JEUGD
VOOR DE
VAN BOEKEN vEM
WÊÈk EN SCHRIJVERS
(Slot.)
„De Waterman" door Arthur van Schendel.
Rotterdam, Nijgh en van Ditmar N.V., 1933.
Als voorbeeld van zijn stijl geef ik een bladzijde
die de dijkbreuk toekent, waarbij zijn moeder eu
zusje het leven verliezen.
„Na den middag word het stiller in het dorp.
Het geluid van den ijsgang konk nu aanhoudend
en in de kerk zongen vrouwen de gezangen. Met
andere jongens droeg Maarten de kannen koffie
naar de dijk. Tegen donker riep de schout hem
en beval met den ratel bekend te maken, dat bet
iedereen geraden was in het schoolhuis en in de
pastorie den nacht door te brengen. Laat in den
avond, toen bij naar huis zou keeren werd er ge
zegd, dat het bij Gameren begon in te loopen.
Maarten ontwaakte door huilend geroep. Hij
sprong de trap af. de tante die achter hem kwam
greep hem bij zijn buis en trok hem terug de
treden op voor het water binnenstroomde over de
onderdeur. Hij worstelde, hij wilde er uit naar het
gillen van zijn moeder en zijn zusje buiten. Het
water steeg snel in de kamer, ook de grootmoe
der greep hem, hij werd naar boven getrokken.
Hij klom voor het dakvenster, hij schreeuwde van
hetgeen hij zag. Ken berg van ijsschotsen stortte
tegen bet li nis, dat kraakte en schudde dat de
dakbinten braken, de pannen vielen. De klok
luidde gedurig, hij hoorde buiten te stem van den
schout. Kr waren mannen op het dak, die met
bijlen aan het venster begonnen te slaan en de
spanen wegrukten. Een grootc hand greep hem
en trok hem door het gat, hij werd langs de lad
der naar beneden gelaten, en viel in de schuit.
Hij zag ijs overal, opgestapeld, kantelend, voort
gestuwd, ginds den toren en daken, maar nergens
land, norgen don dijk. Hij stond rechtop en hij
zocht, er was niets dan watef en ijs, ginds hui
lende menschen en mannen die riepen, en overal
bulkten de kooien in nood.
De tante drukte hem vast onder den mantel, zij
bedekte zijn lioofd, zij zeide telkens: stil rnaar.
De grootmoeder riep met de handen opgeheven:
Hecre, Heerc, wat hebben wij gedaan."
Bezwaren
Toch is er een belangrijk bezwaar te uiten tegen
dit laatste boek van Van Schendel. De schrijver
heeft Rossaart niet alleen wiHen teekenen in zijn
strijd met het water, maar, hoewel daaraan on
dergeschikt, ook in zijn botsing niet de omgeving
bij het verwerven van een zelfstandig levens
inzicht.
We zagen boe Rossaart in aanraking komt met
de groep z.g. Nieuwlichters. De denkbeelden van
deze groep, hun strijd om hot bestaan en de tegen
kanting die ze ondervonden en hun uiteenvallen
heeft Van Schendel zeer historisch getrouw ver-
werkt. Dit js uit een oogpunt van objectiviteit bij
deze tamelijk verwarde groep geen geringe ver-
dienste. Als Maarten met de nieuwlichters in aan
raking komt, heeft bij echter zijn godsdienstige
levenshouding al in hoofdzaak verworven.
Daarom is belangrijker de strijd van zijn jeugd
waarin dit levensinzicht het zijne wordt.
Hij verwerpt dit in herhaalde botsing met de
z.g. orthodoxe opvattingen van zijn omgeving. De
kleine jongen komt in verzet tegen het eenzijdig
dreigen met den toorn Gods en de verdoomenis.
Na den dood van zijn moeder en zusje wordt
Imüii een bewustzijn van persoonlijken schuld,
aan deze ramp opgedrongen.
Het is huieidaad wel psychologisch aanvaard-
liaar, dat de kleine jongen de uiterste consequen
ties trekt, en bij het liomhardement niet meer om
vcrgiiilenia, maar 0111 straf bidt. Ook dat, als deze
straf uitblijft, daarmee voor hem de invloed van
zijn omgeving is gebroken.
