JOANNES ANTONIDES VAN DER GOES VOORNE'S DUIN EN STRAND Geb. 3 Mei 1 647 - Gest. 18 September 1 684 In het jaar 1664 werken te Amsterdam een grijsaard van 77 jaar en een jonge man van 17 jaar beide aan dezelfde stof: de over heersing van China door de Tartaren in 1647; om die te lijsten in het raam van de klassieke tragedie. De eerste staat aan het eind van een schitterende loopbaan, de laat ste zet z'n eerste schreden op het pad, dat naar de top van de Parnas leidt. Het zijn Vondel en Antonides, die hun Zungchiu- en T r a z i 1 ontwerpen. De machtige koop stad van de 17e eeuw was niet zo groot, of 't gerucht van Antonides' pogen drong door tot den ouden Vondel en deze vond dit meenschappelijk grijpen naar deze zelfde ver af liggende stof zo merkwaardig, dat hij besloot zijn jongen collega een bezoek te Van dit ogenblik af dateert de vriend schap tussen de grijsaard en de jongeling, die vijftien jaar tot Vondels sterven geduurd heeft. Vondel vond in Antonides een jongen man, die zich als beginnend dichter geheel gevormd had in zijn eigen school. Grote ge deelten van Vondels dichtwerk had hij van huiten geleerd, wat een blijvend stempel zetten zou op heel zijn literaire prestaties. De jonge Antonides, wiens vader Antonie Jansen heette, was te Goes geboren. Reeds op vierjarige leeftijd verliet hij de stad, wier naam zich blijvend aan de zijne zou verbinden. Had hij de traditie gevolgd, hij had zich niet Antonides, maar eenvoudig Antoniezoon of Teunissen genoemd. Maar 't was meer gewenst met de Griekse vorm „dc vermaertheit tegemoet" te gaan, dan 't met de simpele Hollandse vadernaam te wagen. Gelukkig is dit in Antonides' leven 't enig symptoom, dat wijst op een zich verheven voelen boven de grote massa, indien ten minste deze naamswijziging als zodanig mag worden aangemerkt en ze niet uitslui tend beschouwd moet worden als een mee doen met een algemeen gangbare gewoonte. Er staan tegenover dit gering blijk van ijdelheid sterker sprekende bewijzen van eenvoud in 't leven van dezen dichter, die zich, zoals we nader zullen zien, volstrekt niet te beklagen had over miskenning of achterstelling. Als b.v. de beroemde predi kant en historieschrijver Gerard Brandt er bij hem op aandringt zijn gezamenlijke wer ken in 't licht te geven, wijst hij dit ver zoek van de hand met de woorden: Onze eeuw, nauwkeurig boven reên, Is t'hans meer vruchtbaer in het baren Van zwijnen die op roozen treên. Als ongeveinsde Kunstenaren. Een jaar na z'n vroegtijdig sterven be zorgde zijn vader een volledige uitgave zijner gedichten. Het had er aanvankelijk alle schijn van dat Antonides een zondagskind was. Hoe wel hij afkomstig was uit een kleinburger lijke omgeving, wist zijn vader 't klaar te spelen hem ter Latijnse schole te zenden, waar de grondslag gelegd werd voor zijn uitgebreide kennis van de klassieke oud heid, die in zijn dagen stellig niet naliet grote indruk te maken, maar die naar onze opvatting zijn dichtwerk meer bedorven dan .verheven heeft. Verder dan de Latijnse school reikte de vaderlijke beurs niet en zo zien we den Joannes 'Antonides van der Goes. jongen Johannes als apothekersleerling ge plaatst. Voorzoover zijn zwakke krachten 't toelieten, wijdde hij zich in zijn vrije tijd aan de kunst. Reeds op zeventienjarige leeftijd trekt hij, zoals we zagen, door de keus van zijn onderwerp de aandacht van Vondel, die zo getroffen was door de klank en de forse bouw van Antonides' verzen, dat hij sinds dien in geregeld verkeer bleef met zijn jon gen adept en menigmaal toefde aan 't ziek bed van zijn zwakken vriend. 