JEUGD VOOR DE WNBQëKEfT ^1 MÉÜ&k en SCHRIJVERS Een Jubileumbundel liet Heerlijk Ambacht, samengesteld on der redactie van G. Kamphuis, Hendnka Kuyper-van Oordt, C. Rijnsdorp cn P. J. Risseeuw, ter gelegenheid van het eerste lustrum van den Christclijken Auteurs kring. G. F. Cabenbach, Nijkerk. De titel is ontleent aan een uiting van Van Deyssel. Ze komt voor in zijn beroemde critick „Over Literatuur", waarin ook zijn lofzang op het proza staaL In deze critiek keert hij zich tegen Netscher, bij wicn hij het echte, dat een groot kunstenaar e gen is, tevergeefs zoekt. En dan zegt hij het, in een piotseiing zien flitsen van de tegen stelling tusschen Netscher's werk en zijn eigen ideaal, als zacht voor z ch uit: toch is het een heenijk ambacht, dat hij gekozen heeft" Van Deyssel gebruikt hier het zeer eenvoud ge woord: een ambacht Het is het innig stille begin van de stralende ontroering waarin zijn lofzanag op het proza zal geboren worden. Het is alsof hij het stil zichzelf voorhoudt onder zijn ergern's over het tekort bij Netscher: „Toch ©en heerlijk ambacht... O, op een kamer zitten en met een wit papier vóór u en dan gaan schrij ven, nieuwe woorden zoeken, nieuwe woorden vinden, om uw nieuwe ziel mee weer te geven, ongekende zinnen smeden, al de vondsten, al de gedachten en gevoeligheden van de taal der voor gangers stukslaan tot een berg van schaterend gruis cn er dan ;.et nieuwe, uw eigen werk van bouwen." De Chr. Auteurskring. De gedachte om aan dit citaat den titel van een jubileumboek te ontleenen is wellicht van Rijns dorp, die in een vlotte causer c in Opwaartscho Wegen onder Jenzelfden t:tcl aardig» dingen over w<- en wee van het schrijven heo t verteld. Het is een mooie vondst. Zooals het verblijdend is, dat dit boek, nog afgez!en van den inhoud, kan verschijn-n. Het bestaan van den Chr. Auteurs kring is nog te weinig bekend. Dit is gedeeltelijk begrijpelijk. Tot dezen kr'ng behoort slechts een klein aantal lede-., die in de eerste plaats elkander zoeken. Het zijn Chr. schrijvers, die als grondslag voor hun s re/ei de Heilige Schrift als Gods Woord aanvaarden. Hun eerste doel is het bevor deren van den band onderling en het verleenen van morrelen en materieelen steun cn voorPchtlng ter bescherm;ng jslx eigen werk. Ik ontleen dit aan het reglement van den kring. Lid wordt men al'een op uitnoodiging. Naar ik meen ste't men als criterium van het I'dmaatschap, dat men eigen werk afzonderlijk heeft ui toegeven. Of men we! eens een u'tzonde- ring heeft grmaakt voor iemand, dio blijkbaar ta lent heeft, maar uit bescheidenheid alleen in tiidschriften blijft pubheeeren, weet 'k niet. Het zou wenschelijk 'unne zijn Vooral voor jonge dichters is vroeg bundelen lang niet altijijd een bewijs van kracht. Maar dat is een interne aan gelegenheid, die altijd wel ecnige moeilijkheid, zal blijven geven. Hoofdzaak 's, dat in dezen kring een aantal menschen elkaar zoeten, die volgens Rijnatlorp in de inleiding var den bur.del, op enkele punten nauw aan elkaar verwant ziin: In eerbied voor Christus en in Re'de voor de letteren. En die verder vooral samenkomen om over het werk te praten, ook over den moeilijken technischen kant ervan. Dit alles betreft de schrijvers onderling en Uiteraard *<orr>t e- weinitr van naar buiten. Bunu-ontwerp van Cor Alons. 