de dingers
ons zijn
door
G. SEVENSMATHEMMEN
Vacantie en logee's
IVacantöe-tijd Is eigenlijk een puzzle-tijd. Niel
'de kleine stukjes van het spel moeten in elkaar
gepast worden in de lange avond onder het lamp
licht, maar plannen en plannetjes moeten in
elkaar geschoven worden, moeilijkheden moeten
worden weggenomen, financiëele bezwaren gewikt
en gewogen, tot voor ieder een sluitend figuur is
verkregen, dat bij wensch en leeftijd past. En
het oplossen van deze puzzles kost dikwijls heel
wat meer hoofdbrekens en heel wat meer bewo
genheid dan dat van het rustige spel in de
winteravond. Vooral in gezinnen met opgroeiende
kinderen. Daar loopen de wenschen soms zoo
uiteen, daar kloppen dikwijls de vacanties ook
niet op elkaar. Er zijn er bij, die nog wel met
vader en moeder uit willen als die uitgaan
tenminste maar de anderen willen dat niet
meer, vinden dat te onvrij, te onzelfstandig, en
dan is er voor de eene, volgzame natuurlijk ook
geen aardigheid meer aan. Of de kinderen willen
er op uittrekken met vrienden en vriendinnen,
die de oudera nu niet zoo aanstaan en van wie
zij een verkeerde invloed op hun eigen kroost
duchten.
Zoo wordt er in de zomersche weken na of
tusschen de angsten en gesprekken over examens,
„her"'s en „taken" in heel wat gezinnen ook lang
durig of stormachtig geredeneerd over de vacantie
en de besteding daarvan. En als eindelijk het
heele jonge volkje is uitgevlogen en moeder met
een ontredderd huis, dooreengehaalde kasten en
slingerende overschotten van diverse garderobes
achterblijft en ze zal dan nog beginnen te pakken
voor het uitstapje van „wie er overschoot", dan
bekruipt haar misschien wel eens de stille
wensch om als hoogste vacantiegenoegen nu maar
rustig thuis te mogen blijven. Maai' dat kan niet
altijd: liaar man moet zijn ontspanning hebben
en als ze thuis blijven komt hij niet uit de sfeer,
grijpt hij toch weer naar zijn boeken of de
kleintjes hebben voor hun bleeke snoetjes de
zonneschijn en zeelucht zoo hard noodig. En zelfs,
al blijft ze thuis, al moet ze thuis blijven misschien
om allerlei redenen, dan is de rust nog dikwijls
verre te zoeken. Want er zijn in de til niet alleen
uitvliegende, maar ook binnenvliegende vogels.
En er is niet alleen de puzzle van het uitgaan,
maar ook de puzzle van de logé's en die is dik
wijls even moeilijk op te lossen. Vooral in de
tegenwoordige tijd, nu het heele leven terugge
drongen wordt naar een beperkter plan, nu zoo
veel menschen kleiner moeten gaan wonen, zuini
ger leven, met minder hulp klaar komen, wordt
de aanmelding van logé's, die om onderdak vra
gen, voor de vrouw des huizes wel eens meer een
bezwaar dan een genoegen. Maar de wenschen
blijven dezelfde, al is de vroegere ruime logeer
kamer misschien ingekrompen tot een bescheiden
hokje, al kan er op het budget eigenlijk niets over
schieten voor kleine festiviteiten, de logé's „aan
te doen" en al moet de huisvrouw, die zich vroeger
rustig aan haar gasten kon wijden, omdat er ook
zonder haar aanwezigheid in de keuken, wel een
keurig-bereide maaltijd ter tafel kwam, nu mis
schien zelf overal tegelijk zijn, omdat er geen of
geen voldoende hulp is.
