JEUGD
VOOR DE
van BOEKEN Jlrnm
kHÜk en SCHRUVERS
Het lustrum van de
Christel. Auteurskring
Een persbericht heeft ons voorloopig ingelicht
over het vijfjarig bestaan van de christelijke
auteurskring. Het is thans, aan de vooravond
van de viering van dit lustrum, een geschikt mo
ment, deze kring even „onder de loupe" te nemen.
Toen omstreeks 1923 van dei* Leek in „Opwaart-
sclie Wegen" in zijn „manco"-artikel het tekort
aan christelijke literatuur aanwees,, werd het
„Verbond van Christelijke Lteterkundige Kringen"
gesticht met het doel, belangstelling te wekken
voor de literatuur in het algemeen, en de christe
lijke letterkunde in het bizonder.
Dit verbond, samen met het tijdschrift „Op-
waartsche Wegen", heeft niet alleen de grond om
geploegd doch ook de weg geopend voor jongere
auteurs om zich te uiten. Het heeft sluimerende
talenten opgewekt en aan andere auteurs leiding
gegeven.
Want het is onloochenbaar dat ook de niet bij
deze beweging aangesloten auteurs bewust of on
bewust. iets aan deze opleving te danken hebben.
Het mes der critiek sneed dikwijls scherp
soms té scherp doch dit was noodzakelijk.
Nog heden ten dage verkeeren duizenden in de
meening, dat strekking" de kwaliteit van het
verhaal bepaalt. Dat het schrijven van een novello
of een roman iets met vakkennis te maken heeft,
wil er nog stee.ds niet in.
Met de verzen-productie staat het precies zoo.
Als vrucht van deze literaire beweging werd
in 1929 de christelijke auteurskring gevormd. Do
essayisten hadden zich vereenigd de literair-
belangstellenden evenzoo het werd tijd, dat ook
de auteurs zelf meer contact met elkaar zochten.
Do oprichters stonden voor tweeërlei keus: óf
een vakvereeniging waarvan &lle christelijke
auteurs l:d zouden worden óf een beperkte kring
van schrijvers en dichters, van wie men kon ver
wachten dat zij zioh in dienst wilden stellen van
de christelijke literatuur. Men koos voor het
laatste.
Als gevolg van deze opzet breidde de kring zich
slechts langzaam uit, omdat nieuwe leden alleen
met van het aantal stemmen, worden uit
genood ;gd
Men kan over de al of niet wensohelijkhcid van
doze kringvorming denken wat men wil: dit staat
vast, dat de christelijke auteurskring geen „clique"
geworden is.
Do variatie is verbluffend: er zijn ouderen en
jongeren, dichters en romanciers, doch zij hebben
één doel: ons volk christelijke kunst te geven.
In hoeverre de kring hierin zal slagen, zal de
toekomst leeren..
Van zeer groot belang is reeds het onderling
contact, dat een bevruchtende wisselwerking ten
gevolge heeft.
Het eerste lustrum was een welkome gelegen
heid, nu, voor het eerst, gemeenschappelijk voor
het front te komen.
Ten eerste door het uitgeven van een feesthoek,
waarvoor op twee na, alle leden een bijdrage heb
ben afgestaan.
Wie er lid zijn.
Momenteel zijn de navolgende auteurs lid van
deze kring: H. de Bruin, Jan H. Eekhout, J. K.
van Eerbeek, Jan H. de Groot, H. J. Heynes, W.
G. van de Hulst, Willem Hessels, Jan Ictswaart,
Mil us Jacobse, G. Kamphuis, P. Korthuys, Hcn-
dr ka Kuyper-Van Oordt, Ignatia Lubcly, Willem
de Mérode, If. M. van Randwijk. P. J. Risseeuw,
C. Rijnsdorp, G. Sevcnsma-Themmcn, Dr W. A. P.
Smit, Ds A. K. Straatsma, A. Wapenaar, Wilina.
Het is zeer waarschijnlijk, dat er dit najaar
nieuwe leden zullen worden uitgenoodigd.
