JEUGD
VOOR DE
WNBQëKEfT ^1
MÉÜ&k en SCHRIJVERS
Een Jubileumbundel
liet Heerlijk Ambacht, samengesteld on
der redactie van G. Kamphuis, Hendnka
Kuyper-van Oordt, C. Rijnsdorp cn P. J.
Risseeuw, ter gelegenheid van het eerste
lustrum van den Christclijken Auteurs
kring. G. F. Cabenbach, Nijkerk.
De titel is ontleent aan een uiting van Van
Deyssel. Ze komt voor in zijn beroemde critick
„Over Literatuur", waarin ook zijn lofzang op het
proza staaL In deze critiek keert hij zich tegen
Netscher, bij wicn hij het echte, dat een groot
kunstenaar e gen is, tevergeefs zoekt. En dan zegt
hij het, in een piotseiing zien flitsen van de tegen
stelling tusschen Netscher's werk en zijn eigen
ideaal, als zacht voor z ch uit: toch is het een
heenijk ambacht, dat hij gekozen heeft" Van
Deyssel gebruikt hier het zeer eenvoud ge woord:
een ambacht Het is het innig stille begin van
de stralende ontroering waarin zijn lofzanag op
het proza zal geboren worden.
Het is alsof hij het stil zichzelf voorhoudt onder
zijn ergern's over het tekort bij Netscher: „Toch
©en heerlijk ambacht... O, op een kamer zitten
en met een wit papier vóór u en dan gaan schrij
ven, nieuwe woorden zoeken, nieuwe woorden
vinden, om uw nieuwe ziel mee weer te geven,
ongekende zinnen smeden, al de vondsten, al de
gedachten en gevoeligheden van de taal der voor
gangers stukslaan tot een berg van schaterend
gruis cn er dan ;.et nieuwe, uw eigen werk van
bouwen."
De Chr. Auteurskring.
De gedachte om aan dit citaat den titel van een
jubileumboek te ontleenen is wellicht van Rijns
dorp, die in een vlotte causer c in Opwaartscho
Wegen onder Jenzelfden t:tcl aardig» dingen over
w<- en wee van het schrijven heo t verteld.
Het is een mooie vondst. Zooals het verblijdend
is, dat dit boek, nog afgez!en van den inhoud,
kan verschijn-n. Het bestaan van den Chr. Auteurs
kring is nog te weinig bekend. Dit is gedeeltelijk
begrijpelijk. Tot dezen kr'ng behoort slechts een
klein aantal lede-., die in de eerste plaats elkander
zoeken. Het zijn Chr. schrijvers, die als grondslag
voor hun s re/ei de Heilige Schrift als Gods
Woord aanvaarden. Hun eerste doel is het bevor
deren van den band onderling en het verleenen
van morrelen en materieelen steun cn voorPchtlng
ter bescherm;ng jslx eigen werk. Ik ontleen dit
aan het reglement van den kring. Lid wordt men
al'een op uitnoodiging.
Naar ik meen ste't men als criterium van het
I'dmaatschap, dat men eigen werk afzonderlijk
heeft ui toegeven. Of men we! eens een u'tzonde-
ring heeft grmaakt voor iemand, dio blijkbaar ta
lent heeft, maar uit bescheidenheid alleen in
tiidschriften blijft pubheeeren, weet 'k niet. Het
zou wenschelijk 'unne zijn Vooral voor jonge
dichters is vroeg bundelen lang niet altijijd een
bewijs van kracht. Maar dat is een interne aan
gelegenheid, die altijd wel ecnige moeilijkheid,
zal blijven geven.
Hoofdzaak 's, dat in dezen kring een aantal
menschen elkaar zoeten, die volgens Rijnatlorp in
de inleiding var den bur.del, op enkele punten
nauw aan elkaar verwant ziin: In eerbied voor
Christus en in Re'de voor de letteren. En die
verder vooral samenkomen om over het werk te
praten, ook over den moeilijken technischen kant
ervan.
Dit alles betreft de schrijvers onderling en
Uiteraard *<orr>t e- weinitr van naar buiten.
Bunu-ontwerp van Cor Alons.
358
De vereenig'ng heeft echter nog een doel rcgle-
mentar vastgelegd: Het meer bekendheid geven
aan het werk in het algcemene en bij het Christe
lijk volksdeel meer in net bijzonder. In het alge
meen gebeurt dit door lezingen voor de radio en
voor vereenigingen, in het bijzonder door contact
onderhouden met het Verbond van Christelijke
Letterkundige Kringen.
