JEUGD
VOOR DE
VAN BOEKEN WHI
IHHL ENSCHRIJVERS
Over Opwaartsche
Wegen
door
C. RIJNSDORP
I.
Verliooging van liet niveau hct
aanvang side aal.
Een tijdschrift beoordeelcn is moeilijker dan
een boek bespreken. Een boek is geschreven door
één, zelden twee auteurs; men heeft dus houvast
aan de persoon van de schrijver en zijn vroeger
werk; het verhaal, de stijl, de indeeling, de ge
sprekken en alle verdere bestanddeelen van het
boek vormen even zooveel vaste punten bij de
behandeling.
Bij een tijdschrift is dat lastiger. Men heeft niet
te maken met één of twee personen, maar met een
geheele groep. Men heeft te doen met de mcnschcn,
<Lie er in hebben geschreven en ook met hen, die
dat geschrevene van te voren van hun redactioneel
visum hebben voorzien. De redactieleden zijn ge
bonden aan wat er binnenkomt en de inzenders
krijgen alleen geplaatst wat goedgekeurd wordt.
Het resultaat is dus een tamelijk ingewikkeld
geval van gemeenschappelijke arbeid.
Het tijdschrift is een moderne vorm van samen
werking, zooals we die op zakelijk gebied in de
onderneming kennen. Ook zonder die vergelijking
zal het ieder duidelijk zijn, dat bij de bespreking
het persoonlijk element op de achtergrond moet
blijven. We houden ons aan het blad en zijn in
houd, aan wat het in de loop van zijn elf levens
jaren heeft getracht of gepretendeerd te zijn en
we gaan in 't kort na in hoever het aan zijn eigen,
idealen heeft beantwoord.
Aan citecren valt niet te denken. Ook een in
houdsopgave, zelfs een statistiek, hoe interessant
die ook zou kunnen zijn, zegt voor ons doel weinig
of niets. Wat ons te doen staat is te vragen naar
het karakter van het blad. Die vraag komt dus
hierop neer: Wat voor gedachte zit er achter die
vcrzameLin.g verzen, boekbesprekingen, novellen,
beschouwingen, fragmenten, die we in elf jaargan
gen van liet christelijk letterkundig maandschrift
Opwaartsche Wegen vorcenigd vinden?
De naam zal wel ontleend zijn aan de gelijk
namige dichtbundel van Hcnriëtte Roland Holst.
Toch zal straks blijken, dat hij als uitdrukking
van een verlangen, inderdaad bij de eerste zes,
zeven jaargangen past. Opwaarts moesten de
■wegen gaan en als ze maar opwaarts gingen, tlan
deed het er mimhr toe, hoe de weg liep en welke
.wegen werden beklommen. Met andere woorden:
.verhooging van het algemeen niveau was het aan-
-vangsideaal. Het blad zocht in zich te voreenigen
alles wat er aan goeds onder ons geschreven werd.
Min of meer duidelijk streefde het tijdschrift naar
wat ik met een handelsterm zou kunnen noemen
'de al leen vertegenwoordiging van het jonge, Chris-
itelijk-litteraire streven.
De voorgeschiedenis van het tijdschrift laat ik
hieir rusten. Ook zal ik niet nog eens een schilde
ring probeeren te geven van constellatie tón op
zichte van de litteratuur, zooals die een twaalf
jaar geleden in Ghristclijk Nederland viel waar te
nomen. Laten we liever de redactie zelf de loop
der zaken doen teekenen, zooals dat telkens aan
bet eind van een jaargang geschiedde.
Na zes jaren.
Zoo omstreeks het zesde en zevende jaar, naar
nog uit de nabetrachting van de redactie te lezen
is, kwam de productie los. Aan het eind van de
zesde jaargang, nu vijf jaar geleden, heette het
over de poëzie:
„Na een tijd van anr:oe, waarin elke aarze
lende poging in hoop op de toekomst tot ons
word gelokt en opgewekt tot voortgezet pro-
lieeren, terwijl wc voor elk- nummer weer in
zorg zaten, of er ook wel iets te brengen zou
zijn, hebben w? clit afgeloojMm jaar tweemaal
zooveel aanvaard als wc konden plaatsen, ter
wijl we nog veel slechts noode weigerden."
