JEUGD VOOR DE VAN BOEKEN vEM WÊÈk EN SCHRIJVERS (Slot.) „De Waterman" door Arthur van Schendel. Rotterdam, Nijgh en van Ditmar N.V., 1933. Als voorbeeld van zijn stijl geef ik een bladzijde die de dijkbreuk toekent, waarbij zijn moeder eu zusje het leven verliezen. „Na den middag word het stiller in het dorp. Het geluid van den ijsgang konk nu aanhoudend en in de kerk zongen vrouwen de gezangen. Met andere jongens droeg Maarten de kannen koffie naar de dijk. Tegen donker riep de schout hem en beval met den ratel bekend te maken, dat bet iedereen geraden was in het schoolhuis en in de pastorie den nacht door te brengen. Laat in den avond, toen bij naar huis zou keeren werd er ge zegd, dat het bij Gameren begon in te loopen. Maarten ontwaakte door huilend geroep. Hij sprong de trap af. de tante die achter hem kwam greep hem bij zijn buis en trok hem terug de treden op voor het water binnenstroomde over de onderdeur. Hij worstelde, hij wilde er uit naar het gillen van zijn moeder en zijn zusje buiten. Het water steeg snel in de kamer, ook de grootmoe der greep hem, hij werd naar boven getrokken. Hij klom voor het dakvenster, hij schreeuwde van hetgeen hij zag. Ken berg van ijsschotsen stortte tegen bet li nis, dat kraakte en schudde dat de dakbinten braken, de pannen vielen. De klok luidde gedurig, hij hoorde buiten te stem van den schout. Kr waren mannen op het dak, die met bijlen aan het venster begonnen te slaan en de spanen wegrukten. Een grootc hand greep hem en trok hem door het gat, hij werd langs de lad der naar beneden gelaten, en viel in de schuit. Hij zag ijs overal, opgestapeld, kantelend, voort gestuwd, ginds den toren en daken, maar nergens land, norgen don dijk. Hij stond rechtop en hij zocht, er was niets dan watef en ijs, ginds hui lende menschen en mannen die riepen, en overal bulkten de kooien in nood. De tante drukte hem vast onder den mantel, zij bedekte zijn lioofd, zij zeide telkens: stil rnaar. De grootmoeder riep met de handen opgeheven: Hecre, Heerc, wat hebben wij gedaan." Bezwaren Toch is er een belangrijk bezwaar te uiten tegen dit laatste boek van Van Schendel. De schrijver heeft Rossaart niet alleen wiHen teekenen in zijn strijd met het water, maar, hoewel daaraan on dergeschikt, ook in zijn botsing niet de omgeving bij het verwerven van een zelfstandig levens inzicht. We zagen boe Rossaart in aanraking komt met de groep z.g. Nieuwlichters. De denkbeelden van deze groep, hun strijd om hot bestaan en de tegen kanting die ze ondervonden en hun uiteenvallen heeft Van Schendel zeer historisch getrouw ver- werkt. Dit js uit een oogpunt van objectiviteit bij deze tamelijk verwarde groep geen geringe ver- dienste. Als Maarten met de nieuwlichters in aan raking komt, heeft bij echter zijn godsdienstige levenshouding al in hoofdzaak verworven. Daarom is belangrijker de strijd van zijn jeugd waarin dit levensinzicht het zijne wordt. Hij verwerpt dit in herhaalde botsing met de z.g. orthodoxe opvattingen van zijn omgeving. De kleine jongen komt in verzet tegen het eenzijdig dreigen met den toorn Gods en de verdoomenis. Na den dood van zijn moeder en zusje wordt Imüii een bewustzijn van persoonlijken schuld, aan deze ramp opgedrongen. Het is huieidaad wel psychologisch aanvaard- liaar, dat de kleine jongen de uiterste consequen ties trekt, en bij het liomhardement niet meer om vcrgiiilenia, maar 0111 straf bidt. Ook dat, als deze straf uitblijft, daarmee voor hem de invloed van zijn omgeving is gebroken. Tenslotte