Er zijn huisvi'ouwen, die onder alle omstandig
heden ook gastvrouw kunnen zijn, die met het
genoeglijkste gezicht rustig met je blijven con-
verseeren, alsof er die dag niets anders meer te
doen zal zijn, terwijl achter een krampachtig-ge-
sloten keukendeur bergen werk op haar staan te
wachten. Die ook kans zien, zoodra het veld even
ruim is, in een minimum van tijd klaar te komen
voor een volgend moment in de dagverdeeling: het
weer rustig zitten en een kopje koffie schenken
en praten en luisteren. Maar over het algemeen
bezitten onze Hollandsche huisvrouwen deze
eigenschap niet allereerst. Daarvoor zit onze Hol
landsche degelijkheid ons te zeer in de weg, we
hel>bcn het idee van wekelijks de kamers „een
goeie beurt geven" met vele andere ideeën als een
erfgoed meegekregen. Niet, dat ik kwaad zal zeg
gen van onze Hollandsche netheid, wie wel eens
van een vermoeiende zwerftocht in het buiten
land, vooral Zuidelijke richting, terugkeerde, weet,
hoe men zich dan laven kan aan die blinkend-
koele Hollandsche keurigheid. Maar onze tijd
vraagt veel van de vrouw en we loopen wel eens
kans, ondanks de vereenvoudigingen, die allerlei
machines e. d. in de huishouding geven, toch te
Veel Vast te h'ou'den aan outle methodes cn aaxf
een pietepeuterigheid, die niet meer past in het
tempo van ons leven. De Amerikaanschc aan dö
overkant van de Oceaan heeft die gang beter te
pakken. Die heeft het al zoo lang zonder betaalde
hulp moeten doen, toen dienstbodennood in onze
landen nog een onbekend iets was, dat ze niet
meer verslagen raakt door het verschijnen van
een paar gasten op een allcrongelegenst moment.
Trouwens ieder helpt daar een handje mee,
ook de logé's. Bij een gemeenschappelijke maal
tijd levert ieder der gasten dikwijls haar aandeel
in de vorm van het een of ander gerecht, stapt
daarmee naar do keuken van haar gastvrouw, om
het „tafelltlaar" te maken. Ik zie onze Hollandsche
huisvrouwen al: iedereen in je keuken laten regee-
renl En nu behoeven we niet klakkeloos Ameri-
kaansche methodes over te nemen, maar een
beetje meer soepelheid, vooral tegenover de vrou
welijke logée's, zou de huisvrouw zelf ten goede
kunnen komen. Al te veel wil ze haar gasten nog
laten wachten op „de dingen, die komen zullen"
in plaats van dat ze een handje mee mogen hel
pen om zich wat minder bezwaard te gevoelen
over de drukte, die ze aanbrengen en die ze nu
telkens gemanifesteerd zien in het jachtige werk
van de gastvrouw. Wezenlijk tot hulp zijn kan in
dc meeste gevallen niet een logee van een paar
dagen, maar er zijn toch altijd wel van die
werkjes, die iedereen kan doen en die toch voor
dc huisvrouw een verlichting beteckenen. Onze
tijd is wars van pose. Laten we dan in het gasten
en logé's ontvangen ook niet de pose aannemen,
alsof het er niet op aankomt, hoeveel werk ze
meebrengen, maar liever eerlijk tegenover elkan
der zijn, liet behoeft aan dc stemming niets af te
doen, want het gaat in de meeste gevallen toch
meer om de gezelligheid van het bij-elkander-zijn,
dan om het niets-doen. En het wordt dan meteen
eens niet de regel, dat iedereen uitvliegt, behalve
de huisvrouw, dat iedereen even loskomt uit de
sleur van alle dag behalve moeder, voor wie het
gareel in de vacantietijd nog wat strakker is ge
spannen dan anders. Want al zal ze zich zelfs
in haar diepste hart daar niet over beklagen, al
heeft ze blijmoedig haar schare laten gaan en het
werk alleen aanvaard, soms in latere jaren nog
ziet ze wel eens als een ontdekking, dat het toch
ook nog wel wat anders had gekund, dat ze zich
zelf ontberingen aan vrijheid en genieten heeft
opgelegd, die niet altijd noodig waren geweest,
wanneer ze maar eens wat over had willen geven
cn de kleine dingen ook werkelijk als klein had
willen zien.