En over het proza schreef dc redactie:
„De aarzelende toon, waarop wc vorig jaar
over ons proza spraken, mag nu vervangen
worden door de toon van verwachting; reeds
liggen enkele bijdragen van nieuwe mcdcwcr-
kers gereed; dc vernieuwing van onze Christe
lijke kunst begint grootor zekerheid aan te
nemen; het is met oen trotsche blijdschap, dat
we dit waarnemen, al erkennen we, dat we nog
maar zeer aan het begin staan van de op
lossing van ons manco-vraagstuk."
En aan het begin van de zevende jaargang
toonrlc zich het tijdschrift liet meest optimistisch.
In hot. nummer van 1 Februari 1930 schreef do
redactie:
„Meer en meer wordt een Jaaroverzicht van
de redactioneele werkzaamheden en de taxatie
van de jaarsinhoud van Opwaartsche Wegen
een oriëntatie op het gebied van onze jonge
Protestantsche litteratuur. En daardoor wordt
het samenstellen er van een steeds belangwek
kender, maar ook steeds meer verantwoorde
lijke taak. Natuurlijk geeft de inhoud van ons
tijdschrift een onvolledig beeld van wat in een
jaar tot het publiek gebracht wordt. Toch, met
uitzondering van enkele groote verhalen; is het
beste uit eigen kring in onze jaargangen ge
plaatst, of door een belangrijk fragment ver
tegenwoordigd."
Vijf romans, vijf dichtbundels konden in het
■Uitzicht worden gesteld.
Wat leeren ons nu deze commentaren? Er is een
tijd van armoe geweest, een manco in de letterlijke
zin van het woord: gehrek aan copy. Toen ver
anderde dat, er kwam meer binnen dan geplaatst
worden kon. Ten slotte werd het zoo, dat in die
toestand moest worden berust, al bleef het dan
ook de poging van de redactie, het beste of het
meest representatieve te plaatsen.
En het groote doel boven en achter dit alles
was: de oplossing van het manco-vraagstuk, de
inhaling van een achterstand, de verhooging van
het productie-niveau en van het critisch niveau,
in het kort, naar boven doelende, opwaartsche
wegen.
Wegen, meervoud. Kon een naam als „Opgang"
nog aan één weg doen denken; hier werd bewust
voor het breede, veelvoudige gekozen. In de eerste
plaats al door de algemeen-Christelijke grondslag.
Het was immers al een daad van moed om de
beoefening van de litteratuur aan het Christelijk
beginsel vast te koppelen. Dat is het zelfs nog
heden, nu nog steeds wordt ontkend, dat kunst
zich zou verdragen met een bepaald godsdienstig
levensinzicht. En de krachten die er waren, lagen
zoo verspreid en waren zoo zwak, dat men toch
werkelijk niet kon gaan vragen hoe dat Christe
lijke verder moest worden opgevat. Het breede,
veelvoudige werd voorts ook nagestreefd in een
belangstelling zoowel voor poëzie als voor proza
en in een openstaan voor alles wat zich in de
jonge auteurs ook nog maar aarzelend en schuch
ter uitsprak. Geen vooringenomenheid dus ten op
zichte van een bepaalde stijl of richting, geen lit
terair programma of manifest, geen reactie, geen
dogmatisch pax'fci-pris.
In groote trekken zien we dus het karakter van
liet tijdschrift voor ons. Grondslag: algemeen
Christelijk. Doel: niveau-verhooging, inhaling van
achterstand, demping van het manco, hoe dan
ook, door wie dan ook, mits Christelijk, hoe
dan ook.
Nu, we moeten zeggen, dat dit heel goede jaren
voor Opw. W. zijn geweest. Men wist wat men
er aan had, men verwachtte er niet meer van dan
het geven wilde en als men even het zonderling
knolgewas op de omslag vergat en alleen oog had
voor de naam, dan kon men die tot op zekere
hoogte billijken.
Be toon plotseling in mineur.
