VAN HET ZENDINGSVELD DE VALKEN JACHT Zelf zijn wij geen jageis, en daarom vait het ons niet gemakkelijk, o\er het jacht bedrijf ons een oordeel te vormen. Jacht,, oorspronkelijk een middel om zich een ly<v staan te verzekeren, is thans goeddeels niet andere dan een vermaak, en daar ia het, waar ons de schoen wringt. Doocton uit noodzaak, uit voedselnood, is een geoorloofd bedrijf, dooden als een vermaak lijkt ons niet aanbevelenswaardig. Daarom is het ook met aarzeling, dat wij de fcntieko val kenjacht een „edele" jacht noemen, een kwalificatie, die hij steeds lyeeft gehad. Een vermaak' van den adel was hij in ieder ge val wel, en het moet een interessant, een schitterend schouwspel geweest zijn, in den feudalen tijd den jachtstoet te hebben zien De slechtvalk grijpt den reiger in den nek. uitrijden, de edelvrouwen, de jonkers en de meer bedaagde edelen, omgeven door den drukken zwerm der vlugge jachthonden. Vlug ging het dan voort, door het vrije veld, de rennende honden achterna, die met den neus langs den grond het wild zoe ken. Nauw zijn zij het moeras genaderd, of «en reiger verheft zich verschrikt van de plaats, waar hij op de waterbewoners stond te loeren. Terstond wierp dan de burcht vrouw haar valk, wien zij de kap had afge nomen, omhoog, en de reiger trachtte door snelle vlucht zijn aartsvijand te ontgaan, 6teeds hooger regionen opzoekend. Vervol gens werd dan een tweede valk opgelaten, een van betere prestatie nog dan zijn voor ganger, die het opgejaagde wild nog feller volgde, er bovenuit wist te stijgen, om er dan op neer te storten. De valk vatte dan met zijn krachtige klauwen den reiger bij den langen nek, klemde zich daaraan vast, en wist hem met een paar krachtige sla gen van den snavel doodelijk te treffen. De dames en heeren jagers hebben inmid dels in den zadel het drama der hooge lucht gevolgd, niet alleen met het oog, maar ook met hun galoppeerende paarden, zoodat zij, ternauwernood als zij den reiger zien neerstorten, er bij zijn, om hem aan den feilen valk te ontnemen. Ja, zoo ging het eertijds, toen de adel nog machtig heerschte, in zijn kasteelen en burchten, en toen er bij die enkelen nog een betrekkelijk groote weelde was. Het jagen van dieren door middel van valken was reeds zeer vroeg bekend, en had waarschijnlijk, als zoovele dingen, zijn oorsprong in het Oosten, le bakermat der menschheid. Ongeveer zeven eeuwen voor onze tijdrekening organiseerde de Chinee sche Keizer Wen-Wang reeds groote jach ten met den valk; ook de Thraciërs en 1e Romeinen gingen later ter valkenjacht De beroemde wereldreiziger Marco Polo. die omstreeks het jaar 1271 Perzië bezoch+, maakt ook meer dan eens van het jagen met valken gewag. Over een bepaalde streek in dat land zegt hij tenminste, dat er fraaie bosschen zijn van dadelpalmen, die een zeer goede jacht opleveren met hon den en valken. Het zijn vermoedelijk weer de kruisvaar ders geweest, die met zoovele andere Oos- tersche gebruiken ook dat der valkenjacht in West-Europa hebben doen inburgeren. Verbazende prijzen werden er voor val ken besteed. Voor een goed afgericht exem plaar betaalde men gaarne 500 en 600 gul den, wat kolossale sommen zijn, vooral als 'men den tijd in aanmerking neemt Bij de belegering van Acca verloor de Fransche koning een prachtigen valk. Het dier was ontsnapt en door de Turken opge vangen, en ofschoon de koning hun dui zend goudstukken ervoor bood, kon hij zijn kostbaren vogel niet weerom krijgen Bajazet nam in den slag van Nicopolis. in 1396, vele Fransche edellieden gevangen, onder wie ook de hertog van Nimes. Tever geefs werd hem voor deze gevangenen een hoog losgeld geboden, eerst toen de hertog van Bourgondië twaalf prachtige witte val ken in ruil aanbood^ was de zaak beklon ken. Wat goud niet had kunnen uitwerken, bereikten de valken: alle gevangenen