toeschouwers (die hij al eupgercerend onophoude
lijk mot zijn blik vasthoudt) bv. uit een mango-
kcm oen gohoelo boom opgroeien, langs een boo-
ncnrank oen mensch naar boven klimmen, ja,
soms brengt hij de toeschouwers in paniek door
hen een kudde olifanten voor oogen te tooveren
die in dreunende vaart op hen afkomt.. Dat wij
hier met loutere illusies en slechts met een
sterke suggestie te doen hebben, heeft het Wester-
sche filmapparaat geleerd, dat immuun bleek
voor elke „betoovering"!
Mericwaardigerwijs treffen wij in Indië ook de
kwakzalver aan. Hij werkt met... Europeesche
middelen. Vooreerst heeft bij (zooals ook reeds
andere toovenaars) een bril op, en verder ontstelt
hij zijn toeschouwers eoor platen uit anatomische
boeken. Om de suggestie zijner geleerdheid te vol
tooien vertelt hij het een cn ander van allerlei
verschrikkelijke ziekten, die een mensch overval
len kunnen, vertoont den omstanders zijn portret
en wijst met nadruk op de vele daarop voorko
mende ecreteckencn, die hooggeplaatste personen
hem in dank voor zijn genezingen verleend heb
ben. Alles precies als bij ons, alleen zal hij een.
wel nóg goodgclooviger publiek hebben.
De opperste straatverschijning is de kluizenaar
in zijn tempel. Deze tempel bevindt zich eveneens
aan den puiblieken weg, is tevens woonhuis, en
staat voor den blik van eiken willekeurigen voor
bijganger open. Hij wil aldus den menschen een
voorbeeld van vrome beschouwelijkheid geven,
van strenge ingekeerdheid en onophoudelijke me
ditatie. Of hij hom de ijdelheid ook een rol speelt,
als bij die geveinsden, die op de hoeken der stra
ten plachten te bidden? Zeker is het, dat hij van
alle genoemde straatverschijningen de meest ver
eerde is, cn dat de voorbij gangers niet nalaten,
aan hun vereering door offergaven uiting te geven.
8 November.
Moeder cn ik aijn vandaag huizen wezen kijken.
Maar we hebben nog niets gezien dat geschikt
lijkt, 't Eene is te groot, 't andere te klein, 't derde
niet zonnig genoeg, enz. En Vader stuurt ons er
maar op uit, zelf wil hij niet eerder gaan kijken
dan als de «aak voor elkaar is.
We zijn tot op de huid toe natgeregend en
moesten ons dus noodLg gaan verkwikken in een
lunchroom. Moeder tracteerde mij op slagroom,
omdat ik al twee dagen zoo trouw was meege
sjouwd. Heerlijk!
„Dat verhuizen wordt ftfc al een dure liefheb
berij," zei Jaap. „Pit zal ontelbare liters slagroom
verzwolgen hebben, eer er een geschikt huis ge
vonden is. Die „meisjes-thuis', hebben toch maar
een leventje, hoor! Lekker uitgaan als ze er zin
in hebben, toe maar!"
Laat hij zich maar stilhouden, 't huishouden
is ook niet alles. Vanmorgen heb ik in het zweet
mijns aanschijns de keukenkast uitgesopt, en toen
ik van de trapleer stapte kwam ik met mÜn c®116
De bruiloft zonder
bruidegom
door
D. KRIJGER
(Vervolg.)
De jonge Wang begreep derhalve wel de ge
negenheid van het meisje gewonnen te hebben
maar tevens, dut hiermede nog lang niet de helft
vun liet benoodigdc werk verricht was. Hij moest
ook de genegenheid van haar vader zien te krij
gen, en hoe hij ook zijn brein aftobde, daartoe zag
hij geen kans. Het besluit om evenals zijn broers
gewonen arbeid op het land te gaan verrichten,
kwam niet in hem op, daartoe voelde hij zich te
voornaam. Ken enkele keer een boodschap voor
zijn vader te verrichten, vooral wanneer die hem
in zeker voorhuis voerde, dat wilde hij wel doen,
.voor het overige bleef hij den praler uithangen.