Maar aan het eind van de tiende jaargang treft
ons ineens een heel andere toon, luister maar:
„Het is met een mengeling van gevoelens, dat
we op de tien jaren terugzien, die met dit
nummer worden afgesloten. Het is in de eer
ste plaats wel dankbaarheid. Wc zijn in de
laatste jaren wel bewaard gebleven voor over
schatting: de nuchtere feiten cn de ons niet
gespaarde kritiek behoedden ons daarvoor. Niet
temin zijn we toch dankbaar, dat we tien jaren
onafgebroken het oor hadden van een niet ge
ring aantal lezers en we steeds om ons liecn
een groep medewerkers hadden, die wel niet
volkomen het verlangen konden, stillen naar
een belangrijke Christelijke kunst, maar cLio
toch deze kunst uit de sfeer van uiterste on
belangrijkheid wisten te heffen en die in liet
redactioneel werk de verfrissching en afwisse
ling brachten, die tot voortwerkon prikkelen."
En vorder:
„Dat wij in alle opzichten voldaan zijn, ver
wacht niemand, die de ontwikkeling der laat
ste jaren kent. Het is misschien niet aJtijd tac
tisch geweest, toen wij de wending, die wc voor
onszelf noodzakelijk achtten, wat forsch ook
aan anderen wilden opdringen
En voorts:
„Ik geloof niet, dat het noodig is met gering
schatting tc spreken over wat in deze tien jaren
op het terrein van de Christelijke litteratuur
tot stand is gebracht, evenmin om op dit jubi
leum te jubelen."
En de redactie eindigt met de woorden van
Prins Willem I: „Men hoeft niet te hopen om
aan te vangen, men hoeft ""'et te slagen om to
volharden."
Aan het eind van de elfde jaargang wordt hoofd
zakelijk geklaagd over gebrek aan belangstelling
in en buiten onze kringen. Overigens, zegt do
redactie, het karakter van het tijdschrift is niet
veranderd.
Be voorlichting te negatief geweest,
Wat zeggen ons deze nieuwste commentaren?
Dc toon is plotseling in mineur. Er heeft zich bij
ons een wending voltrokken, zegt de redactie, die
we misschien wat forsch aan anderen hebben op
gedrongen. En een jaar later heet het, niet ge
heel duidelijk: het karakter van het tijdschrift is
niet veranderd. Beteekent dat: van het begin af,
of, dat het karakter na dc jongste wending niet
gewijzigd is? Uit liet verband blijkt, dat de redac
tie inderdaad wil zeggen: slechts de druk is gewij
zigd, het karakter van het tijdschrift is steeds
hetzelfde gebleven. We moeten dus dc conclusie
trekken, dat er in het redactioneel beleid een
wending heeft plaats gevonden, die overigens het
karakter van het blad ongewijzigd heeft gelaten.
Wat is dat voor een wending, waarop de redac
tie doelde? Als ik het good zie, deze. In het begin
trad dc vraag naar litteraire waarde op de voor
grond. We hebben dat reeds genoemd. In reactie
op liet beruchte, ciuasi-stichtelijke geschrijf was de
groote vraag bij de beoordoeling der inzendingen:
hebben we met waarachtige poëzie, met echt proza,
dus met kunst, te doen? Die waag was primair
en kwam ongeveer overeen met het streven van
het tijdschrift naar alleen-vertegenwoordiging van
die Ghr. kunstproductie in poëzie en proza. Dat
streven bleef niet zonder uitwerking. Laten we het
een beetje cru zeggen; vroeger waren de verzen
wel Christelijk van onderwerp 01 zegswijze, maar
niet litterair. Toen kwam er een tijd, dat we van
de „wereld", d.w.z. van dc tachtigers cn van Bou-
tens, Leopold, Nijhoff enz. dc kunst afkoken, met
als resultaat een verhoogd artistiek niveau. Maar
toen de verzen litterair werden, verloren ze aan
Christelijkheid. Je betaalde het ecne met het
andere. Dat was heel vervelend.