Tenslotte is het het goed recht van den schrij
ver zijn hoofdpersoon in een dergelijk milieu te
laten, opgroeien.
Ook nu nog zijn er wel milieu's aan te wijzen
Waarin de eenzijdige straf en verdocmenispredi-
king den rijkdom van Gods liefde sterk of soms
volkomen op den achtergrond dringt. Toch is dit
de zwakke zijde van het hoek. Bij al deze men
schen ontbreekt volledig elke poging om den
kleinen eenzelvigen jongen in zijn moeilijkheden
to begrijpen. De eer'ge begrijpende en meevoelen
de figuur is de beminnelijke tante Jans, die geen
geloof blijkt te hechten aan een God die lief heeft
cji kastijdt en van haar overleden man nog de
meening beeft bewaard, dat God zich niet inet
alles kan bemoeien wat de menschen doen.
Hier en daar blijkt trouwens ook, dat Van
Schendel toch niet in staat geweest is zich volle
dig in te leven in bet eenzijdig denkeu en voelen
dezer menschen.
Als Maarten men een Roomseh meisje gaat, laat
hij den vader b.v. zegen: Je trouwt niet met een
Paapsche, omdat je uit de kerk gezet zou worden;
zoolang je lid.bent, hob je nog kans uitverkoren
te worden, maar zetten we je uit, dan is het ge
daan met je.
Ik geloof niet dat iemand uit zoo'n kring op een
dergelijke wijze de uitverkiezing van eeuwigheid
zou nikken in den tijd.
liet stemt weemoedig, dat in een zoo sober en
iio
sterk bock weer *ns opnieuw een algemeen heer-
schend misverstand ten opzichte van de opvat
tingen der orthodoxe kringen wordt versterkt, en
dat ook hier weer dc schijn wordi gewekt, dat
rechtzinigheid vrijwel moet samengaan met eng
hartige bekrompenheid en noodeloozc hardheid.
Maar tenslotte is dit nog bijkomstig. Het is van
meer beteekenis voor de beoordeeling van het
boek, dat dit bezwaar ook de psychologische mo
tiveering raakt van Maartcn's geestelijken groei.
Als eens een dominee Maarten verwijt, dat bij
blootshoofds en barrevoets loopt, ir. strijd met de
inzettingen van de Christelijke maatschappij, dan
is het antwoord van Maarten: „Om c'c waarheid
te zeggen, ik heb al zooveel moeten hooren wat
niet mag, dat ik ook wel eens zou willen hooren
wat wel mag".
Dit is een scherp en terecht verwijt Nog scher
per is de typeering van Van Schendel bij het
wederwoord van den predikant: „Toen dc dominee
sprak hoorde Maarten dadelijk den toon waar
van hij niets verwachtte". Dan knikt Maarten en
antwoordt niet Dat is zeker begrijpelijk. En een
dergelijke situatie komt zeker ook wel voor. Maar
toch, hoe sterk zou dc strijd van Maarten aan
diepte en waarheid hebben gewonnen, als er on
der al de menschen van zijn omgeving naast de
godsdienstig oppervlakkige tante Jans nog één
begrijpend Christen of Christin bad gestaan, die
op eenvoudige wijze over tien vollen rijkdom van
dén Christus der Schriften uit eigen ervaring had
kunnen spreken.
Ik bedoel daarmee allerminst van Van Schen
del een bckecringsgeschiedenis te verlangen. Ook
dan nog had bet water bet kunnen winnen. Maai
de groei naar bet oppervlakkige scbijn-Chrlsten-
dom van de daad, dat in wezen de gehoorzaam
heid aan dc openbaring verloochent, zou dan
scherper gemotiveerd geweest zijn.
Intusschon, liet is niet bevreemdend dat het
water het wint. Niet de strijd naar God, maar de
strijd naar berusting in een onontkoombaar le
venslot door een goheimzinige kracht bepaald, is
het hoofdmotief van dit boek. Die met moeite
verworven, maar tonslote wilig aanvaarde berus
ting is kenmerkend voor de laatste boeken van
Van Schendel. In liet fregatschip Johanna Maria
sterft de oude zeeman met den naam van het
schip op de lippen.
