ZONDAGSBLAD
kleu^etkranfje
Voor knutselaars
'N BOEKOMSLAG
Wc beginnen met twee rechthoeken te snijden
van karton groot 28 X 20 cm. Als je 't hebt 'n
strookje leerbord, 28 X Heb je geen leerbord,
neem dan dun karton of heel stevig papier. Leg
nu deze rechthoekige stukken karton als op de
teekening. 't Strookje leerbord komt dus tusschen
(le groote rechthoeken. Onder leerbord en groote
rechthoeken het buiten scharnier. Goed instnecren
cn vastplakken, overstekende stukjes omslaan.
Nu het binnen scharnier 5 c.m. breed en 28 c.m.
lang. Langs de ronden van de groote rechthoeken
goed niet de stompe punten van de schaar in
drukken. Nu de hoekjes zooals je bovenaan links
op de teekening ziet. Hoekjes cn scharnieren van
linnen. Aan den buitenkant doen we marmer, zie
onderaan op de teekening. Overstekende randen
omslaan. Voor binnenvlak 'n lichter papiertje
27 X 19 c.m. dus randjes van y2 c.m.
Oplossing
van de rebus in het vorige nummer
Het menschenhart heeft zulk een tal van raad
selen en geheimen, dat het dikwijls de grootste
kunst is om zich in het eigen hart een weg te
banen.
Letterraadsel
Mijn geheel bestaat uit 15 letters en stelt voor
Oen manier van doen op den zandgrond, waarbij
twéé derden der akkers met rogge en de rest
met andere gewassen bezaaid wordt.
X 1
l^"4 B o u fiül I 7- E =L
Een dubbeltje op reis
door
RIEK v. d. L.
(OM VOOR TE LEZEN)
I.
O, die donkere holte van Moeders huis
houdportemonnee! Wat is het daar altyd
vol en benauwd!
Veel geldstukjes zijn daar bij elkaar. Cen
ten, dubbeltjes, kwartjes, één gulden, één
rijksdaalder en dan nog een halfje.
Moeder heeft haar portemonnee, die an
ders altijd netjes in de buffetla ligt nu per
ongeluk bovenop het buffet laten liggen.
Ja, en dan nog wel open ook!
„Nou, nou," zegt de gulden. „Gelukkig
hoor, dat we eindelijk eens een beetje lucht
krijgen. Ik ben hier nu al zoo lang opgeslo
ten geweest en altijd als er iemand hier
weggehaald wordt, word ik maar voorbij
gegaan. 'k Heb al heele reeksen van jullie
soort hier meegemaakt, die allemaal allang
weer vertrokken zijn, maar ik schijn hier
wel voor altijd opgesloten te zitten."
„Wat mijn soort betreft, heb je het toch
mis, mannetje!" zegt de groote dikke rijks
daalder. „Ik ben van zeer deftige familie.
Er zijn maar weinigen van mjjn soort. Ik
ben zeer veel waard!"
O O O. Een zacht gekreun wordt ge
hoord. Dat is het arme halfje, dat vlak on
der de rijksdaalder ligt en by na plat ge
drukt wordt.
„Ik merk niets van die vrijheid," steunde
het benauwd. „Wilt U niet een klein beetje
opschuiven Mijnheer Rijksdaalder? Ik kan
het haast niet meer uithouden. U bent zoo
zwaar!"
„Houd je mond, kleine rakker! Wat vér-
beeld jij je wel om my aan te spreken. Ik,
die van adel ben,door zoo'n onwaardevol
klein wezentje als jy bent!
Het is heel natuurlijk, dat je daar ligt.
De grooten moeten door de kleinen gedra
gen worden!"
Het halfje dacht dat het net andersom
moest zijn. De kleinen door de grooten ge
dragen! Maar het kon niets meer zeggen,
want de rijksdaalder begon een verhaal te
vertellen en dan zwegen alle anderen als
muizen.
„Nu," zegt de Rijksdaalder, ,,'k zal jullie
vertellen, hoeveel ik wel waard ben!"