358 De vereenig'ng heeft echter nog een doel rcgle- mentar vastgelegd: Het meer bekendheid geven aan het werk in het algcemene en bij het Christe lijk volksdeel meer in net bijzonder. In het alge meen gebeurt dit door lezingen voor de radio en voor vereenigingen, in het bijzonder door contact onderhouden met het Verbond van Christelijke Letterkundige Kringen. Ook in deze richting heeft de vereeniging in stilte gewerkt. Of zij in de verloopen jaren gedaan heeft wat ze kon, durf ik niet beoordeelen. Maar vast staat, dat desondanks van een algemecne bekendtie d met het bestaan van dezen Auteurs kring onder ons Christelijk volksdeel nog geen sprake is. Het is daarom verblijdend dat het vijfjarig be staan van den kring de gelegenheid bood om voor het publ'ek te treden. Het doet nog meer ge noegen, dat de auteurskring het doet in dezen voim. We behoeven niet te verdoezelen, dat de afstand tusschen de chr. auteurs cn het Chr. publiek nog groot, te groot is. Het is nog een vrij alledaagsch verschijnsel, dat in kringen, waarin men in het algemeen laten we zeggen pol tick cn kerkelijk „op de hoogte" tracht te blijven, verwonderd opkijkt bij den naam vaar een schrijve*. De auteurskring heeft echter aan zijn bundel geen reclame-karakter gegeven. De bundel geeft bijdragen van leden met oen voorwoord, niets meer. Een prettig sobei voorwoord van Rijnsdorp, recht u:t op den man a „We hadden gedacht dit lustrum het best te kunnen vieren door... iets te schrijven wat bij auteurs niet verwonderlijk ie. Het slagen van ons werk is van andere factoren afhankelijk dan van den levensduur onzer vereen'ging. We waren dus niet zonder meer verzekerd van een gelukkige hand. Laten we hopen, dat het pe'l der verzamelde bijdragen niet beneden die der vorige jaren blijft." Het is de toon van den titel: we hebben ons best gedaan in ons heerlijk maar moeilijk werk, zie hier het resultaat De inhoud. Hoe sympafclrek we echter ook den opzet en het uitgangspunt mogen vinden, hoofdzaak blijft, wat dan nu door deze Chr. auteurs voor dezen bundel is gepresteerd. Het spreekt vanzelf, dat we hier in proza en verzen werk onder oogen krijgen van uitecnloo- pend karakter en verschillende kwal'teit Het laatste was onvermijdelijk, het eerste maakt een van de bekoringen van den bundel uit. Dat verschil in karakter treft het meest bij ver gelijking van korte verhalen, die gelijksoortigen achtergrond hebben, als „Zijn dag" van Wilma cn „Rationalisatie" van II. M. van Randwijk, beide geïnspireerd door den maatschappelijken nood van dezen tijd. Wilma teekent den strijd van een jong onder wijzer, die geen uitzicht heeft op een betrekking. Thuis zwoegt zijn moeder om den lappenwinkel, het bedrijft van zijn overleden vader op gang te houden. Hij kón niet meehelpen. Zijn aanleg en, naar hij meent, zijn roeping, liggen in de rich ting van liet onderwijs. Hij wordt dof en moede loos. Toevallig spreekt hij dan een werkeloozc jonge communist, die zich paraat wil houden voor zijn grooten dag. Door de herinnering aan een ziekenhuispatiënt komt hij tot het inzicht: Wer ken is leven en gcloovcn in een dag die komt. Hij zet het werk van zijn vader voortl Het is geen sentimenteel verhaal geworden en de overgang is geleidelijk geteekend. Wilma heeft oog voor de moeilijkheden van de werkelijkheid maar houdt ook het ondoorgrondelijke van de ge nade vast. Dit neemt niet weg, dat de nood van den mo dernen tijd veel beklemmender ons aangrijpt in de schets van den jongen Van-Randwijk: Rationa lisatie. Peter Klein, een oudere vertrouwde arbeider, krijgt na een buikvlicsopnratie oen nieuwe baan. Hij moet bij de rationalisatie van het bedrijf den ingenieur vergezellen om den chronometer te han- teeren en zoo noodig het werk voordoen. Zoo helpt hij de arbeidsprestaties opvoeren. Voor de kameraden wordt hij echter de verrader. Tenslotte