DINGEN
door
O. K. A. NONHEBEL
Apotheker te Middelburg
Over reclameartikelen
en vitaminen
Zoo in den loop der jaren zijn er tengevolge van
Steer zeker interessanto onderzoekingen op weten
schappelijk gebied praeparaten in den handel ge
bracht, die gedekt door zoo'n onderzoek, onder
groote reclame en vaak veel geschetter en lawaai
het puibliek werden aanbevolen. Het publiek, mee-
nend, dat de heilstaat nu was aangebroken en hun
ïiekte en kwalen voorbij waren, kochten en ver
orberden, na de publicaties van Prof. Liebig, dan
ook gretig zijn „vleeschextract", alsof de natuur nu
niets anders ter onzer voeding opbracht.
Toen het nieuwtje er af en de menschheid ten
slotte bevrijd was van het overtollige extract, dat
hun maag niet meer kon verdragen, toen kwam
de levertraan aan de beurt. Alles ging aan de
levertraan... ze glommen er van.
Toen kwam het Kruschen-salt en ook een tijd,
'dat men meende, dat zoowat iedere ziekte een ge
volg was van... plat-voeten. Een regen van steun-
zooltjes daalde er neer. Toen traden we het tijd
perk binnen van de... rauwkost, voorafgegaan
door een soort bevlieging, die men bestempelde
met den naam van „fletcheren". Het voedsel werd
bij die methode zóó verschrikkelijk lang gekauwd,
dat de maag beslist niet meer wist, wat ze er nog
verder aan doen moest, vóór ze het naar de darm
kon sturen en eigenlijk maar een beetje voor niets
schommelde.
Dat soort menschen was op een gastmaaltijd be
slist ongenietelijk. Als een ander een peertje
schilde, dan waren ze nog bezig een balletje uit
hun soep tot een soort bouillon te zuigen.
Zoo heb ik een heer gekend, die een zakje ha-
Vermout droogweg naar binnen probeerde te wer
ken voor zijn ontbijt. Hoe lang het duurde weet
ik niet. „In speeksel, zei hij, zit het werkzame
Ptyaline, dat de vertering krachtig bevordert".
Kampflitsen
Perikelen en vreugden in de rimboe
Of die speekselklieren door 'die overmatige ar
beid niet over stuur geraakt zijn, ben ik helaas
niet tc weten kunnen komen.
Ik gun al die rauw-kauwers van harte hun mid
dagmaal, maar ik meende, dat juist de toeberei
ding (het stoven) de groenten smakelijk maakt eiï
dat smakelijk voedsel in den regel beter gedijt Ik
vraag me daarbij ook wel eens af, waarom zijn
dan de herkauwende dieren geschapen zooals b.v.
onze koe met 4 magen, wanneer dat goedje nu zoo
bijzonder verteerbaar was.
Hauw fruit, dat eet ik zelfs graag, maar dat is
ook heel anders.
Dat eten die menschen natuurlijk met schil cn
al op en dikwijls zonder het te wasschen. Het niet-
wasschen is verschrikkelijk vies. Weet ge door
hoeveel handen dat fruit gegaan is, die alles be
halve zindelijk zijn? (Men zou hier zeggen: „je
kunt er wel soep van koken.") Hoeveel vliegen
hebben er een „tijdelijk rustpunt" op gevonden?,
En zij, die het fruit wasschen, doen het nog meest
al verkeerd. Als men b.v. druiven na tafel u aan
biedt, zal de zorgzame gastvrouw u een sierlijke
kristallen vingerkom met water voorzetten (of als
het er minder „aan zit" een vlies-dun-koperen uit
do bazar) om ze voor het gebruik te wasschen. Stel
u nu eens voor, dat die druiven door besmette han
den zijn gegaan of door vliegcnexcrementcn zijn
bezoedeld, dan blijft die onzichtbare smetstof toch
immers in dat beetje waschwater achter en is de
kans dus heelemaal niet uitgesloten, dat men die
tóch naar binnen krijgt.
