de dingers ons zijn door G. SEVENSMATHEMMEN Vacantie en logee's IVacantöe-tijd Is eigenlijk een puzzle-tijd. Niel 'de kleine stukjes van het spel moeten in elkaar gepast worden in de lange avond onder het lamp licht, maar plannen en plannetjes moeten in elkaar geschoven worden, moeilijkheden moeten worden weggenomen, financiëele bezwaren gewikt en gewogen, tot voor ieder een sluitend figuur is verkregen, dat bij wensch en leeftijd past. En het oplossen van deze puzzles kost dikwijls heel wat meer hoofdbrekens en heel wat meer bewo genheid dan dat van het rustige spel in de winteravond. Vooral in gezinnen met opgroeiende kinderen. Daar loopen de wenschen soms zoo uiteen, daar kloppen dikwijls de vacanties ook niet op elkaar. Er zijn er bij, die nog wel met vader en moeder uit willen als die uitgaan tenminste maar de anderen willen dat niet meer, vinden dat te onvrij, te onzelfstandig, en dan is er voor de eene, volgzame natuurlijk ook geen aardigheid meer aan. Of de kinderen willen er op uittrekken met vrienden en vriendinnen, die de oudera nu niet zoo aanstaan en van wie zij een verkeerde invloed op hun eigen kroost duchten. Zoo wordt er in de zomersche weken na of tusschen de angsten en gesprekken over examens, „her"'s en „taken" in heel wat gezinnen ook lang durig of stormachtig geredeneerd over de vacantie en de besteding daarvan. En als eindelijk het heele jonge volkje is uitgevlogen en moeder met een ontredderd huis, dooreengehaalde kasten en slingerende overschotten van diverse garderobes achterblijft en ze zal dan nog beginnen te pakken voor het uitstapje van „wie er overschoot", dan bekruipt haar misschien wel eens de stille wensch om als hoogste vacantiegenoegen nu maar rustig thuis te mogen blijven. Maai' dat kan niet altijd: liaar man moet zijn ontspanning hebben en als ze thuis blijven komt hij niet uit de sfeer, grijpt hij toch weer naar zijn boeken of de kleintjes hebben voor hun bleeke snoetjes de zonneschijn en zeelucht zoo hard noodig. En zelfs, al blijft ze thuis, al moet ze thuis blijven misschien om allerlei redenen, dan is de rust nog dikwijls verre te zoeken. Want er zijn in de til niet alleen uitvliegende, maar ook binnenvliegende vogels. En er is niet alleen de puzzle van het uitgaan, maar ook de puzzle van de logé's en die is dik wijls even moeilijk op te lossen. Vooral in de tegenwoordige tijd, nu het heele leven terugge drongen wordt naar een beperkter plan, nu zoo veel menschen kleiner moeten gaan wonen, zuini ger leven, met minder hulp klaar komen, wordt de aanmelding van logé's, die om onderdak vra gen, voor de vrouw des huizes wel eens meer een bezwaar dan een genoegen. Maar de wenschen blijven dezelfde, al is de vroegere ruime logeer kamer misschien ingekrompen tot een bescheiden hokje, al kan er op het budget eigenlijk niets over schieten voor kleine festiviteiten, de logé's „aan te doen" en al moet de huisvrouw, die zich vroeger rustig aan haar gasten kon wijden, omdat er ook zonder haar aanwezigheid in de keuken, wel een keurig-bereide maaltijd ter tafel kwam, nu mis schien zelf overal tegelijk zijn, omdat er geen of geen voldoende hulp is. Er zijn huisvi'ouwen, die onder alle omstandig heden ook gastvrouw kunnen zijn, die met het genoeglijkste gezicht rustig met je blijven con- verseeren, alsof er die dag niets anders meer te doen zal zijn, terwijl achter een krampachtig-ge- sloten keukendeur bergen werk op haar staan te wachten. Die ook kans zien, zoodra het veld even ruim is, in een minimum van tijd klaar te komen voor een volgend moment in de dagverdeeling: het weer rustig zitten en een kopje koffie schenken en praten en luisteren. Maar over het algemeen bezitten onze Hollandsche huisvrouwen deze eigenschap niet allereerst. Daarvoor zit onze Hol landsche degelijkheid ons te zeer in de weg, we hel>bcn het idee van wekelijks de kamers „een goeie beurt