ook voor zichzelf. Hij vroeg weer gewoon werk, maar kan het niet volhouden. Dan krijgt hij zijn ontslag. De meedoogenlooze, onverbiddelijke hardheid van de fabriek, de machine, die patroon en ar beider omkneld houdt, klinkt door in dit proza, maar men voelt het vurige medegevoel broeien achter de schijnbaar koel verhalende nuchterheid Men voelt ook cn dat is belangrijker dat deze jonge auteur vecht om perspectief achter de verlammende beklemming van dezen tijd. Wil ma heeft geleerd om rustig het wonder te aan vaarden en in haar is het geloof gegroeid, dat God ook in de verwarring van dezen tijd ieder zijn taak geeft, als wij slechts bereid zijn te luisteren, maar ze loopt daarbij gevaar, de moeilijkheden gedeeltelijk te vervlakken. De jonge Van Rand wijk zoekt God en zijn leiding achter en in de werkelijkheid, maar wil met verbeten vasthou dendheid de dingen in al hun hardheid blijven zien en klaar, scherp, onomwonden teekenen, juist ook, omdat God ons in en tegenover deze reali teit plaatst. Het zou moeilijk zijn om naar aanleiding van alle bijdragen hier Iets te zeggen dat typeerend De Lustrum - avonden van de Christelijke Auteurskring Den Iloag opende op 24 November de rij met een uitverkochte zaal. Ds. Straatsma las uit de Psal men van de Mérode, Wilma droeg haar novelle uit „Het Heerlijk Ambacht" voor, evenals van Randwijk, wiens felle „Rationalisatie" een demon stratie was van wat Risseeuw bedoelde in zijn inleiding, toen hij sprak over het wnarhcidsele- ment in de nieuwere Chr. literatuur. Hoe Wilma's werk leeft onder de menschcn bewees niet alleen de volle zaal, maar ook de aandacht. Dr. W. A. P. Smit las tenslotte uit eigen werk. Het publick, maakte van de gelegenheid ge bruik om zes „vliegen" in een klap te slaan en benutte deze persoonlijke ontmoeting met de auteurs door exemplaren van „Het Heerlijk Am bacht" van de handteekeningen der schrijvers te doen voorzien. Maandag volgde de eveneens zéér geslaagde avond te Gorcum, waar men het voor recht had de heer Van de Hulst in het midden te hebben met De Bruin, Jan H. de Groot, Van Randwijk en Rijnsdorp. De laatste sprak over do verhouding van pu bliek en auteur. Wie er nn volgen. Vlaardingen en Rotterdam. Eerst komt nu Vlaardingen aan de beurt, op Vrijdag 7 December in de zaal „Liefde cn Vrede", waar zullen spreken de H.H. Jan H. de Groot, Van Randwijk, Risseeuw en Rijnsdorp. Ook hier zullen de boekenvrienden zich niet on betuigd laten. De avond wordt georganiseerd door do Christelijk Letterkundige kring aldaar. Op Donderdag 13 December volgt Rotterdam, in de bovenzaal van het Kerkgebouw Ammanstraat Mevrouw Kuypervan Oordt leest dan een frag ment uit „Jonker Costijn", terwijl de heer Van de Hulst zal lezen uit „Rosemarijntjc". Risseeuw en Van Randwijk zullen ook hier het woord voeren. De avond wordt in Rotterdam georganiseerd door de Christelijke Volksuniversiteit voor leden cn be langstellenden. Zoowel in Vlaardingen als in Rotterdam zal do tentoonstelling der werken, met foto's cn hand schriften aanwezig zijn. is voor den auteur. Ook al, omdut het door de kortheid gauw eenzijdig en onbillijk wordt. Wel verdient het aandacht, hoe mooi deze bundel aan den lezer de gelegenheid biedt om onze Chr. auteurs in hun kracht en zwakheid te vergelijken. Niet natuurlijk om een slotoordcel te vormen op grond van een dergelijke korte bijdrage. Het zou te mal zijn. Maar wel om bij die vergelijking te genieten van de groote verscheidenheid. Het valt op hoe sterk de bijdrage van sommige oudere auteurs typeerend is voor hun groote werk. Dit geldt