn, is toch te vreezen. Over de groote geschillen is men nog niet gereed gekomen. Dat zijn: de vijfjarige kweekschool zelf, de kwestie van de onderwijzeres met haar driejarige, opleiding, over het recht der Regeering kweekscholen aan te wijzen, die zij blijft .subsidieeren en dus ook kweekscholen uit tc sluiten; over die stukken bleven de mee ningen verdeeld. Ook in onzen kring is men het oneens. Twintig jaar reeds hebben onze scholen, waar zij zich uitspraken, geijverd voor de vijfjarige opleiding (van 15 tot 20 jaar. globaal genomen). De Minister wenscht nu die vijfjarige kweekschool te verwerkelijken. Hij neemt dus, zij het licht gewijzigd, over: de gc- dachté van de wet-De Visser, die gelijk men weet met bijna algemeens stemmen door de Kamers werd aangenomen. Met, daarin begrepen, die vijfjarige opleiding. Maar een invoering van die vijfjarige op leiding nu, op dit pas, zal moeten meebren gen, dat het Rijk niet meer alle gesubsi dieerde kweekscholen kan blijven subsidi- eeren, en dus kweekscholen, ook Christe lijke kweekscholen, zullen moeten sltiiten Velen vinden dat offer te zwaar. Dan maar geen vijfjarige opleiding, zegt men. Liever de gebrekkige driejarige kweek school en dan alle gespaard, dan de goed geoutilleerde vijfjarige kweekschool, waar over we jarenlang zoo heerlijk hebben ge praat en gedroomd, die ^romige der zus- Te Watergang N.- H.) woont een gezip, in een kippenhok. Dit gezin, dat eertijds een der grootste boer derijen uit den om trek bewoonde, moest deze verlaten. terscholen den dood zou brengen. Vergis ik mij niet, dan staat een meer derheid der rechterzijde, ook van de A.-R. kamer-club, op het eerste standpunt, ook de Bond van besturen onzer kweekscholen. Daartegenover blijft de Vereeniging van kweekschoolpersóneelen ijveren voor de vijfjarige opleiding. Achter dit alles zit nu, dut is duidelijk, dé bezuiniging. AVat zegt de Minister op dit stuk? Die zegt: ik moet bezuinigen. Die 102 kweekscholen, hetzij ze vierjarig waren, hetzij ze, gelijk nu, driejarig zijn, wensch ik jniet goeddeels ,te blijven bekostigen. Er moeten er weg. Natuurlijk zal de opleiding door die inkrimping scha lijden. Toch roept zij om verbetering, om verheffing. Welnu, wij zullen betere kweekscholen maken, maar nogmaals dan moet een deel verdwijnén. Dat laatste moet toch, zal ik toch doen, maar tegelijk wil ik wat ik aan breedte verlies, aan diepte winnen. En te gelijk zal ik bezuinigen. De Minister noemt een bezuiniging bloo* door inkrimping van het werk zonder -: afbraak-methode. Die wenscht hij niet Hij wijst een beteren weg, want „de bezuiniger moet voor het bepalen van zijn methode denken aan de toekomst" (p. 3) anders „zal hij doemen tot blijvende on macht; ontneemt hij het volk, dat neer zinkt, de steunsélen om zich opnieuw te erheffen" (p. 3). Hoe wil hij dat- verhinderen?. De Minis ter zegt: „Het is zeer wel mogelijk, ja, hel is zeker, dat bij een algeheele beperking van het apparaat tot een doelmatiger en eenvoudiger constructie de verbetering van onderdeelen onvermijdelijk is, om het appa raat in zijn nieuwe constructie bevredigend te doen werken." (p. 3). Dus noodig is: bezuiniging, daatvoc noodig: beperking der opleiding ove groote lijn, dus: minder kweekscholen. Om dien teruggang te neutraliseeren. veeleer de dreigende zinking te keeren is weer noodig: „verbetering der onderdeelen" d. i. versterking van de opleiding, verlenging van haar duur. verbetering harer onder deelen. Ook al werd dan Jets minder bezui nigd dan wanneer men zich bepaalde tot inkrimpen en afbreken alleen (p. 4). Daartegenover nu staat het standpunt van „eenige leden", die (p. 31, al. 5) het nu niet den tijd achten „een belangrijk be drag uit te geven aan verbetering van de opleiding". Waarmee samenhangt hun wensch, het getal kweekscholen, nu drie jarig, te laten zooals