Tevergeefs nog scheen de zon cn zongen de
vogels hun lied, slechts grootere ergernis bij haar
wakker roepende. Deze ééne erkenning kwam
haar niet over de lippen: „toen ik blij was zag
ik alles blij, nu ik droef ben zie ik alles donker,
dus als ik nu ook eens blijde kon zijn!?
dan!... Zie, dat ging niot, dat ging nóóit, nóóit
meer. Hoe ter wereld kon iemand van hóór vergen
blij te zijn!? Vroeger ja toén! maar nu!? nu!?
En als ze eens blij zou kunnen zijn.zou dat
geen aanklacht zijn tegen hom, haar man, die
alles voor haar was geweest, cn ook ja natuur
lijk óók tegenover God!?
En tóoh kende zij iemand die nog droeviger
dingen had doorgemaakt, aan wie nóg meer ont
vallen was, cn 't kwam haar voor, dat die wèl
blij was, tot in 't diepst van haar ziel écht blij.
De buurvrouw van hierover die lachte met haar
verrukkelijke glimlach, terwijl tranen over haar
wangen biggelden om 't verlies van haar eenigst
kind haar „ontnomen" kort na haar man.
Ja da's waar, die zegt altijd „ontnomen" en
aij sprak van „ontvallen"...
Even staart ze voor zich uit als in mistige ver
ten, als ontdekte zij iets... zou dat ze had er
nog nooit zoo aan gedacht, 't was haar eigenlijk
nog nooit opgevallen zou dat niet hetzelfde
zijnl? ontvallen, ontvallen of ontnomen?..
Zij zou dat toch eens aan dominé vragen. Die
zou 't haar wel kunnen vertellen en bevrijden van
den twijfel die nu in haar ziel was wakker ge
worden. Weet je, eigenlijk, eigenlijk wist ze het
wel, ze voelde het, 't was niet hetzelfde maar
ach hoe 't nu ook was, zij was haar man kwijt
of die haar nu was ontvallen of ontnomen!
Op de koper beschouwd was er nóg iets, dat
in haar leven een eigenaardige plaats innam. Haar
huisje stond dicht bij de kerk, waarvan haar man
koster was geweest cn zij de kosteres. Na zijn
dood kwam er een andere koster, want 't aanbod
van de heeren kerkvoogden dc taak van haar
man zoover dat kon over te nemen, had ze afge
slagen om meer dan één reden. Maar datzelfde
kerkje eens een stuk, een groot stuk, van haar
gedachtenwereld, was haar nu een eO?ernis. Iedere
Zondagmorgen en -avond deed die oude kerkklok
zijn plechtige galmen hooren cn echode het zange
rig geluid tegen de oude pastorie terug.
Zoo vreugdevol dit vroeger was, zoo dof klonk'
liet nu.
En als ze eens opging met de gemeente dan
schrijnde alles in haar en om haar des te sohrik-
kclijker. En dan, die oude schuur, die tusschen
dc kerk cn haar huisje stond, waarin haar man
altijd werkte 's ochtends vroeg en 's avond3 laat
cn telkens wanneer hij maar éven vrijen tijd had.
Altijd zag ze bij iedere stap buiten haar huisje
die schuur en die kerk. Andere menschen ont
vluchtten hun huis cn ademden buiten iets vrijer,
lieer (wat moeit ze er gauw van maken?) met een
schil derskistje cn een krukje bij zich. Op haar
vraag wat fliij wil, verzoekt de man een kleurscheta
te mogen imaken van dat kerkje met die schuur
enz.
Natuurlijk mag hij dat cn dc schilder zet zich
en begint te werken.
Een paur uur later. „Juffrouw" klinkt weer
dezelfde stem, jbcdankt voor uw vriendelijkheid,
ik .ga hoen." Verwonderd ziet ze den sohilder aan
en vraagt; „Is u al klaar? Maar, dat kan toch
niet!? Ik zou graag eens zien wat u maakte
als 't niet te brutaal is."
Gewoon aan dergelijke vragen en nieuwsgierig
heid toont nu de schilder haar zijn kleurenwerk
cn legt hot op den grond om goed te kunnen
overzien.