geven" met vele andere ideeën als een erfgoed meegekregen. Niet, dat ik kwaad zal zeg gen van onze Hollandsche netheid, wie wel eens van een vermoeiende zwerftocht in het buiten land, vooral Zuidelijke richting, terugkeerde, weet, hoe men zich dan laven kan aan die blinkend- koele Hollandsche keurigheid. Maar onze tijd vraagt veel van de vrouw en we loopen wel eens kans, ondanks de vereenvoudigingen, die allerlei machines e. d. in de huishouding geven, toch te Veel Vast te h'ou'den aan outle methodes cn aaxf een pietepeuterigheid, die niet meer past in het tempo van ons leven. De Amerikaanschc aan dö overkant van de Oceaan heeft die gang beter te pakken. Die heeft het al zoo lang zonder betaalde hulp moeten doen, toen dienstbodennood in onze landen nog een onbekend iets was, dat ze niet meer verslagen raakt door het verschijnen van een paar gasten op een allcrongelegenst moment. Trouwens ieder helpt daar een handje mee, ook de logé's. Bij een gemeenschappelijke maal tijd levert ieder der gasten dikwijls haar aandeel in de vorm van het een of ander gerecht, stapt daarmee naar do keuken van haar gastvrouw, om het „tafelltlaar" te maken. Ik zie onze Hollandsche huisvrouwen al: iedereen in je keuken laten regee- renl En nu behoeven we niet klakkeloos Ameri- kaansche methodes over te nemen, maar een beetje meer soepelheid, vooral tegenover de vrou welijke logée's, zou de huisvrouw zelf ten goede kunnen komen. Al te veel wil ze haar gasten nog laten wachten op „de dingen, die komen zullen" in plaats van dat ze een handje mee mogen hel pen om zich wat minder bezwaard te gevoelen over de drukte, die ze aanbrengen en die ze nu telkens gemanifesteerd zien in het jachtige werk van de gastvrouw. Wezenlijk tot hulp zijn kan in dc meeste gevallen niet een logee van een paar dagen, maar er zijn toch altijd wel van die werkjes, die iedereen kan doen en die toch voor dc huisvrouw een verlichting beteckenen. Onze tijd is wars van pose. Laten we dan in het gasten en logé's ontvangen ook niet de pose aannemen, alsof het er niet op aankomt, hoeveel werk ze meebrengen, maar liever eerlijk tegenover elkan der zijn, liet behoeft aan dc stemming niets af te doen, want het gaat in de meeste gevallen toch meer om de gezelligheid van het bij-elkander-zijn, dan om het niets-doen. En het wordt dan meteen eens niet de regel, dat iedereen uitvliegt, behalve de huisvrouw, dat iedereen even loskomt uit de sleur van alle dag behalve moeder, voor wie het gareel in de vacantietijd nog wat strakker is ge spannen dan anders. Want al zal ze zich zelfs in haar diepste hart daar niet over beklagen, al heeft ze blijmoedig haar schare laten gaan en het werk alleen aanvaard, soms in latere jaren nog ziet ze wel eens als een ontdekking, dat het toch ook nog wel wat anders had gekund, dat ze zich zelf ontberingen aan vrijheid en genieten heeft opgelegd, die niet altijd noodig waren geweest, wanneer ze maar eens wat over had willen geven cn de kleine dingen ook werkelijk als klein had willen zien. Tevergeefs nog scheen de zon cn zongen de vogels hun lied, slechts grootere ergernis bij haar wakker roepende. Deze ééne erkenning kwam haar niet over de lippen: „toen ik blij was zag ik alles blij, nu ik droef ben zie ik alles donker, dus als ik nu ook eens blijde kon zijn!? dan!... Zie, dat ging niot, dat ging nóóit, nóóit meer. Hoe ter wereld kon iemand van hóór vergen blij te zijn!? Vroeger ja toén! maar nu!? nu!? En als ze eens blij zou kunnen zijn.zou dat geen aanklacht zijn tegen hom, haar man, die alles voor haar was geweest, cn ook ja natuur lijk óók tegenover God!? En tóoh kende zij iemand die nog droeviger dingen had doorgemaakt, aan wie nóg meer ont vallen was, cn 't kwam haar voor, dat die wèl blij was, tot in 't diepst van haar ziel écht blij. De buurvrouw van hierover die lachte met haar verrukkelijke glimlach, terwijl tranen over haar