wer den dadelijk losgelaten. Een laatste voorbeeld van de waarde, des tijds aan deze roofvogels gehecht De Jo- hannieter ridders ontvingen van Keizer Karei V het eiland Malta in leen, op voor waarde, dat hem elk jaar een witten valk zou worden geleverd. De valkenjacht geraakte steeds meer in de mode. De voornaamste vorsten en edelen legden zich erop toe, en zelfs keizers acht ten het niet beneden zich, over deze spoil dikke verhandelingen en studieboeken te schrijven. Dat de valkerij dan ook aan me nigeen een bestaan verschafte, is te begrij pen. Sommige vorsten hadden honderden valken in hun bezit, die door edelen, en onder hun hoede, staand personeel werden afgericht en verzorgd. Sultan Bajazet, dien zooeven reeds noemden, had in zijn dienst niet minder dan 7000 valkeniers. De valkenjacht heeft onder Koning Louis XIII van Frankrijk het toppunt van zijn glans bereikt Na dien tijd begon dit jacht- ermaak te tanen. In het laatst der acht tiende eeuw werd de valkerij nog bij ons stadhouderlijk hof aangehouden; onder Lo- dewijk Napoleon werd zij tijdelijk weer op gevat Maar de tijd scheen voorbij, het getij verloopen. Een van de laatste pogingen, om de val kerij weer in zwang te brengen, had in ons land plaats, in 1839. Een paar Hollandsche valkeniers stelden zich met Engelsche lief hebbers in verbinding, en onder voorzitter schap van Prins Alexander ontstond zoo een jachtclub, die in de nabijheid van het Loo, in de Soerensche bosschen o. a., ter jacht trok. De beste valkeniersschool in Europa was die in het dorp Valkenswaard in Noord Brabant; de valken echter, die daar gevan gen werden, waren weldra niet toereikend, om aan alle bestellingen te voldoen. De valkeniers gingen dus op reis om elders Giervalk op de vuist van alken te vangen. In Pommeren vooral heb ben onze valkeniers er somtijds jaarlijks honderden gevangen; de valken toch, die, van uit het Noorden komende, de lange reis er zee gemaakt hadden, kwamen daar hongerig en afgemat aan, en werden dar. gemakkelijk gevangen. Maar niet alleen daarheen, zelfs naar Noorwegen en IJsland trokken de valkeniers. Vooral de IJsIand- sche valken werden als de beste beschouwd. Wanneer die valkeniers terugkeerden naar hun woonplaatsen, droegen zij de gevangen valken op stangen zittende, op de schou ders, en jn de plaatsen, die zij doortrokken, bedelden zij om honden, welke als voedsel voor hun valken dienden. Men ving de valken op de volgende ma nier. Op een plaats op de vlakke hei maak te de vogelvanger een soort van overdekte schuilplaats, een kuil met een tot een klein heuveltje opgebouwd dak van zoden, de zoogenaamde tobhut. Zoo'n hut was groot genoeg om eenige personen te bevatten, en had ook enkele kijkgaten. Op eenige passen van een kijkgat bevonden zich een of twee kleine heuveltjes van zoden, waarop een klauwier geplaatst was. Op een afstand 130 voet van de hut bevonden zich drie palen of masten, zestig of zeventig voet van elkander verwijderd. Van de toppen van deze masten liepen touwen tot in de hut. Ongeveer in het midden van deze touwen bevestigde men, door middel van een dun touw, aan het eene een levende duif, die aan den voet van de mast een schuilplaats had; aan het andere touw werd een niet meer bruikbare valk en een dik pak vede ren bevestigd; aan het derde touw een pak vederen met een houten valk. Op een driehonderd voet afstand van de hut bevonden zich een drietal slagnetten, die vanuit de hut konden worden dicht getrokken. In het midden van de plek waar het net lag was een pin met een oog. v door het touw naar de hut liep. Aan het andere einde van dit touw was een levendi duif bevestigd, die in een kooi van zoden, en met een zoden valdeur athter het net werd opgesloten. De vangst had plaats in den trektijd der vogels, wat gemakkelijk te begrijpen valt, als men weet dat de valken