„Het Heerlijk Ambacht
De titel van dit feestboek is ontleend aan een
woord van I.odewijk van Deyssel: „Toch is het
een heerlijk ambacht, dat hij gekozen heeft," Met
deze hij wordt bedoeld de schrijver.
Het „ambachtelijk karakter" van het schrijven
(ja, ook van het dichten,) is in de titel geaccen
tueerd.
Ik wil geenszins vooruitloopen op de recensie
van dit boek. Die volgt later; doch ik acht het
oen verheugend feit dat de christelijke auteurs
kring nu eens met gemeenschappelijk werk voor
do dag durft komen.
Dit ..tableau de la troupe" gééft, meer dan tien
artikelen, de belangstellende lezer een overzicht
van de stand der huidige christelijke literatuur.
Het boek is zoo juist verschenen als no. I der
Nobcl-recks, uitgave Callenbach, Nijkerk.
Lustrumavonden.
Nog op een andere wijze wil de kring dit
lustrum herdenken, n.m.l., door het geven van
enkele openbare avonden in verschillende steden.
Op deze auteursavonden zullen telkens een vier
tal auteurs uit eigen werk voordragen, terwijl
tevens oen tentoonstelling van al het werk der
leden aanwezig zal zijn.
Aanwijzing, waarin dat
de rust der ziele(n)
bestaat
Dichter onbekend (le helft zeventiende
eeuw)
Do rust der ziele(n) die bestaat
In ons gemoed,
Als wij aflaten van het kwaad,
En doen het goed1.
Als wij bewaren de eenigheid1
Die God in-schiep,
Die in de ziel verborgen leit,
Inwendig diep.
Daalt gij daarin, gij werdt2 gezond,
Al wdart gij krank;
't Verhalen van dien diepen grond
Waar' veel te lank.
't Is 't huisken daar de liefde rust,
Daar God in woont,
Wanneer Hij niet en wordt gebluscht
Door kwa gewoont'.
Universale medecijn
Is deze minn',3
Al had gij veelderlei fenijn
Genomen in.
Verbied de zee van u(w) gedacht',
Zoo wordet 4 stil;
U(w) scheepken werdt2 aan land gebracht
Naar uwen wil.
Gedenkt aan God en aan het goed,
Wat ons doet Hij;
Wat de(n) verkeerde(n) mensoho doet,
Gaat dat voorbij.
Als Jezus aan de tempel (s)deur5
Gedurig waakt,
Hij laat er niemand komen veur*
Die onrust maakt.
Wie 't kwaad verdrijft uit zijn secreet,7
Zeit de(n) profeet.
Der ziele(n) brood8 hij altijd eet.
Wel hem, die 't weet
't Geestelijck Bloem-Hofken, Beplant met veel
lieflijcke Bloemkens/ van verscheyden Coleuren/
tot dienst van alle Liefhebbers der Cantijcko soet-
geurigheydt. t' Haerlem ghedruckt by Thomas
Fonteyn, Boeckdrucker inde Bartel-Jorisstraet/ in
de Druokery. 1G37. Pag. 428—430.
Het een-en Scventighste Liedt(geheel). Voys:
Een Meysken op een Rivierken sat.
1 Eenigheid beteekent zoowel eenzaamheid als
eenheid; 2 wordt; 8 liefde; 4 wordt het; 8 van ons
diepste gemoed, waarin Christus door Zijn Geest
wonen wil; 0 vóór; 7 uit zijn verborgene; 8 Christus
en Diens nabijheid.
Deze avonden worden in de dagbladen nader
aangekondigd.
Inlichtingen worden verstrekt door de secretaris
van de kring: G. Kamphuis, Emmawijk 5, te
Zwolle.
De Rotterdamse he avond wordt gehouden
Donderdag 13 December. Sprekers: Mevr. II. Kuy-
pcr-van Oordt, en de heeren W. G. van de Hulst,
H. M. van Randwijk, C. Rijnsdorp en onderget.
De avond in Den Haag op Zaterdag 24 Novem
ber in het wijkgebouw „Bethel". Sprekers: Wilma,
Ds. A. K. Straatsma, Jan de Groot, II. M. van Rand
wijk en Dr. W. A. P. Smit.