Het eenige middel is dus b.v. die druiven zeef
flink te wasschen op een vergiet met stroo
me n d leidingwater en b.v. peren en appels
even met een borsteltje te bewerken, als men er
ten minste op verzot is de schil mede te willen
eten. Ik kan me wel begrijpen, dat men die beide
vruchten heel dun schilt, maar absoluut niet,
dat men de fijne, geurige smaak van zoo'n vrucht
gaat bederven door de schil mede op te eten, die
absoluut niet fijn smaakt. Als men okkernooten
heeft gekraakt, dan pelt men ze toch, alvorens
men ze geniet of eten die pcl-licfhebbers dat
wrange schilletje ook mee? Eet dan ten minste
eerst de schil cn dan de noot. Voor liefhebbers
van schillen zijn er anders hijzonder heerlijke
perspectieven geopend b.v. aardappel-bananen-
sinaasappel-hazelnoot cn beukenoot schillen met
als slotapotheose... de schil van een... co cos-
noot.
Zoo leven we dan nu, geachte lezers, wederom
onder een nieuw teeken, de uitvinding der Vita
minen, waarvoor ik uw aandacht verzoek in cea
volgend artikel.
een langen auigsnult naar binnen. De stekende pijn
waarschuwt jc gauw, wat er aan de hand Is en
dan is het met het zwelgfcstijn ook meteen afge-
loopcn, want zo zitten dan ook zoo stevig vastge
zogen, dat ze den doodelijken tik niet meer ont
snappen. Zoo hebben we er zeker een paar hon-
deixl per man opgeruimd in die paar weken.
Met de miertjes gaat het goed, zoolang ze zich
kalm houden. Maar op oen avond hebban zo een
pyamajasje in bezit genomen en maakten aan
stalten de heele tent tc annexccren. Achterin ont
dekken we een heele ondcrgrondeche flat, van
waaruit de zwarte ruitertjes door alle reserve-
kleeren beginnen te krioelen. Het spijt ons voor
hen, maar den volgenden morgen wordt de flat
radicaal uitgebrand. Misschien maakt iemand be
zwaar en zegt, dat die diertjes ook moeten leven.
Jawel, maar ik wil den Indiancndans zien, dien
u gaat uitvoeren, wanneer u argeloos uw pyama
jasje aantrekt en plotseling een salvo mierenzuur-
injecties in uw verbranden rug krijgt.
Een sierlijker demonstratie is die van de rood©
boschmieren een paar dagen later. Die zijn in
hun gewone doen en laten nog een beetje venij
niger en de keer, dat jc abusievelijk in zoo'n nest
gaat zitten, zal je doorgaans heugen. Maar nu zijn
ze onschadelijk, want ze houden hun bruidsvlucht.
In dergelijke omstandigheden heeft men meestal
geen tijd voor andere dingen dan het feit van den
dag en is bovendien in een welwillende stemming.
Zoo gaat het onze miertjes. Ze kruipen gevleu
geld uit den grond, en ontstijgen bij tientallen
de bramenheg voor de eerste vlucht. Maar al
gauw blijven ze zweven om de hoogo punt van de
groote tent. Een finale zwerm krioelt er om den
top, zoodat de honingachtige geur, die ze nu
verspreiden, duidelijk te ruiken is. Het bruilofts
feest geeft allerlei merkwaardige tooneclcn te
aanschouwen. Bij heele kluwens komen de vech
tenden langs het schuine tentdoek rollen cn 't
Een Brabantsch ven,
Sierlijke populieren wuiven
langs de oevers
woj-dt een uitzonderlijke maaltijd, dien we in de
tcnetopening trachten te savoueeren. Pats, daar
rolt weer zoo'n stelletje in je custand! Een volgend
stel combattanten valt letterlijk met z'n neus in
de boter en het duurt niet lang of het heele tafel
laken, dat toch al niet onberispelijk is, lijkt een
post van de eerste hulp bij ongelukken, waar
overal opgevischto slachtoffers liggen op te djx>-
gen of zich schoon poetsen.