de trekkende vogels vervolgen, en dus gedurende dien tijd rondzwerven. Zoodra het begint te lich ten, begeeft de valkenier zich naar zijn tob hut, maakt zijn toestellen in orde, brengt de duif, den valk en de klauwieren op hun plaats, stelt de netten op en begeeft zich in de hut Deze bezigheid, eigenaardig „tobben" ge noemd, is vrij vervelend, als men nagaat dat de valkenier soms drie weken, van vóór zonsop- tot zonsondergang in zijn hut door brengt zonder iets te vangen. Zijn eenige uitspanning is een pijpje te rooken, want aan iets anders, bijvoorbeeld lezen, kan hij niet denken, daar dit de aandacht zou af leiden. Al zijn aandacht bepaalt zich nu tot de klapekster, een inlandschen vogel, ter groot te van een zwarte lijster ongeveer, door de valkeniers „handwerk" genoemd, die in de orde der roestvogels tehuis behoort, onder de klauwieren. Op de bovendeelen is zij blauwachtig grijs, de vleugels en staart, be halve de witte einden der pennen, zijn zwart, de onderdeelen wit en bek en poo- ten zwart Hoewel niet tot de roofvogels behoorende, zijn de klauwieren halve roofvogels, en de hier bedoelde soort is een brutale roover, stoutmoedig jacht maakt op muizen, hagedissen, kleine slangen en vogels. Hij bezit bovendien het vermogen een valk te bemerken vóór hij voor een mensch nog zichtbaar is, en daar hij dan terstond on rustig wordt, begrijpt men dat hij voor den valkenier van onschatbare waarde is. Deze vogel, met een zoogenaamd broekje aan, op een der heuveltjes bij de hut ge plaatst, is de wachter. De valkenier houdt hem in het oog, en zoodra er een valk in aantocht is, geeft de klapekster dit door krassenden kreet en verschillende ge baren te kennen en kruipt ten slotte onder het dakje van zijn heuvel. Inmiddels is de valkenier begonnen den houten valk met den bos vederen, dooverik :amd, door rukken aan het touw in be weging te brengen. Op een afstand gezien heeft deze manoeuvre het voorkomen of valk bezig is een vogel te vervolgen. Maar zoodra de klapekster kennis heeft ge geven van de komst van een valk, laat de valkenier den houten valk rusten en doet dezelfde beweging met het touw, waaraan de levende valk is bevestigd. Bespeurt hij nu, dat de roofvogel nadert, dan laat hij ook dit touw weer rusten en brengt dat. waaraan de duif is bevestigd, in beweging. Als de roofvogel de duif opmerkt, komt hij terstond nader, maar voor hij gelegenheid heeft op de duif te stooten, laat de valke nier ook dit derde touw vallen, en terwijl de duif zich snel verschuilt, in de aan den voet van de paal aanwezige schuilplaats, trekt de valkenier de bij het net geplaatste duif voor den dag. De valk werpt zich n.i onmiddellijk op deze duif, en daar hij zijn prooi niet loslaat, trekt de valkenier duif en valk tot aan de pin bij het slagnet en overdekt beiden met dit net. De valk is nu gevangen en moet worden afgericht. Hij krijgt een kap op, die den kop, met uitzondering van den snavel, be dekt, en aan de pooten worden leeren „schoenen" gedaan, waaraan lange veters, zijn bevestigd. Hij wordt vervolgens op de met een lederen handschoen beschermde vuist van den valkenier geplaatst en zoo veel mogelijk rondgedragen. Door honger en afmatting (men onthoudt hem alle rust) genoopt, is hij binnen enkele dagen begonnen het voedsel als hem de kap afgenomen is, uit de hand van den valkenier aan te nemen en wordt hij er vervolgens aan gewend het op de vuist te komen halen. Nu laat men hem eerst bin nenshuis een kip of duif vangen en begiut vervolgens in het veld, waar men hem. steeds nuchter en aan een touw bevestigd, op de aan een touw vastgemaakte wild soort liet vliegen, waarop hij moet worden afgericht, en beloont hem met een duif voor zijn vorderingen. Dat een dergelijke africhting maanden van groot geduld vordert, is te begrijpen; maar wanneer Ii^j op deze wijze