ZONDAGSBLAD Kfeu-ter-kran-tje Voor knutselaars We nemen een rechthoekig stuk papior, fig. I. Vouw dit dubbel om ab. Bekijk nu fig. II. Hier vouwen we ab langs bd. We krijgen dan fig III. Keer het vouwsel om en vouw evenzoo het drie hoekje abc om. Sla do onderste losse strooken om. Wfe hebben dan „den steek" govouwen, fig. V. De hoekjes a en b moeten verdwijnen; a vouwen we naar achteren om en b naar voren. Nu volgt fig.' VI. Punt c moeten wc onder lijn ab steken. Al (es dus omslaan en tusschen ab wegsteken, 't Zelfde doen we links en de mijter, fig. VII is klaar. Oplossing van de rebus in het vorige nummer Wanneer de mcnschen u vcroordeolen en gij zijt overtuigd, dat dit ten onrechte geschiedt, ga, dan moedig voort op hel pad van plicht en over tuiging. van de raadsels in het vorige nummer 1. Oslo. 2. Parijs 3. Philips de Schoonc. Marnix van Sint Aldegonde. Zoek maar Kom nou, Jan! Waar ben je? Grapjes SLIM „De zuurstof is voor het leven onontboorlijk. Zij werd in 1773 ontdekt'. „Waar leefden de mcnschen dan vroeger van, Tnjjnhe«,rQ" Zie Je r>\o.&r. sc(\ijf\t dooi- de boorr\ers. AVakkerS slaakt txw wild geraas 't Heerlijk cworvdje gekorrverv '1 Avoixdje vaiN öirvter kl aas Sint-Nicolaas Een haas Lust geen kaas, Een zwijn Geen ko-nijn, Een koe Geen froe-froe, Een stier Drinkt geen bier, Een kat Lust geen pad, Een sijs Geen a-nijs, Een beer Eet geen teer, Een fazant Geen fon-dant, Een kraai Geen taai-taai, Maar die eet i k wèl op Ik ben er zelfs fel op! Mar-se-pein Vind ik fijn, Li-mo-na-de, Su-ka-de, En korst-jes van Ver-ka-de, Sui-ker-goed, Lek-ker zoet Doet me goed Toe-te-re-toet Ik lust ook wel wat vet-ters: Heer-lij-ke bo-ter-let-ters, En letters van sjo-ko-la: Een M en een W en een H Och lie-ve Sin-ter-klaas, Lie-ve vriend, goe-de man, bes-te baas, Wil mij veel lek-kers ge-ven, Ik ben mijn hee-le leven Aan één stuk zoet ge-weest; Geef Pa ook wateen sui-ker-beest En Moe een pot-je gem-ber Op Woens-dag vijf De-cem-ber! Sint-Ni-co-laas is ja-rig. Sint Ni-klaas is ja-rig, 'k Zet m'n klomp-je klaar Licht d£t hij 't vol doet, metja, wist ik het maar Hier zet ik wat wa-ter; Daar wat hooi, voor 't paard. Want dat trou-we beest-je, Is het heusch wel waard! Sin-ter-klaas, die goe-je heer, Die komt al-le ja-ren weer, Met zijn paard-jes voor zijr wa-gen, Zóó komt Sin-ter-klaas aan-ja-gen. Rot-ter-damsch vers-je Vrouw, geef me oen pcen-tje! Ik weet niet waar jo woont! Ik woon al op aen Bin-hën weg, Daar groci-en do pecn-.tjes bij den Vrouw, geef me oen peen-tjê! Ik weet niet waar jc woont! 364 behoorende bij NIEUWE LEIDSCHE COURANT ZATERDAG 1 DECEMBER - No. 48 JAARGANG 1934 Uw licht komt komt en do heerlijkheid dea Heoron gfuat over Wij zijn weer de Decembermaand begonnen, in wolks laatste week de jaarlijkscho herdenking van Jezus' geboorte plaats vindt. Niemand moet evenwel mecnen, dat het op grond van historische gegevens zou vaststaan, dat het juist in den nacht van den vijfentvvintigsten De cember is geweest, dat Maria haar heilig kind heeft gebaard en in doeken gewonden. Het is zelfs zeer onwaarschijnlijk, dat in het eind van Decem ber, midden in den Palestijnschen regentijd, de herders den nacht met hun kudde in het veld zou den hebben doorgebracht. Hoe we dan juist aan dezen tijd voor Kerstfeest zijn gekomen? De Romeinsche en ook de Gcrmaansche wereld, waarin het evangelie doordrong, was gewoon in dezen tijd van het jaar een natuurfeest te vieren, ter eere van de onoverwinnelijke zon. Als do kortste dag en de langste nacht zijn gepasseerd, gaat het zonnelicht weer eiken dag hooger rijzen en gaan we de nieuwe lente en de nieuwe levens ontplooiing tegemoet. 