Grootste attractie van het heele kampterrein is
de beek, die een honderd meter verder loopt pn
zoo koud is, dat het ten eenenmale uitgesloten
is, een ietwat fatsoenlijk gezicht te trekken bij
eerste kennismaking. Bovendien is de stroom zoo
sterk, dat er van zwemmen weinig terecht komt.
Heen zie je den oever één dccimetcrtje per slag
voorbij schuiven cn terug word jc zoo hard voort-
gesleurd, dat je in een oogwenk In een overhan
gende wilg vastzit.
Maar het is er frisch en sierlijke populieren wul
ven er langs den oever.
G. P. KLIJN.
Haar klachtenlijst
Met een teekening van den schrijver
door
A. W. VERHORST
Do rubriek „gerestaureerde gebouwen" voorko
mende op de lange lijst „van merkwaardige mo
numenten in ons land" mij gegeven door een voor
aanstaande instelling, was aanleiding dat ik naar
den Gelderschen achterhoek toog, alwaar een oud
hersteld kerkje mijn bezienswaardigheid zou uit
maken.
't Is een zonnige zomerdag als ik me daarheen
begeef. Langs een dorpschen weg bereik ik vanaf
het kleine stationnetje na een kwartier wandelend
de kerk, waarbij de kosterij.
*t Is de kostersvrouw, die mij de deur opent en
vriendelijk zich bereid verklaart mij te geleiden.
De zon plekt op de oude muren en toovert de ver
weerde steen öm tot diamant. In de schaduw der
zware stcunbeeren vinden gestorvenen hun laatst©
rustplaats, cn het goud der letters op sommig©
graven verliest zijn glans als het leven van hen
wier namen zij melden. Zoo mijmerende betreden
wij over dezen doodcnalckcr de plaats waar d©
boodschap voor eeuwig leven door de eeuwen
heen verkondigd is. Bij het binnenkomen geeft de
eerste indruk reeds teleurstelling, 't Ruikt hier
duf 't is hier vochtig. De kosteres bemerkt aan
stonds mijn ontstemming en zonder dat >k verder
naar een verklaring vraag, steekt ze van wal: „Ja,
mijnheer, 't is hier benauwd, hè? och mijnheer
't is zoo'n teleurstelling cn heusch ik kan er niets
aan veranderen. Kiek, deze vloer is verlaagd, zoo
dat die voeten (basementen) vrij gekomen zijn.
Vroeger was deze vloer gelijk met dié (wijzend
naar het vroegere koor) maar dat mocht niet zoo
blieven, dat most zóó worden, En of 't noe daar
door gekomen is, ik wèèt het niet, maar vóór de
restauratie was liet droog, kurkdroog, cn nóél?
èlticd óltied nat, klètsnat. Vroéger strooide ik zout
bij 't vegen van den grond, cn noè, als ik zout
strooi is 't met vijf minuten al water, 'n smèf-
boel!? da vat go! En noe zeggen ze van de
commissie: „ramen open, luchten, luchten!" Mijn
heer, 't geeft niks gelooft u me, 't geeft n i k sf
Vroeger zette ik de stoelen op zij cn kon ik d©
vloer goed vegen, cn noe, noe slaan do stoelen in
raamwerken zoodat ik nooit in do hookjes komen
kan. IIoc moet ik dóórnoe 't stof uit halen?"
Als ik, hoe graag ik ook het nieuwe zou willen
toejuichen, in ieder geval dézen toestand droef
moet nemen, vangt haar klaagzang opnieuw aan.
Zij toont me de natte muren waarop duidelijk te
zien is, hoc door alles heen het vocht zich een weg
zoekt. Het wordt mij moeilijk een onsc to vinden
in do woestijn van haar verdrietelijkheden. Ik zot
mc neer op een stoel, zij tegenover me, cn samen
Jn dc beschutting van een hoog én cikenwaU
Had U wel eens van Borkel en Schaft gehoord?