geleerd heeft en aan menschen, honden en paarden gewoon is geraakt, is de valk afgericht. Tot het uitoefenen van de jacht met val ken is. zooals men zal begrijpen, een onbe bouwde streek, liefst beide, noodzakelijk Een door slooten doorsneden bebouwd ter rein levert te veel hinderpalen voor den jachtstoet op; want vereischten zijn, dat men zich onbelemmerd kan bewegen en een vrij uitzicht heeft Zij, die aan de jacht deelnemen, zijn te paard en de jachtplaats moet. indien men op reigers jaagt, gelegen zijn in de nabijheid van een zoogenaamd ..reigerbosch", zooals het Soerensche boscli bij het 1.00. De tijd, het best daarvoor ge schikt, is als de reigers jongen hebbcu. Daar hun nesten in het bosch zijn gelegen, begeven zij zich in de omstreken om te vis- schen. In den namiddag, als de reigers vol gepropt met visch naar hun nesten terug- keeren, moet de jachtstoet bij het bosch aan wezig zijn, op omstreeks vijf minuten af stands daarvan en tegen den wind in ge plaatst Twee valkeniers, met een valk op de linker vuist, begeven zich iets verder, er nog verder plaatst men een voorpost te paard. Als deze een reiger ontdekt, stijgt hij af en plaatst zich aan die zijde van het paard, waar de reiger over komt. Zoodra men dit bemerkt, weerklinkt de kreet: la vole! en de valkeniers hun vogel met be hendige beweging van de kap ontdoende, rijden de reigers te gemoet, wachten tot dat zij ongeveer een honderd pas over hen heen zijn gevlogen en werpen de valken in de ruimte, dat is, laten hen vliegen. Meestal bemerken de valken den reiger niet terstond, maar vliegen eenige oogen- blikken doelloos langs den grond. De rei-" ger echter bespeurt zijn vijand dadelijk. braakt snel zijn voorraad visch uit, en tracht het beschermende bosch te bereiken. Doch tegen den wind vordert hij weinig en dan keert hij snel terug, om met den wind mede ergens een schuilplaats te zoeken Door deze beweging geraakt hij dan ge woonlijk juist tusschen de valken, die iu tusschen klapwiekend gestegen zijn en, zoo dra zij hem bemerken, moeite doen om boven hem te komen. Het jachtgezelschap verlaat nu zijn plaats bij het bosch en volgt, meestal in ren of galop, de bewegingen der vogels. De reiger, zeer goed wetende met wien hij te doen heeft, tracht zoo hoog mogelijk te komen, en indien hem dat gelukt is hij gered; want de valk kan niet anders aanvallen, dan door van boven naar beneden zich op hem te storten. De valken echter stijgen ook hoog op, en zoodra het er een gelukt boven den reiger te komen, stort hij zich op hem, hetwelk de valkeniers „stooten noemen. Zoodra het een valk gelukt den reiger met de klauwen te vatten, is de strijd beslist. De reiger wordt den valk ter stond afgenomen. Is de reiger levend, dan draait men om een zijner pooten een dun koperen plaatje, waarop de naam van den jager of van de jachtclub, en dag, maand en jaar zijn ge grift, en laat hem weer vliegen. De valk, die gewoonlijk in de valkerij ge bezigd wordt, is de slechtvalk, F a 1 c o communis, die ongeveer 1 y2 voet lengte heeft. Een standvastige kleur is niet te be palen, daar zich die wijzigt naar leeftijd en soort van voedsel. Hij is op de bovendeelen bruin met wit- of roodachtige vlekjes, en op de onderdeelen vuilwit met bruine over- langsche vlekken, óf op de bovendeelen zwartbruin met blauwgrijze vlekken en op de onderdeelen rosachtig wit met zwart bruine vlekken, die op de borst den vorm van druppels hebben; óf blauwgrijs met vlekken op de bovendeelen, en op de borst en buik met fijne dwarsbanden. Hij is een vogel, die zeer verbreid i§ en, behalve in Zuid-Afrika, overal wordt aangetroffen. In het najaar, wanneer zij overal heen rond zwerven, komen de valken ook in ons land voor en maken jacht op fesanten, korhoen ders, duiven, patrijzen, snippen, eenden, enz., die zij in de vlucht vangen. Dikwijls