is het het goed recht van den schrij ver zijn hoofdpersoon in een dergelijk milieu te laten, opgroeien. Ook nu nog zijn er wel milieu's aan te wijzen Waarin de eenzijdige straf en verdocmenispredi- king den rijkdom van Gods liefde sterk of soms volkomen op den achtergrond dringt. Toch is dit de zwakke zijde van het hoek. Bij al deze men schen ontbreekt volledig elke poging om den kleinen eenzelvigen jongen in zijn moeilijkheden to begrijpen. De eer'ge begrijpende en meevoelen de figuur is de beminnelijke tante Jans, die geen geloof blijkt te hechten aan een God die lief heeft cji kastijdt en van haar overleden man nog de meening beeft bewaard, dat God zich niet inet alles kan bemoeien wat de menschen doen. Hier en daar blijkt trouwens ook, dat Van Schendel toch niet in staat geweest is zich volle dig in te leven in bet eenzijdig denkeu en voelen dezer menschen. Als Maarten men een Roomseh meisje gaat, laat hij den vader b.v. zegen: Je trouwt niet met een Paapsche, omdat je uit de kerk gezet zou worden; zoolang je lid.bent, hob je nog kans uitverkoren te worden, maar zetten we je uit, dan is het ge daan met je. Ik geloof niet dat iemand uit zoo'n kring op een dergelijke wijze de uitverkiezing van eeuwigheid zou nikken in den tijd. liet stemt weemoedig, dat in een zoo sober en iio sterk bock weer *ns opnieuw een algemeen heer- schend misverstand ten opzichte van de opvat tingen der orthodoxe kringen wordt versterkt, en dat ook hier weer dc schijn wordi gewekt, dat rechtzinigheid vrijwel moet samengaan met eng hartige bekrompenheid en noodeloozc hardheid. Maar tenslotte is dit nog bijkomstig. Het is van meer beteekenis voor de beoordeeling van het boek, dat dit bezwaar ook de psychologische mo tiveering raakt van Maartcn's geestelijken groei. Als eens een dominee Maarten verwijt, dat bij blootshoofds en barrevoets loopt, ir. strijd met de inzettingen van de Christelijke maatschappij, dan is het antwoord van Maarten: „Om c'c waarheid te zeggen, ik heb al zooveel moeten hooren wat niet mag, dat ik ook wel eens zou willen hooren wat wel mag". Dit is een scherp en terecht verwijt Nog scher per is de typeering van Van Schendel bij het wederwoord van den predikant: „Toen dc dominee sprak hoorde Maarten dadelijk den toon waar van hij niets verwachtte". Dan knikt Maarten en antwoordt niet Dat is zeker begrijpelijk. En een dergelijke situatie komt zeker ook wel voor. Maar toch, hoe sterk zou dc strijd van Maarten aan diepte en waarheid hebben gewonnen, als er on der al de menschen van zijn omgeving naast de godsdienstig oppervlakkige tante Jans nog één begrijpend Christen of Christin bad gestaan, die op eenvoudige wijze over tien vollen rijkdom van dén Christus der Schriften uit eigen ervaring had kunnen spreken. Ik bedoel daarmee allerminst van Van Schen del een bckecringsgeschiedenis te verlangen. Ook dan nog had bet water bet kunnen winnen. Maai de groei naar bet oppervlakkige scbijn-Chrlsten- dom van de daad, dat in wezen de gehoorzaam heid aan dc openbaring verloochent, zou dan scherper gemotiveerd geweest zijn. Intusschon, liet is niet bevreemdend dat het water het wint. Niet de strijd naar God, maar de strijd naar berusting in een onontkoombaar le venslot door een goheimzinige kracht bepaald, is het hoofdmotief van dit boek. Die met moeite verworven, maar tonslote wilig aanvaarde berus ting is kenmerkend voor de laatste boeken van Van Schendel. In liet fregatschip Johanna Maria sterft de oude zeeman met den naam van