wangen biggelden om 't verlies van haar eenigst kind haar „ontnomen" kort na haar man. Ja da's waar, die zegt altijd „ontnomen" en aij sprak van „ontvallen"... Even staart ze voor zich uit als in mistige ver ten, als ontdekte zij iets... zou dat ze had er nog nooit zoo aan gedacht, 't was haar eigenlijk nog nooit opgevallen zou dat niet hetzelfde zijnl? ontvallen, ontvallen of ontnomen?.. Zij zou dat toch eens aan dominé vragen. Die zou 't haar wel kunnen vertellen en bevrijden van den twijfel die nu in haar ziel was wakker ge worden. Weet je, eigenlijk, eigenlijk wist ze het wel, ze voelde het, 't was niet hetzelfde maar ach hoe 't nu ook was, zij was haar man kwijt of die haar nu was ontvallen of ontnomen! Op de koper beschouwd was er nóg iets, dat in haar leven een eigenaardige plaats innam. Haar huisje stond dicht bij de kerk, waarvan haar man koster was geweest cn zij de kosteres. Na zijn dood kwam er een andere koster, want 't aanbod van de heeren kerkvoogden dc taak van haar man zoover dat kon over te nemen, had ze afge slagen om meer dan één reden. Maar datzelfde kerkje eens een stuk, een groot stuk, van haar gedachtenwereld, was haar nu een eO?ernis. Iedere Zondagmorgen en -avond deed die oude kerkklok zijn plechtige galmen hooren cn echode het zange rig geluid tegen de oude pastorie terug. Zoo vreugdevol dit vroeger was, zoo dof klonk' liet nu. En als ze eens opging met de gemeente dan schrijnde alles in haar en om haar des te sohrik- kclijker. En dan, die oude schuur, die tusschen dc kerk cn haar huisje stond, waarin haar man altijd werkte 's ochtends vroeg en 's avond3 laat cn telkens wanneer hij maar éven vrijen tijd had. Altijd zag ze bij iedere stap buiten haar huisje die schuur en die kerk. Andere menschen ont vluchtten hun huis cn ademden buiten iets vrijer, lieer (wat moeit ze er gauw van maken?) met een schil derskistje cn een krukje bij zich. Op haar vraag wat fliij wil, verzoekt de man een kleurscheta te mogen imaken van dat kerkje met die schuur enz. Natuurlijk mag hij dat cn dc schilder zet zich en begint te werken. Een paur uur later. „Juffrouw" klinkt weer dezelfde stem, jbcdankt voor uw vriendelijkheid, ik .ga hoen." Verwonderd ziet ze den sohilder aan en vraagt; „Is u al klaar? Maar, dat kan toch niet!? Ik zou graag eens zien wat u maakte als 't niet te brutaal is." Gewoon aan dergelijke vragen en nieuwsgierig heid toont nu de schilder haar zijn kleurenwerk cn legt hot op den grond om goed te kunnen overzien. Stomme verbazing, minuut van stilte, heen en ■weer zien van den schilder naar 't schetsje cn van daar weer naar 't kerkje, naar de schuur, naar de bloemen in 't eigen tuintje. Steeds, zonder één woord te zeggen slaat ze als versteend. Dc schilder, blijkbaar niet begrijpende wilt er nu eigenlijk gaande is, bukt zich ten laatste om zijn werk op te nemen en te bergen in zijn kist. Dón, als wakker geschud, grijpt zij zijn aim en schrééuwt bijna hem toe; „nee, nee, éven Hel huisje van juffrouw Bekkers zij werd bij de eerste voet buiten de deur pijnlijker nog dan binnen herinnerd aan dat verleden, dat verleden, dat met en door al deze herinneringen hamerde aan de deur van haar twijfelende ziel... Vroeger had die schuur iets gezelligs. De teer blonk in de zon, daarbinnen werd getimmerd cn gezaagd; brandhout werd gestapeld voor den win ter, voor dc groote kachel in dc kerk. Gek maar ze had nog nooit die schuur zóó leelijk ge zien, kaal en guur, van buiten zwart geteerd, cn van binnen hier en daar geverfd met restantjes die waren overgehouden van de klusjes die de koster „zelf opknapte"... En nu dwarrelt het de laatste dagen in haar brein: ,,'k bon ontevreden en 'k kan 't niet bij mij zelf ontdekken wéór 't schort. Dominee nog niet gesproken, 'k heb hem eigenlijk ook niet durven vragen; een tbeotje grie zelig 'k ben toch eerlijk tegenover mezelf, 't is toch maar zoo dat