VAN HET
ZENDINGSVELD
DE
VALKEN
JACHT
Zelf zijn wij geen jageis, en daarom vait
het ons niet gemakkelijk, o\er het jacht
bedrijf ons een oordeel te vormen. Jacht,,
oorspronkelijk een middel om zich een ly<v
staan te verzekeren, is thans goeddeels niet
andere dan een vermaak, en daar ia het,
waar ons de schoen wringt. Doocton uit
noodzaak, uit voedselnood, is een geoorloofd
bedrijf, dooden als een vermaak lijkt ons
niet aanbevelenswaardig. Daarom is het
ook met aarzeling, dat wij de fcntieko val
kenjacht een „edele" jacht noemen, een
kwalificatie, die hij steeds lyeeft gehad. Een
vermaak' van den adel was hij in ieder ge
val wel, en het moet een interessant, een
schitterend schouwspel geweest zijn, in den
feudalen tijd den jachtstoet te hebben zien
De slechtvalk grijpt den reiger in den nek.
uitrijden, de edelvrouwen, de jonkers en de
meer bedaagde edelen, omgeven door den
drukken zwerm der vlugge jachthonden.
Vlug ging het dan voort, door het vrije
veld, de rennende honden achterna, die
met den neus langs den grond het wild zoe
ken. Nauw zijn zij het moeras genaderd, of
«en reiger verheft zich verschrikt van de
plaats, waar hij op de waterbewoners stond
te loeren. Terstond wierp dan de burcht
vrouw haar valk, wien zij de kap had afge
nomen, omhoog, en de reiger trachtte door
snelle vlucht zijn aartsvijand te ontgaan,
6teeds hooger regionen opzoekend. Vervol
gens werd dan een tweede valk opgelaten,
een van betere prestatie nog dan zijn voor
ganger, die het opgejaagde wild nog feller
volgde, er bovenuit wist te stijgen, om er
dan op neer te storten. De valk vatte dan
met zijn krachtige klauwen den reiger bij
den langen nek, klemde zich daaraan vast,
en wist hem met een paar krachtige sla
gen van den snavel doodelijk te treffen.
De dames en heeren jagers hebben inmid
dels in den zadel het drama der hooge
lucht gevolgd, niet alleen met het oog,
maar ook met hun galoppeerende paarden,
zoodat zij, ternauwernood als zij den reiger
zien neerstorten, er bij zijn, om hem aan
den feilen valk te ontnemen.
Ja, zoo ging het eertijds, toen de adel nog
machtig heerschte, in zijn kasteelen en
burchten, en toen er bij die enkelen nog
een betrekkelijk groote weelde was.
Het jagen van dieren door middel van
valken was reeds zeer vroeg bekend, en
had waarschijnlijk, als zoovele dingen, zijn
oorsprong in het Oosten, le bakermat der
menschheid. Ongeveer zeven eeuwen voor
onze tijdrekening organiseerde de Chinee
sche Keizer Wen-Wang reeds groote jach
ten met den valk; ook de Thraciërs en 1e
Romeinen gingen later ter valkenjacht De
beroemde wereldreiziger Marco Polo.
die omstreeks het jaar 1271 Perzië bezoch+,
maakt ook meer dan eens van het jagen
met valken gewag. Over een bepaalde
streek in dat land zegt hij tenminste, dat
er fraaie bosschen zijn van dadelpalmen,
die een zeer goede jacht opleveren met hon
den en valken.
Het zijn vermoedelijk weer de kruisvaar
ders geweest, die met zoovele andere Oos-
tersche gebruiken ook dat der valkenjacht
in West-Europa hebben doen inburgeren.
Verbazende prijzen werden er voor val
ken besteed. Voor een goed afgericht exem
plaar betaalde men gaarne 500 en 600 gul
den, wat kolossale sommen zijn, vooral als
'men den tijd in aanmerking neemt
Bij de belegering van Acca verloor de
Fransche koning een prachtigen valk. Het
dier was ontsnapt en door de Turken opge
vangen, en ofschoon de koning hun dui
zend goudstukken ervoor bood, kon hij
zijn kostbaren vogel niet weerom krijgen
Bajazet nam in den slag van Nicopolis.
in 1396, vele Fransche edellieden gevangen,
onder wie ook de hertog van Nimes. Tever
geefs werd hem voor deze gevangenen een
hoog losgeld geboden, eerst toen de hertog
van Bourgondië twaalf prachtige witte val
ken in ruil aanbood^ was de zaak beklon
ken. Wat goud niet had kunnen uitwerken,
bereikten de valken: alle gevangenen wer
den dadelijk losgelaten.