't Godsdienstverschil tussen beiden Antonides was vrijzinnig doopsgezind is geen beletsel geweest voor de wederzijdse toenadering en waardering. In de kunst voelden ze zich een: Vondel ziet in Antoni des zijn begaafden leerling en navolger en Antonides acht Vondel den niet te evenaren meester. Zo ontstond de „tedre ja genoeghsaem vaderlijeke genegentheit", waarvan Gerard Brandt, Vondels levensbeschrijver, spreekt. „Twee zonen in de kunst zal ik nalaten, Vollenhove en Antonides", zei Vondel met ingenomenheid in zijn laatste levensdagen, waarbij hij 't alleen betreurde, dat de eerste predikant was. De ontwakende dichtlust en dichtkracht in Antonides blijkt vooral tijdens de tweede Engelse oorlog. Hij verkneutert zich in De Ruytér's tocht naar Chattam, waarbij deze 't de trotse Engelsen in eigen huis be nauwd maakt, die nog zo kort te voren de Js'ederlanilse koopyaarij vlooi op de rede yan Terschelling in brand gestoken haddon. Geheel in Vondeliaanse trant juicht hij hierover in zijn „De Teems in brant": Helt Michael (=DeRuyter), van edlen toren Ontstoken, blaeckt van ongedult Om tierannie, zonder schuit Den armen dorpeling beschoren, En wenscht door heldenmoet met lof Haer trotsheid neêr te treên in 't stof. Dat heet de zeeslang, trots en dol Verwurgen in haer eigen hol Die, buiten recht gespat en banden, Als of de Leeuw van Holland sliep, Nog flus door al de werrelt riep: Wij hebben zeegewelt in handen! morphoses, die Vondel op zijn vier en tach tigste jaar nog in dichtmaat wilde over brengen, nu trok hij door dit gedicht de aandacht van den kunstlievenden en ver mogenden Dirck Buysero, secretaris van Vlissingcn. Deze stelt den dichterlijken apothekersleerling in staat in Utrecht medi cijnen te studeren, waardoor zich voor An tonides een heel nieuw levensvcrschiet opent. In 1674 promoveert hij in de genees kunde en ook dan laat Buysero hem niet los. Hij blijft zijn begunstiger en bezorgt hem in Rotterdam een betrekking aan t Admiraliteitscollege van de Maas, waarin Bruysero gedelegeerde voor Zeeland was. In Rotterdam heeft Antonides zijn laatste levensjaren doorgebracht. Daar is hij m 1678 getrouwd met Susanna Bormans. Zes jaar daarna is hij op 37-jarige leeftijd ten gevolge van een bloedspuwing gestorven; hij werd in de Grote Kerk aldaar begraven. Slechts vijf jaar overleefde de veelbelovende leerling den zestig jaar ouderen meester. Was inderdaad, zo luidt vaak de vraag, de hooggespannen verwachting van Vondel met betrekking tot Antonides gerechtvaar digd? Zou hij, indien hij langer had ge leefd, een belangrijker plaats in de litera tuurgeschiedenis hebben ingenomen? Er zijn gegronde redenen om deze vragen ont kennend te beantwoorden. Vooreerst ver toont dit korte leven niet een doorgaande stijging. Snel bloeit Antonides' talent op. Op ruim twintigjarige leeftijd neemt hij Jlluslratie van Romijn de Hooqhe bij het derde boek van de IJstroom van J. Antonides van der Goes: De gulden bruiloft van Paleus en Thetys". Maer Gij de Ruyter) die in den lichten Uw leven waegt voor 't Vaderlant [brant En 's vyants magten durft besnoejen, Als Ghy hem in den boezem boort En op zijn eigen strant versmoort, Oin vrede uit oorlog te doen groejen, Hoe maeckt ge met uw halsgevaer Den heelen Staet uw schuldenaer! Inderdaad „groeide" spoedig de „vrede uit oorlog" door De Ruytér's stoutmoedig optre den. En toen in Brede in 1667 de eervolle vrede gesloten was verheugde zich Anto nides. Hij dichtte „B e 11 o n e a e n Bant'" (Bellone is de vrouw van de krijgsgod Mars.) Ook dit vers is geheel uit de school van Vondel. Het is daarom alleszins aan nemelijk, dat Vondel bij 't lezen van dit ge dicht, gezegd zou hebben: „dat hij als voor 't hoofd geslagen gestaan had, hij zou er gaerne zijn naem onderzetten, zelf had hij nooit beter vers geschreven." Al was in deze tijd Vondels invloed aan 't verminderen en al werkten van verschil lende kanten geheime krachten samen om zijn gezag te ondermijnen en zijn kunst opvatting als verouderd voor te stellen, toch betekende voor een aankomend dichter, als Antonides was, Vondels steun niet weinig. Als in 1669 dan ook door gezaghebbende lieden als Dr. Lodewijk Meijer en Mr. An- dries Pels 't dichtgenootschap „Nil volen- tibus arduum" wordt opgericht, nemen zij gaarne den 22-jarigen apothekersleerling in hun kring op, wat een besliste erkenning van zijn verdienste inhield. Toch zou deze samenwerking slechts van korte duur zijn. Naast persoonlijke onenigheid en