het allemaal erg begrijpelijk is dat ik ben zooals ik ben, cn dat ik al die hin derlijke dingen wel zou willen wègkijkenl" O, kon kon ze nog maar eens worden als vroeger, zien als vroeger. „Volk!" roept een mannenstem achter aan de deur. Ze gaat zien daar staat een man, een mijn- 236 Jeugd, in Holland. laten liggen nog, nog éven, éven maar. U kunt tooveren, tóóveron zeg ik. O mijnheer, zoo zag ik het kenkje vroeger ook altijd. En dan die schuur! Ik zie 't weer, die zwarte teer is paars cn blauw ate diamant in dc zon. Neem me niet kwalijk, u zult niet weten hoe u 't hebt, maar (ja, 't is een dwaze vraag misschien voor u) maar hebt u veel blijdschap in uw leven? Want om 't zoo te zien, moet u 't toch eigenlijk zoo kunnen zien! Is het heusch zoo u het maakt? Ik praat wat door elkaar, 't is mo ook allemaal niet duide lijk. Eén ding is me wèl duidelijk: u ziet bet zoo ik het vroeger óók zag, cn" de kouken inloo- pende cn de schilder alleen latende) mompelde ze in zichzelf „en dus zou ik niet kunnen zien of... eigenlijk niet willen zien"?.'.. Toen kwam zc weer tot zichzelf en zich omkecrcnde cn uit haar over luid gesproken gedachten terugkomende zei ze: „Mijnheer u hebt missohien meer aan een goede prijs voor uw werk dan aan dc lofuitingen van een gewone arme vrouw, maar ach ik ken u niet en kan u niet alles zoo zeggen cn zoo maar ver tellen, maar gelóóf me dat ik u zeer dankbaar ben voor 't zien van dat werk." Toen hebben die twee menschen nog een uurtje saimen zitten praten, want die schilder zag achter haar woorden een verlangen zich uit te spreken. Die sohilder werd haar dominee, die haur aan toonde, dat buurvrouw goed zei als ze sprak: mijn man is mij „ontnomen". „Ontvallen" zou liet zijn als wij liet konden vasthouden en door een of andere onoplettendheid (die dus door ons ook weer voorkomen had kunnen worden) lieten val len, loslieten. Maar wij kunnen niets vasthouden. Niets is trouwens ons eigendom. Het ecnigc, dat bij ons hoort, dat zich aan ons vastklampt, erger, dat in ons wóónt: is het kwaad, de zonde. Wij mogen alls gebruiken, van alles genieten, mét alle menschen 6amen léven, samen worstelen, saunen lijden en strijden. Maar op een goeden of kwaden dag wordt het ons ontnomen. Waarom? Voor velen is dat een mysterie. Maar zij, die zien en weten, dat alles gegeven is, weten dus ook te spreken van een Gever. En waar die gave de gansche schepping inhoudt, is dus de Gever, de Schepper, of ook Dc Schepper is De Gever. En omdat het De Schepper is die geeft, daarom heeft ook die Schepper het recht tot nomen, ontnomen. Zalig zij, voor wicn het nooit is een „ontvallen.". Deze laatste kennen in den grond der zaak geen „Iemand", Die zich achter lnin leven plaatst. Zalig zij, die zeggen met hun heele ziel: „Hij ont nam. Het is weer bij zijn uitgangspunt terug; bet is daar waar het in wezen „thuishoort" cn daar om is het goed". Dan worden de tranon om den heengegane, om clen geroepene diamanten, schitterend in liet zon nelicht der eeuwige blijdschap, cn ontstaat de zalige wisselwerking van de heerlijkheid, die van Uit God dóór ons weer tot Hem gaat. Zoo wordt de wereld om ons cn in ons één stralende getuigenis van Zijn Naam dwars door alle duisternis heen. Spotnamen van steden en dorpen Talloos vele steden cn dorpen en hun bewoners hebben hun bij- of spotnaam. In Friesland bijv, is er bijna geen plaats, die daaraan ontkomen is. Laten wij niet denken, dat het feit iets speciaal Nederlandsch is. Het komt overal voor cn niet het minst bij onze Zuiderburen. Dc oorsprong is veelal te zoeken in een of ander historisch feit of in een of ander figuur in het wapen van dc be doelde gemeente. Dikwijls bestuut er ook ver wantschap in den bijnaam zooals bijv. tusschen de Mechclschc maanblusschers en de Mcppclscho muggespuiters. De geschiedenis van bet ontstaan [van een aantal dezer spotnamen volgt hier. Hoe komen