het is. Hier staan twee methoden tegenover elkaar. Bij de eene blijven alle huisjes staan. Maarde daken lekken en deuren en kozijnen raken slecht in de verf. Bij de andere wordt alles wel onderhouden, maar er moeten huisjes tegen den grond. De vraag rijst dan dadelijk- hoeveel, hoe erg is het? Daarover in een volgeed artikel II. J. VAN WIJLEN. Zit niet bij de pakken neer! Ook Gij zijl een slachtoffer van den jachtigen polsslag van dezen tijd. Altijd gehaast, naamt Ge niet den tijd acht te slaan op U zelf, waart Ge onregelmatig met Uw maaltijden en met Uw stoelgang. Hoofdpijn, vermoeidheid, constipatie zijn de gevolgen van hel niet meer normaal functioneeren Uwer spijs verterings-orga- nen. Vergiftige afvalstoffen hoopen zich daarin op, de oorzaak van al Uw Klachten. Maak "Schoon Schip". Niet door het nemen van een middel dat Uw darmen leegperst, maar neem de nieuwe vinding van Apothe ker Dumont: Laxeer-Akkertjes, welke naast laxeerende plantaardige stoffen, verschil lende bestanddeelen bevatten, die Uw geheele gestel verbeteren, zooals gal-ex- tracten voor de lever, melkzuur-fejmenten om gistings-processen te bestrijden en chlorophvlle voor den bloeddruk en den bloedsomloop. Ge voelt U als "verjongd". J^GX/zer-OMkertfes zijn prettig in te nemen, Ge proeft v niets I Veroorzaken geen kramp, geen hèr-constipatieherstellen ae normale werking der darmen. Per 12 stuks 60 cent. Nederlandsch Pro duct. Bij apothekers en drogisten. MIJNEN-NUMMER Heerlen als mijn-, industrie winkel- en woonstad Haast kan men zeggen: wat uit Limburg komt' is mooi. Daar ligt'nu voor ons het vierde boekwerk, dat de Ver. voor Vreemdelingenverkeer te Heerlen het Ne- derlandsche publiek aanbiedt. Het 'is zeldzame inhoud en uitvoering. Een mijnennummer, ja, maar op de leidende artikelen van Burgemeester en Voorzitter V.V.V. volgt een juweel van stijl, waarboven staat: „Kasteel „Hoens- broek" vertelt zijn geschiedenis." De ronde toren van dit in 1360 gebouwde trotsclïe kasteel, beheerschend het land van Valkenburg, fluistert in windgezucht de hooge schoorsteenen der mijnen; „net of daar de fo.rsche grijze pastoor vi Hoensbroek te praten staat met een mijn- directeur." Het verhaal gaat over licht en schaduw in de loop der eeuwen; ten slotte ook over „Mijnschade" van de laatste jaren; want ja, do mijn bracht welvaart in het arme Zuid-Limburg, doch tevens helaas ook „een stroom van ondermijnend ongeloof', gees telijke mijnschade en ja, als in het straks gerestaureerde kasteel nu eens gevestigd werd de krachtige vereeniging „Ave Rex Christus", dan zou het een bolwerk kun nen worden tegen die „Mijnschade". Zóó begint het Mijnennummer_ en vervolgt met prachtig geïllustreerde, artike len over veel sociaal werlt, uitbreidings plannen, wege p v er be tering, 'wilde flora, oude leengoederen, van kool tot electrici teit, welvaartspolitiek enz. Hoe mooi, hoe leerzaam is alles. We kun nen er niet meer van zeggen. Zoo'n „Vreetn delingenboek"' is geld waard. Het is een uitgave van „Limb. Dagblad" te Heerlen. ROFFELRIJMEN Vruchtbare voortvarendheid Eindelijk een bruggenbouwplan Dat op breede basis staat, Dat een brug over rivieren Ergernis en water slaat. Lek en Rijn en Maas en IJsel, Hollandsch Diep en Waal en Noord Hebben lang genoeg de voortgang Van het snelverkeer gestoord, Maar, terwijl de plannen groeiden, Kwam de crisis in 't geweer: Het gebrek aan inkomst drukte Veler hoop op uitkomst neer Schoone plannen bleven plannen. De Regeering schrok terug Want het volk kwam moeizaam schok- Over de fiscale brug, [kend En een wissel op de toekomst Leenen op het nageslacht Daarvoor heeft zich de Regeering, Alle drang ten spijt, gewacht. Een gelukkige gedachte Bij het sterke tegentij Lijkt de vlottende geboorte Van de Bruggenmaatschappij Zeker, tolbezwaren komen, (Mussert acht ze zelfs fataal, Naar hij stout beweren durfde Voor een muilgekorfde zaal) Maar de hoofdzaak is: wij bouwen Aan een groot en nuttig plan Waar de Hoüandsche bevolking Rijk van profiteeren kan. Wat de tol betreft, ik vraag je: Uren wachten op een pont Is dat soms zoo bar voordeelig, In de winter zoo gezond1 Achttien kapitale bruggen Slaan, in enkle jaren tijd, Dat getuigt van Hollands taaie Vruchtbare voortvarendheid. .