reeds voor de genoemde novelle van Wilma. En eveneens voor een schets van Van Eerbeek, waarin een werkeloozc Intellectueel zon der het aanvankelijk in te zien, deelgenoot wordt in een zwendelzaak. Zoo toekent Mevr. H. Kuypervan Oordt in „Jonker Costijn", hoe het geërfde bulten, dat de jonker van plan is maar te verkoopen, door zijn sfeer en traditie bij zijn eerste bezoek beslag op hem legt, zoodat hij besluit er voor goed te ko men wonen. De bijdrage van Mevr. G. Scvcnsma—Themmen „Omdat ze heeft liefgehad" geeft het sobere, ove rigens wel wat lange, verhaal van tante Jockje, die in ongekunstelde, onopzottclijkc zelfopoffering de levensharmonie vindt. Ignatia Lubeley geeft in „Clacsje" een mooi, eenvoudig verhaal, een karakter- cn milicuteeke- ning van het deftige huiselijke leven der achttien de eeuw. Hinderlijk onbevredigend is in dit opzicht ech ter de schets van H. J. Hcynes: „Hot nichtje Bar bara". Deze geestige schrijver, die In zijn hoeken zoo prachtig scherp de noord-Hollanders heeft ge teekend, is hier slachtoffer geworden van zijn archaïstischcn, ironischen stijl. De stille liefde van Barbara voor den boekhouder van haar oom, die ook haar in stilte bemint, maar door een plotse linge zakenreis naar Indie zich niet kan uitspre ken, is niet bestand tegen de dringende werving van den zoon des huizes, een jongen arts. De boekhouder komt eerst na hot huwelijk terug en aanvaardt dan een hem in Indië aangeboden be trekking. Ook hier geeft de schrijver werkelijk heid: zoo gaat het soms in het leven. Maar, an ders dan hij zijn teekening van de Noord-Hollan ders, mis ik .hier in de ironische beschrijving hot medegevoel met de ellende van deze oppervlak kigheid. Daardoor ontbreekt In deze schets de echte humor, die verzoent en bij de ironie mild blijft. Het is geworden tot een wel aardig, maar oppervlakkig verhaal, van het geval, wuurbij do 6tijl tot manier ontaardt cn hot diepere begrijpen gemist wordt. Dat begrijpen vond ik wel in de schots van P. J. Risseeuw, die de aankomst van oen jong hulp- Drie dagen regen WIST JE DAT G. ROELAND (Slot) 't Was najaar, ik weot 't nog precies, want we hadden die dag de kachel in school gezet. Nou en daar s middags om een uur of vier, daar begon op eens de klok te luidenBrandhoorde je roepen. Ja 't was het huisje van de weduwe Stefkcs, die met d'r oude vader en zes kinderen, klein grut allemaal nog, naast die Tottenhofer woonde, 't Huis is niet meer opgebouwd. Alles er heen natuurlijk en ze liepen als gekken door mekaar en niemand durfde 't huisje in. De vlammen huilden door 't raam en 't dak brandde dadelijk, 't Was 'n oud huisje. Hè ik word er nog koud van als lk aan die gil van dat mensch denk. die van uit d'r werkhuis kwam aangehold. Ze werd razend. De menschen drongen achteruit, maar niemand die een hand uitstak om ze tegen te houden, tot de veldwachter haar bcetgreep en met d'r vocht om ze te verhinderen zoo maar in de brand te loopen. Je hoorde ook niks geen gegil van de kinderen of den ouden man, die toch bin nen moesten geweest zijn. Maar wat v r er ge beurd. Tottenhofer had ineens in zijn bod een hevig kindergeschrei gehoord vóór iemand iets van de brand wist En hij begreep, dat er wat ge beurde en dat de vrouw uit zou zijn. Zonder veel omwegen, schoot hij z'n broek aan en rende met z'n zieke lichaam 't huis uit, de achterdeur van 't huisje binnen. Daar vlogen de kinderen hem toen al tegemoet Hij heeft zeker alles in eens goed overzien, want hij sleepte de kinderstoel mee, greep nog een kind, rende weer terug. „O, zei hij even later, ik wist dat de