het schip op de lippen. Zoo geeft tenslotte dc Waterman zich in het slot van het boek berustend over aan hot water, na een laatste bezoek aan hot huisje waarin zijn vrouw woonde. „Het was stil in dc straten, misschien door het gure weer, pr viel regen en sneeuw dooreen. Voor bet huisje gekomen, zag hij aan het licht achter het gordijn, dat /.ij al thuis was. Maar de deur was gesloten. Hij klopte en wachtte, en na een poosje klopte hij nogmaals. Hij bukte om door den kier van het gordijn te kijken, hij zag de kaars, die op het tafeltje bij het beet stond. Hij klopte nog eens. Aan twee huisjes tegenover werden ven sters geopend, buurvrouwen keken naar buiten. Zij spraken niet bard, maar hij hoorde dat de ccnc zijde: Dat is die Waterman, om nog bij een doode aan te kloppen. De bond, die aan zijn voeten stond, schudde zich de sneeuw van de haren. Rossaart dacht; Nu begrijp ik het, aJ net zoo alleen in de wereld. Hij kee.k nog eens door de kier, maar hij zag al leen de kaars. Toen ging hij en zijn voetstappen klonken. Er was geen monsch aan de kade toen hij los maakte en liet zeil heesch. Hij wist, dut hot koud was en dat zijn hand wel stijf moest zijn, maar het roer luisterde willig. Hij zou maar met den stroom meevaren, want hier had hij niets te doen. Ter hoogte van dc oude schans aan dc bocht, met het licht van Sleeuwijk schuin tegenover, blafte de bond. Rossaart dacht, dat hij iets zog cn koek rond, maar hot was te donker, hij kon alleen het. zeil onderscheiden togen de lucht. Plotseling bogon de hand woedend te blaffen, zonder ophouden, mot den kop buiten boord ge strekt. Even riep hij brommend heen en weer maar bij den mast begon hij weer feller. Rossaart hoorde een plons. Hij richtte zich op, bij sprong 111 het water, terwijl hij sprong beducht hij, dat hij bet zeil had moeten laten zakken. Maar hij moest nu bet dier zien te krijgen en mot een paar slagen bail bij liet bij den nek. Het zeil was ook niet ver af, hij zwom er heen en greep de schuit vast aan hol lage boord. Jan II. Eekhout. Mislukt of niet mislukt? De heer P. A. de Rover verzocht ons het woord „mislukt" in verband met zijn roman Door Don ker en Dood terug te nemen. Dc lezer herinnert zich wellicht dat wij onlangs een gunstige recensie gaven van zijn jongensboek De Waterreus. We achten het gelukkig, dat deze schrijver tot zijn oorspronkelijk werk was teruggekeerd, „na zijn mislukte roman". L>c heer Do Rover vraagt ons nu ietwat naief, of wij de vele goodc recensies niet hebben gele zen over zijn roman. Inderdaad hebben wij er eenige onder oogen ge had, al zijn wij niet gewend ons voor de boekbe sprekingen in deze kolommen tc oriënteeren bij anderen. Wij kunnen echter het geval niet anders zien, dan dat de heer De Rover zich over het paard heeft laten tillen door al die goede recensies. Is liet voor eert jong schrijver niet beter dat hij wat minder geloof hecht aan de vele lofuitingen waar mee men in onze kringen nog maar al te vaak een leesbaar christelijk verbaal overlaadt? Om de schrijver tc bewijzen, dat wij allerminst persoonlijk „onaangenaam" wilden zijn, willen we gaarne hier neerschrijven, dat zijn boek o.i. een zeer goed leesbaar volksverbaal is, doch naar lite raire maatstaf gemeten onder de maat blijft. Ten eerste om deze roden, dat de schrijver zich maar lieeft laten gaan en zich geen strenge zelftucht heeft opgelegd, wat voor het schrijven van litera tuur nog altijd onmisbaar is. Ten tweede omdat dc psychologie van zijn ver haal ons zeer zwak