„Ik lag eens, 'k denk dat mijn baas, de
boekenjood een goede bui had; op de hoek
van het boekenstalletje. Ik lag daar werke
lijk prachtig, tusschen allerlei geleerde boe
ken in en ik koesterde me in de zon, die
heerlijk warm scheen. Ik zal wel mooi ge
glommen hebben, want ik had er plezier in!
Opeenszeg! Daar schuift er een hand
over de tafel en ik glijd erin en verdwijn
dan meteen in een donker, maar zacht hol.
Een poosje later word ik daar weer uit
gehaald en zag ik het gezicht van een oude
grimmige kerel vlak bij meHij lachteHet
was griezelig om te zien, hoe zijn stompjes
bruine tanden uit zijn mond staken. Toen
sprak hij mij aan.
„Ha, jij bent een beste. Jou kan ik ge
bruiken! Je hebt er goed aan gedaan zoo
gewillig mee te gaan, want, man, het was
toch maar een gevaarlijk spelletje! Had je
dat ook in de gaten? Maar nu ben je van
mijn. En ik kan je gebruiken, dat verzeker
ik je! Je bent me goud waard".Ja! dat
zei die: je bent me goud waard!"
„O OO zucht het halfje.
(Volgende week verder.)
Koe-koek
Koe-koek,
Trouw' knecht,
Zeg recht,
Zeg waar
Hoe-veel jaar.
Hoe-veel maanden,
Hoe-veel we-ken,
Zal ik nog
Dit vers-je spre-ken,
'k Heb zoo lang
Naar je nest-je ge-ke-ken.
Nee, Piet,
'k Zeg het niet,
Je bent niet zoet en je bent wel stout.
Om-dat je nooit je mond-je houd!
15
1 Romeinsch getalmerk voor 5000.
2 Drijvende woning of schuit, dienende tot
verblijf voor kermisreizigers, poldergasten, enz.
5 Oogvormig gedraaid snoer of lint om er iets
door te steken of in te hechten.
Gedeeltelijk door land ingesloten zee, waar
de schepen een ligplaats hebben en min of
meer tegen wind cn stroom beveiligd zijn.
5 De meestal ijzeren stangen waaraan de wie
len van een wagen draaien.
0 Zekere holtedieren, met een zacht, doorschij
nend lichaam, meestal van poliepen afkomstig.
7 Fabelachtig diertje met vurige oogen, gesple
ten tong en meestal met vlecrrnuisvleugels.
8 Berrie
9 Vroegere ambtenaren, door den landsheer met
de rechtspraak in een zekere landstreek belast
10 Gevlochten teenen korven, waarin aardewerk
vervoerd wordt.
11 Langbeenige mug, die veel schade aan do
jonge graanplantjcs toebrengt; ook engerling.
12 De beide aspuntcn, waarop de aarde in een
etmaal draait.
13 F.en hoogstammige boom met langgestecldc
blaren, die zich uiet don minsten wind ra
telend bewegen.
14 Vnicht wier zaden ondqr een stevig vlies door
een vleezig of saprijk vruchtmoes omgeven
zijn.
15 Romeinsch cijfer voor het getal 50.
Kunstjes en Spelletjes
BLINDEN-MARSCH
De spelers gaan naast elkaar op de streep staan,
Er wordt een paal of een aiider voorwerp aange-
wozen, waar zij naar toe moeten loopen. Vóór do
tocht begint worden zij echter geblinddoekt. Op
een teeken gaan zij op marsch, op de maat. Na
een aantal stappen wordt halt bevolen, cn wio
zich dan het dichtst bij het aangewezen punt be
vindt, heeft gewonnen.
behoorende bij
NIEUWE LEIDSCHE COURANT
ZATERDAG 5 JANUARI - No. 1
JAARGANG 1935
Vlied in Egypte
vlied in Egypte.