Een laatste voorbeeld van de waarde, des
tijds aan deze roofvogels gehecht De Jo-
hannieter ridders ontvingen van Keizer
Karei V het eiland Malta in leen, op voor
waarde, dat hem elk jaar een witten valk
zou worden geleverd.
De valkenjacht geraakte steeds meer in
de mode. De voornaamste vorsten en edelen
legden zich erop toe, en zelfs keizers acht
ten het niet beneden zich, over deze spoil
dikke verhandelingen en studieboeken te
schrijven. Dat de valkerij dan ook aan me
nigeen een bestaan verschafte, is te begrij
pen. Sommige vorsten hadden honderden
valken in hun bezit, die door edelen, en
onder hun hoede, staand personeel werden
afgericht en verzorgd. Sultan Bajazet, dien
zooeven reeds noemden, had in zijn
dienst niet minder dan 7000 valkeniers.
De valkenjacht heeft onder Koning Louis
XIII van Frankrijk het toppunt van zijn
glans bereikt Na dien tijd begon dit jacht-
ermaak te tanen. In het laatst der acht
tiende eeuw werd de valkerij nog bij ons
stadhouderlijk hof aangehouden; onder Lo-
dewijk Napoleon werd zij tijdelijk weer op
gevat Maar de tijd scheen voorbij, het getij
verloopen.
Een van de laatste pogingen, om de val
kerij weer in zwang te brengen, had in ons
land plaats, in 1839. Een paar Hollandsche
valkeniers stelden zich met Engelsche lief
hebbers in verbinding, en onder voorzitter
schap van Prins Alexander ontstond zoo
een jachtclub, die in de nabijheid van het
Loo, in de Soerensche bosschen o. a., ter
jacht trok.
De beste valkeniersschool in Europa was
die in het dorp Valkenswaard in Noord
Brabant; de valken echter, die daar gevan
gen werden, waren weldra niet toereikend,
om aan alle bestellingen te voldoen. De
valkeniers gingen dus op reis om elders
Giervalk op de vuist van
alken te vangen. In Pommeren vooral heb
ben onze valkeniers er somtijds jaarlijks
honderden gevangen; de valken toch, die,
van uit het Noorden komende, de lange reis
er zee gemaakt hadden, kwamen daar
hongerig en afgemat aan, en werden dar.
gemakkelijk gevangen. Maar niet alleen
daarheen, zelfs naar Noorwegen en IJsland
trokken de valkeniers. Vooral de IJsIand-
sche valken werden als de beste beschouwd.
Wanneer die valkeniers terugkeerden naar
hun woonplaatsen, droegen zij de gevangen
valken op stangen zittende, op de schou
ders, en jn de plaatsen, die zij doortrokken,
bedelden zij om honden, welke als voedsel
voor hun valken dienden.
Men ving de valken op de volgende ma
nier. Op een plaats op de vlakke hei maak
te de vogelvanger een soort van overdekte
schuilplaats, een kuil met een tot een klein
heuveltje opgebouwd dak van zoden, de
zoogenaamde tobhut. Zoo'n hut was groot
genoeg om eenige personen te bevatten, en
had ook enkele kijkgaten. Op eenige passen
van een kijkgat bevonden zich een of twee
kleine heuveltjes van zoden, waarop een
klauwier geplaatst was. Op een afstand
130 voet van de hut bevonden zich drie
palen of masten, zestig of zeventig voet van
elkander verwijderd. Van de toppen van
deze masten liepen touwen tot in de hut.
Ongeveer in het midden van deze touwen
bevestigde men, door middel van een dun
touw, aan het eene een levende duif, die
aan den voet van de mast een schuilplaats
had; aan het andere touw werd een niet
meer bruikbare valk en een dik pak vede
ren bevestigd; aan het derde touw een pak
vederen met een houten valk.
Op een driehonderd voet afstand van de
hut bevonden zich een drietal slagnetten,
die vanuit de hut konden worden dicht
getrokken. In het midden van de plek waar
het net lag was een pin met een oog. v
door het touw naar de hut liep. Aan het
andere einde van dit touw was een levendi
duif bevestigd, die in een kooi van zoden,
en met een zoden valdeur athter het net
werd opgesloten.