voorkomt. Voor het overige willen wij volstaan onze lezers, en de schrijver niet in liet uiinst, nog eens te verwijzen naar de vak-kundige bespreking van zijn boek in het Zon dagsblad van 1 Oct. 1932 door onze medewerker A. Wapenaar. Wanneer de schrijver onthutst is over de kwali ficatie „mislukt" willen wij hiervoor in de plaats met genoegen „minder geslaagd" schrijven, en de wensch uiten, dat zijn volgend boek bczonkener zal zijn dan zijn jeugdwerk. De veel voorkomende Jeugdzonde" op literair gebied is vergeeflijk, doch men mag van een auteur dan toch ook verwach ten dat hij zijn begin-werk dan ook als zoodanig zal leeren zien. Toen bief hij den hond uit het water en wierp hem op het dek. Voor hem zelf was het niet mak kelijk aan boord te komen, want de schoen gleed tolikens af. En ter-wijl hij zich vasthield met de eene hand, voelde hij hoe do moeheid uit de beenen ging, het water deed hem goed. En de hand liet los. De schuit ging langzaam voort op de donkere rivier met. den hond, die blafte. Den volgenden dag, werd ze ergens in liet riet gevonden, oud en besneeuwd, dat was de schuit van den man die lajig op dc Merwodc had gevaren." Laten we hel goed zien. Dit lioek eindigt niet met zelfmoord. De oude Maarten kan nog wel den hond redden, maar zelf niet meer aan boord komen. Het water neemt bom, maar in zijn laatste le- vcnsoogcnhlik voelt hij dit zelf als een bevrijding. Zoo geeft hij zioh berustend gewonnen aan het water, dat zijn heelen levensloop had beheerscht. En zoo wordt toch zijn verdrinken een welbe wuste aanvaarding. In den strijd met het beminde water is uit den angsligen jongen eerst de kloeke vechter gegroeid en later, door veel lijden heen, de berustende overwonnene. Achter deze figuur staat het levensideaal van Van Schendel en zijn oplossing van het levens probleem. Een onbestemde kracht drijft den mcnsch naar zijn bestemming cn alleen een soort van mystieke liefde leert hem willig tc aanvaarden en zoo in bet leven een zekerheid te vinden, waardoor hij beheerscht, ook als hij schijnbaar te gronde gaat. Dit geeft liet vaste evenwicht, dat ten slotte alles aanvaarden kan. Het is duidelijk, dat iemand met dit levens inzicht een groot en sterk en zeer beminnelijk mensch kan zijn. Maar het is een leven uit een waan. We kunnen en mogen niet voorbij zien, fiat zoo niet geleefd wordt uit de genade, die door <ic ondoorgrondelijke liefde van een vergevend' God is ingcdaald in een zondige wereld Daarom zal iemand, die door genade uit deze genade wil leven, veel in dit bock kunnen be wonderen, maar ook bij dc lezing zich voortdu rend sterker belust worden, dat hier een on christelijke levensbeschouwing met de zijne in buising komt D. J. GALLE. Gilgamesj Xoenicrisc.h-Babylonisch Epos in Twaalf Tafelen, door Jan. H. Eekhout met een woord vooraf cn een toel'chting van Prof. Dr. Joh. de Groot. G. F. Callen- bach, Nijkerk. Het. Oud-Babylonische epos, dat hier in Neder landse he bewerking voor ons ligt, heb ik acht jaar Van een klein Hongaarsch meisje door M. M. KaLaMEN (Vervolg.) „Hé, wat laat je mij schrikken," lachte moeder, maar haar gezicht verstrakte weer, en kreeg weer dc gewone zorgelijke plooi, die in de laatste tijd steeds scherper geworden was. Ze nam de kinde ren bij de hand cn liep haastig voort, de kleintjes liepen op een drafje naast haar. Gelukkig was de tramhalte niet. ver, zoodat er alle kans was, dat ze droog in de tram zouden komen. Loopen naar het Liga-gebouw was onmo gelijk. Dc afstanden in dc stad