de Leeuwarders aan hun bijnaam Van speknekken en galgclappers. Dc eerste bij naam is gemókkelijk te verklaren door de vette, kaal geschoren nekken van de welgedane Leeu warders in vroeger tijden. De naam van Galge lappers heeft een liistorischen achtergrond. Vroe ger hadden in Friesland alle steden en dorpen het recht van dc galg en van het rad. Dit wilde zeggen dat zij het recht hadden hun eigen boos doeners zelf te cxecuteeren. Toen het centraal be stuur meer en meer ingang vond en Leeuwarden inplaats van Stavoren de hoofdplaats van het ge west werd, werd dit recht aan de plaatsen ontno men cn kreeg alleen Leeuwarden dit recht. Allo misdadigers moesten dus in het vervolg naar Leeuwarden gebracht worden om daar geëxecu teerd te worden. Dit was voor de stad van niet weinig belang, want een terechtstelling werd in vroeger eeuwen als een soort publieke vermake lijkheid beschouwd cn van heinde en ver kwam men naar de stad om daarbij tegenwoordig te zijn. De herbergen cn boekwinkels maakten goe de zaken en het is begrijpelijk dat de andere plaatsen, die voortaan van het schouwspel van een executie verstoken bleven, afgunstig waren op Leeuwarden. Toen nu de galg in Leeuwarden door liet veelvuldig gebruik versleten was en fei telijk vernieuwd moest worden wilde Leeuwarden dit niet doen, zonder dat daarbij ook de andere plaatsen, wier boosdoeners naar Leeuwarden ge bracht werden om opgehangen te worden, daar aan mode betaalden. Deze zeiden echter: neen, jullie Leeuwarders hebben alle voordeelcn, beta len jullie nu ook maar een nieuwe galg. Nu gebeurde het dat een klcermakertjie uit Dok- luim, in 'n woordenwisseling met zijn huisvrouw deze met zijn strijkijzer op dusdanige wijze had doen kennis maken dat zij stierf en het kleer- makertje werd veroordeeld om opgehangen te worden. Men bracht hem naar Leeuwarden, hij kreeg zijn galgemaal en men bracht hem onder dc galg. Toen hij echter zoo eens naar boven keek zeide hij tot schout cn schepenen, dat het toch eigenlijk con schandaal was, dat een fatsoenlijk burgeximanskind uit Dokikum aan een zoo door en door vexTotte galg moest hangen. Dat was een schuilde. Maai' niets hielp. Niettemin hadden zijn laatste woorden doel getroffen cn de autox-iteiten vonden dat bij toch gelijk had. Maar om een nieuwe galg te doen maken daartoe kon men niet besluiten. Men liet haar door den timmerman wat oplappen zoodat zij weer geruimen tijd dienst kon 24 Juli. Gisteren zijn Piet cn Lenie gearriveerd, we wa- i'cn met 't heele escorte aan het stationnetje, om zo af tc halen, en nu zitten we weer met z n ach* ten aan tafel. We hebben er voor Piet nog een bed hij gehuurd, dat staat nu ook in 't schuui'tje. En Lcnie slaapt bij ons oj) dc kamer, op de divan. Natuurlijk hebben wc niet veel last van de tox-- tekluiycn, ®o amuseei'cn elkaar wel! Lenie boi'- cliiurt ontbijt lake ns voor haar uitzet en Piet zit er dc heele dag liefdex-ijk naar te kijken. Bij de grootste hitte wandelen ze stijf gearmd door 't bosoh, en ze repcteeixm Maleisch niet elkaar! Vanmiddag zijn Jaap en Douwe en ik naar 't watcrvalctje in liet lxosch wezen kijken. Nel moest schriftelijk werk doen. Wc namen een smal ibosch- paadje, om de weg te bekorten. En toen we met onze fietsen een hoek omzwenkten schoten we rakelings langs Piet en Lcnie, die op een bankje zaten! Piet riep woedend: „Flauwe lui, sluip ons toch niet altijd achterna," en Lenie ti'iomifeerde: „.Lek ker niks gezien, hè!" „Rustpoos voor vci'zorging van de zender!", ibnuldc Douwc achterom, cn toen reed hij Jaap in dc wielen, cn smakten ze allebei tegen de girond. 26 Juli. 