Herodes zal
indekei
Vlied in Egypte!... wij schrikken toch wel even
op, wanneer wij deze woorden lezen, zoo kort na
den heiligen nacht, waarin een menigte des he-
melschen heirlegers de rijke beteekenis van den
geboren Christus bezongen had in het engelenlied:
„Eere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op
aarde, in de mensclien een welbehagen!" Wat heer
lijke dingen worden vóór en na de gel»oortc van
het Kindeke in de eerste twee noofdstukken van
Lukas gezegd. Gabriëls woord tot Maria komt
ons hier voor de aandacht: „Deze zal groot zijn en
de Zoon des Allerlioogsten genaamd worden; en
God de Heere zal Hem den troon van zijnen vader
David geven; cn Hij zal over het huis Jakobs
koning zijn jn der eeuwigheid, en zijns koninklijks
zal geen einde zijn",.... welk een majesteit cn
heerlijkheid! Hoe veelbelovend was ook de profetic
van Zacharias, dat God in Hem opgericht bad
een Hoorn der zaligheid, die, wel verre van hen
uit den weg te gaan, alle vijanden neerstoot en
de baan voor zich vrijmaakt. Ja, de priester bad
Hem genoemd den Opgang uit de hoogte, die door
geen menschénmacht in zijn triomfeerenden loop
te stuiten is. En hoe had Simeon Hem verheerlijkt
door Hem aan te wijzen als een licht ter verlich
ting der heidenen en tot heerlijkheid van Israël.
Het is een en al ongekende glorie.
Een glorie, die nog verhoogd was door het be
zoek der Wijzen uit het Oosten, die Hem hun
hulde betuigden door hun kostbare geschenken
van goud, wierook en myrrhc en door hun knieval
voor Hem als der. Koning der Joden.
En nn opeens de vernedering eener vlucht!
Ilct contrast is heel scherp.
En 't was heel erg voor Maria en Jozef.
Zelden is cr een zoo zware geloofsbeproeving
met glans doorstaan. Wat zou er nu terecht ko
men van al die rijke beloften? Moest die vlucht
niet een streep hale.i door de schitterende toe
komst, die aan het Kindeke voonspeld was?
Mochten zij wel in ballingschap gaan? En dan
nog wel in het donkere Egypte? God kon het
Kindeke toch ook wel op andere wijze tegen de
moordplannen van Ilerodes beschermen, niet
waar? Hij was machtig om door één wenk de met
den dolk gewapende hand te verlammen?Jozef
en Maria houden zich met zulke menschelijke over
leggingen geen oogenbliK op, zij kennen de ge
hoorzaamheid des geloofs, zij maken zich terstond
op om den onbegrepen tocht Ie aanvaarden, cn
geven ons zoo een bartonngrijpeml schouwspel te
zien, dat wij met één fel woord kunnen beschrij
ven: Jezus op de vlucht!
't Is ook voor ons, die zooveel eeuwen later
leven een hoogst pijnlijk probleem, zij het in
ecnigszins anderen zin dan voor Maria en Jozef.
Bij Jezus behoorde immers, vooral na Zijn verhoo
ging, majesteit cn heerlijkheid, die door niets
verdonkerd kan worden. Wij zingen telkens weder
uit volle borst, dat elk der vorsten zich voor Hem
zal buigen en voor Hem neder zal vallen, om Hem
den lof te betuigen, die Ilij waardig is. En waar
lijk, alle macht is Hem gegeven in den hemel cn
op de aarde, Hij draagt op kleed en dij den vol-
heerlijkcn naam van Koning der koningen cn Heer
der heeren. Zijn koninkrijk is bestemd om eenmaal
de uiterste einden der aarde te omvatten. Hij is
in gansch bijzonJercn zin do Koning zijner kerk,
die Hij beschermt en behoedt. Hij heeft tot troost
van zijn volk zelfs macht over het rijk der duister
nis, zoodat wij Hem dagelijks vertrouwend mogen
vragen: „Verlos ons van den boozc". Hij draagt
vele koninklijke hoeden op 't hoofd en gaat in
zijn evangelie de ganschc wereld door overwin
nende en opdat Hij overwonne. Voor Hèm moet
alle tegenstand wijken, zwichten of breken,,., cn
toch staan wij telkens voor het probleem, dnt Hij
in zijn Kerk, in zijn Koninkrijk, in zijn Volk, in
zijn Woord voor den tegenstand wijkt cn in bal
lingschap naar Egypte trekt.
't Was reeds zoo onder de oude bedeeling.