Op zekeren dag zat het meisje in zalige mijme
rijen verzonken, waarvan zij een enkele vriendin
deelgenoot maakte, toen het hevel kwam om voor
haar vader te verschijnen. Deze deelde haar kort
on goed mede, dat hij voor zijn dochter een ge-
schikten echtgenoot gevonden had en dat het hu
welijk op een dag in de volgende week bepaald
was. Zij moest maar mot haar moeder overleggen
wat er aan hour uitzet ontbrak, opdat hierin tij
dig voorzien kon worden. Uiterlijk onbewogen, boog
l»Ot jonge meisje voor haar vader en dankte hem
voor zijn trouwe zorg, maar toen zij weer in haar
kamer was cn daar haar vriendin terugvond, toen
kon zij liet niet nalaten haar deelgenoot te maken
van haar verdriet. Want een groot verdriet was
het voor haar, dat gevoelde zij wel. Ook een des
illusie, want de jongen Wang, dien zij gaarna tot
echtgenoot hekomen had, kende zij, maar de haar
Voet in de emmer terecht. Vanmiddag heb ilt
appels zitten schillen tot mijn duim een rasp werd.
En zoo heb je iedere koer wat
Ik zou er óók best eens uit willen, net zoo goed
als Nel. Die gaat volgende week maar weer fijn
naar Velp. Op die manier zie jc nog eens een
ander stukje van de wereld, 't Lijkt mij tooh
iheusoh wel leuk, om eens een tijdije van huis te
zijn. Hè, en als je dan heelemaal je eigen baas
eens kon zijn! Ik zou een leuke kamer inrichten
voor mezelf, met allemaal mooie dingen. Nü
moet ik altijd tegen afleggertjes uit do huiskamer
aankijken, en dat onmogelijke lompe bed van ons
beheerscht de heele kamer. Ik zou een fijn bureau
tje koopen, en als ik daar aan kon gaan zitten
werken, zou de inspiratie vast eerder komen dan
nu, aan onze opgeverfde waschtafol.
Maar l£at ik me niet in onmogelijke toekomst-
'droomen vermeien, want daar komt toch niets
van. Ik zal wel tot in de grijze oudheid hier l»ij
Vader en Moeder blijven zitten. O, wat voel ik
me een „opstandige" vanavond! Zooicts als Mie-
bet je Coornvelt, of hoe heette ze ook weer.
10 November.
Vanmiddag hebben Gerrit en ik Nel naar de
trein gebracht.
Natuurlijk wou ik eerst niet mee, 't is hcusóh
niet zoo'n pretje om als „facheuse troisième" te
moeten fungeeren, als je verloofde broers cn
zusters hebt, ondervind je dat vaak genoeg! Maar
Nel en Gerrit beschouwden het als vanzelfsprekend
dat ik mee ging, dus...
Ik heb van m'n laatste weekgeld nog gauw een
pakje hopjes voor Nel gekocht, voor in de trein.
En ik voelde lieusch een brok in m'n keel, toen
ik onze ouwe Petronella zag wegrijden.
Gerrit en ik zijn maar naar huis gesjouwd, ik
heb al m'n talenten ingespannen om hem wat
op te monteren. Over vier weken komt Nel pas
thuis, met Sinterklaas.
En nu ben ik eenigste dochter. De schaduwzijden
van die positie zijn vele: alléén kopjes wasschen,
élke morgen 't eenst op om thee te zetten. Dat
doden Nel en ik om beurten.
Ik weet niet wat mij deze week mankeert, maar
ik ben in een booze bui. Bah, die akelige kou
ook, cn die natte rommel op straat. Ik vind de
herfst vreeselijk. 'k Ben weer verkouden ook, om
dat mijm schoenen lek waren. O land van mest
en mistzat ik maar in de tropen, net als
Piet en Lenie.
Dagboekblad in den
Herfst
Waarom zoo lief imij 't woest schoon van don
herfst?
Omdat daarin de blaren roesten, gelen,
En 't schóónheid is, waarin de zomer 6terft?
Kaal hangt het zaadhoofd van de zonnebloemen,
Hun stengels door de musschen leeggeplukt.