Buda-Pest waren daarvoor te groot. Dc kinderen vonden die tramrit maar wat fijn! Zo zaten niet dikwijls in de tram cn dan nu zoo'n lange rit door een groot deel van dc stad! Toen moeder eu kinderen bij het gebouw aan kwamen stond er al een hecle rij menschen te wachten. In tic wachtkamer was geen plaatsje meer over, daarom schaarden allen zich in <le gong op een lange rij. Er werd niet veel gespro ken, de meeste menschen waren te moe en hadden ook to veel zorgen aan het hoofd. Eindelijk, na een uur wachten, kwamen Lajos en Ilonka aan do beurt Een meneer achter een grootc lessenaar stond moeder te woord. Is uw dochtertje al bij de dokter geweest? Nog niet? Dan moet dat eerst gebeuren. Gaat u die deur rechts maar binnen, daar kunt u haar hel pen met het kleeden en dan moet u maar wach ten, tot de dokter u roept." In dc kleedkamer zaten al verscheiderte moeders met haar kinderen. Hier was men veel spraak zamer. „Heuseli," zei een van de moeders tegen een andere moeder, „de kinderen hebben het er zoo goed! Lekker eten en drinken van alles volop! Mooie kleeren! En de menschen zijn daar zoo lief cn aanlig voor onze kinderen! Mijn oudste meisje is er al twee maanden. En weet wat ze mij de vorige week schreef? Moeder, ik kom nog niet terug, hoor! Vader en moeder in Hollandia vinden het goed, dat ik nog een hcele tijd blijf. Ik heb het hier zóó goed. Het is hier net Luilekkerland 1" „Nou, nou, dat zul wel wat overdreven zijn, van dat Luilekkerland!"- „Maar, als het er haar niet zoo goed beviel, zou ze niet zoo graag willen blijven! Ik zeg maar, dat ze het er heel goed hebben." „Zoo, kleine meid, wou jij ook naar die lieve menschen?" vroeg de praatgrage vrouw aan Ilonka, die al die tijd met grootc oogen naar het .verhaal over Luilekkerland had zitten luisteren. „Moet jij daar ook naar toe?" En dan tot moeder: „dat zou voor haar niet kwaad zijn, ze ziet er maar heel zwakjes uit, en zoo bleek!" Weer ging der deur van de dokterskamer open, en kon de juffrouw met haar jongste kind naar Linnen. En toen was Ilonka aan de beurt. De dokter was een vriendelijke man, met een zachte Btem. Dit de wijde zakken van zijn witte jas haalde hij zijn stethoscoop en hamertje en begon dc rug tc onderzoeken. Telkens, als hij meende, dat er een zwak plekje was, zette hij een zwart kruisje op de rug. Gelukkig leek de rug niet veel op een landkaart, toen dc dokter met zijn onderzoek klaar was. Dat was een lieele geruststelling voor mreder, dat er maar weinig zwakke plekjes waren. „Is het wel noodig, dokter, dat zc weggaat? Of kan zc wel hier bij ons blijven?" vroeg moeder met angstige stem. Dokter knikte eens vriendelijk tegen Ilonka en zei: „Hoor eens, Moeder, het is zeer zeker noodig, dat ze weggaat. Het kind is nog niet ziek geluk kig, maar wel heel zwak. Als ze een tijd heel goede voeding geniet, zal ze weer flink worden. Wees blij, dat je meisje gaan mag. U houdt uw jongen toch bij U, want die heeft het niet noodig. En dan, het is maar voor eenige maanden, dan krijgt U haar weer flink en krachtig terug! Ten minste, voegde hij er lachend bij, als ze nog wel terugkomen wil; de meeste kinderen vinden het eoo prettig in Holland, dat ze er wel altijd wil len blijven. Ik zal dc papieren invullen, dan kan zc met de eerstvolgende trein al weggaan; hoe eer, hoe beter voor haar en voor U. En dan zou ik U aanraden, höt haar maar kort te laten knippen, en dan heb ik hier het adres van den dokter, «lie haar zal in enten. dat moet altijd gebeuren, en zoo spoedig