Stomme verbazing, minuut van stilte, heen en
■weer zien van den schilder naar 't schetsje cn van
daar weer naar 't kerkje, naar de schuur, naar
de bloemen in 't eigen tuintje. Steeds, zonder één
woord te zeggen slaat ze als versteend.
Dc schilder, blijkbaar niet begrijpende wilt er
nu eigenlijk gaande is, bukt zich ten laatste om
zijn werk op te nemen en te bergen in zijn kist.
Dón, als wakker geschud, grijpt zij zijn aim en
schrééuwt bijna hem toe; „nee, nee, éven
Hel huisje van juffrouw Bekkers
zij werd bij de eerste voet buiten de deur pijnlijker
nog dan binnen herinnerd aan dat verleden, dat
verleden, dat met en door al deze herinneringen
hamerde aan de deur van haar twijfelende ziel...
Vroeger had die schuur iets gezelligs. De teer
blonk in de zon, daarbinnen werd getimmerd cn
gezaagd; brandhout werd gestapeld voor den win
ter, voor dc groote kachel in dc kerk. Gek
maar ze had nog nooit die schuur zóó leelijk ge
zien, kaal en guur, van buiten zwart geteerd, cn
van binnen hier en daar geverfd met restantjes
die waren overgehouden van de klusjes die de
koster „zelf opknapte"... En nu dwarrelt het
de laatste dagen in haar brein: ,,'k bon ontevreden
en 'k kan 't niet bij mij zelf ontdekken wéór 't
schort. Dominee nog niet gesproken, 'k heb hem
eigenlijk ook niet durven vragen; een tbeotje grie
zelig 'k ben toch eerlijk tegenover mezelf, 't is
toch maar zoo dat het allemaal erg begrijpelijk
is dat ik ben zooals ik ben, cn dat ik al die hin
derlijke dingen wel zou willen wègkijkenl" O,
kon kon ze nog maar eens worden als vroeger,
zien als vroeger.
„Volk!" roept een mannenstem achter aan de
deur.
Ze gaat zien daar staat een man, een mijn-
236
Jeugd, in Holland.
laten liggen nog, nog éven, éven maar.
U kunt tooveren, tóóveron zeg ik. O mijnheer, zoo
zag ik het kenkje vroeger ook altijd. En dan die
schuur! Ik zie 't weer, die zwarte teer is paars
cn blauw ate diamant in dc zon. Neem me niet
kwalijk, u zult niet weten hoe u 't hebt, maar
(ja, 't is een dwaze vraag misschien voor u) maar
hebt u veel blijdschap in uw leven? Want om
't zoo te zien, moet u 't toch eigenlijk zoo kunnen
zien! Is het heusch zoo u het maakt? Ik praat
wat door elkaar, 't is mo ook allemaal niet duide
lijk. Eén ding is me wèl duidelijk: u ziet bet zoo
ik het vroeger óók zag, cn" de kouken inloo-
pende cn de schilder alleen latende) mompelde ze
in zichzelf „en dus zou ik niet kunnen zien of...
eigenlijk niet willen zien"?.'.. Toen kwam zc weer
tot zichzelf en zich omkecrcnde cn uit haar over
luid gesproken gedachten terugkomende zei ze:
„Mijnheer u hebt missohien meer aan een goede
prijs voor uw werk dan aan dc lofuitingen van
een gewone arme vrouw, maar ach ik ken u niet
en kan u niet alles zoo zeggen cn zoo maar ver
tellen, maar gelóóf me dat ik u zeer dankbaar
ben voor 't zien van dat werk."
Toen hebben die twee menschen nog een uurtje
saimen zitten praten, want die schilder zag achter
haar woorden een verlangen zich uit te spreken.
Die sohilder werd haar dominee, die haur aan
toonde, dat buurvrouw goed zei als ze sprak:
mijn man is mij „ontnomen". „Ontvallen" zou liet
zijn als wij liet konden vasthouden en door een
of andere onoplettendheid (die dus door ons ook
weer voorkomen had kunnen worden) lieten val
len, loslieten. Maar wij kunnen niets vasthouden.
