VAHBetEi, door G. K. A. NONHEBEL Apotheker te Middelburg HET MENU Het door Kisch voorgestelde vermaigeringsmcnu Ss het volgende: Ontbijt: 150 gr. slappe thee zon der melk en suiker met twee dunne sneden brood, met mager vleesch belegd, en een zacht gekookt ei. Om elf uur *4 pond niet te zoet rauw fruit, Middageten: een bord soep met J/4 pond mager vleesch, groenten in water gekookt, sla zonder olie, voorts augurken, rauw fruit of suikervrije compote. Des middags 'n glas karnemelk met twee sneden bruin brood en des avonds 150 gram ma ger vleesch, sla, augurken, fruit of 50 gram ma gere kaas. EEN EIGENAARDIG LESCHMIDDEL Wanneer b.v. op rumoerige schoon maak dagen de huisvrouw de aardappelen per abuis tweemaal gezouten heeft, dan zal ons lichaam daar meestal op reageeren door een groote neiging naar een glas water. We zeggen dan, daar we gewoon zijn alle dingen in het dagelijksche leven door een vergrootglas te bezien, „dat we versmachten van dorst". Wij wéten eigenlijk niet, wat dorst is. Dorst hebben zooals een Sim son na het verslaan der Filistijnen, met een ezelskinnehakken, als een versmachtende reiziger jn de Sahara, die eeri gruwzamen dood in het vooruitzicht weet, neen, dat kennen we gelukkig niet. Vandaar dan ook dat de singuliere uitvinding van Charles W. Armbrust om zich water te ver schaffen in tijden van dringenden nood meer van belang kan zij-n voor ontdekkingsreizigers, schip breukelingen en piloten. Dat ik hieraan toch een artikel wijd, ligt dan ook meer in het feit, dat dit zeker wel origineele idee mijns inziens in de praktijk stuit op al te groote hygiënische be- jswarcn. Als we op een kouden winterdag in een warme kamer tegen de ruit ademen, zal drie ruit beslaan tLw.z. zich bedekken met een zeer dun voolit- laagje, dat ten slotte als een droppeltje naar bene den loopt. Het. beginsel nu, waarop die uitvinding berust, is nu al bet vocht, dat we uitademen, in een daarvoor geconstrueerd apparaat op te van gen. Het is een beker van 12V2 CM. diameter en 2i/2 cM. dikte met een gewicht van 180 gram. De uitgeademde lucht wordt in de bovenste afdecling van den beker in een buie gecondenseerd en loopt als droppels water in de onderste afdeeling. Nu moge het waar zijn, dat „honger rauwe boonen zoet doet smaken" en dat het water, dat een dag of acht in een kameelmaag heeft rond- gesohommeld, en als laatste redmiddel den ver smachtenden woestijnreiziger dient, ook niet direct frisch mag genoemd worden, zoo is deze uitvinding toch in hooge mate „onsmakelijk", aan genomen nog, dat ieder zijn eigen vaatje leeg drinkt. Maarer is meer. Wanneer ons lichaam een zuivere distilleerketel rust gevallen nu zouden ze Heins leven, dat ze maar van verre kenden, deelen moeten in de bezoeken van het meisje, dat hij hun als schoon dochter brengen zou. Het oude vrouwtje kromp ineen als van kou maar ze wist, dat het vrees was vrees, voor het onbekende, dat nu over haar komen zou. Ze kon zich dat gevoel niet realiseeren, ze wist amper, hoe het meisje zijn kon. Dat de jongen haar ont glipt was en overgegleden naar een andere levens sfeer, dat had ze in tranen en gebeden aan God kunnen overgeven en nooit was haar gebed verstomd, nooit haar klare hoop gestorven. Maar n Ze wist nog niet precies, hoe het meisje zijn zou maar ze wist haar in èlk geval de gezellin voor z'n leven, die hem meevoeren zou, zonder omzien. Haar jóngen Zou God zijn oor afgewend hebben geen acht slaan op har smeeken? Maar dón begon ze zichzelf te bestraffen durf de ze God aan te vallen, terwijl ze nog niet eens wist? Het. kon immens méévallen er kon onder onver schillig uiterlijk toch een kern van zachtheid schuilen misschien dat, op den düiir Zoo tobde ze voort dapper redencerend met zichzelf tot de slaap-doezel haar denken ver nevelde. Het was toen juist half drie. Wéér zaten ze tezamen in de