Ook in deze richting heeft de vereeniging in
stilte gewerkt. Of zij in de verloopen jaren gedaan
heeft wat ze kon, durf ik niet beoordeelen. Maar
vast staat, dat desondanks van een algemecne
bekendtie d met het bestaan van dezen Auteurs
kring onder ons Christelijk volksdeel nog geen
sprake is.
Het is daarom verblijdend dat het vijfjarig be
staan van den kring de gelegenheid bood om voor
het publ'ek te treden. Het doet nog meer ge
noegen, dat de auteurskring het doet in dezen
voim.
We behoeven niet te verdoezelen, dat de afstand
tusschen de chr. auteurs cn het Chr. publiek nog
groot, te groot is.
Het is nog een vrij alledaagsch verschijnsel, dat
in kringen, waarin men in het algemeen laten
we zeggen pol tick cn kerkelijk „op de hoogte"
tracht te blijven, verwonderd opkijkt bij den naam
vaar een schrijve*.
De auteurskring heeft echter aan zijn bundel
geen reclame-karakter gegeven. De bundel geeft
bijdragen van leden met oen voorwoord, niets
meer. Een prettig sobei voorwoord van Rijnsdorp,
recht u:t op den man a
„We hadden gedacht dit lustrum het best te
kunnen vieren door... iets te schrijven wat bij
auteurs niet verwonderlijk ie. Het slagen van ons
werk is van andere factoren afhankelijk dan van
den levensduur onzer vereen'ging. We waren dus
niet zonder meer verzekerd van een gelukkige
hand.
Laten we hopen, dat het pe'l der verzamelde
bijdragen niet beneden die der vorige jaren blijft."
Het is de toon van den titel: we hebben ons
best gedaan in ons heerlijk maar moeilijk werk,
zie hier het resultaat
De inhoud.
Hoe sympafclrek we echter ook den opzet en
het uitgangspunt mogen vinden, hoofdzaak blijft,
wat dan nu door deze Chr. auteurs voor dezen
bundel is gepresteerd.
Het spreekt vanzelf, dat we hier in proza en
verzen werk onder oogen krijgen van uitecnloo-
pend karakter en verschillende kwal'teit Het
laatste was onvermijdelijk, het eerste maakt een
van de bekoringen van den bundel uit.
Dat verschil in karakter treft het meest bij ver
gelijking van korte verhalen, die gelijksoortigen
achtergrond hebben, als „Zijn dag" van Wilma cn
„Rationalisatie" van II. M. van Randwijk, beide
geïnspireerd door den maatschappelijken nood
van dezen tijd.
Wilma teekent den strijd van een jong onder
wijzer, die geen uitzicht heeft op een betrekking.
Thuis zwoegt zijn moeder om den lappenwinkel,
het bedrijft van zijn overleden vader op gang te
houden. Hij kón niet meehelpen. Zijn aanleg en,
naar hij meent, zijn roeping, liggen in de rich
ting van liet onderwijs. Hij wordt dof en moede
loos. Toevallig spreekt hij dan een werkeloozc
jonge communist, die zich paraat wil houden voor
zijn grooten dag. Door de herinnering aan een
ziekenhuispatiënt komt hij tot het inzicht: Wer
ken is leven en gcloovcn in een dag die komt.
Hij zet het werk van zijn vader voortl
Het is geen sentimenteel verhaal geworden en
de overgang is geleidelijk geteekend. Wilma heeft
oog voor de moeilijkheden van de werkelijkheid
maar houdt ook het ondoorgrondelijke van de ge
nade vast.
Dit neemt niet weg, dat de nood van den mo
dernen tijd veel beklemmender ons aangrijpt in de
schets van den jongen Van-Randwijk: Rationa
lisatie.
Peter Klein, een oudere vertrouwde arbeider,
krijgt na een buikvlicsopnratie oen nieuwe baan.
Hij moet bij de rationalisatie van het bedrijf den
ingenieur vergezellen om den chronometer te han-
teeren en zoo noodig het werk voordoen. Zoo
helpt hij de arbeidsprestaties opvoeren. Voor de
kameraden wordt hij echter de verrader. Tenslotte
ook voor zichzelf. Hij vroeg weer gewoon werk,
maar kan het niet volhouden. Dan krijgt hij zijn
ontslag.