(Nadrük verboden.) LEO LENS. Onlangs gaven we V bericht van het over lijcjen van mej. M. SchaapherderRigter belet bekend als „Mie van de hut van Mie in het békende schildcrsdorp Laren. Een onzer lezers zendt ons een foto van Mie voor haar hut een unicum, daar het vrouwtje steeds de vlucht nam als ze een camera in de buurt zag. Nu dé bewoonster gestorven is, zal dc bekende hut wel spoedig verdwijnen en verliest Laren een attractie, die steeds groote belangstellingtrok. Reisbrieven van Prof. Dr. V Hepp XXV) DE AFRIKAANDER Voorzichtigheid. "Naast de natuurlijkheid als eerste viel mij de voorzichtig fièid als tweede kenmerk op. Missohien mag deze als een erfenis van de oude Hollanders worden aangenomen. Maar zij heeft dan toch in Zuid-Afrika hooger spankracht verkregen Meer dan één oorzaak werkte daartoe mee. Van het begin af hadden de kolonisten op hun hoede te zijn tegen de inboor lingen. Zij ondervonden al spoedig, dat deze over hun vesti ging niet te spreken waren. Zij waren een ander slag menschen, dan die alleen handel dreven om daarna zich weer in te sche pen. Dat was kleurling en naturel een doorn in het oog. Her haaldelijk braken er oorlogen, vooral -met de Kaffers, uit. Had den de Boeren met hun kapiteins een vreedzame overeenkomst gesloten, dan werd die van de zijde der Kaffers kort daarna zonder 'eenige opzegging geschonden. Dit zwarte goedje zag het uitnemend wel in, dat het zich openlijk met de witmensehen niet kon meten. Zij namen de toevlucht tot verraderlijke in vallen. Toen de Engelschen er zich mee bemoeiden, werd het er niet beter op. Onder den drang van het humanisme princi pieel verschillend van humaniteit! gingen zij gewoonlijk aan den kant van htm zwarte „broeders" staan tegenover de-blan ken. Het waarschuwingssein „Weest op uw hoede" moesten de Boeren eeuwen lang omhoog laten staan. Zoo -werden zij van ge slacht op geslacht in voorzichtigheid getraind. Dan dient vermeld hun strijd tegen de wilde dieren, die hun naaste buren waren. Sangiro beschrijft in zijn „Uit oerwoud en vlakte" meesterlijk, welk respect de menschen uit Europa met hun zooveel doeltreffender uitrusting dan de Kaffers hen in boezemden. Over dag hielden zij zich schuil. Maar de stilte van den nacht werd door hun gehuil en kreten doorhuiverd. Dan beslopen zij het angstige vee, doorkorven het met klauwen en nagels en sleepten het naar een verborgen plek. Verdrijven hielp niet. De Boeren moesten hen neerschieten. List werd tegenover list gesteld. En de mensch won. Later, toen het wild zich had teruggetrokken, had de Boer er den smaak van beet gekregen om er op te jagen. Ook daarbij was voorzichtigheid een eer.-te voorwaarde. In menig Afrikaansch huis hangen de jacht trofeeën aan den wand en liggen leeuwenkoppen met opge- sperde muilen op den grond. De bewoner iheeft die eigenhandig neergelegd. Ook ik mag mij verheugen in het bezit van enkele sierlijke Afrikaansche dieren vellen, al is het dan niet van leeuw of jakhals en al getuigen zij niet van mijn schulters- kunst. Deze voorzichtigheid moest tevens zintuigen en verstand oefenen! Dé Afrikaandér bezit dan ook een bijzondere opmer kingsgave. Hij beschikt over een ongewone scherpzinnigheid. Dat licht heeft ook zijn schaduw. De Ffanschinan heeft de uitdrukking „les défauts de ses qualités". Vrij vertaald wil dit zeggen, dat op elke deugd een gebrek correspondeert. Voor zichtigheid en scherpzinnigheid slaan gemakkelijk om in arg waan