De wind gaat stuivend door het dorrend loover,
In wilde kringeling ritslcnd naar den grond.
Als wijn het roode loover van den wingerd
Dit sterven kan niet dan in schoonheid zijn,
Niet dan met parelende vreugd vervullen,
En niet dan tot een ander leven zijn.
(Anonym.)
opgedrongen man was haar volslagen onbekend
en kon wel een monster van leelijkhcid en bar-
baarschheid zijn.
De vriendin, die zich had aangewend de moei
lijkheden, die zij op haar weg vond, op eigen hout
je op te ruimen, inplaats van haar vader er over
te raadplegen, hetgeen toch het gebruik was, wilde
nu ook wel haar krachten in het belang van haar
vriendin aanwenden. Zij begon daarom voorloopig
met de mededeeling ,dat zij wel iets vinden zou
om het huwelijk onmogelijk te maken. Hoe, dat
wist zij nog niet, maar zij zou trachten den brui
degom van het terrein te verwijderen, dat was in-
tusschen weer zooveel gewonnen. Zij zocht naar
een middel, dat wellicht kans van slagen had. Veel
gras kon zij niet over de zaak laten groeien, van
daar dat zij onmiddellijk aan het werk toog.
Thuisgekomen, klampte zij haar jongeren broe
der aan, die gewillig ullerlei boodschappen voor
haar placht te verrichten, en,, wat van meer be
lang was, dit deed zonder er veel over na te den
ken. Zij verzocht hem den jongen Wang eens aan
te klampen en hem te vertellen, dat een geest hem
opgedragen had hem in kennis te stellen met een
voorgenomen huwelijk van het meisje, dat hij be
minde, met den oudsten zoon van Ma Fang-tze,
welk huwelijk binnen enkele dagen zou plaats
vinden. De geest had echter besloten een spaak in
het wiel te steken, omdat hij Wang gehegen was,
en droeg hem daarom op te zorgen, dat de bruide
gom vóór den huwelijksdag verdwenen zou zijn.
Daartoe moest hij naar den waarzegger gaan, zon
der namen te noemen en zonder veel van de zaak
los te laten, een paar wierookstokjes branden, cn
het verder aan den geest overlaten, die zijn brein
.verlichten zou.
De jonge Wang hoorde de mededeeling aan,
schrok er van op, maar besloot terzeifdertijd do
zaak in eigen hand tc nemen. Geesten had hij
daartoe niet noodig, daar geloofde hij toch niet
aan. Don jongen Ma te doen verdwijnen was
trouwens do eenvoudigheid zelve.
Zooals te begrijpen is, kwam het bij het arbeid*
looze bestaan van den jongen Wang vaak voor,
dat hij gebrek aan contanten had. Bij zijn broe
ders aan te kloppen was natuurlijk dwaasheid,
die vonden het reeds erg genoeg, dat zij hem voe
den en kleeden moesten. Dit, en het gebrek aan
sigaretten, waarvan Wang een hartstochtelijk lief
hebber was, had er reeds lang toe gevoerd, dat hij
niet te nauwkeurig was in liet kiezen zijner ken
nissen. Als hij maar vrienden vond, die hem in
staat stelden aan zijn rooklust te voldoen siga
retten rooken gaf zulk een buitenlandsch cachet,
vond hij dun lette hij niet op hun gedrag. Op
die wijze was hij in kennis gekomen met enkele
jonge lieden, in het geheim lid eener rooverbende,
die dichtbij in dc bergen huisde en het den dor
pelingen in den omtrek lastig genoeg maakte. Die
jonge lieden verrichtten spionnendienst en wier
ven nieuwe leden aan. De jonge Wang had hun
enkele malen waardevolle inlichtingen kunnen ge-
.vcn, waardoor hem de sigaretten verschaft wer
den, die zijn leven veraangenaamden.
Die kennis zou den jongen Wang thans moeten
dienen om den jongen Ma van het tooneel te
doen verdwijnen. Niet met de bedoeling om hem te
doen vermoorden, zoo bloeddorstig was hij niet.