Op het gebied van het proza deed zich iets der
gelijks voor. Uit reactie tegen de opgelegde Christe
lijke tendens werd liet eigenlijk Christelijk clement
onzeker. Toch was de moeilijkheid hier lang niet
zoo acuut als bij de poëzie. Ilot waren meest
heel jonge lui, die verzen schreven. Moedig nu
zulke mensohen aan, eerlijk in poëzie te zeggen
wat er in hen omgaat, neem zc zekere voorbeelden
critisch af en geel ze andere in de hand, maak ze
wantrouwig tegen traditie en overlevering, wan
trouwig tegen het burgerlijke in liet algemeen en
het gangbaar-orthodoxe in het bijzonderde
resultaten zullen niet op zich laten waohtcn. 1-Iier
wreekte zich vrij plotseling en hevig de gekozen
veelvoudigheid van de wegen, het meervoudige in
de naam en de doelstelling. Of, om het precie-
ser te zeguen: do voorlichting was te negatief ge
weest. Wie iemend iets ontneemt moet er iets
anders voor in de plaats geven. Dat was niet vol
doende gebeurd. Positieve, grondleggende voor
lichting had Opw. W. niet geschonken. De redac
tie was overwegend uit essayisten gevormd, die
dus zelf niet konden aangeven, laat 6taan voor
doen hoe liet moest. Dubbel wreekte zich hier het
creatieve onvermogen van de redactie en haar
gebrek aan lijn.
We mogen niet onbillijk zijn. De Christelijke
iittcratuurbeoofening is heel moeilijk in Nederland.
Ilier moet, nog steeds, pionierswerk worden ver
richt. Maar de rotiactie lictrok dan toch eigener
beweging een leidende plaats, zij vond toch haar
gebrek aan creatieve aiboid geen overwegend be
zwaar, haar vocltalligheid geen beletsel cn de
vaagheid cn vcelzinnigheid van haar doelstelling
ondervond ze eer als een deugd dan als een
tekort
Haar verdienste was, dat zij het ook door ande
ren aangevangen werk voortzette en daarin groote
offers braoht aan tijd, kracht en geld, want er is
ongeloofelijk veel belangeloos werk in Opwaart
sche Wogen door tic redactie verricht
Hoe het zij, met de poëzie ging het mis. Van
der Leek, misschien de intelligentste kop van de
redactie, al is zijn onmiddellijke invloed minder
merkbaar dan die van dr Van Ham, de eind
redacteur, Van der Leek, die vroeger al de ge
vleugelde formule ©ring van het manco-vraagstuk
had gelanceerd, zei nu naar aanleiding van een uit
Opw. W. samengestelde diohtbundel: deze poëzie
is nauwelijks Christelijk te noemen. Dat was eer
lijk uitgesproken en juist opgemokt, alleen kwam
die erkenning wat Iaat. En op die onbillijkheid,
kwamen enkele jonge dichters af. Tot op zekere
hoogte hadden zij daarin gelijk, want in hun werk
werd geoogst wat Opw. W. had gezaaid. In het
begin had Opw. W. alles wat zich als Clir. poëzie
aandiende, ernstig voor plaatsing overwogen, zijn
sanctie er aan gegeven, het werk afgedrukt, steeds
aangedrongen op een minimum-artistiek gehalte
cn nu kwam er ineens een ander criterium: Ghr.
kunst was niet meer Chr. kunst, maar Christelijke
kunst. Het accent was verlegd, de wending een
feit geworden.
Die wending in de opvatting der redactie zelf
heeft ze dus ietwat forsch ook aan anderen willen
opdringen cn dat dit niet voldoende werd gewaar
deerd, heeft blijkbaar die mineur-stemming in de
laatste twee jaaroverzichten veroorzaakt.
Tekort in dc leiding
Deze hoele goscliiedenis is typeerend voor een
tekort in de leiding. Ik wees er reeds op, dat de
grondfout m.i. ligt in het tekort aan creatief ver
mogen bij dc redactie. Die fout zou ten decle kun
nen worden opgeheven, indien de redactie uit een
of twee mensclien bestond, die elkaar volkomen
begrepen en dus één lijn konden trekken, welke
dan ook. Maar op den tluur zou toch ook zoo die
234
WIST JE DAT
De heidebrand
door
ANNIE VREELAND
(Vervolg.)
„Ik zal het voor je afmaken," zei Luuk, die zag,
clat Jochem ongeduldig werd. „En dan zoeken wij
straks paddenstoelparapluitje-s. Rooic met witte
stipjes, net of het gesneeuwd heeft. Die kleuren
leuk bij het paars."
„Maar je moet ze héél voorzichtig plukken!"
Szei Jenny. „Wij mogen van paddenstoelen of
zwammen nooit iets eten. Er groeien zooveel ver
giftige soorten, heeft Moeder gezegd."
,,'s Zomers komt een leeraar van de Rijksland
bouwschool te Wageningen in het dorp logeeren,"
zei Jochem. „Hij weet precies, welke champig
nons je opeten kunt."