De meedoogenlooze, onverbiddelijke hardheid
van de fabriek, de machine, die patroon en ar
beider omkneld houdt, klinkt door in dit proza,
maar men voelt het vurige medegevoel broeien
achter de schijnbaar koel verhalende nuchterheid
Men voelt ook cn dat is belangrijker dat
deze jonge auteur vecht om perspectief achter
de verlammende beklemming van dezen tijd. Wil
ma heeft geleerd om rustig het wonder te aan
vaarden en in haar is het geloof gegroeid, dat God
ook in de verwarring van dezen tijd ieder zijn
taak geeft, als wij slechts bereid zijn te luisteren,
maar ze loopt daarbij gevaar, de moeilijkheden
gedeeltelijk te vervlakken. De jonge Van Rand
wijk zoekt God en zijn leiding achter en in de
werkelijkheid, maar wil met verbeten vasthou
dendheid de dingen in al hun hardheid blijven
zien en klaar, scherp, onomwonden teekenen, juist
ook, omdat God ons in en tegenover deze reali
teit plaatst.
Het zou moeilijk zijn om naar aanleiding van
alle bijdragen hier Iets te zeggen dat typeerend
De Lustrum - avonden
van de Christelijke
Auteurskring
Den Iloag opende op 24 November de rij met een
uitverkochte zaal. Ds. Straatsma las uit de Psal
men van de Mérode, Wilma droeg haar novelle
uit „Het Heerlijk Ambacht" voor, evenals van
Randwijk, wiens felle „Rationalisatie" een demon
stratie was van wat Risseeuw bedoelde in zijn
inleiding, toen hij sprak over het wnarhcidsele-
ment in de nieuwere Chr. literatuur. Hoe Wilma's
werk leeft onder de menschcn bewees niet alleen
de volle zaal, maar ook de aandacht.
Dr. W. A. P. Smit las tenslotte uit eigen werk.
Het publick, maakte van de gelegenheid ge
bruik om zes „vliegen" in een klap te slaan en
benutte deze persoonlijke ontmoeting met de
auteurs door exemplaren van „Het Heerlijk Am
bacht" van de handteekeningen der schrijvers te
doen voorzien.
Maandag volgde de eveneens zéér geslaagde
avond te Gorcum, waar men het voor
recht had de heer Van de Hulst in het midden
te hebben met De Bruin, Jan H. de Groot, Van
Randwijk en Rijnsdorp.
De laatste sprak over do verhouding van pu
bliek en auteur.
Wie er nn volgen.
Vlaardingen en Rotterdam.
Eerst komt nu Vlaardingen aan de beurt, op
Vrijdag 7 December in de zaal „Liefde cn Vrede",
waar zullen spreken de H.H. Jan H. de Groot, Van
Randwijk, Risseeuw en Rijnsdorp.
Ook hier zullen de boekenvrienden zich niet on
betuigd laten. De avond wordt georganiseerd door
do Christelijk Letterkundige kring aldaar.
Op Donderdag 13 December volgt Rotterdam, in
de bovenzaal van het Kerkgebouw Ammanstraat
Mevrouw Kuypervan Oordt leest dan een frag
ment uit „Jonker Costijn", terwijl de heer Van de
Hulst zal lezen uit „Rosemarijntjc". Risseeuw en
Van Randwijk zullen ook hier het woord voeren.
De avond wordt in Rotterdam georganiseerd door
de Christelijke Volksuniversiteit voor leden cn be
langstellenden.
Zoowel in Vlaardingen als in Rotterdam zal do
tentoonstelling der werken, met foto's cn hand
schriften aanwezig zijn.
is voor den auteur. Ook al, omdut het door de
kortheid gauw eenzijdig en onbillijk wordt. Wel
verdient het aandacht, hoe mooi deze bundel aan
den lezer de gelegenheid biedt om onze Chr.
auteurs in hun kracht en zwakheid te vergelijken.
Niet natuurlijk om een slotoordcel te vormen op
grond van een dergelijke korte bijdrage. Het zou
te mal zijn. Maar wel om bij die vergelijking te
genieten van de groote verscheidenheid.
Het valt op hoe sterk de bijdrage van sommige
oudere auteurs typeerend is voor hun groote werk.