Bovendien was dit niet noodig ook. Als hij maar
zorgen kon, dat Ma een ronselaarsbende van de
rooyers in de armen liep, dan was de zaak een
voudig opgelost. En dat Ma zulk een ronselaars-
bende tegenkwam, daarvoor zou hij, Wang, wel
weten te zorgen. Hij kon dan een tijdje roover
spelen, en wie weet beviel het hem wel zoo goed,
dat hij nooit terugkwam. Hij droeg den jongen
Ma volstrekt geen kwaad hart toe en hoopte op
recht, dat hij zich in zijn nieuwe leven zou kun
nen schikken.
De roovers hadden herhaaldelijk de gewoonte te
ronselen, wanneer zij gebrek aan manschappen
hadden. De meesten waren gedeserteerde militai
ren ,dic dus hun soldatenplunje maar hadden te
vertooncn om de bevolking in den waan te bren
gen, dat het de Regeering zelve, was, die met het
werven van nieuwe manschappen zich op deze
wijze bezighield.
Het kwam er dus voor Wang op aan den jon
gen Ma te doen oppikken alvorens de trouwdag
aangebroken was. En hierin nu lag een kleine
moeilijkheid. De rooverbende zou juist de volgen
dag op een strooptocht uittrekken en het was niet
te zeggen op welken dag zij terug zouden zijo.
Maar Wang maakte een dringende afspraak met
den leider der bende en hij was vol vertrouwen,
dat men nog te juister tijd zijn mededinger zou
doen verdwijnen. Maar zijn vertrouwen zou beden
kelijk aan liet wankelen gebracht worden. Dag na
dag verliep en hij hoorde niets van de rooverbende.
Ten slotte brak ook do dag aan, waarop het voor
werp zijner liefde voor goed voor hem verloren
zou gaan, indien hij niet er voor zorgde dit te ver
hoeden. Zijn gewone optimisme zonk zienderoogen
en in den vroegen ochtend spoedde hij zich naar
den waarzegger om tc trachten door het branden
van ccnige wierookstokjes dc geesten op zijn hand
te krijgen. Hij geloofde weliswaar nog steeds niet
onvoorwaardelijk in hen, maar liet was toch mo
gelijk, dat zij hem een poets wilden bakken, cn hij
wilde niet genoodzaakt zijn zichzelven later te
verwijten, dat hij niet al het mogelijke in het werk
gesteld had om een bres in zijn levensgeluk to
.verhoeden.
Daarna ging hij weder op weg om te trachten
iets van dc bende te weten tc komen. Maar niets
te vinden, geen spoor zelfs had zij nagelaten.
Intusschen steeg de zon hoog aan den hemel en
was de jonge Ma met zijn geleide op weg naar het
huis der bruid.
Het was duar een heele consternatie. De bruid
had zulk een vast vertrouwen gehad in de hulp,
"die haar vriendin haar beloofde, en nu bleek het,
dat niets uitkwam van alle mooie dingen, die zij
had voorspeld. Beschaamd moest de vriendin er
liet zwijgen aan toedoen, want inderdaad, ook zij
liet de hoop op een goeden uitslag ten slotte los,
terwijl haur verachting voor den jongen Wang
vermeerderde in dezelfde mate als haar hoop min
der werd. Maar in het binnenste van haar gemoed
flikkerde toch nog een vonkje van vertrouwen, cn
zij besloot, al was het ter elfder ure, tot op het
allerlaatste oogenblik den moed niet te verliezen,
maar te trachten zelfs dan nog den bruidegom te
verwijderen aleer hij zich echtgenoot mocht noe
men. Kon zij op die wijze het huwelijk nog maar
een poosje verhinderen, wie weet wat er intus
schen nog gebeuren kon. Tijd gewonnen, alles ge
wonnen, zoo dacht de vriendin. Daarom nam zij
maar weder de hulp der geesten te baat en flui
sterde do arme bruid in, dat een geest haar zoo
even verschenen was en haar had toegefluisterd,
dat zij geduld hebben moest en vooral geen vress
of twijfel toonen, want dat op het allerlaatste
oogenblik de bruidegom het huis zou moeten ver
laten om er nooit weder in terug te keeren. De
bruid kon wel niet anders doen dan zich aan dat
laatste anker der hoop vast te klemmen, en zij
deed dit dan ook, hoewel met zoo luttel vertrou
wen, dat de geesten zich er niet mede .vereerd
hebben kunnen voelen.