lieer" hij zei 't altijd 'n beetje vreemd, zooicts als Her, „mij helpen zou om ze te redden". Nu en toen was er nog één raam waardoor hij binnen kon; dat sloeg li.j in en toen wij allemaal daar voor 't huis stonden was hij binnen om die ouwe man, die niet weg wou er uit te dragen. De kinderen zaten al bij hem thuis. Toen de spuit kwam, en ze water gaven op zijn eigen huis om dat te behouden, cn ze zijn deur hadden opengetrapt, de menschen vernielen altijd graag, kwam hij achter langs met de twee kleinste op z'n arm, de oude man die amper loo pen kon, had er ook aan iedere hand een. Ja, ik vertel 't misschien een beetje gek, maar er ging een gejuich op. De vrouw vloog naar dr kinderen en toen ze angstig zocht naar de andere twee, knikte de redder al maar. 't Huisje brandde heelemaal uit. En Tottenhofer die ineens verdwe nen was, vonden ze een uur later, in elkaar ge zakt in zijn keukentje, 's Nachts is hij gestorven." Er was diepe stilte. Alleen van buiten kwam 't ruischen van de struiken op 't kerkhof en 't ge ratel der populieren in de wei er achter. De zon was doorgebroken, 't Werd weor de vriendelijke zomer. Ze zwegen nog. Co was schijnbaar iets in de war. Daan onder de indruk. „Ja", zei dominee, „nou zou je zeggen, wat kwam zoo'n man hier doen. Weet Jij nou 't ant woord Daan?" Daan kleurde diep. Dister keek hem vriendelijk aan. De jongen gaf geen antwoord. „Nou?" drong Dominee. „Ik zal 't wel zeggen voor hem" zei Vader Distcr, „de I-Ieere leidt alle di gen, Hij bestuurt alles, llij bestuurt alles, niet waar Daan?" Daan Dister boog zich over zijn papieren en Co trok zijn neus op over do vroomheid. De jongens werkten zwijgend door toen Domi nee cn Dister 't kamortje verlieten en in de kerk verder praatten. Daan vond de stilte drukkend. Ilij wilde niet mot Co over 1t verhaal sprekon. Hij voelde duide lijk de bedoeling van Vaders tusschcnkomst en begreep, da: er nu tusschen de beide groote men schen over hen zou gosproken worden. Als een ver lossing uit de benauwende stilte van hun samen zijn klonk Vaders stem: „Kom Daan, we gaan nou, morgen ga je weer verder." 's Avonds, op de donkerende zolder, in de sui zende stilte van de voornacht, toen Daan al maar dacht over de drie dagen van regen, die zooveel teleurstelling had gebracht, drong een aan groeiend gevoel van schaamte in zijn hart over al les wat hij deze drie dagen voor leclijks had ge dacht èn gezegd. Wie weet waarvoor hij bewaard was in die tijd. Dat deed hem milder denken over wat gekomen was tegen ziju nigon jongensverlan gen in. ASSCHEPOESTER 300 JAAR OUD Het is nu ongeveer 300 jaar geleden, sinds Char les Perrault, de schepper van Asschepocstcr en Roodkapje, geboren werd. Zijn sprookjes, die hij ..hertellingen van Moeder de Gans" noemde, schreef hij in hoofdzaak om zijn zoontje te amuseeren! GAPEN De reden, dat men de hand voor den mond houdt als men gaapt, is in de allereerste plaats deze, dat men gapen als onbetamelijk beschouwt. Maar de eigenlijke oorzaak daarvan moet heel iets anders zijn; 'n 500 jaar terug geloofden velen, dat „de booze" steeds op den loer lag om door 's men schen mond naar b'nnen te sluipen en daarmede hem in bezit te nemen. Om dat nu te verhinderen hielden de eenvoudige Spanjaarden en Italianen de hand voor hun mond om den booze te koeren. In den loop der tijden vergat men de eigenlijke reden van die manoeuvre, doch het gebruik als zoodanig is van geslacht tot geslacht bewaard gebleven. OUDERDOM Het verst in ouderdom brengt het de langzame schildpad, die onder gunstige omstandighe den 300 tot 400 jaar oud wordt. In