Meerdere malen hebben wij op deze plaats het
belang bepleit van een gezonde christelijke
literatuur.
Bij het eerste lustrum van de christelijke auteurs
kring willen wij volstaan met deze wensch: dat
dat de dichters en schrijvers in deze fel bewogen
tijd de levende stem mogen zijn van het volk.
Dan zal het volkshart niet nalaten er op te
reageeren.
Die twee: schrijver en volk, moeten nog meer
dan tot nu toe elkaar vinden. De tijd van het
hoogmoedig individualisme is voorbij. Niet het
verliezen in de gemeenschap kan ons ideaal zijn,
maar nien moet toch naast zijn broeder hebben
gestaan, om zijn nood te peilen.
Christus wijst óók de weg voor de verhouding
van kunstenaar en volk.
P. J. RISSEEUW.
Boekbespreking
„Jongens van de straat",
door Anne de Vries.
J. N. Voorhoeve, den Haag; 1934.
Van Anne do Vries zijn enkele uitstekende
schoolboeken verschenen in de serie „Vrij en Blij"
van Noordhoff („De Witte Pet"; „Evert in turf
land"; „Toch een flinke jongen").
Buiten de school bleef hij tot op voor kort, vrij
onbekend.
Sinds zijn medewerking aan verschillende novel-
Nmboeken is dat veranderd.
Een zeventiend'
eeuwsch „Alle dinghe"
Er zijn liederen die als brandpunten in zich do
stralen verecnigen, die elders slechts verenkeld of
in geringer tal voorkomen. Een dier brandpunten
der middeleeuwsohe mystiek is die klein hei-witte
vonk: „Alle dinghe Syn mi te inghe/ lek ben so
wyt een lied, eerst door Dirk Coster in zijn
gansche pure en sereene waarde gesteld. Dit
lied tot heJcn totaal voorbijgezien uit het
„Gheestelijck Bloem-Hofken" van 1637 (evenals
Het Rypcr Liedtboecxken, waaruit het verscheiden
gediohten bevat, van Doopsgezinde origine) moet
geacht worden het „Alle dinghe" der vóór-Luyken-
sche 17de eeuw te zijn. Het is een Kort Begrijp
der Via purgativa1), zooals het m.-e. lied dat
was der Via unitiva Door dit verschil is het
tevens begrijpelijker, waarom het m.-e. feller,
geconcentreerder en directer, het 17d' eeuwsche
daarentegen zachter en omstandiger is. Wit
gloeiend was het vuur der m.-e. schouwende
extase, Eckhart een blauw-rein en verblindend
bliksemvuur. De 17d' eeuwsche mystiek echter
(vóór Luyken) trok een behoedzaam schut-gordijn
voor haar heilige der heiligen; haar priester ver
dwijnt er achter, en keert zwijgzaam terug. Hier
het licht óók, maar veeleer een kalme, trouw
hartige kaarsvlam: het stil brandende gebed. Kin
derlijk open-, wereld- en velfvergeten de middel
eeuwer; mannelijk ernstig, eer gesloten do
ander: hij heeft zijn „klooster" midden in een
wereldstad gezet.
Het is niet mogelijk, dat wij verder veel van
dit lied zouden zeggen.
Te verwonderen valt het alleen, dat zulke ver
zen zoo lang kunnen verborgen blijven, en dat
de omgeving, waar zij groeien, verwaarloosd blijft
en onbezocht. Welke schatten zullen wij er nog
aantreffen?
Vermeld zij nog, dat alle liederen in dit boekje
er anonym in voorkomen, ook enkele liederen van
Schabaelje. Mogelijk, dat ook dit lied ui't oen
ander mopsje overgenomen is, en wij het nog eens
elders met naam of kenspreuk aantreffen. De gis
sing, dat dit lied van Schabaelje zou zijn, heeft
vooralsnog onvoldoende grond. P. v. R.