on achterdocht Ook bij den Afrikaander. Laat ik echter eerlijk opbiechten, dat ik hier niet uit erva- t XXIV stond in ons bla^ van IS Januari. ring spreek. Alleen door lectuur en van hooren zeggen ben ik tot deze conclusie gekomen. Gehechtheid aan personen Een Afrikaander hecht zich graag aan een persoon. Ook dat valt te begrijpen. Hoeveel hadden de oude kolonisten niet aan vooruitziende personen te danken! Hoe hebben de voortrekkers niet met gun stig resultaat naar de mannen van initiatief geluisterd! Dat heeft den Afrikaanders een sterk vertrouwen in persoonlijk heden geschonken. Hoe verder men naar het Noorden irekt, des te meer wordt deze eigenschap openbaar. Zij, wier voor ouders aan den Grooten Trek hebben deelgenomen, h'bben die in- nog hooger graad dan zij, die in de Kaapprovincie achterbleven. Als men daarvoor geen oog heeft, blijven geestelijke en po litieke verschijnselen onopgehelderd. Tér illustratie iets uit het politieke leven. Het is bekend, dat de oppositie tegen het huidige Kabinet onder leiding van Dr. Malan in de Kaapprovincie in tie meerderheid is. Maar in den Vrijstaat wilde men er niet van hooren, dat generaal Hertzog, zelf een Vrijstater, een verkeerden politieken koers insloeg. Men gaf daarvoor eigenlijk als eenige reden op, dat een man als Hertzog niet op een dwaalspoor kon leiden. Zelfs als er beginselen in het geding zijn, gaat het vertrou wen in een persoon soms zóó ver, dat men eenige afwijking bij hem niet wil onderstellen. En als men dan veel te laat toe stemt, dat inderdaad zulks het geval is, verkeert het bijna onbegrensde vertrouwen in zijn tegendeel, in een bijna onbe grensd wantrouwen. Op een autoritatieve uitspraak is de Afrikaander zeer ge steld. Vóór hij een beslissing in een ingrijpende zaak neemt, zal hij zich wenden tot iemand, die zijn volle vertrouwen ge niet. De Boer uit Totius' „Trekkerswee", van wien ik in een der vorige artikelen vertelde, ging met zijn moeilijkheid of hij zijn vaderlijk erfdeel aan de goudmagnaten mocht verkoopen, tol Paul Kruger, en toen deze het ja-woord deed hooren, was het voor hem beslist. Dit gaat tot in wetenschappelijke kwesties door. Dikwijls werden na of naar aanleiding van mijn lezin gen vragen gesteld. Toen ik alleen op zulke inging, welke recht streeks verband hielden met mijn onderwerpen en de overige met het oog op den tijd uitsohakelde, drukte iemand later daarover zijn spijt uit. AI liadt u alleen maar „ja" of „neen" gezegd, zoo merkte hij op, dan zou men tevreden zijn gesteld, want u kunt met een eenvoudig autoriteitsantwoord hier vol- gestaan. Ofschoon daarin stellig iets vleiends lag, kon ik nii latere gelegenheden mijn houding niet veranderen. Een ant woord zonder motiveering te geven kon ik niet over mij ver krijgen. Ik ben zooveel mogelijk den Afrikaanders ter wille geweest. Alleen daarin niet. In dit vertrouwen op personen zit een gezond element en wordt door het „Vest op prinsen geen vertrouwen" niet veroor deeld. Het natuurlijk gezag, dat God onder menschen heeft uitgedeeld dient erkend. Jammer, dat in Zuid-Afrika de verkiezingsredevoeringen et- dikwijls op berekend zijn het vertrouwen in bepaalde personen te ondermijnen. Zij ontaarden niet zelden in personaliteiten. Ook hier weer: les défauts de ses qualités. Gastvrijheid. Op een stationnetje in de Karo liep ik wat heen en weer om een luchtje fe scheppen. Daar komt iemand op mij toe en steil zich aan mij voor. Hij had gohoord, wie ik was. En meteen noodigde hij mij dringend uit om minstens een weck op zijn „plaas" te komen logeeren. Mijn welgemeende dank voor zijn invitatie, maat; tevens mijn betuiging van leedwezen^ wijl ik er niet aan kon voldoen, beletten hem niet verder aan te hou den. Ik vond dat niet lastig, omdat ik de bedoeling zoo buiten gewoon kon waardeeren. Dat is echt Afrikaansche