't Mooie weer schijnt ons in de steek te laten, 't regent nu al twee dagen achter elkaar aan één stuk door. Nel cn ik hadden gisteren afgesproken om naar Garderen te gaan, naar 't Uddelerinccr. Maar toen we opstonden regende 't al. ,,'t Klaart beslist op," voorspelde Vader, die hoe genaamd geen kijik op 't weer heeft, „jullie kun nen best gaan, hoor!" „Ga direct na 't ontbijt maar," zei Lenie edel moedig, „ik zal die boontjes wel afhalen voor Moeder." „Hè ja," smachtte Douwe, „dan mag Piet de idraadjes aanpakken, reuze-idyllisöh!" Om tien uur werd 't even droog. We besloten, om te gaan. „Voonxit," zei Nel onvervaard, „we ti'ekken onze regenjassen aan, we kunnen best tegen 'n stootje. Een eenmaal gemaakt plan moet je niet opgeven." Toen wc 't tuinhek uitreden, met een pak brood jes cn een thermos-flesch ;begon 't net weer te doen. Daai-door kregen de Leeuwarders den K|- naam van galgelappei's. Dat de Groningex-s molleboonen genoemd woi>- den danken zij aan hun liefde voor gebrande paarde- of duiveboonen. Deze worden in gloeiende asch gei'oosterd en vormen een vexsnapcring voor de jeugd. De Meppclsche muggespuiters danken hun naam aan het feit dat zij met de bi'andspuit uit rukten, toexx een dichte zwerm muggen im den toren fladderde en dit voor rook werd aangezien. Gedachtig aan liet woord dat, waar rook is ook vuur moet zijn, kwamen de blusschers naar den toren. De Zwolschc blauwvingers danken hun naam aan de volgende geschiedenis. In 1682 stortte do toi'en van de St. Miehaclskcrk ineen en deze wei'd niet meer opgebouwd. Het klokkenspel werd toen aan eenige Amsterdammers verkocht die de koop som in louter dubbeltjes betaalden. Dc Zwolle naren moesten dagenlang tellen of het bedrag klopte, maar ook vcx-gistten zij zich meermalen, zoodat zij zoolang telden, dat hun vingers er blauw van gewoi'den waren. Ook de Amersfooi'tsche keisleepex-s danken hun naam aan een gebeurtenis die in 1661 plaats had. Toen toch vonden zij op de heide eexx grooten kei, die nu nog in de stad staat opgesteld, en die door de Amersfoortcrs daarheen gesleept was. De Amsterdamsche koeketers danken hun naam aan de voorliefde voor koek, die dc Am sterdammers reeds voor eeuwen aan den dag legden. De kalfschietci's van Delft, een naam, die niet zoo veel meer gehoord wordt, ontlccnen hun naam aan een gebeui'tenis in den Spaanschen tijd. Toen namelijk in 1574 Delft door een troep Spanjaar den werd aangevallen, duurden do maatregelen tot afweer zoolang dat de Spanjaarden, toen men zoover was, al lang weer van de wallen wegge- ti'okken waren. Toch begonnen de Dclfenaren ia liet wilde weg tc schieten en troffen een kalf. Vijanden waxen nei'gcns te bespeuren. Aan deze gebeurtenis herinnert ook nog een oud versje, luidende: De vrome Dclfenaren, Die schoten een vet kalf, Als zij verdrukket waren, Ten tijde van Due d'Alf. miezci'en. Een hoongelach klonk ons na uit do serre. „Niet omkijken," zei Nel, „we zetten <loorl" Na een half uur was mijn regenjas dooi', de zeilen van Nel houdt 't altijd iet6 langer uit. Ik wou omikeeren. Maar Nel vond het te smadelijk om met hangende pootjes thuis te komen. En dus peesden we door. Om elf uur zag alles gi'ijs van de ï'egen. Mijn kousen plakten onx aii'in heencn. „De lucht woixlt al iets blauwer," zei Nel optimistisch. We zijn in Garderen gekomen, maar in oen onbeschrijfelijke toestand. In een hotelletje heb ben we rillend een kop hectc koffie gedronken, en ons brood opgegoten, 't Uddelennccr ledk de Doode Zee wel, zoo eenzaam en verlaten was alles. 's Middags om vier uur zijn wc in een opwek kend motregentje weer thuis gekomen, en we weixten met een homerisch gelach verwelkomd. Dat heb je nou als loon voor je uithoudingsveI,- mogen! We moesten ons heolemnal verkleeden, en mijn roocLen-witte jurk is hopeloos doorgeloopen. En nu vandaag ï'egent 't wéér. We zitten do heele dag al in huis, Jaap haalt op 't oogenblik' jammei'ende melodieën uit 't serafientje \an Oom Boude wijn. „Moeten jullie vandaag niet naar Gardei'en?,,l informeert Douwc geestig. Meisje in dc bergen. Foto Dr Paul Wolff, Frankfort a. M, 237

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1934 | | pagina 12