Zoo geeft tenslotte dc Waterman zich in het slot
van het boek berustend over aan hot water, na
een laatste bezoek aan hot huisje waarin zijn
vrouw woonde.
„Het was stil in dc straten, misschien door het
gure weer, pr viel regen en sneeuw dooreen. Voor
bet huisje gekomen, zag hij aan het licht achter
het gordijn, dat /.ij al thuis was. Maar de deur was
gesloten. Hij klopte en wachtte, en na een poosje
klopte hij nogmaals. Hij bukte om door den kier
van het gordijn te kijken, hij zag de kaars, die
op het tafeltje bij het beet stond. Hij klopte nog
eens. Aan twee huisjes tegenover werden ven
sters geopend, buurvrouwen keken naar buiten.
Zij spraken niet bard, maar hij hoorde dat de
ccnc zijde: Dat is die Waterman, om nog bij een
doode aan te kloppen.
De bond, die aan zijn voeten stond, schudde
zich de sneeuw van de haren. Rossaart dacht; Nu
begrijp ik het, aJ net zoo alleen in de wereld.
Hij kee.k nog eens door de kier, maar hij zag al
leen de kaars. Toen ging hij en zijn voetstappen
klonken.
Er was geen monsch aan de kade toen hij los
maakte en liet zeil heesch. Hij wist, dut hot
koud was en dat zijn hand wel stijf moest zijn,
maar het roer luisterde willig. Hij zou maar met
den stroom meevaren, want hier had hij niets
te doen.
Ter hoogte van dc oude schans aan dc bocht,
met het licht van Sleeuwijk schuin tegenover,
blafte de bond. Rossaart dacht, dat hij iets zog
cn koek rond, maar hot was te donker, hij kon
alleen het. zeil onderscheiden togen de lucht.
Plotseling bogon de hand woedend te blaffen,
zonder ophouden, mot den kop buiten boord ge
strekt. Even riep hij brommend heen en weer
maar bij den mast begon hij weer feller. Rossaart
hoorde een plons. Hij richtte zich op, bij sprong
111 het water, terwijl hij sprong beducht hij, dat
hij bet zeil had moeten laten zakken. Maar hij
moest nu bet dier zien te krijgen en mot een
paar slagen bail bij liet bij den nek. Het zeil was
ook niet ver af, hij zwom er heen en greep de
schuit vast aan hol lage boord.
Jan II. Eekhout.
Mislukt of niet mislukt?
De heer P. A. de Rover verzocht ons het woord
„mislukt" in verband met zijn roman Door Don
ker en Dood terug te nemen.
Dc lezer herinnert zich wellicht dat wij onlangs
een gunstige recensie gaven van zijn jongensboek
De Waterreus.
We achten het gelukkig, dat deze schrijver tot
zijn oorspronkelijk werk was teruggekeerd, „na
zijn mislukte roman".
L>c heer Do Rover vraagt ons nu ietwat naief,
of wij de vele goodc recensies niet hebben gele
zen over zijn roman.
Inderdaad hebben wij er eenige onder oogen ge
had, al zijn wij niet gewend ons voor de boekbe
sprekingen in deze kolommen tc oriënteeren bij
anderen.
Wij kunnen echter het geval niet anders zien,
dan dat de heer De Rover zich over het paard
heeft laten tillen door al die goede recensies. Is
liet voor eert jong schrijver niet beter dat hij wat
minder geloof hecht aan de vele lofuitingen waar
mee men in onze kringen nog maar al te vaak een
leesbaar christelijk verbaal overlaadt?
Om de schrijver tc bewijzen, dat wij allerminst
persoonlijk „onaangenaam" wilden zijn, willen we
gaarne hier neerschrijven, dat zijn boek o.i. een
zeer goed leesbaar volksverbaal is, doch naar lite
raire maatstaf gemeten onder de maat blijft. Ten
eerste om deze roden, dat de schrijver zich maar
lieeft laten gaan en zich geen strenge zelftucht
heeft opgelegd, wat voor het schrijven van litera
tuur nog altijd onmisbaar is.