krenking was de smalende wijze, waarop in „Nil" over Vondel gesproken werd een der be langrijkste oorzaken, die Antonides niet slechts van zijn kunstbroeders vervreemdde, maar die hem ook tot den bittersten en ge vaarlijksten tegenstander van het genoot schap maakte. De persoonlijke grief van Antonides sproot voort uit zijn te grote zelfstandigheid en individualiteit. Hij was te veel oorspronkelijk dichter dan dat hij zijn werk, en 't betrof juist zijn hoofdwerk „de IJstroom" door peuterige en scha vende genootschappers wilde laten „nazien en verbeteren". In een scherpe satire M a r s y a s heeft hij zijn vroegere medewerkers ongemakke lijk de waarheid gezegd. (Marsyas was een satyr, die in een wedstrijd door Apollo over wonnen en daarna gevild werd.) Zo heet het o. a. van Pels: Maar Febus Apollo) luistert niet: en vilt van onderen op, En haelt de ruige huit Pels) hem over zijnen kop. Het was in 't jaar 1671, dat Antonides' IJstroom oorzaak werd van zijn breuk met de mannen van Nil. Maar dit uitge breid gedicht in vier zangen, waarop Von dels „Rijnstroom" zo grote invloed had en dat- door een hele reeks „stroomgedichten" in de 18e eeuw zou gevolgd worden, had voor den schrijver nog belangrijker gevol gen. Was hij vroeger in de gunst geraakt bij een man van gezag als Vondel, die zich zo zeer aan hem hechtte, dat hij hem, toen hij eens in Zeeland vertoefde, dringend vroeg spoedig terug te keren om hem te helpen bij de vertaling van Qvidius' Meta- een aanzienlijke plaats in; als hij vier en twintig is schrijft hij zijn hoofdwerk. Maar daarna komt er in de dertien nog restende levensjaren niets belangrijks van zijn hand. Dit geheel en al te wijten aan drukke stu die, aan een nieuwe werkkring, aan een zwakke gezondheid en een ongelukkig hu welijk gaat m. i. niet aan. Vondel zou in zijn laatste levensjaren Antonides' belang stelling gewekt hebben voor Paulus al9 hoofdfiguur voor een epos; zo als Vondel zelf „Johannes de Boetgezant" had gecom poneerd, zo zou Antonides over „Paulus de Kruisgezant" hebben gedacht. Resultaten heeft dit denken in ieder geval niet gelo- Er is echter een krachtiger overweging die 't twijfelachtig maakt of Antonides' aan leg grootse verwachtingen wettigt. Die over weging ligt in zijn werk zelf. Niet in 't kleinere werk, dat in hoofdzaak bestaat uit gelegenheidsverzen, waaronder wel iets digs maar niets verhevens voorkomt, maar in zijn hoofdgedicht „de IJstroom". Deze uitvoerige en toegewijde behandeling Amsterdam en zijn betekenis als koop- en handelsstad is te vol essentiële gebreken, dan dat verwacht mocht worden, dat v gaande ontwikkeling daarin afdoende betering zou gebracht hebben. Die gebreken schuilen niet zozeer in de compositie, daar aan kon de tijd en nadere bezinning vaak heel wat goedmaken, maar ze kleven aan de taal en de stijl. Te uitbundig en opzette lijk geeft Antonides zich over aan 't mis bruik maken van klassieke namen en ver gelijkingen. Heel de IJstroom is bevolkt met een overdadige massa mythologische wezens; in een droom beleeft Antonides daar opnieuw de bruiloft van Peleus Thetis, met al de mythologische toestel, die daar bij behoort. Daarom sprak ik boven van 't bederf, dat zijn klassieke opleiding in zijn gedichten teweegbracht. Daar komt bij dat zijn taal al te dikwijls rhetoriseh hol; is de 18e-eeuwse bombast horen we meer dan ons lief is. Hoogdravende regels als de volgende zin in de IJstroom lang niet zeldzaam: De Groenlandsvaerder tart op 6aem- gekleefde bcomen, In b a e r e zee 't g e w e 11 van stormen en van stroomen, Ijsbergen, rotsen en gedrochten, een .gevaert Dat vlooten 't lichaam kneust en morzelt men zijn' staert. of: De winter zelf belet den Amsterdammenaeren Geen vreugd, wanneer het IJ, met toe- gevrozen baeren, De rossen op zijn' rug laet streevcn, zoo gezwint Als een Tartaersche pijl, geschooten voor de wind. Zij snuiven vier en rook ten n e u z e uit, onder 't noopen Der jeught, en schynen nu zich zelf voorby te loopen. Bij "t nauwkeurig nagaan dezer regels verwondert 