J) De onderscheiding is er een, die men in do
psychologie der religie van de Neoplatonici over
genomen heelt. Deze onderscheidden tot de Unio
mystica (de mystieke vereeniging) drie wegen, nl.;
do Via purgativa, de Via illuminativa en do Via
unitiva, respectievelijk de wegen der reiniging (do
ethisch-religieuze, die zioh op het handelen be
trekt), der verlichting (de inzichtelijke, die der
overpeinzing) en der vereeniging (der liefde, wel
licht beter als Via inluïtiva aan te duiden). Zio
omtrent deze onderscheidingen o.a. het belangwek
kende boekje van den Katholiek Wunderle, Ein-
führung in die Religionspsychologie, p. 31.
Anne de Vries.
Het is moeilijk te zeggen, in welke richting een
auteur zich ontwikkelen zal. Van Anne de Vries
acht ik het waarschijnlijk, dat de wereld van het
kind zijn terrein zal blijken; hoewel ik de kans
niet uitgesloten acht, dat hij zich vroeg of laat
ontpoppen zal als romanschrijver.
Hij kent Drente. En uit het werk, dat hij ons in
de laatste jaren gaf, blijkt wel dat hij een ge
boren verteller is.
Voorloopig zijn wij echter al dankbaar een
goede kinderschrijver rijker te zijn. Onze lezers
kring kent hem uit het Kleuterkrantjc.
In het boekje „Jongens van straat", gaf hij de
geschiedenis van Rotje, een straatboofje. Hij
brengt ons hier !n aanraking met do achterlijke,
verwaarloosde jeugd.
Het verhaal is uitstekend geschreven, al ont
komt het niet aan een zekere tweeslachtigheid:
voor kinderen of voor volwassenen.
Ongetwijfeld is het een kinderboek, doch do op
dracht, iets te vertellen over de inrichtingen voor
342
Drie dagen regen
door
G. ROELAND
Vervolg.j
Op de mat poetsten ze hun schoenen schoon en
lieten de twee broertjes hun klompen achter. Stil
en behoedzaam gingen ze do kerk binnen. Dister
was er niet, zou ze zeker ook niet geduld hebben.
De deur van de consistoriekamer was dicht Daar
stonden ze in 't hooge, kelderachtige ruikende
schip. Daan had altijd 't idee of die vreemde,
muffe lucht een graflucht was, die van onder de
blauwe, gebeitelde zerken opsteeg, 't Gaf aan 't
geheel iets onzegbaar plechtigs ,lcts van een ge
wijde plaats, waar je zachtjes liep en niet dan
fluisterend sprak. Hij had eens met heftige veront
waardiging een metselaarsknecht, die de muren
witte in de kerk, hooren fluiten. Maar nu was 't
er stil. Hij kende elk hoekje, elke zerk, elke bank;
wist welk deurtje er piepen zou, welke stoel kraak
te als je er op ging zitten. Maar hier was hij
thuis, van klein kereltje af had hij er met vader
gescharreld.
Co ging in een hooge, overkapte bank zitten,
zette zich lui en gemakkelijk op 't groene kussen.
Daan in eens er in, stapte op z'n teenen naar de
„tuin" aarzelde toen... zou hij 't nu wagen... ja
hij ging 't trapje van de preekstoel op, 't deurtje
piepte toen hij 't achter zich dichttrok. De bank
jes, waar hij op stond schommelden even, toen
vond hij zijn evenwicht, keek over de groote open
geslagen Bijbel heen naar de holle ruimte be
neden, waar Co zat in de kerkvoogdenbank en
Gijs, die hem nageloopcn was, stond voor 't lesse
naartje van den voorlezer. Zijn broertjes zaten
rood van opwinding naast elkaar op de stoelen.
Daan kuchte, wat hol klonk in de leege kerk.
Hij keek of hij uit de vreemde letters van 't sta
tige Boek kon wijs-worden, 't Was aan de rechter
hoeken vergeeld en goor.
't Leek hem toe, dat 't de spreuken waren, waar
bij 't openlag. Hij keek en zocht. Ja... Spreuken.