De vangst had plaats in den trektijd der
vogels, wat gemakkelijk te begrijpen valt,
als men weet dat de valken de trekkende
vogels vervolgen, en dus gedurende dien
tijd rondzwerven. Zoodra het begint te lich
ten, begeeft de valkenier zich naar zijn tob
hut, maakt zijn toestellen in orde, brengt
de duif, den valk en de klauwieren op hun
plaats, stelt de netten op en begeeft zich in
de hut
Deze bezigheid, eigenaardig „tobben" ge
noemd, is vrij vervelend, als men nagaat
dat de valkenier soms drie weken, van vóór
zonsop- tot zonsondergang in zijn hut door
brengt zonder iets te vangen. Zijn eenige
uitspanning is een pijpje te rooken, want
aan iets anders, bijvoorbeeld lezen, kan hij
niet denken, daar dit de aandacht zou af
leiden.
Al zijn aandacht bepaalt zich nu tot de
klapekster, een inlandschen vogel, ter groot
te van een zwarte lijster ongeveer, door de
valkeniers „handwerk" genoemd, die in de
orde der roestvogels tehuis behoort, onder
de klauwieren. Op de bovendeelen is zij
blauwachtig grijs, de vleugels en staart, be
halve de witte einden der pennen, zijn
zwart, de onderdeelen wit en bek en poo-
ten zwart
Hoewel niet tot de roofvogels behoorende,
zijn de klauwieren halve roofvogels, en de
hier bedoelde soort is een brutale roover,
stoutmoedig jacht maakt op muizen,
hagedissen, kleine slangen en vogels. Hij
bezit bovendien het vermogen een valk te
bemerken vóór hij voor een mensch nog
zichtbaar is, en daar hij dan terstond on
rustig wordt, begrijpt men dat hij voor den
valkenier van onschatbare waarde is.
Deze vogel, met een zoogenaamd broekje
aan, op een der heuveltjes bij de hut ge
plaatst, is de wachter. De valkenier houdt
hem in het oog, en zoodra er een valk in
aantocht is, geeft de klapekster dit door
krassenden kreet en verschillende ge
baren te kennen en kruipt ten slotte onder
het dakje van zijn heuvel.
Inmiddels is de valkenier begonnen den
houten valk met den bos vederen, dooverik
:amd, door rukken aan het touw in be
weging te brengen. Op een afstand gezien
heeft deze manoeuvre het voorkomen of
valk bezig is een vogel te vervolgen.
Maar zoodra de klapekster kennis heeft ge
geven van de komst van een valk, laat de
valkenier den houten valk rusten en doet
dezelfde beweging met het touw, waaraan
de levende valk is bevestigd. Bespeurt hij
nu, dat de roofvogel nadert, dan laat hij
ook dit touw weer rusten en brengt dat.
waaraan de duif is bevestigd, in beweging.
Als de roofvogel de duif opmerkt, komt hij
terstond nader, maar voor hij gelegenheid
heeft op de duif te stooten, laat de valke
nier ook dit derde touw vallen, en terwijl
de duif zich snel verschuilt, in de aan den
voet van de paal aanwezige schuilplaats,
trekt de valkenier de bij het net geplaatste
duif voor den dag. De valk werpt zich n.i
onmiddellijk op deze duif, en daar hij zijn
prooi niet loslaat, trekt de valkenier duif
en valk tot aan de pin bij het slagnet en
overdekt beiden met dit net.
De valk is nu gevangen en moet worden
afgericht. Hij krijgt een kap op, die den
kop, met uitzondering van den snavel, be
dekt, en aan de pooten worden leeren
„schoenen" gedaan, waaraan lange veters,
zijn bevestigd. Hij wordt vervolgens op de
met een lederen handschoen beschermde
vuist van den valkenier geplaatst en zoo
veel mogelijk rondgedragen.
Door honger en afmatting (men onthoudt
hem alle rust) genoopt, is hij binnen enkele
dagen begonnen het voedsel als hem de
kap afgenomen is, uit de hand van den
valkenier aan te nemen en wordt hij er
vervolgens aan gewend het op de vuist te
komen halen. Nu laat men hem eerst bin
nenshuis een kip of duif vangen en begiut
vervolgens in het veld, waar men hem.
steeds nuchter en aan een touw bevestigd,
op de aan een touw vastgemaakte wild
soort liet vliegen, waarop hij moet worden
afgericht, en beloont hem met een duif
voor zijn vorderingen.
Dat een dergelijke africhting maanden
van groot geduld vordert, is te begrijpen;
maar wanneer Ii^j op deze wijze geleerd
heeft en aan menschen, honden en paarden
gewoon is geraakt, is de valk afgericht.