„Ja, hij is erg knap," zei zijn zusje. „Maar hij
heeft ook heel lang in do plantkunde gestudeerd."
Jocliem stond op en liep even de kapelletjes na.
„Ik zal jullie niet vangen," zei liij.
De vlindertjes begrepen het schijnbaar, dat hij
geen netje op zijn rug hpd verstopt. Ze bleven
lustig fladderen. Zoo kon Jocliem de soorten goed
onderscheiden. Hij kende uit de Verkade's albums
de namen van verschillende vlinders.
Toen ook zijn mandje af was, zochten zij pad-
tlenstoclparapluitjes.
Zij kleurden fleurig tussclicn het paars.
De zon brandde op de verlaten houten barak
ken. De heide was droog door die zomcrsche
gloed.
Luuk stond voor een dikke boom even stil. Aan
'de stam was op een plaatje een onbeschermde
pijpekop afgebeeld. En een versje vertelde, dat
een nog smeulende lucifer of sigaar veel kwaad
aan de heide kon doen.
Luuk rilde. Als eens iemand onvoorzichtig met
Ivuur wasdan zou al dit mopie in weinige
uren verwoest kunnen worden
HOOFDSTUK 3
Het woonwagenkamp.
Toen de kinderen de spoorbaan weer hadden
bereikt, was het nog vroeg.
„Moeder heeft een heele week oud brood ge
spaard," zei Jocliem tot Luuk. „Zullen wij dat
aan de paarden in 't woonwagenkamp brengen?"
„Maar..." aarzelde Luuk, „je vader wilde toch
peren plukken?"
„O, pas om half zes," antwoordde Jocliem. „Je
kunt dan nog wel mee doen. Hè, wat is dat nou?"
„De hónden zijn los!" riep Jenny geschrokken.
Vroolijk blaffend rende het zevental in hun
richting. Daarachter kwam Nora. Zij blafte boos.
Even maar had zij een dutje gedaan, cn toen
waren die rakkers door een opening, die zo zelf
in het gaas hadden gemaakt, aan haar ontsnapt.
Uitgelaten stoeiden dc hondjes over de helling..
„Direct vliegen ze over het hek", zei Jenny, „cn
'de bel wordt geluid' voor de komst van een trein.
Darr... Dolly... Elsa... Flip, kom eens gauw bij het
.vrouwtje."
Zij probeerde de honden bij elkander te krijgen'.
Doch dit ging niet gemakkelijk. Luuk begreep
niet direct, waarom Jenny zoo nngstig was.
„Pak de honden... do trein is op komstl"
schreeuwde Jochem.
Hij had Dik en Lucie al bij hun nekvel gegre
pen. Luuk wist nu Bob en Elsa moester te wor
den. Maar de andere drie ontsnapten telkens aan
Jenny.
En zij hóórde al het geraas van de trein 1 Eén
sprongetje maar, en de hondjes waren over het
hek.
Luuk wenkte, dat Jochem dichterbij hem zou
komen, en de honden vasthouden moest. Toen
trok hij een touw uit zijn zak. ,V1ug knoopte hij
daarin een lus.
„Nu heb bik een lasso", zei hij tot Jenny.
Daarmee probeerde hij de dartele honden to
Vangen, 't Gelukte niet dadelijk, maar eindelijk
zaten Darry en Dolly toch mot hun kop in do
Strik.
„Nu Flip nog", zei Luuk, toen Jenny dc gevan*
gen hondjes vasthield.
„Gauw, Luuk, direct gaat dc trein", zei Jenny,
1,1-Iij heeft al gegild."
Luuk wierp dc lasso weer uit. Maar Flip was
hem te vlug af.
I-Iupmet een sprong vloog hij over heit hok,
en stond op de spoorbaan. E11 vlakbij was de
langzaam rijdende trein.
„O, Flip, wat ben je ondeugend!" riep Jenny.
Zij sloot haar oogen
„Ik wil het niet zien, dat do trein Flip over*
rijdt", dacht zij.
Maar dc andere hondjes werden onrustig, zoo
dat Jenny toch zien moest.