En in eens, waar haalde hij de durf van daan,
klonk zijn eigen stem door do kerk: Gemeente,
ik lees U voor uit... hier moest hij even slikken...
uit het boek der Spreuken van koning Salomo, en
wel... hij deed dominees plechtige stem ook na...
uit het zeven en twintigste... hier weifelde hij,
moest hij zeggen kapittel of gewoon hoofdstuk, hij
zei... kapittel, ik noem u nog eens het zeven en
twintigste kapittel, bladzijde vijfhonderd negen...
hij hoorde Co grinnckcn en dat was onbeleefd en
opkijkend ging hij verder... ••ijftig. te beginnen hij
't eerste versWaar wij lezen... nu boog hij
zich verder voorover om goed te zien naar de
moeilijk te ontcijferen woorden:
„Beroem u niet... over den dag van morgen...
want gij en weet niet...
Verder kwam hij niet. Hij hoorde heneden zich
gerucht. Co stond naast de bank, de broertjes
zaten stokstijf dicht tegen elkaar. Onder de preek
stoel hoorde hij een voetstap op de tegels.
Dister en de dominee, die in do consistorie en
kele dingen bespruken, hadden 't geluid der jon
gens gehoord en toen de koster op wilde springen
om do rustverstoorders te verjagen, zonder in 't
minst te vermoeden, dat zijn eigen Daan er de eer
ste rol in speelde, had de Dominee hem terugge
houden. Samen keken ze door de op 'n spleet ge
opende deur, maar toer ze vanaf de preekstoel de
nagebootste domineesstem hoorden was 't genoeg
en stapten ze beiden de kerk in tot groote ont
steltenis van de luisterende gemeente.
Daan bemerkte 't te laat. Wat te doen? Hij wist
niet, dat ze hem gehoord hadden en gevolg gevend
aan een plotselinge opwelling zakte hij in do
preekstoel op z'n hurken en verdween. Daar zat
hij, met kloppend hart. Hij hoorde beneden zijn
vader de jongens bij elkaar roepen: „Komen jullie
eens hier. Wat moet dat beteckencn hier in de
kerk?" Hij keek hen streng aan, maar had moeite
om zich goed te houden, doch toen de twee jongste
begonnen te huilen zei de Dominee: „Nou hoor jon
gens, do kerk is uit, gaan jullie maar". Zijn waar
digheid gedoogde niet, dat de grap verder werd
voortgezet. Maar Daan zat nog in de preekstoel en
de anderen verdwenen onder de toren door naar
buiten.
Dister, die natuurlijk wel begrepen had, dat
zoonlief er nog moest zijn, maar hem niet zag,
gaf Dominee een wenk om dezen te beduiden, dat
hij naar boven wou, maar de predikant legde zijn
Vinger op de mond.
„Zeg, Dister", zei hij, hard genoeg om 't Daan
te doen verstaan, „die jongen van jou heeft giste
ren bij mij de boel zoo wat kort en klein gesla
gen".
Daan schrok, hij beet zijn tanden op elkaar, z'n
adem ging snel met korte stooten, door ziin neus.
Wat nou weer?
WIST JE DAT
„Ja, dat ook, maar toen zijn ze gaan vechten.
Afijn, hij zal zijn spaarpot moeten omkeeren".
„Ik zal hem nog eens goed onderhanden nemen,
Dominee", zei de koster.
Toen gingen de twee weer naar de deur en
wachtten.
Daan hief zijn hoofd even over de rand, hij zag
niemand. Nog even wachten, dan smeerde hij hem.
Lam, dat die Dominee dat nou zei, net of hij 't
gedaan had, zou die valsche meid dat gezegd heb
ben. En had Co dat niet tegengesproken?
Nog even wachten.
Daar kwamen ze terug.
„Zei u niet", begon vader Dister ,„dat u Zondag
een zakdoek had laten vallen in do preekstoel?"
„Ja".
En toen de koster aanstalten maakte om naar t
trapje te gaan hield de dominee hem tegen:
„Nee, ik ga zelf wel even."