Niets is trouwens ons eigendom. Het ecnigc, dat
bij ons hoort, dat zich aan ons vastklampt, erger,
dat in ons wóónt: is het kwaad, de zonde. Wij
mogen alls gebruiken, van alles genieten, mét alle
menschen 6amen léven, samen worstelen, saunen
lijden en strijden. Maar op een goeden of kwaden
dag wordt het ons ontnomen. Waarom?
Voor velen is dat een mysterie. Maar zij, die
zien en weten, dat alles gegeven is, weten dus ook
te spreken van een Gever. En waar die gave de
gansche schepping inhoudt, is dus de Gever, de
Schepper, of ook Dc Schepper is De Gever. En
omdat het De Schepper is die geeft, daarom heeft
ook die Schepper het recht tot nomen, ontnomen.
Zalig zij, voor wicn het nooit is een „ontvallen.".
Deze laatste kennen in den grond der zaak geen
„Iemand", Die zich achter lnin leven plaatst.
Zalig zij, die zeggen met hun heele ziel: „Hij ont
nam. Het is weer bij zijn uitgangspunt terug; bet
is daar waar het in wezen „thuishoort" cn daar
om is het goed".
Dan worden de tranon om den heengegane, om
clen geroepene diamanten, schitterend in liet zon
nelicht der eeuwige blijdschap, cn ontstaat de
zalige wisselwerking van de heerlijkheid, die van
Uit God dóór ons weer tot Hem gaat.
Zoo wordt de wereld om ons cn in ons één
stralende getuigenis van Zijn Naam dwars door
alle duisternis heen.
Spotnamen van steden
en dorpen
Talloos vele steden cn dorpen en hun bewoners
hebben hun bij- of spotnaam. In Friesland bijv,
is er bijna geen plaats, die daaraan ontkomen is.
Laten wij niet denken, dat het feit iets speciaal
Nederlandsch is. Het komt overal voor cn niet
het minst bij onze Zuiderburen. Dc oorsprong is
veelal te zoeken in een of ander historisch feit of
in een of ander figuur in het wapen van dc be
doelde gemeente. Dikwijls bestuut er ook ver
wantschap in den bijnaam zooals bijv. tusschen
de Mechclschc maanblusschers en de Mcppclscho
muggespuiters. De geschiedenis van bet ontstaan
[van een aantal dezer spotnamen volgt hier.
Hoe komen de Leeuwarders aan hun bijnaam
Van speknekken en galgclappers. Dc eerste bij
naam is gemókkelijk te verklaren door de vette,
kaal geschoren nekken van de welgedane Leeu
warders in vroeger tijden. De naam van Galge
lappers heeft een liistorischen achtergrond. Vroe
ger hadden in Friesland alle steden en dorpen
het recht van dc galg en van het rad. Dit wilde
zeggen dat zij het recht hadden hun eigen boos
doeners zelf te cxecuteeren. Toen het centraal be
stuur meer en meer ingang vond en Leeuwarden
inplaats van Stavoren de hoofdplaats van het ge
west werd, werd dit recht aan de plaatsen ontno
men cn kreeg alleen Leeuwarden dit recht. Allo
misdadigers moesten dus in het vervolg naar
Leeuwarden gebracht worden om daar geëxecu
teerd te worden. Dit was voor de stad van niet
weinig belang, want een terechtstelling werd in
vroeger eeuwen als een soort publieke vermake
lijkheid beschouwd cn van heinde en ver kwam
men naar de stad om daarbij tegenwoordig te
zijn. De herbergen cn boekwinkels maakten goe
de zaken en het is begrijpelijk dat de andere
plaatsen, die voortaan van het schouwspel van
een executie verstoken bleven, afgunstig waren op
Leeuwarden. Toen nu de galg in Leeuwarden
door liet veelvuldig gebruik versleten was en fei
telijk vernieuwd moest worden wilde Leeuwarden
dit niet doen, zonder dat daarbij ook de andere
plaatsen, wier boosdoeners naar Leeuwarden ge
bracht werden om opgehangen te worden, daar
aan mode betaalden. Deze zeiden echter: neen,
jullie Leeuwarders hebben alle voordeelcn, beta
len jullie nu ook maar een nieuwe galg.