Dit geldt reeds voor de genoemde novelle van
Wilma. En eveneens voor een schets van Van
Eerbeek, waarin een werkeloozc Intellectueel zon
der het aanvankelijk in te zien, deelgenoot wordt
in een zwendelzaak.
Zoo toekent Mevr. H. Kuypervan Oordt in
„Jonker Costijn", hoe het geërfde bulten, dat de
jonker van plan is maar te verkoopen, door zijn
sfeer en traditie bij zijn eerste bezoek beslag op
hem legt, zoodat hij besluit er voor goed te ko
men wonen.
De bijdrage van Mevr. G. Scvcnsma—Themmen
„Omdat ze heeft liefgehad" geeft het sobere, ove
rigens wel wat lange, verhaal van tante Jockje,
die in ongekunstelde, onopzottclijkc zelfopoffering
de levensharmonie vindt.
Ignatia Lubeley geeft in „Clacsje" een mooi,
eenvoudig verhaal, een karakter- cn milicuteeke-
ning van het deftige huiselijke leven der achttien
de eeuw.
Hinderlijk onbevredigend is in dit opzicht ech
ter de schets van H. J. Hcynes: „Hot nichtje Bar
bara". Deze geestige schrijver, die In zijn hoeken
zoo prachtig scherp de noord-Hollanders heeft ge
teekend, is hier slachtoffer geworden van zijn
archaïstischcn, ironischen stijl. De stille liefde van
Barbara voor den boekhouder van haar oom, die
ook haar in stilte bemint, maar door een plotse
linge zakenreis naar Indie zich niet kan uitspre
ken, is niet bestand tegen de dringende werving
van den zoon des huizes, een jongen arts. De
boekhouder komt eerst na hot huwelijk terug en
aanvaardt dan een hem in Indië aangeboden be
trekking. Ook hier geeft de schrijver werkelijk
heid: zoo gaat het soms in het leven. Maar, an
ders dan hij zijn teekening van de Noord-Hollan
ders, mis ik .hier in de ironische beschrijving hot
medegevoel met de ellende van deze oppervlak
kigheid. Daardoor ontbreekt In deze schets de
echte humor, die verzoent en bij de ironie mild
blijft. Het is geworden tot een wel aardig, maar
oppervlakkig verhaal, van het geval, wuurbij do
6tijl tot manier ontaardt cn hot diepere begrijpen
gemist wordt.
Dat begrijpen vond ik wel in de schots van P. J.
Risseeuw, die de aankomst van oen jong hulp-
Drie dagen regen
WIST JE DAT
G. ROELAND
(Slot)
't Was najaar, ik weot 't nog precies, want we
hadden die dag de kachel in school gezet. Nou en
daar s middags om een uur of vier, daar begon
op eens de klok te luidenBrandhoorde je
roepen. Ja 't was het huisje van de weduwe
Stefkcs, die met d'r oude vader en zes kinderen,
klein grut allemaal nog, naast die Tottenhofer
woonde, 't Huis is niet meer opgebouwd.
Alles er heen natuurlijk en ze liepen als gekken
door mekaar en niemand durfde 't huisje in. De
vlammen huilden door 't raam en 't dak brandde
dadelijk, 't Was 'n oud huisje. Hè ik word er nog
koud van als lk aan die gil van dat mensch denk.
die van uit d'r werkhuis kwam aangehold. Ze
werd razend. De menschen drongen achteruit,
maar niemand die een hand uitstak om ze tegen
te houden, tot de veldwachter haar bcetgreep en
met d'r vocht om ze te verhinderen zoo maar in
de brand te loopen. Je hoorde ook niks geen gegil
van de kinderen of den ouden man, die toch bin
nen moesten geweest zijn. Maar wat v r er ge
beurd. Tottenhofer had ineens in zijn bod een
hevig kindergeschrei gehoord vóór iemand iets
van de brand wist En hij begreep, dat er wat ge
beurde en dat de vrouw uit zou zijn. Zonder veel
omwegen, schoot hij z'n broek aan en rende met
z'n zieke lichaam 't huis uit, de achterdeur van 't
huisje binnen. Daar vlogen de kinderen hem toen
al tegemoet Hij heeft zeker alles in eens goed
overzien, want hij sleepte de kinderstoel mee,
greep nog een kind, rende weer terug. „O, zei hij
even later, ik wist dat de lieer" hij zei 't altijd 'n
beetje vreemd, zooicts als Her, „mij helpen zou om
ze te redden". Nu en toen was er nog één raam
waardoor hij binnen kon; dat sloeg li.j in en toen
wij allemaal daar voor 't huis stonden was hij
binnen om die ouwe man, die niet weg wou er
uit te dragen. De kinderen zaten al bij hem thuis.