Dc trein stoomde voorbij, akelig langzaam. Luuk
en Jochem stonden in spanning bij 't hek. Nora
jankte en over de rails gaf Flip klagelijk ant
woord. Zou er iets met hem zijn gebeurd?
Eindelijk reed de laatste wagon hen voorbij.
„Je kunt wel kijken, Jenny", riep Jochem.
Ongedeerd stond Flip tusschen de rails. Maar
hij was zichbaar geschrokken. Met hangende
ooren kwam hij bij het hek terug.
Jochem tilde hem er over.
„Ondeugende Flip", bromde hij. „Je had dood
kunnen zijn."
Nora duwde hem weg. Ze snuffelde wat en be-
likte Flip en gaf hem in do hondentaal standjes.
„Hallo, nu moeten jullie naar 't hok", zei
Jochem. „Moeder heeft jullie ontsnapping ook al
gemerkt".
't Was een vreemde optocht, die mevrouw Boon
stra aankomen zag.
Jochem bracht de hondjes terug in de ren en
Luuk.haalde de heimandjes, die zij zoolang in het
gras hadden gezet. Met een tangetje kneep Jochem
een ijzerdraadje door de gaasmazen en trok ze
weer dicht.
„Die rakkers", zei Mevrouw Boonstra. ,,'t Wordt
tijd, dat ze vertrekken. Hier is het veel te gevaar
lijk voor hen".
Toen zij dc heimandjes bewonderd had, bracht
zij een glas melk voor de kinderen. Het brood had
zij reeds in een korfje gepakt. Tegenwoordig was
er heel wat noodig, want dat zij er wéren, lieten
de hondjes elke dag merken. Maar toch kon me
vrouw die arme knollen in 't kamp niet ver
geten.
Dc kinderen kregen ieder twee peren van haar.
Jochem en Jenny aten ze dadelijk op, maar
Luuk stopte ze in zijn jaszakken weg.
Buiten droegen zij om beurten het korfje.
„De volgende week wordt het kamp opgebro
ken", zei Jochem. „De wagens gaan naar een dorp,
waar een cirus verwacht wordt."
Zij kwamen dichterbij 't kamp. Blauwe rook
wolkjes kringelden uit de nauwe wagenschoor
steentjes.
Door dc zon beschenen, leek het kamp minder
armoedig dan anders te zijn. De mannen knapten
de wagens wat op en de vrouwen klopten liet
stof uit matrassen cn dekens. Op de weide speel
den morsige kinderen cn verderop werd een
vuurtje gestookt.
„Ik heb van Geurt eens een marmotje gehad,"
zei Luuk. „Nu is het dood. Geurt weet haast
niets van den Heiland. Als hij druk met mij
praat, vloekt hij wel eens. Hij wist niet, dat dit
niet mocht. Ik heb hem een paar boekjes ge
geven
Dat rpaaktc Jenny en Jochem eventjes stil. Zij
vergaten het dikwijls, met anderen over den Hei
land tc spreken. Stille Luuk beschaamde hen nu.
(Wordt vervolgd.)
Wanneer te Kopenhagen de politie iemand dron
ken op straat vindt, hrengt zij hem met een rijtuig
thuis. De vracht moet betaald worden door het
café, waar de drank verkocht is.
In Oregon is oen ijzermassa van 10.000 KG.
gewicht en in Mexico een 15.0000 K.G. zwaar,
ijzerhoudend blok te vinden, waarvan men zeker
weet, dat het meteoren zijn.
Helimm-atomen vliegen met een snelheid vaal
20.000 K.M. per seconde door de ruimte.
In de kleedvertrekken van den om zijn ergerlijk®
verkwistingen onder curatecle gestelden Hongaar-
solien graaf E6terhazy vond men 3000 costuums.
In een bosoh van \oo d-Utah (N.-Amerika) staaf
een juniperus-ibooni dde 3000 jaar oud is.
Krabben wandelen weg, omdat zij ooren hebben
en uw voetstappen hooren. De ooren bevinden zich
op het eerste lid van de tasters. Buiten liet water
kunnen krabben niet hooren.
Het gebulder vam een waterval wordt veroor*
zaakt door liet barsten van millioenen luchtbellen*
De Lon dense he schooljongens zijn gezonder dan
de schoolmeisjes. Men schrijft dat toe aan meer
beweging In de open lucht
Zoek maar
Rebus
K t
/fvp t
239!