verrustigde kamer en ze wachtten sprakeloos. Ze hadden elkaar niets te zeggen, want ze wis ten ook zónder woorden eikaars angst eikaars zorgen om de jongen. Alleen toen gemorrel aan 't deurslot, diepweg in de donkere benedengang hun blik luisterend deed .Verstrakken, vielen er wat simpele woorden: ,,'t Kan nog wel meevallen, vader „Dat zeg je goed Op de trap gestommel, doorbromd van een zware mannenstem, metaal-klankend daartegen een uitgestooten gillachje... De oude, gebluschte oogen zochten elkaar. Dan was daar plotseling de wijdopen deur en Heins lawaaierig gcwild-doen: „Alla vader, moeder, daar hèb je 'r nou Nelia m'n ouwe luidjes!" De oudjes, stuntelig-onhandig waren opgerezen, allo zekerheid plots verloren tegen dit luide, schreeuwerig-vreemde Heins gernaakt-joviale stem nóg eens dat kirrend- hooge geluidje en kleuren, felle, hevige kleuren rood en hel blauw scheurende de dofroode, vervaalde kamer tint Uit twee héél-lichte, groot-blauwe oogen spotte de spot hen tegen de sterk-aangezette, heftig- roode lippen weken vaneen in een smakelijk, tóch geamuseerd lachjemaar een roode hand met ordinaire nagels werd hun liefjes toegestoken. „Dag moedertje!" zei een scherp-jongc stem ïicerbuigrtid. De begroeting was kort en hakkelig het oude Vrouwtje, zenuwachtig opeens, met vreemd-zwaar gebons in haar keel noodde tot zitten keek schichtig opzij naar haar man in haar hart neep de angst voor een driift-uitbarsting, die ze nutte loos wist „Ziezoo en nou 'n fijn bakje koffie!" be- heerschte Hein de situatie, „ja koffie zetten, dat kón moeder, hoor!" Het meisje had een paar losse woorden; „O ja? Nou 's prooven dan, hè!" Blank viel een stilte tusschen de vier mcnschen totdat de pletterende koffiestraal de kopjes te vullen begon De tafel met het oude, versleten kleed was tus schen hen in aan de eene kant do oudeaan de andere kant de jonge menschen. Het lamplicht stond wit boven hun hoofden. „O, jongen :e heele das zit scheef! Kijk em es! Zeker in de knel geraakt!" Brutaal sneed de onbevangen stem coquette vingers grepen onge geneerd het bon tgest reepte strikje, schoven er aan, plukten, lachende oogen lonkten een giegelend, veel-zeggend lachje prikkelde.... Ruw greep Heins grove hand om haar middel De trillende slag van de koffiekan-op-de-kachel deed hem opzien tegelijk las hij de verblufte ontzetting op de beide oude geziohten „Meid hou tooli óp dénk 'r om", fluisterde hij haastig met éven-wijzend wenkbrauw- trekken. De koffie stond stil-weg te wasemen in vier groote, gebloemde koppen. Het koekjestrommeltjo was rondgegaan. De vader kuchte verschoof even zon op een begin hij moest nu toch... „Hm jullie wilt je dus verloven?" Vormelijk- stijf klonken de gelegenheidswoorden na het 011- gekend-bruuske gedoe „Ach," weerde Hein in plotselinge wrevel af. Maar het meisje lachte weer haar helle lach. „Nou voor mijn part! Zónder verloving zal 't ook wel gaan, wat jij, Heintje!" „Ja maarre de oude man wilde zich bohecr- schen om de smeekende blik uit de oogen van z'n vrouw „ja maar, we kennen mekaar heele- maal nog niet. Hein heeft niet teveel verteld". „Nou, veel bezonders is 'r niet an me, hoor!" Eér Heins wrevel-woorden haar hadden kunnen beschermen, gaf ze zelf het antwoord: ,,'k Ben winkeljuffrouw in de groote Bazar 'n reuze baan, hoor! Mie oh haastig slilkte ze het verboden woord in. Heins voet stootte ge voelig de hare gemaakt-bedeesd ging ze door: ,,'k Verdien daar lekker en verder tja ik slaap bij me moeder thuis en da's nou alles!" „Tja maar je eh gaat Zondags „Ja, au me elleboog!" gierde ze, met een gebaar en Heins verdonkerde stem klonk nu bevelend: „Vader dat heb ik je al verteld is dut niet genoeg? Dat gefemel is goed voor ouwe menschen, maar u mot goed begrijpen, dat wij jong zijn en van 't leven genieten willen!" „O zoo!" viel het meisje hij. „Zeg jij dat, Hein