vestigen zij zich des winters in onze torens. Zij nestelen (echter niet in ons land) op rotsen of hooge boomen en leggen 3 a 1 eieren, die een grijsachtige rosse kleur heb ben, met bruin of rosbruin gevlekt. Deze soort van valken is voor de hooge valkerij, de jacht op vliegend wild, de meest ge schikte. TORADJALAND - PRACHTLAND Zuid Midden-Celebes, waar zendings- arbeid wordt verricht door zendelingen van den Gereformeerden Zendingsbond en hun helpers, is een verrukkelijk land, verrukke lijk wegens het vele natuurschoon, waar mee de Schepper van hemel en aarde dit afgelegen plekje van den aardbodem heeft bedeeld. Trotsche bergen, begroeid en onbegroeid, waaronder gevaarten van twee a drie dui zend M. met min of meer spitse koppen worden afgewisseld door heuvels en dalen een uitgestrekt stroomgebied, die zoo nu en dan geweldig kan spoken en meermalen den weg ernstig heeft beschadigd. Het vo rig jaar nog werd op twee plaatsen bij een langdurigen, kolossalen badjir de autoweg over een afstand van tweemaal 20 a 30 M. finaal weggevaagd. Wel waren op die plaatsen en op nóg een bedreigd punt nood bruggen geslagen, maar wat is tegen een flinken bandjir bestand? De Denaanedja hield zich echter rustig en zonder stoornis bereikte de autostoef Palopo, dat in feest- met den patrouillecommandant over de schoonheid der Toradjalanden, antwoordde de reeds pensioenrijpe Hollandsche ser geant droogjes- „Ja, de Toradjalanden zijn wel mooi, maar een beetje ongelijk". Deze onderofficier, die al niet meer zoo jong was en dagelijks met zijn mannen marschen maakte van 20 a 30 K.M. in dit zware bergterrein, waardeerde de schoon heid van het bergland begrijpelijkerwijze anders dan de toerist, die voor zijn genoe gen uit is en rondreist in een comfortabel© auto. Zoo heeft de zendeling op zijn beurt ook weer een andere kijk op deze landen. Zeker, deze geniet ook van de schoonheid der natuur. Hij geniet er zelfs dagelijks van en meer dan menig ander omdat hij weet, dit alles is geschapen door zijn Va der, die in de hemelen is. Mede vanwege de autowegen voelt de zendeling in de To- radjalanden zich vaak een bevoorrecht mensch, omdat hij daardoor niet uitslui tend voor zijn tournee's is aangewezen op zijn paard, zooals op vele andere zendings terreinen het geval is, hoewel daarop toch nog groote afstanden worden afgelegd, maar ook de auto kan gebruiken. En het belang van zich snel te kunnen verplaatsen Is vooral daarom groot, omdat hier heerscht een chronisch gebrek aan zendelingen, waarin het Hoofdbestuur van den G. Z. B. vanwege de financiën maar niet kan voor zien. Toch denkt de zendeling nog aan iets anders, als hij door deze landen trekt om Gods Woord te verkondigen, n.l. aan da groote tegenstelling die de schoonheid dei- natuur vormt met het leven van de bevol king. Neen, niet in de eerste plaats wordt dan gedoeld op de schamele kleeding en de groote onzindelijkheid, waardoor men in derdaad een Toradja kan ruiken aankomen. Daarin komt ook al eenige verbetering al gaat het heel langzaam. Het artikel zeep met lachende sawah's en snel stroomende. bruisende beken en rivieren, die vaak hun weg moeten zoeken tusschen grillig gevorm de rotsblokken van allerlei formaat. Indrukwekkend is dit bergland en boeiend door zijn woestheid; onzen blik houdt het dikwijls een tijdlang gevangen. Toeristen, die het Toradjaland met zijn typische, goedlachsche bewoners hebben ontdekt, spreken wel van „beklemmende schoonheid", „duizelingwekkende diepe ra- ijnen", „prachtige bergpanorama's" van op ingenieuze wijze aangelegde stal in den vorm van terrassen, door de Toradja's ook wel worden aange duid met „de terrassenbouwers van Mid den-Celebes". Niet minder bewondering heeft men in den regel voor den autoweg van Palopo tot Enrekang, waarvan de aanleg in dit be koorlijke doch zware bergterrein met