Daar was liet angstig verbeide oogenblik aan
gebroken en stond dc bruidegom in het voorver
trek, in dc verwachting zonder dralen in het hu
welijksgareel to worden gespannen. Maar op het
zelfde oogenblik kreeg de vriendin een ingeving,
waarover zij wel had willen juichen van pret.
Slot volgt)
331
KORT VERHAAL
„Dat 's Heeren Zegen..!"
C. GILHUIS.
Vaag dreunen acht klokkeslagen tot mij door.
Zij blijven in mijn hoofd hangen. Even moet ik
mij bezinnen, dan begrijp ik
Met een ruk richt ik me op in bed cn sper mijn
oogen open naar de wekker, de kwelgeest van
iedere morgen. Hoe is 't?l Acht waren 't er toch?
Acht, achtJa zie, de wekker wijst er ook
zooveel.
Heb ik me dan? Jongens nog toe, dan is 't ding
niet afgeloopenl Nou ben ik er bij. Te laat op
kantoor en twee brommerige chefs de heele dag
om me heen. Ik wind me op. Wat voor dag is 't
.vandaag, wat moet ik doen, wat wat?
Dan geeft het onderbewuste weer vrij spel aan
z'n bovenbewoner: ik word heelemaal wakker. Ik
hoor de stilte in huis, ik zie nu duidelijk de wek
ker die ik gisterenavond met een triomfantelijk
gebaar op „9" gezet heb cn met een zucht van
ontkoming aan allerlei rampen en druktes, val ik
terug in de vorm van mijn veerenbed: het is Zon
dag
Met een innig dankbaar gevoel rol ik me weer
In, in de warmte der dekens.
Nog een uur heb ik, ruim een uur!
O Zondag, met je grootc gaven!
Ik slaap niet diep meer, maar lig te soezen over
allerlei prettige en vreemde dingen. Dan droom ik:
Ik schrijf een brief, naar de kerkcraad en ik
Verzoek daarin beleefd aan de eerwaarde broeders
om de „dienst" des morgens in plaats van tien om
elf uur te laten beginnen, omdat dc menschen dan
ook wat meer aan hun morgen hebben. Ik be
doel, maar dut schrijf ik niet, dat ze wat langer
kunnen uitslapen.
Even later woon ik de kerkeraadsvergadering
bij. Er wordt over mijn verzoek gehandeld:
De dominéé is er voor. Dan heeft hij wat meer
tijd om z'n preek te prcparcercn, want er wordt
gefluisterd, dat hij daar Zaterdagsavonds pas mee
begint. Maar de allcsbehcerschende ouderling is
er tegen. Hij zegt, dat 't koffieuurtje zoo in 't ge
drang komt cn dat dón alle kerkgangers van
wege de haast onder de zegen en 't laatste zingen,
hun mantels en hoeden o.l op zullen zetten, mis
schien hun parapluion wel!
Die week staat in 't kerkebodeverslag, dat mijn
Voorstel na ampele bespreking verworpen is.
De volgende Zondag glip ik juist klokslag tien
dc kerk in. Net op tijd. Maar wat is dat? Er is
nog niemand. Begint ie dan toch om elf uur?
Vreemd zoo'n leege kerk. En stil. Maar dan op
imaar niet voor 't publick? Is hij, ouder geworden,
zoo critisch zijn poëzie gaan l>czien dat Hij zich
schaamdo over zijn durf? Vindt hij deze verzen
ook te rhetorisch?
En toch stookt er oen dichter in hem. Ik ver
moed zoo, dat hij de verzen genietendo van De
Mé rode b.v., hoeft gedacht: zoo leer ik het niiit.