hot jaar 1906 eindigde, in den Londenschen Diercniuin, een schildpad zijn leven, dat, naar absoluut vaststond, volle 350 jaren had geduurd. Men moet zich in denken, wat dat beteekent: hij was al 100 jaar Een stapel schildpadeieren. oud, toon Cromwell de geschiedenis der wereld veranderde. Toen de Krim-oorlog uitbrak, was hij al 300 jaar oud en als hij slechts 8 jaren langer geleefd had, zou hij het begin van den wereldoor log hebben medebeleefd. Na de schildpad komt de kro' od i. In zijn eigen jachtvelden bereikt hij niet zelden een Ie- ensduur vdn 300 jaar. In gevangenschap word' hij echter nooit zoo oud. De o'ifant, die een buitengewoon langen tijd noodig heeft om zich te ontwikkelen, s'erft echter desniettegenstaande spoedig. Hij wordt over het algcmfl?n maar weinig ouder dan de mensch en overschrijdt slechts een enkele maal don leeftijd van 100 jaar. Onder de vogels zijn de zwaan, de adelaar en de kraai de langstlevenden. De twee eersten wor den ongeveer 200 jaar oud. De reiger, die vroeger als de langstlevende vogel gold, bereikt in werke lijkheid maar een gemiddelden ouderdom van 60 jaar. Datzelfde is het geval met de papegaai. Verhalen van papegaaien, die een paar honderd jaar oud zijn geworden, belmoren zonder uitzonde ring tot het rijk der fabelen. SCHERPE REUK Merkwaardige dingen hoort men dikwijls van de fijnheid van het reukorgaan bij de natuurvolken. Negers kunnen de voetsporen van een blanke en van een neger aan den reuk kennen. De Bedouïnen laten zich bij het vangen van een ontvluchten ka meel vooral door den reuk der sporen leiden. Van Indianen verhaalt men, dat zij uit den reuk van een onbewoonde hut kunnen opmaken tot welken stam de laatste bewoners behoorden. De bewo ners der Afrikaansche en Australische woestijnen kunnen de aanwezigheid van water reeds vanuit de verte ruiken. WELKE DIEREN BEWEGEN ZICH HET SNELST Een Engelsch zoöloog (plant- en dierkundige) heeft eens een onderzoek ingesteld naar de snel heid, waarmede sommige dieren zich voortbewe gen. Volgens deze geleerde was de uitslag de volgende: Als er tusschen alle viervoeters een wedstrijd in hardloopen gehouden zou kunnen worden, dan ging de hazewindhond zonder twijfel met den eersten prijs strijken. Zijn snelheid bedraagt nog meer dan 1250 M. per minuut (75 K.M. per uur). Na den hazewindhond komt het paard met 1160 M., de giraffe met 900 M., de tijger met 860 M., het rendier met 850 M., de wolf mot 570 M. en de haas met 400 M. In de vogelwereld is de postduif de houdster van het snelheidsrecord met 1200 M. per minuut. In de tweede plaats komt dan de albatros met iets kleinere snelheid. De zoöloog heeft zijn onderzoek tot zelfs bij de visschcn voortgezet en bevonden, dat het de dol fijn is, die zich in het water het snelst verplaatst. Deze visch legt namelijk zonder moeite 31 K.M. per uur af. De zalm heeft 27 K.M., de ha ring 22 K.M. en de walvisch, ondanks zijn onhan dige grootte en zwaarte nog de respectabele snel heid van 23 K.M. per uur. EEN KATTENMAGNEET De valeriaan, ook St. Joriswortol of kattenkruid genaamd, bezit de eigenaardige eigenschap katten aan te trekken, hetgeen waarschijnlijk door den geur van haar wortels geschiedt. Zekere soorten werden zelfs aangeplant om verwilderde katten te vangen, daar deze in bosschcn groote sohade kun nen aanrichten. Op de hoogc, hooge daken, Rijdt Sint Nicolaas met zijn knecht! Wil je weten, lieve kinderen, Wat hij tot zijn knechtje zegt? „Ga eens even kijken, Piet, Of j' ook stoute kind'ren ziet!" 363

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1934 | | pagina 12