Tot het uitoefenen van de jacht met val
ken is. zooals men zal begrijpen, een onbe
bouwde streek, liefst beide, noodzakelijk
Een door slooten doorsneden bebouwd ter
rein levert te veel hinderpalen voor den
jachtstoet op; want vereischten zijn, dat
men zich onbelemmerd kan bewegen en
een vrij uitzicht heeft Zij, die aan de jacht
deelnemen, zijn te paard en de jachtplaats
moet. indien men op reigers jaagt, gelegen
zijn in de nabijheid van een zoogenaamd
..reigerbosch", zooals het Soerensche boscli
bij het 1.00. De tijd, het best daarvoor ge
schikt, is als de reigers jongen hebbcu.
Daar hun nesten in het bosch zijn gelegen,
begeven zij zich in de omstreken om te vis-
schen. In den namiddag, als de reigers vol
gepropt met visch naar hun nesten terug-
keeren, moet de jachtstoet bij het bosch aan
wezig zijn, op omstreeks vijf minuten af
stands daarvan en tegen den wind in ge
plaatst Twee valkeniers, met een valk op
de linker vuist, begeven zich iets verder, er
nog verder plaatst men een voorpost te
paard. Als deze een reiger ontdekt, stijgt
hij af en plaatst zich aan die zijde van het
paard, waar de reiger over komt. Zoodra
men dit bemerkt, weerklinkt de kreet:
la vole! en de valkeniers hun vogel met be
hendige beweging van de kap ontdoende,
rijden de reigers te gemoet, wachten tot dat
zij ongeveer een honderd pas over hen heen
zijn gevlogen en werpen de valken in de
ruimte, dat is, laten hen vliegen.
Meestal bemerken de valken den reiger
niet terstond, maar vliegen eenige oogen-
blikken doelloos langs den grond. De rei-"
ger echter bespeurt zijn vijand dadelijk.
braakt snel zijn voorraad visch uit, en
tracht het beschermende bosch te bereiken.
Doch tegen den wind vordert hij weinig en
dan keert hij snel terug, om met den wind
mede ergens een schuilplaats te zoeken
Door deze beweging geraakt hij dan ge
woonlijk juist tusschen de valken, die iu
tusschen klapwiekend gestegen zijn en, zoo
dra zij hem bemerken, moeite doen om
boven hem te komen.
Het jachtgezelschap verlaat nu zijn plaats
bij het bosch en volgt, meestal in ren of
galop, de bewegingen der vogels. De reiger,
zeer goed wetende met wien hij te doen
heeft, tracht zoo hoog mogelijk te komen,
en indien hem dat gelukt is hij gered;
want de valk kan niet anders aanvallen,
dan door van boven naar beneden zich op
hem te storten. De valken echter stijgen
ook hoog op, en zoodra het er een gelukt
boven den reiger te komen, stort hij zich
op hem, hetwelk de valkeniers „stooten
noemen. Zoodra het een valk gelukt den
reiger met de klauwen te vatten, is de
strijd beslist. De reiger wordt den valk ter
stond afgenomen.
Is de reiger levend, dan draait men om
een zijner pooten een dun koperen plaatje,
waarop de naam van den jager of van de
jachtclub, en dag, maand en jaar zijn ge
grift, en laat hem weer vliegen.
De valk, die gewoonlijk in de valkerij ge
bezigd wordt, is de slechtvalk, F a 1 c o
communis, die ongeveer 1 y2 voet lengte
heeft. Een standvastige kleur is niet te be
palen, daar zich die wijzigt naar leeftijd en
soort van voedsel. Hij is op de bovendeelen
bruin met wit- of roodachtige vlekjes, en
op de onderdeelen vuilwit met bruine over-
langsche vlekken, óf op de bovendeelen
zwartbruin met blauwgrijze vlekken en op
de onderdeelen rosachtig wit met zwart
bruine vlekken, die op de borst den vorm
van druppels hebben; óf blauwgrijs met
vlekken op de bovendeelen, en op de borst
en buik met fijne dwarsbanden. Hij is een
vogel, die zeer verbreid i§ en, behalve in
Zuid-Afrika, overal wordt aangetroffen. In
het najaar, wanneer zij overal heen rond
zwerven, komen de valken ook in ons land
voor en maken jacht op fesanten, korhoen
ders, duiven, patrijzen, snippen, eenden,
enz., die zij in de vlucht vangen. Dikwijls
vestigen zij zich des winters in onze torens.