1-Iot Christendom heeft dit lieidensche natuur feest, waaruit we nog hebben overgehouden de altijd groene den met haar lichtende kaarsvlam motjes, waarin overigens niets christelijks is, we ten om te zetten tot een kerkelijk, christelijk feest, waarop we gedenken de komst van het licht der wereld in den opgang van de Zon der gerechtig heid. En nu is er de gcwcnschte harmonie tusschen natuur en genade, tusschen schepping en herschep ping, in de keuze van den tijd van het jaar, waar op we het Christusfeest vieren. Juist nu is te meer ons hart open voor de bood schap: „Maak u op, word verlicht, want uw licht komt!' Dit woord van het komende licht is gesproken in een donkeren tijd. Duisternis bedekt de aarde 011 donkerheid de volken. Do heilige stad ligt in puin. De woning des Aller- hoogstcn is verwoest. Het volk des Hoeren is een volk van ballingen in Babel. Het schijnt met Israel uit. Zijn geschiedenis Is ten einde. Zijn naam is weggewischt. Zijn nationa le leven uitgcbluscht. Hot is alles nachtelijke donkerheid, waarin geen sprankjo van Gods openbaringslicht meer door- vonkt. Zal er nog wel ooit een nieuwe dageraad aan breken voor hot volk, dat naar den naam des Heeren is genoemd? Nu wordt evenwel door hen, die uitzien naar hot heil des Heeren, in deze ballingschap meege dragen hot blijde profetenwoord van de nieuwe toekomst. Want deze profeet Jesaja heeft door don Geest des Heeren den nieuwen levensdag al gezien. Het heeft gejuicht in zijn ziel en go- jubeld in zijn woord: „Maak u op, word verlicht, want uw licht komt!" Er zal dus toch nog een nieuwe levonstoekornst zijn voor h£t volk van den levenden God. Er gloort reeds in de verte een nieuwe dageraad. Ze moeten ontwaken, die den Ilcere verwachten! Uw licht komt! Zo moeten zich in den nacht der kastij ding gereed houden om uit te treden in hot mor genlicht. En het licht is gekomen! In den terugkeer naar Jeruzalem in de dagen van Zerubbabel. Jeruzalem is herbouwd en een nieuw heiligdom voor den Hecre is gesticht. Er is toekomst voor Israël. De zon van oen nieu wen levensdag is over het volk des Heeren op gegaan. Hierin was de inzet van de vervulling van dit blijde profetenwoord. In den terugkeer uit Babel is voor het volk Gods de alpha der verlossing. Deze alpha roept om haar omega. En het is een lange weg door het alpha* both der eeuwen hoen Ieder Christen herinnert zich, hoe straks de Za ligmaker, die als vleeschgeworden Woord de besto Schriftuitlegger is, bij den aanvang van Zijn op treden als Messias in de synagoge van Nazareth, deze zelfde Ijoekrol van Jesaja's profetieën heeft ontvouwd. Hij las toen hot gedeelte uit het begin van het hoofdstuk, dat op he. zestigste volgt en er onmiddellijk mee samenhangt. En Hij zeide er van: „Heden is deze Schrift in uwe ooren vervuld"; Ja, in Hem komt het licht. Het volk, dat in duisternis wandelt, heeft in Hem het groote licht mogen zien. Simeon, de laatste vertegenwoordiger van het wachtende volk van h?<. Oude Testament, heeft Hem begroet als het licht tot verlichting der heidenen en tot heerlijkheid van Zijn volk Israël. En zelf staat Jezus straks temidden- van Zijn volk en zegt: „Ik ben het licht der wereld; wie Mij volgt, zal in de duisternis niet wandelen, maar het licht des levens hebben". Nu moeten zo wakker worden, die den Hecre vreezen! Nu moeten ze zich opmaken om te slaan in het licht, die Hem verwachten! Ilct licht is er! Naar Zacharias' lofzang Heeft de Opgang uit de hoogte ons bezocht om te verschijnen dengenen, die gezeten zijn in duisternis en schaduw des doods, om onzo voeten te richten op den weg des vredes. Maak u op! Word verlicht! Uw licht komt! Maar ook daarin is dit profetenwoord niet ton volle uitgesproken. Wie