Daan bestierf 't bijna. Die zakdoek zag hij sche
meren in een hoekje naast de bankjes, maar...
't trapje kraakte, hij voelde, dat er iemand kwam
en voor dat de dominee bij 't deurtje was, stond
Daan op uit zijn hurkhouding en over de rand
kijkend, met verschrikte oogen en heelemaal in de
war, stamelde hij: „Ik ben hier".
't Liep natuurlijk goed af.
De Dominee lachte dat hij schudde en vader ook.
Toen Daan onthutst beneden stond en zuurzoet
meelachto zei Dominee alleen* „Je moet 't maar
niet aan de groote klok hangen. Ga nou maar".
Buiten stonden de anderen te wachten in het
„O ja", deed Dister v -rbaasd, „hoe kwam dat? Ik
dacht, dat ze wat gespeeld hadden en Geertje een
beetje geplangd".
portiek van 't postkantoortje. Zc ontvingen hem
met 'n luidruchtige vroolijkheid. Co sloeg op z n
knieën van 't lachen en de „kleintjes" voelden zich
groot van zulk een geweldige gebeurtenis getuige
te zijn geweest
Na een kwartier vertrok Gijs met z'n „kroost"
zooals hij spottend zei en Co en Daan slenterden,
onverschillig voor de regen, naar de „winkel",
waar ze 't heele geval nog eens in geuren en kleu
ren aan Moeder vertelden. Die schudde haar hoofd,
als de Dominee nou maar niet kwaad was gewor
den, alléc dan, ze moesten toch wat doen om ae
dag door te komen.
Daan was in zijn eigen oogen een held. Kijk, nou
konden zo tenminste merken, dat hij onk wat
durfde. En hij had 't hoogste woord.
Toen Co eens naar buiten wees, waar een nieu
we bui ncerplenste, kwam de oude wrevel bij Daan
terug.
„Jo, hou op", zei hij, „is me dat een weer. Als
't nou morgen nog maar eens mooi was."
„Maar je kan toch volgende week nog genoeg
uitgaan", bracht Moeder in 't midden. Ze zag niet
graag, dat Daan zoo onverschillig deed.
„Ja, maar nóu zouden we 't zoo leuk hebben
gevonden".
„Och jullie altijd met je ongeduld", zei ze en
ging de „winkel" uit.
(Wordt vervolgd)
HET KREKELSPEL
Dit is een der meest geliefde volksvermaken in
China en is op de manier der stieren- en hanen
gevechten, ofschoon hier de beide partijen wat
kleiner van stuk zijn, dan bij genoenvlr luels.
Twee krekels worden nl. in een kan geplaatst
en tegen elkaar opgehitst. Het gevecht eindigt nu
pas als één der deelnemers bloedend of dnnd ter
neder ligt
DE STRIJD OM DE FIETS
Den lsten Aug. 1817 beschouwen de Duuschers
als den geboortedag van den uitvinder der fiets,
baron Von Drais. een gepensioneerd kap'tein in
Baden. Maar de fiets is geen Duitsche. doch een
Franschc vinding. Een vélocipède (zoo heet «.er-
fiets in het Fransch) werd samengesteld, hoewel
zonder het stuurapparaat van Von Drais, door
Blanchard en Magunier en ze werd beschreven in
het „Journal de Paris" van 27 Juli 1779.
HET DAMOCLES-ZWAARD
Dionysus, de om zijn wreedheid algemeen ge
hate tiran van Syracuse 400 jaar vóór Chr.
bestrafte den vleier Damocles, d.e voorgaf hem
om zijn geluk te benijden, door dezen op een gou
den zetel voor een wèl voorzienen disch te doen
plaats nomen, terwijl boven diens hoofd aan een
paardenhaar een scherp zwaard, met de punt naar
omlaag, was gehangen, dat hem elk oogenblik len
schedel dreigde te doorboren. Zóó liet Dionysus
hem gevoelen van hoodanigen aard het geluk was,
hetwelk de vleier hem veinsde te benijden.
Hoe heet deze vogel?
Rebus
347