't ons niet meer, dat Bilderdijk de laatste was, die een uitgave van IJ s t r o o m in 't licht gaf. Om Antonides ten volle recht te doen, moet er daarnaast op gewezen worden, dat hij ook goedgeslaagde tekeningen wist te ge ven van de bedrijvigheid van 't Amster dams havenleven: De Noordsche handelaer heeft hier zijn plaets verkooren, Daer, die de wilde kust uitplondert van haer Mooren. Gins die noch ruiken na de geurige Levant, Hier ziet men laeden, daer weêr lossen, al het strand En 't water grimmelt van matrooozen, vremdelingen En koopliên, die hier uit alle oorden samendringen. Na 't lezen van zulke regels zegt men: Jammer dat Antonides zijn natuurlijk talent zo vaak verminkte door gewilde en opgelegde mooi- en geleerddoenerij. Drs J. KARSEME1JER. Rockanje's prachtig duinflora O, leer die prachtstreek kennen Aan Voorne's lachend strand; Voor immer is uw harte Aan Voorne's duin verpand. Wie op een vacantiedag een mooi reisje wil ondernemen, moet eens een uitstapje maken naar Voorne's duin en strand. Het is een. heerlijke verpoozing, om dit te doen op een zonnigen dag in den nazomer. Met de boot vanuit Rotterdam geniet men eerst van het leven en de beweging op het breede water. Op de rivier Toen we dit tochtje op een van onze va- cantiedagen maakten was het juist weder om volop van zon, water en lucht te profi, teeren. Als we de Maas zijn opgevaren en even hebben aangelegd aan Schiemond, haal de een eenzame kanovaarder, die we eerst achter ons lieten, ons in. Even voor Schie dam ontmoeten we een prachtig zeiljacht, waarvan de bemanning ons toewuift Veel De groote korenmolen, staande op het Westeinde te Wolvega, die binnenkort in slooperi handen zal vallen. Elke wiek is 1S meter lang en de molen is de hoogste van Friesland Duinlandschap in Rockanje's prachtige duinen, groote Oceaanstoomers kwamen we niet te gen; alleen een Duitsehe houtboot onder de oude zwart-wit-roode vlag. Heeft de boot Vlaardingen aangedaan, dan stoomen we de Botlek op tusschen Rozen burg en Weiplaat. Links van ons ontwaren we in de verte de heftorens van de brug over de oude Maas. Een visschertje is hier bezig z'n net naar binnen te halen en verderop grazen een paar koetjes langs den dijk het mooie eiland Rozenburg, rijk aan tuurschoon, vooral op het gebied van het vogelleven. Na de Botlek heet deze stroom weer nieu we Maas of Brielsche Maas. De zon glinstert over het water en een koppel meeuwen heeft zich verzamelt op een zandplaat. Het Voornsclie kanaal met Nieuwesluis passee- ren we. Spoedig komt de stompe St. Catha- rinatoren van Brielle in zicht. Voordat we de geuzen veste voorbij varen ontwaren we het vriendelijke kerkje van Zwartewaal. Steeds verder gaat het zeewaarts. De Brielsche toren met groote kerk is nu vlak voor ons en onwillekeurig komen vele her inneringen in ons op aan dien lang ve gen tijd, toen Brielle nog tot de voornaamste steden behoorde, en aan de personen uit deze veste, waarvan Joh. H. Been in zijn boeken zoo smakelijk kon vertellen. „Als we het „Steenen Baken" voorbijvaren komen eveneens historische herinneringen in de gedachte. Het is een oude, sinds lang niet meer gebruikte vuurtoren, in 1630 ge bouw en in 1631 als vuurtoren in gebruik ge nomen. Hij staat daar op de laatste duinuit- loopers van Voorne's noordpunt. Toen de Waterweg en het Voornsche kanaal er nog niet waren en de scheepvaart hier passeer de, zond hij z'n licht ver over den rivier- Honderden meeuwen bevinden zich op de grens van de rivier en de zee en een paar paarden staan op het slikkige strand. Op het eiland De boot, die ons naar het mooie eiland Voorne bracht, laten we achter aan den stei ger. Bij de terugtocht, zal ze haar diensten ons weer bewijzen. Eerst nemen we een kijkje in het dorp. Onze weg voert langs het koloniehuis van de Rotterdamsche gezondheidskolonie, dal vlak achter de duinen ligt. Langs een mooie laan komen we in de kom, waar het fraai gebouwde raadhuis zich bevindt. Achter dit raadhuis is men eenige maanden geledi begonnen met opgravingen van den