mogelijk! Ziezoo, kleed haar nu maar vlug aan cn ik verzeker U, dat IJ er nooit spijt van zal heb ben, dat de kleine meid naar Holland gaat!" Ons drietal verdween en ging nu weer naar den meneer achter de lessenaar. „Zoo, zoo, met de volgende trein al? Veel plaat sen heb ik niet meer, maar het moét dan maar. Denkt U eraan, dat is al Zaterdag over acht dagen! Zorgt U maar gauw voor de inenting, en maakt, dat alles, wat op dit papier staat, vlug in orde is. U krijgt de volgende week alles toege stuurd, wat ze voor de reis noodig heeft. Als *t u bliot." Heel vlug ging de meneer verder met schrijven want cr wachtte al weer een andere moeder. Had moeder lang jc-aarzeld, eer zij tot de groote stap overgegaan was, nu ging alles vlug in zijn werk. Dezelfde dag nog ging het naar dc kapper. Lajos schaterde van pret, toen Ilonka terug kwam met haren .bijna zoo kort als de zijné. Moeder vond het wel jammeer van de mooie vlechten, en Zus keek heel sip. maar het was toch beter zóó en in de trein veel gemakkelijker. Don anderen dag werd ze ingeënt. Broer was maar blij, dat hij niet van die prikken in zijn arm kreeg. De andere dagen vlogeen om. Gelukkig maar, want het werd Moeder zoo droef te moede, als zij eraan dacht, dat over eenige dagen haar kind al zoo ver van iaar af zou zijn en dat ze haar dan in zoo langen tijd niet zou weerzien! Maar de kinderen mochten daarvan niets merken. Op gewekt praatte zi; met Ilonka over Luilekker land, zóó, dat zel^s het kind er naar ging ver langen. Toch kwamen haar telkens de tranen in de oogen, als zij er aan dacht, dat ze in zoo langen tijd haar moeder en Lajos niet zien zou. Hoe goed die vreemde menschen ook voor haar zonden zijn, ze konden toch nooit zoo lief wezen voor haar ate haar eigen moeder Zate rdagmorge n. Wat een menschen vulden de wachtkamers \an het groote Oosterstation van Boeda Pest! Maar nauwelijks sloeg de klok 11 uur, of een laatste af scheid moest haastig worden genomen, want dc kinderen werden verzameld in een aparte wacht kamer, om daar te worden opgesteld in evenveel groepen als er wagons in de trein waren. En toen gingen dc kinderen groep voor groep naar de ver schillende wagens, waar de begele'dsters klaar stonden om dc kinderen een plaatsje te geven. Vlug werd de weinige bagage neergezet en alle kinderen snelden naar de raampjes. Soldaten plaatsten zich langs de trein en toen de deuren van de wachtkamers werden geopend verdrongen de achterblijvende ouders en vrienden zich op het perron, om een laatste groet te brengen en te krijgen. Nog een paar minuten en de trein zou vertrek ken. Plotseling zette de muziek het plechtige Magyar Hvmnus, het Volkslied in, en met door tranen verstikte stem, zongen allen hun geliefd lied mede. Nog een laatste kus, enAchteruit"! „Achteruit!" klonk het commando der soldaten. Een snerpende gil van de eerste locomotief klonk over het perron, en vlak daarop, als antwoord, het gegil van de tweede, die achter aan de trein was gekoppeld. Steunend en puffend zetten de locomo tieven zich in beweging. Heel langzaam, maar toch, de trein vertrok. De kinderen nam hij mede, de ouders liet hij achter! Heviger werd het gewuif en harder klonk het geroep. Verward klonken namen en afscheidsgroe ten dooreen. „Dag! Dag! Schrijf maar gauw!"' Sneller en sneller ging de trein Kinderen en achtergeblevenen wuifden elkander nog toe, ook toen er niets meer te onderscheiden was. Langzaam gingen de kinderen van de raampjes weg, zochten hun bagage op cn daarna hun bed. Ja, werkelijk