Zij nestelen (echter niet in ons land) op
rotsen of hooge boomen en leggen 3 a 1
eieren, die een grijsachtige rosse kleur heb
ben, met bruin of rosbruin gevlekt. Deze
soort van valken is voor de hooge valkerij,
de jacht op vliegend wild, de meest ge
schikte.
TORADJALAND - PRACHTLAND
Zuid Midden-Celebes, waar zendings-
arbeid wordt verricht door zendelingen van
den Gereformeerden Zendingsbond en hun
helpers, is een verrukkelijk land, verrukke
lijk wegens het vele natuurschoon, waar
mee de Schepper van hemel en aarde dit
afgelegen plekje van den aardbodem heeft
bedeeld.
Trotsche bergen, begroeid en onbegroeid,
waaronder gevaarten van twee a drie dui
zend M. met min of meer spitse koppen
worden afgewisseld door heuvels en dalen
een uitgestrekt stroomgebied, die zoo nu en
dan geweldig kan spoken en meermalen
den weg ernstig heeft beschadigd. Het vo
rig jaar nog werd op twee plaatsen bij een
langdurigen, kolossalen badjir de autoweg
over een afstand van tweemaal 20 a 30 M.
finaal weggevaagd. Wel waren op die
plaatsen en op nóg een bedreigd punt nood
bruggen geslagen, maar wat is tegen een
flinken bandjir bestand? De Denaanedja
hield zich echter rustig en zonder stoornis
bereikte de autostoef Palopo, dat in feest-
met den patrouillecommandant over de
schoonheid der Toradjalanden, antwoordde
de reeds pensioenrijpe Hollandsche ser
geant droogjes- „Ja, de Toradjalanden zijn
wel mooi, maar een beetje ongelijk".
Deze onderofficier, die al niet meer zoo
jong was en dagelijks met zijn mannen
marschen maakte van 20 a 30 K.M. in dit
zware bergterrein, waardeerde de schoon
heid van het bergland begrijpelijkerwijze
anders dan de toerist, die voor zijn genoe
gen uit is en rondreist in een comfortabel©
auto.
Zoo heeft de zendeling op zijn beurt ook
weer een andere kijk op deze landen.
Zeker, deze geniet ook van de schoonheid
der natuur. Hij geniet er zelfs dagelijks
van en meer dan menig ander omdat hij
weet, dit alles is geschapen door zijn Va
der, die in de hemelen is. Mede vanwege
de autowegen voelt de zendeling in de To-
radjalanden zich vaak een bevoorrecht
mensch, omdat hij daardoor niet uitslui
tend voor zijn tournee's is aangewezen op
zijn paard, zooals op vele andere zendings
terreinen het geval is, hoewel daarop
toch nog groote afstanden worden afgelegd,
maar ook de auto kan gebruiken. En het
belang van zich snel te kunnen verplaatsen
Is vooral daarom groot, omdat hier heerscht
een chronisch gebrek aan zendelingen,
waarin het Hoofdbestuur van den G. Z. B.
vanwege de financiën maar niet kan voor
zien.
Toch denkt de zendeling nog aan iets
anders, als hij door deze landen trekt om
Gods Woord te verkondigen, n.l. aan da
groote tegenstelling die de schoonheid dei-
natuur vormt met het leven van de bevol
king. Neen, niet in de eerste plaats wordt
dan gedoeld op de schamele kleeding en de
groote onzindelijkheid, waardoor men in
derdaad een Toradja kan ruiken aankomen.
Daarin komt ook al eenige verbetering al
gaat het heel langzaam. Het artikel zeep
met lachende sawah's en snel stroomende.
bruisende beken en rivieren, die vaak hun
weg moeten zoeken tusschen grillig gevorm
de rotsblokken van allerlei formaat.
Indrukwekkend is dit bergland en boeiend
door zijn woestheid; onzen blik houdt het
dikwijls een tijdlang gevangen.
Toeristen, die het Toradjaland met zijn
typische, goedlachsche bewoners hebben
ontdekt, spreken wel van „beklemmende
schoonheid", „duizelingwekkende diepe ra-
ijnen", „prachtige bergpanorama's"
van op ingenieuze wijze aangelegde
stal in den vorm van terrassen,
door de Toradja's ook wel worden aange
duid met „de terrassenbouwers van Mid
den-Celebes".
Niet minder bewondering heeft men in
den regel voor den autoweg van Palopo tot
Enrekang, waarvan de aanleg in dit be
koorlijke doch zware bergterrein met groote
moeilijkheden te worstelen had.