Nu gebeurde het dat een klcermakertjie uit Dok-
luim, in 'n woordenwisseling met zijn huisvrouw
deze met zijn strijkijzer op dusdanige wijze had
doen kennis maken dat zij stierf en het kleer-
makertje werd veroordeeld om opgehangen te
worden. Men bracht hem naar Leeuwarden, hij
kreeg zijn galgemaal en men bracht hem onder
dc galg. Toen hij echter zoo eens naar boven keek
zeide hij tot schout cn schepenen, dat het toch
eigenlijk con schandaal was, dat een fatsoenlijk
burgeximanskind uit Dokikum aan een zoo door en
door vexTotte galg moest hangen. Dat was een
schuilde. Maai' niets hielp. Niettemin hadden zijn
laatste woorden doel getroffen cn de autox-iteiten
vonden dat bij toch gelijk had. Maar om een
nieuwe galg te doen maken daartoe kon men niet
besluiten. Men liet haar door den timmerman wat
oplappen zoodat zij weer geruimen tijd dienst kon
24 Juli.
Gisteren zijn Piet cn Lenie gearriveerd, we wa-
i'cn met 't heele escorte aan het stationnetje, om
zo af tc halen, en nu zitten we weer met z n ach*
ten aan tafel.
We hebben er voor Piet nog een bed hij gehuurd,
dat staat nu ook in 't schuui'tje. En Lcnie slaapt
bij ons oj) dc kamer, op de divan.
Natuurlijk hebben wc niet veel last van de tox--
tekluiycn, ®o amuseei'cn elkaar wel! Lenie boi'-
cliiurt ontbijt lake ns voor haar uitzet en Piet zit
er dc heele dag liefdex-ijk naar te kijken. Bij de
grootste hitte wandelen ze stijf gearmd door 't
bosoh, en ze repcteeixm Maleisch niet elkaar!
Vanmiddag zijn Jaap en Douwe en ik naar 't
watcrvalctje in liet lxosch wezen kijken. Nel moest
schriftelijk werk doen. Wc namen een smal ibosch-
paadje, om de weg te bekorten. En toen we met
onze fietsen een hoek omzwenkten schoten we
rakelings langs Piet en Lcnie, die op een bankje
zaten!
Piet riep woedend: „Flauwe lui, sluip ons toch
niet altijd achterna," en Lenie ti'iomifeerde: „.Lek
ker niks gezien, hè!"
„Rustpoos voor vci'zorging van de zender!",
ibnuldc Douwc achterom, cn toen reed hij Jaap in
dc wielen, cn smakten ze allebei tegen de girond.
26 Juli.
't Mooie weer schijnt ons in de steek te laten,
't regent nu al twee dagen achter elkaar aan
één stuk door.
Nel cn ik hadden gisteren afgesproken om naar
Garderen te gaan, naar 't Uddelerinccr. Maar toen
we opstonden regende 't al.
,,'t Klaart beslist op," voorspelde Vader, die hoe
genaamd geen kijik op 't weer heeft, „jullie kun
nen best gaan, hoor!"
„Ga direct na 't ontbijt maar," zei Lenie edel
moedig, „ik zal die boontjes wel afhalen voor
Moeder."
„Hè ja," smachtte Douwe, „dan mag Piet de
idraadjes aanpakken, reuze-idyllisöh!"
Om tien uur werd 't even droog. We besloten,
om te gaan. „Voonxit," zei Nel onvervaard, „we
ti'ekken onze regenjassen aan, we kunnen best
tegen 'n stootje. Een eenmaal gemaakt plan moet
je niet opgeven."
Toen wc 't tuinhek uitreden, met een pak brood
jes cn een thermos-flesch ;begon 't net weer te
doen. Daai-door kregen de Leeuwarders den K|-
naam van galgelappei's.