burcht, die als bezienswaardigheid zal worden geëx ploiteerd als de werkzaamheden zijn afge- loopen. Toch behoorde hij reeds tot één van de bijzonderheden van Oostvoorne al was hij dan niets meer dan een soort terp, waarop een dichte plantengroei tierde. Het kerkje, waarvan de toren een mooie peervormige spits bezit, laat juist zijn bron- stem hooren, als we eens uizien naar voertuig, dat ons naar Rockanje zal brengen. We vinden verder in Oostvoorne nog het aardige koepeltje „Zeeburg" op de duinen, het Meertje in de duinen en het boomrijke buiten „Mildenburg". Het z.g. „groene strand" is ook een eigen aardigheid. Het is alsof hier het wad tus schen het strand en de eerste bank ligt. Jaren geleden had Oostvoorne, evenals do meeste Noordzeebadplaatsen, een breed strand. Dit is in den loop van den tijd ver anderd in smal strand. Bazalten strekdam men boren in zee, waartusschen slikkige gronden liggen. Is Oostvoorne dan niet meer zoo begun stigd met mooi strand, de lucht is in deze streek gezond en het wonderschoone duin landschap met een rijke flora en de mooie boschjes maken deze badplaats tot een ge zocht oord. In den laatsten tijd is Rockanje meer op den voorgrond getreden als badplaats. Velen hebben reeds genoten van zijn heerlijk strand en schilderachtige duinen. Vanuit Oost voorne bereikt men Rockanje per auto of bus. Langs een prachtige weg, vol afwisse ling, die ook de moeite waard is om per voet afgelegd te worden, krijgt men den in druk, dat er veel gedaan wordt om vacantie- gangers toe te roepen: brengt hier uw vat cantie door! Ook de nieuwe verkeersweg van Rotterdam via Oostvoorne zal er veel toe bijt dragen om Rockanje een toekomst te verzet keren. Bespoeld door de Noordzee en het Haringvliet, wordt Rockanje beschut door den kop van Goeree, die veel verder in zee uitsteekt dan Voorne, waardoor de gevaar» lijke stroomen ver van het strand blijven. Aan het einde van den strandweg staat een monumenale bank (een hulde van Rockanje's burgerij aan L. Goudswaard) met het gedichtje, dat wc hier boven afschreven. Een schoon panorama strekt zich uit want neer men boven op het duin staat. De stomt pe massale toren van Goeree, vroeger West- voorne, staat als een reus aan den overkant van het Haringvliet. Bij avond scheert het licht van Ouddorps vuurtoren over Rockant je's strand. De verrukkelijke duinflora van dit bekoort lijke dorp, verschaft een natuurgenot, waart van velen, vooral botanisten, uren kunneii genieten. Het Schapengorsduin, het schilderachtig duinmeer, het. Quackjeswater, het meertje» „De Waal" met zijn kalkrijk water en zwa velhoudende modder en het gezellige boschï „De Ronde Wei" met zijn vijvertje, zijn allg attracties van dit zeedorp en het bezich- tigen ten volle waard. Op een hooge prachttop van de duineri achter „De Ronde Wei" kan men genieten van verschillende interessante punten dec Het steenen baken op Voorne. omgeving: Hellevoetsluis, Goeree, Ouddorp, Stellendam. De tijd noopt ons tot vertrek hoewel we noode dit heerlijke en bekoorlijke duinland schap verlaten. Er is wel eens over gesproken Oostvoorne en Rockanje tot één gemeente te vereeni gen en de bekende archivaris van Brielie wijlen Joh. H. Been is toen aan 't zoeken gegaan naar een toepasselijke naam, welke bij een mogelijke vereeniging gegeven zou kunnen worden. Hij had toen ontdekt, dat in die buurt vroeger een plaats gelegen moet hebben die Witlam heette. De naam Witlam herinnerde aan de tijden toen het stoere colk dezer stranden zich te verdedigen had tegen de watervloeden der Noordzee en te gen de nog onbarmhartiger Vikingen-toch ten der Noormannen. We maken den terugtocht naar Oost- oorne, nemen den weg naar het strand met zijn aardige boschjes en begeven ons, na nog eenige oogenblikken over de wijde zee getuurd te hebben, aan boord van de boot, welke ons weer naar de drukke havenstad zal terug brengen. Een bezoek aan Voorne's duin en strand is de moeite ten volle waard. J. A. K,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1934 | | pagina 8