Ten tweede omdat dc psychologie van zijn ver
haal ons zeer zwak voorkomt. Voor het overige
willen wij volstaan onze lezers, en de schrijver
niet in liet uiinst, nog eens te verwijzen naar de
vak-kundige bespreking van zijn boek in het Zon
dagsblad van 1 Oct. 1932 door onze medewerker
A. Wapenaar.
Wanneer de schrijver onthutst is over de kwali
ficatie „mislukt" willen wij hiervoor in de plaats
met genoegen „minder geslaagd" schrijven, en de
wensch uiten, dat zijn volgend boek bczonkener
zal zijn dan zijn jeugdwerk. De veel voorkomende
Jeugdzonde" op literair gebied is vergeeflijk, doch
men mag van een auteur dan toch ook verwach
ten dat hij zijn begin-werk dan ook als zoodanig
zal leeren zien.
Toen bief hij den hond uit het water en wierp
hem op het dek. Voor hem zelf was het niet mak
kelijk aan boord te komen, want de schoen gleed
tolikens af. En ter-wijl hij zich vasthield met de eene
hand, voelde hij hoe do moeheid uit de beenen
ging, het water deed hem goed.
En de hand liet los.
De schuit ging langzaam voort op de donkere
rivier met. den hond, die blafte. Den volgenden
dag, werd ze ergens in liet riet gevonden, oud en
besneeuwd, dat was de schuit van den man die
lajig op dc Merwodc had gevaren."
Laten we hel goed zien. Dit lioek eindigt niet
met zelfmoord. De oude Maarten kan nog wel den
hond redden, maar zelf niet meer aan boord
komen.
Het water neemt bom, maar in zijn laatste le-
vcnsoogcnhlik voelt hij dit zelf als een bevrijding.
Zoo geeft hij zioh berustend gewonnen aan het
water, dat zijn heelen levensloop had beheerscht.
En zoo wordt toch zijn verdrinken een welbe
wuste aanvaarding. In den strijd met het beminde
water is uit den angsligen jongen eerst de kloeke
vechter gegroeid en later, door veel lijden heen, de
berustende overwonnene.
Achter deze figuur staat het levensideaal van
Van Schendel en zijn oplossing van het levens
probleem.
Een onbestemde kracht drijft den mcnsch naar
zijn bestemming cn alleen een soort van mystieke
liefde leert hem willig tc aanvaarden en zoo in
bet leven een zekerheid te vinden, waardoor hij
beheerscht, ook als hij schijnbaar te gronde gaat.
Dit geeft liet vaste evenwicht, dat ten slotte
alles aanvaarden kan.
Het is duidelijk, dat iemand met dit levens
inzicht een groot en sterk en zeer beminnelijk
mensch kan zijn. Maar het is een leven uit een
waan. We kunnen en mogen niet voorbij zien,
fiat zoo niet geleefd wordt uit de genade, die door
<ic ondoorgrondelijke liefde van een vergevend'
God is ingcdaald in een zondige wereld
Daarom zal iemand, die door genade uit deze
genade wil leven, veel in dit bock kunnen be
wonderen, maar ook bij dc lezing zich voortdu
rend sterker belust worden, dat hier een on
christelijke levensbeschouwing met de zijne in
buising komt
D. J. GALLE.
Gilgamesj
Xoenicrisc.h-Babylonisch Epos in Twaalf
Tafelen, door Jan. H. Eekhout met een
woord vooraf cn een toel'chting van
Prof. Dr. Joh. de Groot. G. F. Callen-
bach, Nijkerk.
Het. Oud-Babylonische epos, dat hier in Neder
landse he bewerking voor ons ligt, heb ik acht jaar
Van een klein
Hongaarsch meisje
door
M. M. KaLaMEN
(Vervolg.)
„Hé, wat laat je mij schrikken," lachte moeder,
maar haar gezicht verstrakte weer, en kreeg weer
dc gewone zorgelijke plooi, die in de laatste tijd
steeds scherper geworden was. Ze nam de kinde
ren bij de hand cn liep haastig voort, de kleintjes
liepen op een drafje naast haar.
Gelukkig was de tramhalte niet. ver, zoodat er
alle kans was, dat ze droog in de tram zouden
komen. Loopen naar het Liga-gebouw was onmo
gelijk. Dc afstanden in dc stad Buda-Pest waren
daarvoor te groot.
Dc kinderen vonden die tramrit maar wat fijn!