Toen de spuit kwam, en ze water gaven op
zijn eigen huis om dat te behouden, cn ze zijn
deur hadden opengetrapt, de menschen vernielen
altijd graag, kwam hij achter langs met de twee
kleinste op z'n arm, de oude man die amper loo
pen kon, had er ook aan iedere hand een.
Ja, ik vertel 't misschien een beetje gek, maar er
ging een gejuich op. De vrouw vloog naar dr
kinderen en toen ze angstig zocht naar de andere
twee, knikte de redder al maar. 't Huisje brandde
heelemaal uit. En Tottenhofer die ineens verdwe
nen was, vonden ze een uur later, in elkaar ge
zakt in zijn keukentje, 's Nachts is hij gestorven."
Er was diepe stilte. Alleen van buiten kwam 't
ruischen van de struiken op 't kerkhof en 't ge
ratel der populieren in de wei er achter. De zon
was doorgebroken, 't Werd weor de vriendelijke
zomer.
Ze zwegen nog.
Co was schijnbaar iets in de war. Daan onder
de indruk.
„Ja", zei dominee, „nou zou je zeggen, wat
kwam zoo'n man hier doen. Weet Jij nou 't ant
woord Daan?"
Daan kleurde diep.
Dister keek hem vriendelijk aan. De jongen gaf
geen antwoord.
„Nou?" drong Dominee.
„Ik zal 't wel zeggen voor hem" zei Vader Distcr,
„de I-Ieere leidt alle di gen, Hij bestuurt alles,
llij bestuurt alles, niet waar Daan?"
Daan Dister boog zich over zijn papieren en Co
trok zijn neus op over do vroomheid.
De jongens werkten zwijgend door toen Domi
nee cn Dister 't kamortje verlieten en in de kerk
verder praatten.
Daan vond de stilte drukkend. Ilij wilde niet
mot Co over 1t verhaal sprekon. Hij voelde duide
lijk de bedoeling van Vaders tusschcnkomst en
begreep, da: er nu tusschen de beide groote men
schen over hen zou gosproken worden. Als een ver
lossing uit de benauwende stilte van hun samen
zijn klonk Vaders stem: „Kom Daan, we gaan
nou, morgen ga je weer verder."
's Avonds, op de donkerende zolder, in de sui
zende stilte van de voornacht, toen Daan al maar
dacht over de drie dagen van regen, die zooveel
teleurstelling had gebracht, drong een aan
groeiend gevoel van schaamte in zijn hart over al
les wat hij deze drie dagen voor leclijks had ge
dacht èn gezegd. Wie weet waarvoor hij bewaard
was in die tijd. Dat deed hem milder denken over
wat gekomen was tegen ziju nigon jongensverlan
gen in.
ASSCHEPOESTER 300 JAAR OUD
Het is nu ongeveer 300 jaar geleden, sinds Char
les Perrault, de schepper van Asschepocstcr en
Roodkapje, geboren werd.
Zijn sprookjes, die hij ..hertellingen van Moeder
de Gans" noemde, schreef hij in hoofdzaak om zijn
zoontje te amuseeren!
GAPEN
De reden, dat men de hand voor den mond
houdt als men gaapt, is in de allereerste plaats
deze, dat men gapen als onbetamelijk beschouwt.
Maar de eigenlijke oorzaak daarvan moet heel iets
anders zijn; 'n 500 jaar terug geloofden velen, dat
„de booze" steeds op den loer lag om door 's men
schen mond naar b'nnen te sluipen en daarmede
hem in bezit te nemen. Om dat nu te verhinderen
hielden de eenvoudige Spanjaarden en Italianen
de hand voor hun mond om den booze te koeren.
In den loop der tijden vergat men de eigenlijke
reden van die manoeuvre, doch het gebruik als
zoodanig is van geslacht tot geslacht bewaard
gebleven.