héél het zestigste hoofdstuk van Jesaja in zijn Bijbel naleest, ziet méér dan in den terugkeer uit de ballingschap, ja zelfs in de eerste komst van Christus is vervuld geworden. Want de heerlijkheid des Heeren gaat daar in volle volheid over zijn volk op. De heilige stad is overgoten met hemellicht. De volken komen van heinde en verre om in de godsstad veiligheid to vinden. Ze zijn er thuis als duiven, die naar hun vensters vliegen. En de poorten van dit Jeruzalem staan open dag en nacht. Ja, deze stad behoeft de zon en de maan niet meer tot een licht voor den dag of een glans voor den nacht De Heere zelf zal haar wezen tot een eeuwig licht. Er wordt dus in dit profetische woord heengegrc- pen naar do laatste en heerlijkste toekomst van Christus' gemeente, van welke straks Johannes, de apostel, zijn visioenen zal zien. Door de komst van Christus heen wijst hier het Woord des Heeren naar Zijn wederkomst. Laat het nu donker zijn in onze wereld vandaag. En hot is donker. Wie durft er nog aan tie toe komst van deze tegenwoordige, boozc wereld den ken? We kunnen geen afstanden meten. We m o- gen het ook niet. Maar we mooter, wakker zijn, eiken dag. We moeten ons opmaken, wachtendd op het volle licht, dat in Jezus' wederkomst over Zijn volk zal opgaan. De signalen van het nieüwö advent worden gehoord. Maranatha. de Heero komtl Maak u op, word verlicht, want uw licht komt! Hoe zullen wij dien nieuwen dageraad tegemoet We moeten, elk persoonlijk, ontwaakt zijn uit onzen lcvcnsslaap. Want we zijn zoo soezerig. Wo dommelen in. We wachten niet. We waken niet. Het licht in Jezus Christus is er in deze donkero wereld. En in ons eigen duistere leven. We zijn immers uit de duisternis geroepen tot Zijn won derbaar licht! We moeten ontwaken uit onzen gevaarlijken sluimer. We moeten uittreden, het licht tegemoet, Jezus Christus tegemoet, die tot ons komt in het licht van Zijn Woord en Zijn Geest. Het gaat misschien langzaam. Maar ge moet u dan ook opmaken. Ge moet naar buiten treden. Het licht tegemoet Want het komt! En weet ge, wat nu zoo merkwaardig is? Eigen lijk heef* Jesaja het zóó gezegd: „Maak u op, word licht!" Als de zon opgaat, dan kleurt ze heel de wereld, die zonder haar licht, kleurloos was en zonder glans. Het licht van de zon wordt door hot schepsel opgevangen en in kleuren weerkaatst. Wie door de heerlijkheid van Christus verlicht wordt, wordt ook zelf tot licht! Hij heoft gezegd: Ik ben het licht der wereld!** Hij heef. óók gezegd: „G ij z ij t hot licht der wereld!" In Zijn licht gedoopt, moet Zijn licht uit ons stra len, in ons woord en onzen wandel, in ins ge tuigenis en in onze levenspractijk! Jezus Christus moet in deze donkere tijden ver heerlijkt worden door hen, die Zijn licht hebben opgevangen, zelf tot licht zijn geworden om licht te spreiden in hun duistere omgeving! Belijdenis 3. M WESTERBRINKWIRTZ Gtf, Gij zijt God, En Gij alleen kunt geven, Waar wij als hoogste goed naar jagen in dit leven. Gij, Gij zijt God. En Gij zijt licht; In ons woont enkel duister, Verlicht, verlicht ons met Uw Godd'liik reinen luister. Want Gü zijt licht. Gij, Gij zijt groot, Hoe wij op grootheid bogen, Wij buigen bevend voor de macht van Uw vermogen. Gij, gij zijt groot. En Gij zijt rein; Vergeef ons onze zonden, Neem, neem 't onreine weg, dat in ons wordt gevonden, Want Gij zijt rein. Bij U is kracht; Geef ons ook kracht tot strijden, Opdat we in waarheid U ons leven mogen wijden. Bij U is kracht. Gij, Gij zijt groot, U kennen is het leven, Wil door Uw kracht, Uw geest, ook ons dat leven geven. G«. Gij rijt Kroot. (u|t; Zimior„)- 357

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1934 | | pagina 11