Zo zaten niet dikwijls in de tram cn dan nu zoo'n
lange rit door een groot deel van dc stad!
Toen moeder eu kinderen bij het gebouw aan
kwamen stond er al een hecle rij menschen te
wachten. In tic wachtkamer was geen plaatsje
meer over, daarom schaarden allen zich in <le
gong op een lange rij. Er werd niet veel gespro
ken, de meeste menschen waren te moe en hadden
ook to veel zorgen aan het hoofd.
Eindelijk, na een uur wachten, kwamen Lajos
en Ilonka aan do beurt Een meneer achter een
grootc lessenaar stond moeder te woord.
Is uw dochtertje al bij de dokter geweest? Nog
niet? Dan moet dat eerst gebeuren. Gaat u die
deur rechts maar binnen, daar kunt u haar hel
pen met het kleeden en dan moet u maar wach
ten, tot de dokter u roept."
In dc kleedkamer zaten al verscheiderte moeders
met haar kinderen. Hier was men veel spraak
zamer.
„Heuseli," zei een van de moeders tegen een
andere moeder, „de kinderen hebben het er zoo
goed! Lekker eten en drinken van alles volop!
Mooie kleeren! En de menschen zijn daar zoo lief
cn aanlig voor onze kinderen! Mijn oudste meisje
is er al twee maanden. En weet wat ze mij de
vorige week schreef? Moeder, ik kom nog niet
terug, hoor! Vader en moeder in Hollandia vinden
het goed, dat ik nog een hcele tijd blijf. Ik heb
het hier zóó goed. Het is hier net Luilekkerland 1"
„Nou, nou, dat zul wel wat overdreven zijn,
van dat Luilekkerland!"-
„Maar, als het er haar niet zoo goed beviel, zou
ze niet zoo graag willen blijven! Ik zeg maar,
dat ze het er heel goed hebben."
„Zoo, kleine meid, wou jij ook naar die lieve
menschen?" vroeg de praatgrage vrouw aan
Ilonka, die al die tijd met grootc oogen naar het
.verhaal over Luilekkerland had zitten luisteren.
„Moet jij daar ook naar toe?" En dan tot moeder:
„dat zou voor haar niet kwaad zijn, ze ziet er
maar heel zwakjes uit, en zoo bleek!"
Weer ging der deur van de dokterskamer open,
en kon de juffrouw met haar jongste kind naar
Linnen.
En toen was Ilonka aan de beurt.
De dokter was een vriendelijke man, met een
zachte Btem. Dit de wijde zakken van zijn witte
jas haalde hij zijn stethoscoop en hamertje en
begon dc rug tc onderzoeken. Telkens, als hij
meende, dat er een zwak plekje was, zette hij
een zwart kruisje op de rug. Gelukkig leek de
rug niet veel op een landkaart, toen dc dokter
met zijn onderzoek klaar was. Dat was een lieele
geruststelling voor mreder, dat er maar weinig
zwakke plekjes waren.
„Is het wel noodig, dokter, dat zc weggaat? Of
kan zc wel hier bij ons blijven?" vroeg moeder
met angstige stem.
Dokter knikte eens vriendelijk tegen Ilonka en
zei: „Hoor eens, Moeder, het is zeer zeker noodig,
dat ze weggaat. Het kind is nog niet ziek geluk
kig, maar wel heel zwak. Als ze een tijd heel
goede voeding geniet, zal ze weer flink worden.
Wees blij, dat je meisje gaan mag. U houdt uw
jongen toch bij U, want die heeft het niet noodig.
En dan, het is maar voor eenige maanden, dan
krijgt U haar weer flink en krachtig terug! Ten
minste, voegde hij er lachend bij, als ze nog wel
terugkomen wil; de meeste kinderen vinden het
eoo prettig in Holland, dat ze er wel altijd wil
len blijven.
Ik zal dc papieren invullen, dan kan zc met de
eerstvolgende trein al weggaan; hoe eer, hoe beter
voor haar en voor U. En dan zou ik U aanraden,
höt haar maar kort te laten knippen, en dan heb
ik hier het adres van den dokter, «lie haar zal in
enten. dat moet altijd gebeuren, en zoo spoedig
mogelijk! Ziezoo, kleed haar nu maar vlug aan
cn ik verzeker U, dat IJ er nooit spijt van zal heb
ben, dat de kleine meid naar Holland gaat!"