Wij niet, voordat we de kaart v©n Brabant
opensloegen, om te zien, waar ergens dc tenten
zouden verrijzen voor dezen zomer. Maar juist
vanwege z'n absolute on vermaardheid en z'n een
zame vcrschovenheid in don donkensten hoek van
„het donkore Zuiden", weid het tot kampeerter
rein '34 gepromoveerd.
Het blijkt een aardig dnbbel-gehucht, met een
mooie kerk aan den slingerenden Dommel en één
bakkcr-kruidenicrswinkol-kroog-boerdcrij, al waar
men kan fourageeren en petroleum halen voor de
primussen.
Als eenmaal, na veel dolens, een ideaal terrein
gevonden is aan dc peripheric dezer negorij en
de tenten gespannen staan in de volkomen be
schutting van een hoogen eikenwal op oen vrien
delijk hloemeinveitje, gaan werkelijk alle verwach
tingen in vervulling. Hier is alles wat wij zoeken.
Bust en eenzaamheid, want er komt geen sterve
ling in de buurt. Zon cn zomer, want na de eer
ste regendagen, die wij gezellig in dc ruime tent
tent doorlézen, trilt dag aan dag dc hitte boven
bet weitje en varen de mooiste wolkenstoeten af
cn aan. Verder is er een onuitputtelijke rijkdom
van bloemen cn vogels, vlinders cn insecten.
Met dit gediert dos voids staan wij oogenblik-
kclijk op goeden voet. Behalve met de mieren en
een soort vuilgrijze steekvliegen, die hier legio
zijn. Met dc eerste hebben wij allo consideratie,
maar tegenover dat vlicgentuig geldt slechts on
verzoenlijkheid. Een gewone huisvliog is tenmin
ste nog een vroolijk, levendig bec6t, maar deze zijn
lui en geniepig. Zo vliegen traag en geluidloos
rond, zetten zich ongemerkt op je huid, cn horen
328
Eeginncn we do kwestie nu eens ernstig onder de
oogen te zien.
„Wc kunnen nu wel klagen," zoo begin ik,
„maar is er nu heusch geen oorzaak aan te wijzen
en Hebben do hccrcn der Commissie zich er al
eens mede bemoeid?" In stilte wacht ik op een
„uitzicht in hope", maar in stede daarvan breekt
do storm der verontwaardiging in heviger mate
loos: „de Commissie!? ach mijnheer, ja één
keer is er een heer geweest, de directeur geloof
ik cn wét zei ie!?: „Zet tie ramen maar open en
laat dc loodgieter dc goten maar eens nazien"
cn de loodgieter, mijnheer, kon niet zie, dót
vinden" (ze knipt met de toppen van duim cn
vinger). Haar stein is gaan trillen, niet zoozeer
door drift als wel door verdriet.
Ik bemerk dat zeer goed en vind mijn positie
verre van aangenaam. Pogende een laatste red
middel tc noemen opper ik: „en stoken, als u nu
eens een maand lang dag cn nacht stookt, of 't
koud is of niet!?"
Ook dat had ze geprobeerd en 't was geen doen.
„Je stikt in de rook cn 't blijft rooken ook."
Ten einde raad wil ik heengaan cn sta daartoe
op. Maar 't is of de kosteres van mij een oplos
sing verlangt. Klaarblijkelijk beeft zij verkeerd be
grepen wie ik ben cn wat ik kom doen, en meent
zij dat ik in min of meer direct contact sta met do
Commissie. En ja waarlijk, als ik aan den drem
pel kom wordt dat vermoeden verwerkelijkt. Ze
moet zich nog eens ontlasten schijnt het, cn zo
begint een „oratio pro domo". „Ziet u mijnheer, als
u nu bij dc commissie komt zorgt u dan vooral,
dat die hoeren niet van mij denken dat ik dc
boel laat vcrwaarloozen, want dat is 11 i e t zoo! Ik
heb véél meer werk in de kerk dan vroeger en
dat is juist het droevige dat al mijn werk niet
baat. Ik doe al het mogelijke alles goed in orde
tc bobben, maar 't is werkelijk om verdrietig van
te worden." Hierbij tilt ze de coeosloopcr op, als
laatste overtuigend bewijs de vloer er onder too-
nend. Ik word er waarlijk vies van. 't Is of alles
donker om mij wordt cn onwillekeurig ga ik
weer naar binnen cn ga wéér zitten.