Hoe 't ook zij, in Waandcrs is een schuchtere
jonge dichter, oen belofte, niet tot rijpheid mogen
uitgroeien. Het is wel waar, dat God laat groeien
maar: er gaat in onze wereld ook veel moois
verloren door den invloed van levensomstandig4-
heden, die het talent doen verstikken cn zou daar
over in den hemel geen droefheid zijn?
Ik mag niet zeggen: laten wij 't maar gaan wa
gen met „bezielde rhetoriok" want dan vrees ik
voor ziel-looze verzen. Doch: Waandcrs heeft mij
door deze jcugd-ve.rx.cn gezegd: wil toch niet on
begrepen oorspronkelijkheid verkiezen boven een
bezielde „stichtelijkheid", die de overgeleverde
waarheid met een brandende hartstochtelijkheid
belijden wil, ook vandaag.
„Dc Lantaarn", tijdsschrift voor boekenvrienden,
begon met Mei zijn 5cn jaargang. De finma Cal-
lenbach houdt door dit tyj>ografisch goed ver
zorgde tijdschrift de lozers, die zich voor onze
Chr. letteren interessoeren, geregeld op de hoogte
niet alleen met haar uitgaven (kent ge de „Nobel-
verzen"-eeric?) maar ook met de literaire vragen
van den dag, getuige het uitvoerig opstel van
mevr. Kuyper-van Oordt over „Literaire Critiok",
een heel mooi instructief artikel. Zij zal met haar
essay's ook volgende nummers dienen.
Het is ook de bedoeling portretten, houtsneden
(van Roeland Koning b.v., die ook „Mijn Belijden
een heel suggesiief-sterko bandteekeniing gaf) op
te nemen.
Jan II. Eekhout droeg een vers bij, „Maria en
Johannes", terwijl I'. van Rensscn een artikeltje
wijdt aan Waande ra' hierboven besproken bundel.
Hij benadrukt do plastische schoonheden van die
poëzie.
We bevelen „Do Lantaarn" daarom zoo graag
aan, wijl dat licht ook lievordercn wil: klare „in
zichten" en de firma Callonbach tegenwoordig
voor dc Chr. literatuur „uitzichten" opent. Zie de
boeken die Callenbach's bibliotheek voor de ko
mende jaargang belooft...
A. WAPENAAR.
een6 springt er een schelle muziek uit het groote
orgel los. Ik schrik op, en ben weer wakker.
iVerbaasd richt ik me op.
De klanken ujt mijn droom,luiden duidelijk door
mijn kamer heen. Blijven luiden.
Wat is dat?
Duidelijk hoor ik de geluiden van een trompet,
'een piston, een hobo, en samen vormen ze de me
lodie van:
„Wij loven U, o God, wij prijzen Uwen Naam"..,
't Geluid komt van vlak onder mijn raam, van
'de straat 't Lijkt wel of daar een heel muziek
corps staat
Een muziekcorps?
Ha, dan ben ik er achter!
Ik spring mijn bed uit; wérkelijk spring ik cr
uit, want al is 't honaerd keer Zondag en 't bed
nog zoo lokker, er is nu niets, niets dat me kan
tegenhouden.
Ik moet volle zekerheid hebben.
Voorzichtig zie ik het raam uit
Juist ja, juist zoo als ik gedacht had. Daar be
neden voor de deur staat m'n oude muziekcorps
blijmoedig te blazen. Vroeger ben ik er dirigent
van geweest, maar m'n druk bezette tijd heeft me
weerhouden om 't langer waar te nemen. En na
'mijn tijd hebben ze nu de gewoonte, om zoo af cn
toe op een mooie Zondagmorgen, evangelisatie
liederen tc blazen in verschillende stadswijken.
Aardig, verbazend aardig dat ze onder mijn
raam komen staan. Beste jongens! Ze zijn me dus
nog niet vergeten.
Ilk wil, met mijn hoofd alleen zichtbaar voor hen,
hun aandacht trekken. Maar 't is niet noodig. Zo
hebben me al in de kiekerd. Op dat ongekamde
hoofd van mij hebben ze natuurlijk al staan
wachten. Ze kennen mijn Zondagmorgen zeden en
gewoonten wel!
„Morgen, morgen, ex-dirigent."