Ons drietal verdween en ging nu weer naar den
meneer achter de lessenaar.
„Zoo, zoo, met de volgende trein al? Veel plaat
sen heb ik niet meer, maar het moét dan maar.
Denkt U eraan, dat is al Zaterdag over acht
dagen! Zorgt U maar gauw voor de inenting, en
maakt, dat alles, wat op dit papier staat, vlug in
orde is. U krijgt de volgende week alles toege
stuurd, wat ze voor de reis noodig heeft. Als *t u
bliot."
Heel vlug ging de meneer verder met schrijven
want cr wachtte al weer een andere moeder.
Had moeder lang jc-aarzeld, eer zij tot de groote
stap overgegaan was, nu ging alles vlug in zijn
werk. Dezelfde dag nog ging het naar dc kapper.
Lajos schaterde van pret, toen Ilonka terug kwam
met haren .bijna zoo kort als de zijné. Moeder
vond het wel jammeer van de mooie vlechten, en
Zus keek heel sip. maar het was toch beter zóó
en in de trein veel gemakkelijker. Don anderen
dag werd ze ingeënt. Broer was maar blij, dat
hij niet van die prikken in zijn arm kreeg.
De andere dagen vlogeen om. Gelukkig maar,
want het werd Moeder zoo droef te moede, als
zij eraan dacht, dat over eenige dagen haar kind
al zoo ver van iaar af zou zijn en dat ze haar
dan in zoo langen tijd niet zou weerzien! Maar
de kinderen mochten daarvan niets merken. Op
gewekt praatte zi; met Ilonka over Luilekker
land, zóó, dat zel^s het kind er naar ging ver
langen. Toch kwamen haar telkens de tranen in
de oogen, als zij er aan dacht, dat ze in zoo langen
tijd haar moeder en Lajos niet zien zou. Hoe goed
die vreemde menschen ook voor haar zonden zijn,
ze konden toch nooit zoo lief wezen voor haar
ate haar eigen moeder
Zate rdagmorge n.
Wat een menschen vulden de wachtkamers \an
het groote Oosterstation van Boeda Pest! Maar
nauwelijks sloeg de klok 11 uur, of een laatste af
scheid moest haastig worden genomen, want dc
kinderen werden verzameld in een aparte wacht
kamer, om daar te worden opgesteld in evenveel
groepen als er wagons in de trein waren. En toen
gingen dc kinderen groep voor groep naar de ver
schillende wagens, waar de begele'dsters klaar
stonden om dc kinderen een plaatsje te geven.
Vlug werd de weinige bagage neergezet en alle
kinderen snelden naar de raampjes. Soldaten
plaatsten zich langs de trein en toen de deuren
van de wachtkamers werden geopend verdrongen
de achterblijvende ouders en vrienden zich op het
perron, om een laatste groet te brengen en te
krijgen.
Nog een paar minuten en de trein zou vertrek
ken. Plotseling zette de muziek het plechtige
Magyar Hvmnus, het Volkslied in, en met door
tranen verstikte stem, zongen allen hun geliefd
lied mede. Nog een laatste kus, enAchteruit"!
„Achteruit!" klonk het commando der soldaten.
Een snerpende gil van de eerste locomotief klonk
over het perron, en vlak daarop, als antwoord, het
gegil van de tweede, die achter aan de trein was
gekoppeld. Steunend en puffend zetten de locomo
tieven zich in beweging. Heel langzaam, maar
toch, de trein vertrok. De kinderen nam hij mede,
de ouders liet hij achter!
Heviger werd het gewuif en harder klonk het
geroep. Verward klonken namen en afscheidsgroe
ten dooreen. „Dag! Dag! Schrijf maar gauw!"'
Sneller en sneller ging de trein Kinderen en
achtergeblevenen wuifden elkander nog toe, ook
toen er niets meer te onderscheiden was.
Langzaam gingen de kinderen van de raampjes
weg, zochten hun bagage op cn daarna hun bed.
Ja, werkelijk hun bed! Er waren geen banken in
de trein, maar bedden .telkens twee boven elkaar.