Ik ga haar vertellen, dat ik met dc commissie
niets te maken heb, cn het ook op mijn weg niet
ligt haar klachten over te brengen.
Alsof oen laatste uitweg tot verbetering haar
werd afgesneden, kwam een bittere trek om haar
mond en droef klagend stootte zij uit: „Was het
alles nog maar het oude, hiér was het oude in
ieder geval veel cn véél beter. O, die heerlijke
oude banken. Ja, mijnheer, ze stonden wel wat
scheef, maar ze hadden ieder hun geschiedenis,
en koud was 't hier nooit, en stoken deden wo
bijna niet. Met. plcizier maakte ik iedere week
weer alles keurig schoon, je had er eer van, ik
was heusch groosch op m'n kerk cn nu werken
we, je kunt wel zeggen alle dagen cn 't helpt
totaal niets. Zóó is jc werk een kruis, een hèl,
mijnheer. En dan moet u niet vergeten, dat de
gemeenteleden er heel wat «eld voor voor bij
elkaar hebben gebracht, en dat is toch eigenijlk
weggegooid, cn dat vind ik verschrikkelijk, ver
schrikkelijk, mijnheer."
Een oogenblik van pijnlijke stilte. Ik begrijp
baar verdriet en toch wil ik haar zoo graag
éven laten doorpraten; 't doet mij goed iemand
te ontmoeten die nog lééft voor haar werk. Ik
vraag: „Er waren vroeger toch óók stoelen, zei u
dat niet?"
»>0» ja» ja zeker, maar weet. u, 't is of er op
eens al het oude is uitgegaan, ik bedoel er waren
verschil lende stoelen, dc één hooger dan de andere
en broeder ook. Die waren haast allemaal van
families. Dio hadden hier al jaren gekerkt. Er
lagen kussens op mot wapens, fijn geborduurd,
en dat is allemaal noe weggegaan, vort! 't Was
niet zoo mooi gclfek as 110c, maar veel véél ge-
mooiclijkcr. En dan, zooals ik zei, die oude ban
ken, och ik kan da nic zoo zeggen, maar 't is
of dc families er noe nio in willen zitten."
Ik versta haar bost, maar de spontane droefheid
waarmede deze vrouw spreekt, de verdrietelijkheid
om het feit, dat iets moois, iets intiems, een stuk
geschiedenis verdween, verkwikt mij en sterkt mij
weer in 't geloof dat er nog menschen zijn wier
werk bun roeping is. Menschen die niet het amibt
'dragen in hun hoofd of in hun zaik om daarmede
te pas en onpas to demonstreeren of te probeeren
van „steenen brood te maken", maar die gedragen
worden door hun ambt.
Eindelijk gaan wo weer naar buiten. Staande
voor do oude zerken zegt ze: „toen ze hier geres-
toreerd hebben, hebben ze hier puin gevonden in
den grond en gebeenten. Toen is door verschillen
de oude menschen hier over 't hek heen gezegd,
dat ze moesten ophouden al dat puin te gooien
onder 't kooi", en dat zo dc beenderen van de
gestorvenen met rust moesten laten, want dat zou
ongeluk brengen." Ik hoor haar stem en zie
haar lichaam tri 1 le en na twee minuten van
hoorbaar zwijgen voegt ze er snèrpend aan toe:
„Ze hebben niet geluisterd" en dan zacht en
innig-droef „dó noe is 't óver ons gekomen."
Op 't zelfde oogenblik valt een steen uit de tien
jaar geleden gerestaureerde steunbeer en ploft tot
gruis op een ouden zerk...