hun bed! Er waren geen banken in de trein, maar bedden .telkens twee boven elkaar. In oorlogstijd waren deze wagons gebruikt, om gewonde soldaten te vervoeren; nu waren ze in gebruik voor de kinderen. Zoo was Ilonka op /eis! Drie dagen zou de reis duren! Zonder uitstappen! Zoo'n lange reis was toch eigenlijk wel leuk! in de trein. Ilonka koek eens rond. „O", dacht zij verwonderd, al de andere meis jes zijn al van de raampjes weg. Zo staan allemaal bij hun bed en pakken hun reiszak uit. Dat moet ilk zeker ook doen." „Maar, waar is mijn bed ook weer?" dacht ze verschrikt. Ze was .leelemaal vergeten, waar ze stra'-.s in de haast haar reiszak gelegd had. Daar zag ze, dat een groot meisje, op een bed in het midden van de wagon, haar wenkte en haar lachend iets toeriep. Ilonka lachte terug; zij wist misschien wel waar haar bed was. Voorzichtig stapte ze naar het meisje toe. Hè, wat wiebelde die trein! Bijna rolde ze om. Juist hobbelde de trein over een wissel. Ze probeerde nog, zich aan een van de bedstijlen vast te grij pen. Mis! Bom, daar zat ze! En lang niet zacht, hoor! Wat waren die planken hard! Met moeite heesch ze zich aan de bedstijl, die baar zooeven ontsnapt was, overeind. Haast ging ze weer! Gelukkig, ze was er! (Wordt vervolgd) Wie zegt het 't eerst (Grappige vragen om op te geven) In welke glazen kan men het beste schenken' (In leege glazen). Welke dracht komt overal voor? (Tweedracht) Welke dracht is voor velen het moeilijkst te bewaren? (Eendracht). Wie is de vlugste schilder? (De spiegel). Wat bevat het vuur, het water en de aarde, dat niet in de lucht voorkomt? (De letter r). Waarom doet de haan zijn oogen dicht, als hij kraait? (Omdat hij zijn boodschap uit het hoofd kent). Welke pet is hei lawaaierigst? (De trom pet). Welke tijd wordt zelfs door den groolsten luiaard het ijverigst benut? (De maal tijd). Wanneer kan men aan een worst zien, wat het voorste- en wat het achtenste deel is? (Wan neer men haar over den schouder hangt). Welk dier lijkt het meest op de wolf? De wolvin). Waarom kijkt de hans om, als hij door den jager achtervolgd wordt? (Omdat hij geen oogen van achteren heeft). Van welke- boom is dit blad? Een moeilijk geval Een Engelschman bezat prachtige renpaarden. Hij zette in zijn testament, dat hij zijn paarden onder zijn drie zoons wilde verdeelen, zoodanig, dat de jongste zoon, de helft van 't aantal zou krijgen, de tweede zoon 1/3 en dc oudste 1/9. Als je nu weet dat die man 17 paarden bezat, dan klinkt dit besluit wel heel vreemd, want hoe kan je nu de helft van 17 paarden krijgen? De zoon6 wisten er dan ook geer raad mee, toen ze moesten gaan doelen en gingen naar den rechter om hulp. Deze beloofde den volgenden dag zelf te komen en inderdaad kwam hij, zelf ook te paard en stelde al' direct voor, dit paard maar te voegen bij hei aantal der te verdoelen paarden, zoodat er nu dus 18 waren. En wat gebeurde nu? De jongste broer kreeg: de helft van 18 paard-m 9 paarden. No 2 kreeg ook precies wat hem toekwam nl. 1/3 van 18 paarden 6 paarden, ten slotte de oudste broer, zooals voorgeschreven was 1/9 van 18 paarden 2 paarden. En kijk nu eens wat wonderlijk, let goed op: No. 1 kreeg 9 p.; no. 2 kreeg 6 p.; no. 3 kreeg 2 p., te zamen 17 paarden. Hoe was dat nu in zijn werk gegaan? De knapne rechter reed zeer /oldaan op zijn eigen paard weer naar huis toe, nadat hij zijn Joon in geld ontvan gen had. Ba ra, wat is dat? T5

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1935 | | pagina 12