gastvrijheid. Steeds schijnt de Afrikaandei- te gedenken, dat hij, althans zijn voorgeslacht, ook eens vreemdeling in dit land is ge weest. Zijn huis is op de herbergzaamheid ingericht. En het stemt hem tot blijdschap, als hij die deugd kan beoefenen. Ge wordt niet ergens weggestopt in een profetenkamertje, dat men te ongezond voor zichzelf vindt. Neen, uw bed staat ge spreid in een ruim, frisch vertrek. Wilt gij studeeren, het heele huis is te uwer beschikking. Hebt ge wat tijd voor conver satie, dan graag. Het liefst op eert zonnig deel van de stoep. Maar pas op, dat gij rubbers onder uw schoenen draagL Want de bruine steen wordt tweemaal per week door den Kaffer met een mij onbekende substantie gewreven tot die zoo glad is als een spiegel. Ik, die deze voorzorgsmaatregel verwaar loosd had, maakte eens een schuivert tegen een bank, die kleine litteekenen bij mij achterliet. Voortaan liep ik zoo voor zichtig als op schoongeveegd ijs. En een gezellig prater, dat de Afrikaander is! Gc behoeft niet bevreesd te zijn, dat het gesprek ooit hapert- Oogenblikken van pijnlijke stilte, waarin zooals de volksmond zegt een dominee voorbijgaat, komen niet voor. Indien gij niet begint, begint hij. Intuïtief weet hij, waarin gij belangstelt. Dat maakt' hem in den omgang zoo onderhoudend. Ik geloof niet, dat hij zich een teruggetrokken karakter kan voorstellen. Zijn vraag lust moet wel den meest zwijgzame den mond openen. Zijn gastvrijheid strekt zich ook en voornamelijk tot zijn eigen landgenooten uit. Meestal treft gij dan ook andere gasten aan. Het sterk ontwikkelde familiegevoel omvat heel het Afri kaansche volk. Uit kolonisatie en trek heeft de Afrikaander zekere reislust overgehouden. Hij is een ware „Wandervogel". Hij ontvangt graag gasten, maar gaat op zijn beurt ook graag te gast Overal heeft hij een „oom" of zoo iemand zitten. Niet alleen de kleine, maar ook de groote Afrikaansche pers houdt er een rubriek „Personalia" op na. Die houdt zich niet uitslui tend bezig met ministers of andere vooraanstaande personen Neen, daaruit verneemt ge, welke doodgewone raonschen dien dag „op kuier", d.w.z. uit logeeren zijri gegaan. Vanzelf wordt ge ook van lief en leeti in tie gezinnen op de hoogte gesteld Iets dergelijks vindt ge ook in de Hollandsche bladen in Ame rika. Maar hier wordt dit veel verder doorgevoerd. Zelfs het voornaamste Afrikaansche dagblad, „Die Burger", dat in lijvig heid bij de Engelsche niet achterstaat, doet hieraan mee. Mocht ge denken, dat gebrek aan hotels die gastvrijheid in dc hand werkt, dan vergist gij u. Iedere plaats van eenige be teekems bezit tegenwoordig zulke gelegenheden. Maar ze schij nen hoofdzakelijk bestemd voor toeristen. Over de inrichting ervan kan ik geen inlichting verstrekken, want nergens betrad ik een hotelkamer. Wel las ik in een blad de klacht van een dame, dat zij er vaste waschtafcls mot strooniend water miste Zij werd.terecht gewezen met de opmerking, dat élk hotel over voldoende badkamers beschikt, waar ze zooveel water over zich kon laten strooinen als ze maar wilde. De Afrikaander neeoü vooral in het warmer jaargetijde eiken dag zijn .bad en. de hotels zorgen, dat iedere gast zich naar hartelust kan verfris- schen. Mogelijk zijn ze op dorpen en in provinciestadjes nog eenigszins primitief. Maar in de groote steden rijzen moderne hotelpaleizen, waarvoor Europa zich niet zou hebben te schamen. Doch de eigenlijke logeerbeweging gaat huiten do hotels om De Afrikaander houdt zijn gast niet vast als een hond aan een ketting. Daartegen verzet zich zijn vrijheidszin. Wil de loge er eens alleen uitvliegen, dan dringt hij hem zijn gezelschap niet op. De vrijheid, welke hij voor zichzelf mint. gunt hij ook van harte anderen. Zijn natuurlijkheid blijft hem ook hierin bij. at in Europa soms beter gastgebondenheid kon heeten is hier