In oorlogstijd waren deze wagons gebruikt, om
gewonde soldaten te vervoeren; nu waren ze in
gebruik voor de kinderen.
Zoo was Ilonka op /eis! Drie dagen zou de reis
duren! Zonder uitstappen! Zoo'n lange reis was
toch eigenlijk wel leuk!
in de trein.
Ilonka koek eens rond.
„O", dacht zij verwonderd, al de andere meis
jes zijn al van de raampjes weg. Zo staan allemaal
bij hun bed en pakken hun reiszak uit. Dat moet
ilk zeker ook doen."
„Maar, waar is mijn bed ook weer?" dacht ze
verschrikt. Ze was .leelemaal vergeten, waar ze
stra'-.s in de haast haar reiszak gelegd had.
Daar zag ze, dat een groot meisje, op een bed
in het midden van de wagon, haar wenkte en haar
lachend iets toeriep.
Ilonka lachte terug; zij wist misschien wel
waar haar bed was.
Voorzichtig stapte ze naar het meisje toe. Hè,
wat wiebelde die trein! Bijna rolde ze om. Juist
hobbelde de trein over een wissel. Ze probeerde
nog, zich aan een van de bedstijlen vast te grij
pen. Mis! Bom, daar zat ze! En lang niet zacht,
hoor! Wat waren die planken hard!
Met moeite heesch ze zich aan de bedstijl, die
baar zooeven ontsnapt was, overeind. Haast ging
ze weer! Gelukkig, ze was er!
(Wordt vervolgd)
Wie zegt het 't eerst
(Grappige vragen om op te geven)
In welke glazen kan men het beste schenken'
(In leege glazen).
Welke dracht komt overal voor? (Tweedracht)
Welke dracht is voor velen het moeilijkst te
bewaren? (Eendracht).
Wie is de vlugste schilder? (De spiegel).
Wat bevat het vuur, het water en de aarde,
dat niet in de lucht voorkomt? (De letter r).
Waarom doet de haan zijn oogen dicht, als
hij kraait? (Omdat hij zijn boodschap uit het
hoofd kent).
Welke pet is hei lawaaierigst? (De trom pet).
Welke tijd wordt zelfs door den groolsten
luiaard het ijverigst benut? (De maal tijd).
Wanneer kan men aan een worst zien, wat
het voorste- en wat het achtenste deel is? (Wan
neer men haar over den schouder hangt).
Welk dier lijkt het meest op de wolf? De
wolvin).
Waarom kijkt de hans om, als hij door den
jager achtervolgd wordt? (Omdat hij geen oogen
van achteren heeft).
Van welke- boom is
dit blad?
Een moeilijk geval
Een Engelschman bezat prachtige renpaarden.
Hij zette in zijn testament, dat hij zijn paarden
onder zijn drie zoons wilde verdeelen, zoodanig,
dat de jongste zoon, de helft van 't aantal zou
krijgen, de tweede zoon 1/3 en dc oudste 1/9. Als
je nu weet dat die man 17 paarden bezat, dan
klinkt dit besluit wel heel vreemd, want hoe kan
je nu de helft van 17 paarden krijgen? De zoon6
wisten er dan ook geer raad mee, toen ze moesten
gaan doelen en gingen naar den rechter om hulp.
Deze beloofde den volgenden dag zelf te komen
en inderdaad kwam hij, zelf ook te paard en stelde
al' direct voor, dit paard maar te voegen bij hei
aantal der te verdoelen paarden, zoodat er nu
dus 18 waren.
En wat gebeurde nu?
De jongste broer kreeg: de helft van 18 paard-m
9 paarden. No 2 kreeg ook precies wat hem
toekwam nl. 1/3 van 18 paarden 6 paarden, ten
slotte de oudste broer, zooals voorgeschreven was
1/9 van 18 paarden 2 paarden.
En kijk nu eens wat wonderlijk, let goed op:
No. 1 kreeg 9 p.; no. 2 kreeg 6 p.; no. 3 kreeg 2 p.,
te zamen 17 paarden.
Hoe was dat nu in zijn werk gegaan? De knapne
rechter reed zeer /oldaan op zijn eigen paard weer
naar huis toe, nadat hij zijn Joon in geld ontvan
gen had. Ba ra, wat is dat?
T5