Israël is eeuwenlang verstopt geweest in bet
donkere Egypte. Dat volk was in voorbecldigen
zin reeds Gods zoon, en Mattheüs baalt dan ook
't woord van Hosea aan: „Uit Egypte heb ik mijnen
zoon geroepen." Elia werd verborgen in de dagen
van grooten afval en felle vijandschap aan do
beek Kritli. Obadja onderhield honderd profeten
van den levenden God in holen en spelonken.
David is vaak vliedende geweest voor het aange
zicht zijner wederpartijders en werd gejaagd als
een veldhoen op de hergen. En onder de nieuwe
bedeeling zien wij Paulus meermalen vluchten,
ééns zelfs in een mand, die van den stadsmuur
afgelaten werd.. In de latere eeuwen merken wij
hetzelfde op: de overwinnende Kerk, waarvan
Christus zelf het bezielende Hoofd en de regee-
rende Koning is, schrijdt waarlijk niet van triomf
tot triomf door de historie heen; zij moet telkens
wijken en haar heil in de vlucht zoeken, zij ver
bergt zich in de catacoml»en van Rome, zij ver
gadert in schuren of in 't open veld, zij vindt
soms zelfs onder de gedoopte volken geen plaats
voor het hol van den voet. zij wordt tot op dezen
dag toe in sommige landen vervolgd, verjaagd,
bedreigd, zoodat zij in ballingschap moet gaan
't is alles een nawerking van 't probleem: Jezus
op de vlucht!
Is het niet heldhaftiger stand te houden?
Neen. niet onder alle omstandigheden. Het is
zeer zeker de roeping zoowel der Kerk als der
enkelingen, om als een onbewegelijke pilaar en
vastigheid der waarheid in 't midden der wereld,
te staan, en geen duimbreed te wijken, al grimt
ook de open hel haar aan. Maar wanneer het
leven en vóórtbestaan tier gemeente van Christus
er in gemoeid is; wanneer de geest van Ilerodes
kort en goed een radicaal einde aan het Christen-
dom wil maken, dan is het niets dan bravoure
moedwillig tegen het zwaard in te loopen. het mar
telaarschap te zooken, en het aantal der bloed
getuigen weder te vermeerderen. Het is dan veel
eer plicht den ondergang te ontwijken, inplaats
van de gemeente te laten nezwijken en de mcnsch-
heid daarmede te heroover. van het zout der aarde,
dat haar behoud is.
Herodes' dolik doodt.... voor goed.
De vlucht is smartelijk,... maar tijdelijk.
Gij hebt het toch wel bemerkt, hoe God van t
begin lot het einde óók Jezus' vlucht bestuurd
hoeft? Vrarof had -li) door de Wijzen goud loten
brengen, om een verblijf in 't vreemde land voor
drie personen mogelijk te maken. Vervolgens wijs
Hij Egypte als een veilig verblijf aan, waar de
Heilige Familie ongestoord zou kunnen wonen,
omdat daar vele joodsche kolonies waren., waarhij
zij zich konden aansluiten. Bovendien reikt do
dreigende arm van He codes niet tot over de gren
zen van zijn eigen land. De veiligheid der heilige
familie werd daardoor gewaarborgd. En wat bo
venal bemoedigend was, de Heere had hun bij
het bevel om naar Egypte te vlieden de belofte
door Galiriël gegeven, dat do ballingschap niet
eindeloos zou zijn: „Vlied in Egypte, en wees
aldaar, totdat ik het u zeggen zal."
Totdat!... wanneer het einde der ballingschap
precies zou zijn. wordt hun niet dadelijk geopen
baard. Voorloopig ging hun dit niet aan. Gods
Woord is alleen een lamp voor den voet, 't is
voldoende, als het licht dier lamp valt op hot
plekske, waar wij onzen voet moeten zetten. Wij
blijven daardoor 't diepet afhankelijk van de lei
ding des Heeren, t geeft rust aan 't hart niet te
ver vooruit te zien, maar stap voor stap aan Gods
hand te wandelen. Eerst lator heeft de Heere,
wederom in een droom, Jozef doen aanzeggen:
,,Sta op. neem het Kindeke cn zijne moeder tot u,
en trek in het Tand Isrnëls, want zij zijn gestorven,
die dc ziel van het Kindeke zochten."