,,'t Is nog geen negen uur, u vergist zich!"
„Komt u 'r 's uit?"
Van alles roepen ze doorelkaar.
„Ja, ja, ik kom!" stel ik gerust, „als je maar
oven wilt wachten!"
Met groote haast scheer ik me. 't Zeepschuim
vliegt tegen de spiegel aan, maar daar kan ik nu
niet op letten. Ze beginnen beneden al ongeduldig
to worden. Ik zal even m'n half afgekrabde scheer
zeepgezicht buiten het raam steken, dan kunnen
ze zich overtuigen dat ik niet weer in bed ge
kropen ben.
„Hij komit in optima forma, jongens," wordt er
geroepen.
Nou, zoo is 't niet Maar een beetje knap ik
me toch op. Je moet altijd heer blijven, vind ik.
Als ik 't beetje toilet gemaakt heb, struikel ik
meer de trap af dan dat ik loop. Jachten maakt
altijd zenuwachtig en onbeholpen.
Als ik beneden ben, zetten ze net een nieuw
lied in. De smalle luchtbaan boven de straat is
frisch blauw. Een mooie lucht voor een stemmige
Zondagmorgen.
Er loopen nog maar weinig menschen in de
straat. Hier en daar staan er enkelen in open
deuren te luisteren.
Achter ramen staan ook schichtige gestalten in
gekleurde nachtkleeren. De muziek klinkt plechtig
door de stille straat 't Is werkelijk een aardige
vinding, om dit te doen. Ze zullen 't wel van de
ziekenhuizen afgekeken hebben, daar trekken de
zusters Zondagsmorgens ook zingende de gangen
over. Ik heb een piston van een jongen overge
nomen en blaas nu dapper mee. Het heele evan-
gelisatieliederen-repertoir wordt bijna afgespeeld.
Dan beginnen de eersten op hun horloges tc zien,
en stellen voor om te gaan. 't Wordt andere te
laat zeggen ze.
De enkele luisteraars merken dit en loopen al
weer door. En ik druk juist al de muzikanten ten
afscheid en tot weerziens de hand als me plotse
ling iets te binnen schiet.
Even aarzel ik
Zou 't op z'n pas zijn?
„Kom 's mee zeg ik dan tegen het corps
eventjes nog, heel eventjes. Ik weet nog wat!"
Ze volgen me nieuwsgierig. De instrumenten
die al in de zwarte overtrekken geduwd zijn,
Worden er weer met moeite uitgetrokken.
Tien huisnummers verder staan we stil.
„Verwaten" staat er op de deur. Dat is mijn
kantoor-collega. Eigenlijk had het bordje kunnen
vermelden: „Verwaten en Co.", want hij woont
niet alleen. Ik bedoel dat hij er woont met zijn
zuster. Wat ze met z'n tweeën in avonden na
vijven doen, is voor iederéén een raadsel. Visites
maken ze niet, en vragen doen ze die ook niet.
Maar zoo uit 't kantoor loopen we wel eens
samen op. Och ja, als je beiden in dezelfde straat
woont doe je dat allicht Een opgewekt en gezellig
nummer is 't niet; eigenlijk is hij alleen maar
interessant als hij 't over do godsdienst heeft.
Daar kan hij heele debatten over opzetten. Soms
is het gesprek zoo gespannen dat hij zijn gewoonte
van geen visites te maken, vergeet, en met mij
mee mijn kamer opgaat en daar blijft zitten tot
het gesprek stokt, of hij toevallig een klok gewaar,
wordt
Hij wil zich zoover mogelijk van alle godsdienst
afhouden cn er liever niets mee te maken hebben.
Z'n opvoeding schijnt veel bedorven te hebben. En
zijn leven lijkt me ook niet zoo bepaald aardig.
Maar nou heeft ie aan mij van de week laten
ontvallen, dat hij vandaag juist vijf en twintig
jaar op ons kantoor is. Natuurlijk heeft ie het
etil gehouden. Maar ik heb het yerdec yerteld.
Ongevraagd zullen er vanmiddag dan ook wel
enkelen bij hem komen. Morgen zal 't op 't kan
toor nog wel dunnetjes overgedaan worden.