Op zijn reis door de Groote Oost heeft do
Gouverneur-Generaal met zijn gezin ook de
Toradjalanden bezocht. Op 22 Sejitember
werd 's morgens vertrokken van Watara-
pone. Enkele bestuursambtenaren zaten
•eeds vanaf den vórigen avond, toen een
flinke tjppische regenbui viel, in groote
spanning, want de Preman moest worden
Gepasseerd. En die spanning is begrijpelijk
als paen weet, dat op de Preman uitkom!
de Denamedja, een vrij breede rivier met
Het kantoor van den Europeeschen bestuurs ambtenaar te Palopo.
gewaad de hooge bezoekers met herhaald
hoera-geroep geestdriftig verwelkomde. Een
eerewacht presenteerde het geweer.
Het verblijf te Palopo zou slechts van
korten duur zijn. Den volgenden morgen
's zou de lange reis worden voortgezet,
want het bezoek gold voornamelijk de berg
streek van Rante Pao Ma'kale, werd ons
verteld. Zoodoende had een uitgebreid feest
programma geen zin. Maar wat er kon ge
beuren, was goed georganiseerd en liep vlot
van stapel.
In een rondrit werd de kota bezichtigd.
Daarna tegen zessen viel enkelen Europe
anen en de Vorstin van Loewoe met de vier
overige leden van het Zelfbestuur de eer te
beurt, aan Zijne Excellentie te worder
voorgesteld; schoolkinderen, waaronder het
bamboefluitorchestje van de Zendingsschool
te Pantilang brachten een aubade, die uit
stekend slaagde en zichtbaar in den smaak
viel; en met een fakkeloptocht, waaraan
honderden kinderen deelnamen werden de
feestelijkheden besloten.
En toen, op 23 September ving de tocht
aan PalopoMa'kale via Rante Pao naar
het hartje van de Toradjalanden, waarover
het hooge gezelschap verrukt moet zijn ge
weest, iets waarover de lezers zich na het
bovenstaande wel niet meer zullen verwon
deren.
Ten slotte mag in dit verband niet
den vergeten, dat de Landvoogd zeer be
langstellend informeerde naar het zendings
erk, het zendingshospitaal en de in aan
bouw zijnde leprozerie te Rante Pao bezich
tigde en met zijn gezin in het fraaie To-
radjakerkje ta Sanggalla' een godsdienst
oefening bijwoonde.
Toen schrijver dezes eens diep in de bor-
jn een militaire patrouille ontmoette, af-
koras. g van Palopo, en een gesprek begon
Het Toradja-kerkje te Sangalla, waar de
Gouverneur-generaal een godsdienstoefening
bijwoonde.
vindt al meer en meer aftrek. Aan hef
godsdienstig-zedelijk leven der bevolking
wordt voornamelijk gedacht.
Veroorloof mij, wat het zedelijk leven van
het Toradjavolk betreft, enkele feiten te
noemen.
Ik ken een aardig Toradjameisie van on
geveer 13 jaar, dat jaren in mijn omgeving
woonde, Lai Tallang geheeten. Dit kind
heeft reeds tweemaal een man gehad. Eerst
huwelijkte de familie haar uit aan een To
radja, hetwelk echter spoedig op een schei
ding uitliep. Toen werd ze de concubine
van een Chinees te Palopo, die na eenigen
tijd genoeg van haar had en haar versloot
te. Nu is ze ziekelijk, heeft waarschijnlijk
een geslachtsziekte. Mijn hart krimpt inëén
als ik er aan denk. Wat een jeugd heeft dit
kind- En dit gevaJ staat helaas niet op
zichzelf.
Nog een voorbeeld. Kort geleden stierf Pr
een stokoude Toradja, die drie jaar geleden
was overgegaan tot. het Christendom. Deze
man, wiens lijk door heidensche familie
werd weggehaald omdat deze hein op hei
densche wijze wilde begraven, heeft voor
zijn dood zijn geweten ontlast, en deelde
onder diep berouw o. a mede, toen hij nog
heiden was met zijn moeder wel te hebben
geleefd als met zijn vrouw!
Deze feiten en een statistiek over echt
scheidingen onder de Toradja's «preken
wel duidelijke taal.
Een gezond geestelijk leven leidt ook tot
■n gezond zedelijk leven, al is er bij d.-n
oprecht geloo\ige nog vaak een vallen m
zonde. IJe Toradja's hebben Jezus noodig,
die gekomen is in deze wereld om zondaren
zalig te maken.