Evenals Israël, toen liet oen kind was, uit
Egypte teruggekeerd was door 's Heeren rechter
hand, zoo heeft Ilij ook Hem, die Israels vervul
ling is, veilig naar het land Israels teruggebracht.
Gods volk, dat zich aan zijn leiding overgeeft, cn
zich gehoorzaam laat zenden naar Egypte en laat
roepen uit Egypte, komt nooit beschaamd of te
leurgesteld uit.
Ongedeerd is het Kindeken wedergekeerd.
Ongedeerd zal ook de gemeente van Christus
door alle benauwenissen der ballingschap heenko
men, wanneer haar geweld of list bedreigen, al
gaat het nog zoo boog, baar bloed, haar tranen
cn haar lijden zijn dierbaar in Gods oog.
't Is haar cere een strijdende Kerk te zijn.
't Is haar hoop een triomfeerende Kerk te
worden.
Zij wil op Gods tijd ook een vluchtende Kerlc
zijn, wetende, dat er ook voor haar een „totdat"
is, dat geen macht ter wereld uit kan vlakken.
Zij komt er altoos weder boven-óp. God stelt haar
opnieuw in 't midden der wereld, al is zij in
Egypte begraven,... door de historie der eeuwen
schalt telkens het woord: „Uit Egypte heb Ik mij
nen Zoon geroepen!"
Des menschen leven
DIRCK PIETERSZ. PERS (plm. 1580—
plm. 1650)
Wat is doch1 des menschen leven
Een zoo zeldzaam wonder ding!
't 2 Is voorwaar te zonderling.3
Daar hij steeds in om-gedreven
Zweeft in een gestade pijrt.
Zal dit nog het leven zijn?
Als dc schipper na lang zwerven
Krijgt de haven in 't gezicht,
Wordt zijn hert daardoor verlicht,
Om aldaar weer rust te erven.
Zoo haakt ook een ieder mensch
Na (ar) liet uit-ciiul van zijn wonscli.
Blijft5 de mensch dan zoo gebonden
Aan de wcrrcld, aan de aard',
Die des mensclien ziel bezwaart?
Wordt hij daarvan zoo geschonden
Door een webli'0 dat, onvoltooid, 7
Hertzeer op benauwdheid plooit?
Dat hij dan niet zou verlangen
Dat dit zwak en zondig lijk,
Toe-gesteld uit stof cn slijk,
Mag dc rust en vreugd ontvangen
Daar 't van alle ramp en leid8
Jeugdig blijft in eeuwigheid?
Ach, wat is bier steeds te strijden
Met de werrold, met de zond',
Die ons in do ziele wondt!
Nil is 't ramp, dén weer verblijden,
't Is een ongestuime zee,
Vol beroerte, weinig vree.
Al ons blijdschap is maar schijnen,
Ja. zoo vluchtig als de wind;
Als de mensch dit slechts bezint0
Erft bij niet(s) als angst en kwijnen,
En, door hoop en vrees gesold,
Wordt bij als een bal gerold.
Leert10 dan, Heer, ons dagen tellen,
Die zoo kort zijn cn onwis;
Dat wij uit (lees duisternis
Al ons leven dAArna(ar) stellen,
Opdat wij in vreugd en nood
Recht gedenken aan de(n) dood.
Laat dan ons gemoed, verheven,
Niet op aarde zijn gevest,
Naar verkiezen 't alderbest; 11
Opdat wij in dood of leven
Mogen hooren 't lieflijk woord
Dat nooit oorc heeft gehoord.
1Toch; 2 (dit leven nl.)3 te vreemd (dan dat
liij cr vrede mee hebben zou, er in zou rusten);
4 (dat hier niet te verkrijgen is); 5 (Waarom toch),
blijft enz.; "weefsel; 7 in zichzelf onvolmaakt bo
vendien nog) hertzeer enz.; 8 leed; "zich door er
varing bewust wordt; 10 (ons); 11 bet oeu**ge nl.
De 5de strofe hebben wij uitgelaten.
1!