Dit alles is mc inxuis te binnen gekomen. Nu
staan we dan voor zijn deur.
„Hier nog één stukje jongens stel ik voor,
hij daar jubileert 13 4: Dat 's Heeren zegen!"
De lippen persen zich tegen het mondstuk en
luid en krachtig klinkt de bekende zegenbede
door de straat.
't Geluid versterft
Hoog, hoog boven ons is het staalblauw van de
lucht
We spreken niet We zien elkanr aan.
Dan vliegt deur No. 20 open en Verwaten komt
naar buiten, wit, wit als de foliovellen, die hij
eiken dag bctypt
Is hij driftig?
Ik kruip wat terug achter de brcede trom-
drager. Ik ben immers do schuld. Als hij nu-
».Ikikkomt hij op ons af met uitge
stoken handen, die niet weten wat ze doen moeten
„ik vind 't alleoch nee ver... verdraaid
aardig van jullie, verdraaid aardig!"
Hij schudt de hand van de eerste de beste
muzikant die hij te pakken krijgt Verlegen grist
hij dan in z'n binnenzak naar een sigarenkoker
en deelt uit. Kriskras zwaait hij met dc koker
tusschen ons door; laat sigaren vallen; presenteert
sommigen tweemaal en vergeet anderen. Hij is
geheel in de war. In z'n gejaagdheid heeft hij
mij nog niet eens opgemerkt. Eigenlijk heeft hij
niemand gezien. Er staat een corps voor zijn deur,
en dat heeft „Dat 's Hoeren zegen'" gespeeld. Dat
weet hij alleen.
Als de sigaren uitgedeeld zijn blijft hij even
besluiteloos verlegen staan. Dan trekt hij zich
met een „nou nog wel bedankt, wel bedankt, 't is
buitengewoon" achter zijn deur weer terug.
Het begint kerktijd te worden.
De volgende Maandag heb ik haast om twaalf
uur, als het kantoor ons weer loslaat. Maar al
loop ik hard, ik mork dat er achter mij iemand
bezig is, om mij in tc halen.
Als ik omkijk maakt Verwaten juist do laatsta
groote passen om me in te halen.
„Wat een haast man, wat een haast, ligt ec
post op jc te wachten?"
„Ju vast, een brief van jou zus, zeg! Maar d'r
bestaat ook nog zooicts als eten en dat heeft ook
wel een beetje aantrekkingskracht voor mij!"
„Ja, ja, dut is zoo. Maar e, zog, dat corps, heb
jij dat voor m'n deur gestuurd, gisteren? Ja hè?
Hoe weten de kerels 't anders. Ik dacht eerst dat
't wat van 't kantoor was, maar daar heb ik
gistermiddag van do lui niks over gehoord. En
jij hield je ook sjakes!"
„Wel zeker man! Heb je me niet zien staan?
Ik heb dapper inecgeblazen, hoor! Je vond 't nog
&1 aardig hè?"
„Ja, eerlijk gezegd is het 't mooiste oogenblik
Van de heele dag geweest, beslist 't mooiste!"
„Nou dat doet me genoegen, 't Kan ook haast
niet anders, als Gods Zogen je toegebcden wordt.
Die hebben we noodig."
.Van terzij zie ik hem aan
„Ach nee, dat weet je ook wel, dat zegt me
niks. Die woorden zijn 't voornaamste niet voor
me. Maar 't idee zie je, 't idee!"
„Ja maar, die idco geeft je niet veel; die ver
vaagt gauw. Do Zegen van God die b 1 ij f t, cn
die heb je noodig in leven cn sterven!"
„Zeg, kijk 's, daar heb je jou nummer; ik ga
er nog tien verder; eet smakelijk cn tot vanmid
dag dan maar weer!"
Snel gaat hij verder.
Vreemd, anders kan hij heele gesprekken over,
'dit onderwerp voeren.
Zou hij soms
Die avond bid ik God of Hij Zijn Zegen wil
geven ook daar waar hij huiverend of in 't geheel
niet wordt ingewacht
335