m-den waren zin gastvrijheid. Zuinigheid. Als gast bemerkt gij niets van de zuinigheid van den Afri kaander. Het is of hij het gemeste kalf voor u slacht- Hij om ringt u met het vette der aarde. Toch is hij zuinig, hoewel niet in Schotschen zin. Zijn zuinigheid heeft hij waarschijnlijk van de oude Hollan ders geërfd. En het boerenleven heeft die nog meer aange kweekt. De boer geeft ook ten onzent in den regel weinig geld uit. Zijn levensbenoodigdhedcn vindt hij bijna alle op eigen akker. Daaruit is het te verstaan, dat de Afrikaander het geld, dat hij voor zijn producten ontvangt, voor de, opvoering van de productie aanwendt en het overige spaart. Als hij op reis gaat, neemt hij het liefst teerkost, sonjs voor een paar dagen, mee en de restauratiewagen dient slechts als aanvulling. Hij laat het geld niet rollen.. Ook niet in de bcteekenis van zakken rollen. Want hij heeft in den. regel weinig contanten bij^zich. Als het gilde der gauwdieven van hem moest leven, was het gauw uitgestorven. Voor kerkelijke en andere geestelijke doeleinden heeft hij veel over. Maar voor wat daarbuiten ligt, keert hij iedere shilling om. Een tekort aan handelsgeest Die zuinigheid wordt hem tot op zekere hoogte bevolen dooi* zijn tekort aan handelsgeest. Merkwaardig, dat bij de nazaten van de Hollanders, een handelsvolk van den eersten rang, de handelsgeest inzonk. Het tijdperk van afgeslotenheid van het felle wereldbeweeg, het zich uitsluitend werpen op landbouw en veeteelt, hebben daar toe het hunne bijgedragen. Een Afrikaansche handelsman is een even zeldzame vogel als een Hongaarsche. Ook bij de jonge menschen betert dat nog weinig. Voor hen bestaat slechts de keuze tusschen boer worden of studeeren. Sommigen gaan tegenwoordig ook in de industrie. Maai- de handel lokt hen over 't algemeen niet aan. Natuurlijk maakt de Boer voor zijn producten graag goede prijzen. Hij brengt ze echter zelden zelf op de wereldmarkt. Daarvoor dienen hem als tusschenpersonen Engelschen en Joden, die dikwijls saamgegroeid zijn tot Engelsche Joden. Deze scheppen gewoonlijk den room van de melk. Dat zet bij de Afrikaanders vaak kwaad bloed. Maar ik heb de vrijmoedigheid genomen hen in gepasten vorm onder het oog te brengen, dat zij zelf daaraan geen geringe schuld hebben. Zendt, zoo luidde mijn advies, uw zonen niet alleen naar Nederland om weten schappelijke graden te halen, maar ook om in den handel te worden opgeleid. De handelsgeest zit krachtens afstamming in u. Doch die moet weer even onder den asch worden opgera keld. aangeblazen en tot gloeien gebracht. Weliswaar heeft ook Zuid-Afrika handelsinrichtingen, zelfs handelsfaculteiten, maar daarin overlieerscht de Engelsche handelszin. Daarom zou ik het nuttig achten, dat zij in een Hollandsche sfeer, die hun meer verwant en geëigend is, hun opleiding ontvingen. Zoo zou den zij hij hun eigen verleden kunnen aanknoopen. Om eens een kleine illustratie van dit tekort aan handels inzicht te leveren ik heb het uit 'den mond van een \fri- kaander vernomen. Wanneer er een overvloedige oogst van tnilics (niais) is, zal de boer heel zijn voorraad verkoopen. Het spieekt vanzelf, dat hij dien dan voor een laag prijsje van de hand moet doen. Nu komt het eahter meermalen voor, dat hij het volgende jaar, wanneer het gewas door sprinkhanen wordt opgegeten of om een andere reilen uiterst schraal is, de milies tegen het dubbele van den prijs relf moot inkoopen. Ofschoon de opbrengst van het land - aldus mijn zegsman - sterk wis- -^clt, wordt hiermee weinig gerekend. Men slaat in vette jaren geen voorraden op voor magere. Terwijl het Amerikaansche platteland bezaaid is met silo's, ronde torens van zink of ge galvaniseerd ijzer om dc' mais in te bewaren, ziet men ze hier al te sgaarzaarg,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1935 | | pagina 5