OUDERDOM
Het verst in ouderdom brengt het de langzame
schildpad, die onder gunstige omstandighe
den 300 tot 400 jaar oud wordt. In hot jaar 1906
eindigde, in den Londenschen Diercniuin, een
schildpad zijn leven, dat, naar absoluut vaststond,
volle 350 jaren had geduurd. Men moet zich in
denken, wat dat beteekent: hij was al 100 jaar
Een stapel schildpadeieren.
oud, toon Cromwell de geschiedenis der wereld
veranderde. Toen de Krim-oorlog uitbrak, was hij
al 300 jaar oud en als hij slechts 8 jaren langer
geleefd had, zou hij het begin van den wereldoor
log hebben medebeleefd.
Na de schildpad komt de kro' od i. In zijn eigen
jachtvelden bereikt hij niet zelden een Ie- ensduur
vdn 300 jaar. In gevangenschap word' hij echter
nooit zoo oud.
De o'ifant, die een buitengewoon langen tijd
noodig heeft om zich te ontwikkelen, s'erft echter
desniettegenstaande spoedig. Hij wordt over het
algcmfl?n maar weinig ouder dan de mensch en
overschrijdt slechts een enkele maal don leeftijd
van 100 jaar.
Onder de vogels zijn de zwaan, de adelaar en
de kraai de langstlevenden. De twee eersten wor
den ongeveer 200 jaar oud. De reiger, die vroeger
als de langstlevende vogel gold, bereikt in werke
lijkheid maar een gemiddelden ouderdom van
60 jaar. Datzelfde is het geval met de papegaai.
Verhalen van papegaaien, die een paar honderd
jaar oud zijn geworden, belmoren zonder uitzonde
ring tot het rijk der fabelen.
SCHERPE REUK
Merkwaardige dingen hoort men dikwijls van de
fijnheid van het reukorgaan bij de natuurvolken.
Negers kunnen de voetsporen van een blanke en
van een neger aan den reuk kennen. De Bedouïnen
laten zich bij het vangen van een ontvluchten ka
meel vooral door den reuk der sporen leiden. Van
Indianen verhaalt men, dat zij uit den reuk van
een onbewoonde hut kunnen opmaken tot welken
stam de laatste bewoners behoorden. De bewo
ners der Afrikaansche en Australische woestijnen
kunnen de aanwezigheid van water reeds vanuit
de verte ruiken.
WELKE DIEREN BEWEGEN ZICH HET
SNELST
Een Engelsch zoöloog (plant- en dierkundige)
heeft eens een onderzoek ingesteld naar de snel
heid, waarmede sommige dieren zich voortbewe
gen. Volgens deze geleerde was de uitslag de
volgende:
Als er tusschen alle viervoeters een wedstrijd in
hardloopen gehouden zou kunnen worden, dan
ging de hazewindhond zonder twijfel met den
eersten prijs strijken. Zijn snelheid bedraagt nog
meer dan 1250 M. per minuut (75 K.M. per uur).
Na den hazewindhond komt het paard met 1160 M.,
de giraffe met 900 M., de tijger met 860 M., het
rendier met 850 M., de wolf mot 570 M. en de haas
met 400 M.
In de vogelwereld is de postduif de houdster
van het snelheidsrecord met 1200 M. per minuut.
In de tweede plaats komt dan de albatros met iets
kleinere snelheid.
De zoöloog heeft zijn onderzoek tot zelfs bij de
visschcn voortgezet en bevonden, dat het de dol
fijn is, die zich in het water het snelst
verplaatst. Deze visch legt namelijk zonder moeite
31 K.M. per uur af. De zalm heeft 27 K.M., de ha
ring 22 K.M. en de walvisch, ondanks zijn onhan
dige grootte en zwaarte nog de respectabele snel
heid van 23 K.M. per uur.
EEN KATTENMAGNEET
De valeriaan, ook St. Joriswortol of kattenkruid
genaamd, bezit de eigenaardige eigenschap katten
aan te trekken, hetgeen waarschijnlijk door den
geur van haar wortels geschiedt. Zekere soorten
werden zelfs aangeplant om verwilderde katten te
vangen, daar deze in bosschcn groote sohade kun
nen aanrichten.
Op de hoogc, hooge daken,
Rijdt Sint Nicolaas met zijn knecht!
Wil je weten, lieve kinderen,
Wat hij tot zijn knechtje zegt?
„Ga eens even kijken, Piet,
Of j' ook stoute kind'ren ziet!"
363