Dat de Groningex-s molleboonen genoemd woi>-
den danken zij aan hun liefde voor gebrande
paarde- of duiveboonen. Deze worden in gloeiende
asch gei'oosterd en vormen een vexsnapcring voor
de jeugd.
De Meppclsche muggespuiters danken hun
naam aan het feit dat zij met de bi'andspuit uit
rukten, toexx een dichte zwerm muggen im den
toren fladderde en dit voor rook werd aangezien.
Gedachtig aan liet woord dat, waar rook is ook
vuur moet zijn, kwamen de blusschers naar den
toren.
De Zwolschc blauwvingers danken hun naam
aan de volgende geschiedenis. In 1682 stortte do
toi'en van de St. Miehaclskcrk ineen en deze wei'd
niet meer opgebouwd. Het klokkenspel werd toen
aan eenige Amsterdammers verkocht die de koop
som in louter dubbeltjes betaalden. Dc Zwolle
naren moesten dagenlang tellen of het bedrag
klopte, maar ook vcx-gistten zij zich meermalen,
zoodat zij zoolang telden, dat hun vingers er
blauw van gewoi'den waren.
Ook de Amersfooi'tsche keisleepex-s danken hun
naam aan een gebeurtenis die in 1661 plaats had.
Toen toch vonden zij op de heide eexx grooten kei,
die nu nog in de stad staat opgesteld, en die door
de Amersfoortcrs daarheen gesleept was.
De Amsterdamsche koeketers danken hun
naam aan de voorliefde voor koek, die dc Am
sterdammers reeds voor eeuwen aan den dag
legden.
De kalfschietci's van Delft, een naam, die niet
zoo veel meer gehoord wordt, ontlccnen hun naam
aan een gebeui'tenis in den Spaanschen tijd. Toen
namelijk in 1574 Delft door een troep Spanjaar
den werd aangevallen, duurden do maatregelen
tot afweer zoolang dat de Spanjaarden, toen men
zoover was, al lang weer van de wallen wegge-
ti'okken waren. Toch begonnen de Dclfenaren ia
liet wilde weg tc schieten en troffen een kalf.
Vijanden waxen nei'gcns te bespeuren. Aan deze
gebeurtenis herinnert ook nog een oud versje,
luidende:
De vrome Dclfenaren,
Die schoten een vet kalf,
Als zij verdrukket waren,
Ten tijde van Due d'Alf.
miezci'en. Een hoongelach klonk ons na uit do
serre. „Niet omkijken," zei Nel, „we zetten <loorl"
Na een half uur was mijn regenjas dooi', de
zeilen van Nel houdt 't altijd iet6 langer uit. Ik
wou omikeeren. Maar Nel vond het te smadelijk
om met hangende pootjes thuis te komen. En dus
peesden we door.
Om elf uur zag alles gi'ijs van de ï'egen. Mijn
kousen plakten onx aii'in heencn. „De lucht woixlt
al iets blauwer," zei Nel optimistisch.
We zijn in Garderen gekomen, maar in oen
onbeschrijfelijke toestand. In een hotelletje heb
ben we rillend een kop hectc koffie gedronken, en
ons brood opgegoten, 't Uddelennccr ledk de Doode
Zee wel, zoo eenzaam en verlaten was alles.
's Middags om vier uur zijn wc in een opwek
kend motregentje weer thuis gekomen, en we
weixten met een homerisch gelach verwelkomd.
Dat heb je nou als loon voor je uithoudingsveI,-
mogen!
We moesten ons heolemnal verkleeden, en mijn
roocLen-witte jurk is hopeloos doorgeloopen.
En nu vandaag ï'egent 't wéér. We zitten do
heele dag al in huis, Jaap haalt op 't oogenblik'
jammei'ende melodieën uit 't serafientje \an Oom
Boude wijn.
„Moeten jullie vandaag niet naar Gardei'en?,,l
informeert Douwc geestig.
Meisje in dc bergen.
Foto Dr Paul Wolff, Frankfort a. M,
237