groote moeilijkheden te worstelen had. Op zijn reis door de Groote Oost heeft do Gouverneur-Generaal met zijn gezin ook de Toradjalanden bezocht. Op 22 Sejitember werd 's morgens vertrokken van Watara- pone. Enkele bestuursambtenaren zaten •eeds vanaf den vórigen avond, toen een flinke tjppische regenbui viel, in groote spanning, want de Preman moest worden Gepasseerd. En die spanning is begrijpelijk als paen weet, dat op de Preman uitkom! de Denamedja, een vrij breede rivier met Het kantoor van den Europeeschen bestuurs ambtenaar te Palopo. gewaad de hooge bezoekers met herhaald hoera-geroep geestdriftig verwelkomde. Een eerewacht presenteerde het geweer. Het verblijf te Palopo zou slechts van korten duur zijn. Den volgenden morgen 's zou de lange reis worden voortgezet, want het bezoek gold voornamelijk de berg streek van Rante Pao Ma'kale, werd ons verteld. Zoodoende had een uitgebreid feest programma geen zin. Maar wat er kon ge beuren, was goed georganiseerd en liep vlot van stapel. In een rondrit werd de kota bezichtigd. Daarna tegen zessen viel enkelen Europe anen en de Vorstin van Loewoe met de vier overige leden van het Zelfbestuur de eer te beurt, aan Zijne Excellentie te worder voorgesteld; schoolkinderen, waaronder het bamboefluitorchestje van de Zendingsschool te Pantilang brachten een aubade, die uit stekend slaagde en zichtbaar in den smaak viel; en met een fakkeloptocht, waaraan honderden kinderen deelnamen werden de feestelijkheden besloten. En toen, op 23 September ving de tocht aan PalopoMa'kale via Rante Pao naar het hartje van de Toradjalanden, waarover het hooge gezelschap verrukt moet zijn ge weest, iets waarover de lezers zich na het bovenstaande wel niet meer zullen verwon deren. Ten slotte mag in dit verband niet den vergeten, dat de Landvoogd zeer be langstellend informeerde naar het zendings erk, het zendingshospitaal en de in aan bouw zijnde leprozerie te Rante Pao bezich tigde en met zijn gezin in het fraaie To- radjakerkje ta Sanggalla' een godsdienst oefening bijwoonde. Toen schrijver dezes eens diep in de bor- jn een militaire patrouille ontmoette, af- koras. g van Palopo, en een gesprek begon Het Toradja-kerkje te Sangalla, waar de Gouverneur-generaal een godsdienstoefening bijwoonde. vindt al meer en meer aftrek. Aan hef godsdienstig-zedelijk leven der bevolking wordt voornamelijk gedacht. Veroorloof mij, wat het zedelijk leven van het Toradjavolk betreft, enkele feiten te noemen. Ik ken een aardig Toradjameisie van on geveer 13 jaar, dat jaren in mijn omgeving woonde, Lai Tallang geheeten. Dit kind heeft reeds tweemaal een man gehad. Eerst huwelijkte de familie haar uit aan een To radja, hetwelk echter spoedig op een schei ding uitliep. Toen werd ze de concubine van een Chinees te Palopo, die na eenigen tijd genoeg van haar had en haar versloot te. Nu is ze ziekelijk, heeft waarschijnlijk een geslachtsziekte. Mijn hart krimpt inëén als ik er aan denk. Wat een jeugd heeft dit kind- En dit gevaJ staat helaas niet op zichzelf. Nog een voorbeeld. Kort geleden stierf Pr een stokoude Toradja, die drie jaar geleden was overgegaan tot. het Christendom. Deze man, wiens lijk door heidensche familie werd weggehaald omdat deze hein op hei densche wijze wilde begraven, heeft voor zijn dood zijn geweten ontlast, en deelde onder diep berouw o. a mede, toen hij nog heiden was met zijn moeder wel te hebben geleefd als met zijn vrouw! Deze feiten en een statistiek over echt scheidingen onder de Toradja's «preken wel duidelijke taal. Een gezond geestelijk leven leidt ook tot ■n gezond zedelijk leven, al is er bij d.-n oprecht geloo\ige nog vaak een vallen m zonde. IJe Toradja's hebben Jezus noodig, die gekomen is in deze wereld om zondaren zalig te maken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1934 | | pagina 6