1 November.
Brrrr, wat wordt het toch al koud! Ik loop de
heele dag to vorkleumcn cn vooral 's morgens,
als ik in dc keuken en de slaapkamers moet wer
ken. lk Zal wel weer wintervoeten krijgen ook,
ouder gewoonte.
Vandaag heb ik loopen zeuren om Russisch©
kaplaarzen, dat is nu al een onvervulde wensch
.van drie winters. Maar Moeder is niet te vermur
wen, ze vindt ze afschuwelijk. „Zoo onvrouwelijk
mogelijk," zegt ze, „je weet niet waar 'n meisje
op lijkt, met die lompe dingen aan." „Maar Moe
dor," protesteerde ik, „wat geeft dót nou! Als j©
maar lekkere warme voeten hebt er mee."
„Trok dan eigengebreide kousen aan, eigenwijs
kuiken," zei Jaap, „twee recht, twee omgedraaid,
of hoo 't heeten mag. Jullie zijn allemaal even
ijdel en jij bent nog erger dan Nel."
Lieve help, als Nel nou nog ijdel moet heeten!
Moeder en ik zijn bezig om haar garderobe in
orde te maken, want volgende week gaat ze al
weg. Maar 't ixteresseert haar hoegenaamd niets,
ze laat ons maar begaan. Nee, dan ben 'k anders,
hoor! Vader zegt dal 't maar goed is dat ik niets
verdien, want dat ik dan alles aan kleeren zou uit
geven. En Nel? Die loopt gerust met een paar kou
sen, hoog boven haar schoen bestopt, om geld uit
Ie sparen voor een nieuw boek.
Wo hebben gisteren weer een brief uit Indië
gehad. Of liever gezegd, een brief van de boot.
Lcnie schrijft dat ze in de Roode Zee ontzettend
last van de warmte hebben gehad, Piet >6 er half
ziek van geweest. Er waren ook leuke kieken bij,
Piet heeft Lenic genomen in de dekstoel, en Lcnie
Piet met een zwemvest aan.
Vanavond ga ik ze een lange brief terugschrij
ven. Ik ben tegenwoordig de secretaresse van de
faimilie, aan Douw© moet lik ook al pennen. En
werd dat nog maar gewaardeerd, maar nee hoor!'
Hij durft nog ijskoud terug te schrijven: „Wat
heeft die Pit toch een onmogelijk kinderhandje."
Straks zal Moeder mij ook nog de brieven aan Nel
laten schrijven. Maar dat moet Gerrit maar op
knappen, hoor, hij moet maar weten dat hij ver
loofd is!
3 November. 1
Vanavond, toen wc gezellig bij de radio zaten,
kwam Moeder ineens met een plan op tafel, waar
over ze allang had loopen prakkizecron. Nu Nel
en Douwc de deur uit zijn, en Jaap ook de langst©
tijd thuis is geweest, wil ze kleiner gaan wonen.
„Straks zitten wc hier alleen met Pit in dat
groote huis; 't is toch eigenlijk dwaasheid. W©
moeten alles maar schoonhouden, en we kunnen
veel voordeeliger een huisje in oen van de buiten
wijken huren."
Vader is er wel voor te vindon, maar ik moet
er niet aan denken! Ons leuke ouwe huis uit, waar
in ik geboren cn getogen bon; 'k vind het vrees©-
dijk. De jongens lachen mij er om uit, maar dia
hebben nou eenmaal geen grein gevoel voor ro
mantiek.
„Zóó ideaal is ons huis nooit geweest, hoor,
zegt Vader nuchter, „in m'n studeerkamer komt
nooit de zon, de keuken is vochtig, en 't klimop
ritselt van de spinnen en muizen." Alsof ik dat
niet graag over heb voor mijn dierbare klimop,
't geeft ons huis zoo'n echt oud aanzien. En nu
zullen we straits In een kcrsveisch nieuw „huisje"
gestopt worden, met ©en badkamer zoo groot als
een kast, cn waar jo knel komt te zitten tussohen
het dressoir en hot ongel. O, wat staat ons nu
weer te wachten!
Op ilc morgenwandeling.
329