en méén je dat?" „Och Moeder, begint u nou óók?" Hij stond op, begon heen en weer te stappen „ja kijk u es, 't is nou juist 'n goed oogenblik om daar es even kort en bondig op te antwoorden: ik heb d'r allang mee afgedaan! Menschen als wij, die de heele week in touw zijn, moeten 'r Zondags es fijn tus schen uit dat komt ons toé en nou verder geen woord 'r meer over! Ik boD me eigen baas, en ik heb d'r genoeg van!" Toen brak er iets in de oude harten en zelfs de Vader had geen weerwoord meer alleen zakte z'n magere kop voorover, tot de kin rustte op de grijze boezeroen. Het zwijgen benauwde. „Nou, 'k moet zeggen, dat 't hier 'n gezellige partij is!" spotte dan opeens het meisje, met een minachtend schouderophalen; „wc kunnen oven- goed nog 'n bioscoopje pakken Niemand sprak een tegenwoord. De kamerdeur sloeg toe de twee jonge men- sohen gingen heen de levensb rui sing tegemoet. En de beide oudjes, onder de druk van de mis lukking, zaten bijeen, zwijgend als immer. Maar ze wisten hun jongen voor zich verloren was, waarbij het afgescheiden water alleen maar begeleid werd door de u bekende gassen koolzuur en stikstof, dan zou in noodgeval het drinken door den hygiënist niet te veroordeelcn zijn, maajf er treedt hier een ernstiger kwestie op. Bij onze stofwisseling ontstaan een vrij groot aantal giftige produkten, die het lichaam zich haast op allerlei wijze zoo snel mogelijk te ver wijderen, zooals dit door onze uitademing, trans piratie, nieren enz. da., ook plaats heeft. Waar die giftige stoffen dus ook noodwendig het op bovengenoemde wijze verkregen vocht moe ten begeleiden en er ten deel® in oplossen, zoo is deze uitvinding, al moge ze vindingrijk zijn, uit een oogpunt der hygiëne, juist daarom zeer zeker te veroordeelen. Een tochtje in Noord- Holland De „Ruitertjes"-toren te Monnikendam. Prachtige Septembermorgen. Zwaar is het land bedauwd, zich strekkende als een met pare len bezet tapijt. Als silhouetten rijzen de hoornen langs de vaart omhoog, gehuld in damp, die als een grijs paarse nevel hun kruinen ómziweeft. Zoo is de morgen in den vroegen nazomer, als ik mij naar Noord-Hollands oos'kust begeef, met het doel een bezoek te brengen aan Monniken dam en Volendam. Wat is v ovet deze echt Hol- landsche, eenvoudige plaatsjes al veel geschreven en gesproken. Duizenden vreemdelingen hebben zich verrukt getoond bij een bezoek aan Marken, en onnoemelijk is het aantal van hen die Volen dam kozen als operatieterrein "oor hun camera. Markers en Volendammers zijn in hun uitensto typen der kleederdrachten op allerlei wijzen ver eeuwigd door ontelbaar velen. En juist omdat we weten hoe mooi het is, gaan we nóg eens kijken. Het eerste dorpje dat ik even binnenrijd is Broek in Waterland. Vriendelijk steekt het toren tje boven 't geboomte uit. Een muziektent staat parmantig in 't water, den weidsclien naam van „Wilhelminaont" dragende. Ik ga een winkel bin nen; eh het rinkelende belletje, mij herinneren de aan het snoepwinkeltje uit mijn kinderjaren verraadt mijn binnenkomst. De manufacturier, te vens winkelier in suiker, kaas, eieren, koffie, thee bier enz. verzekert mij dat het hier een „goed dorpje" is en dao „Broek" „goed in 't waiter" ligt. Hiermede getroost ga ik verder. Bij het binnenkomen van Monnikendam van af „Ten avend" Een zachte hand heeft licht ontstoken en waar de luiken openstj.an daar doet een venster in de nacht je oogen even binnengaan. Wat is het schoon, nu dat het duister al de verlaten wegen dekt die lichte lamp gelijk een hart van ieder woon, tot komen wekt. Zoo brand' in ieder monschcnkind Ten avond eens een lichte schijn wanneer de luiken opengaan Wijd!... en de nacht nabij moet zijn. ALEIDA II. ENNIK. 196 De Wilhelminatent te Broek in Waterland na Koninginnedag. den eenzamen vaartweg sta ik vrij plotseling voor den ouden toren der Groote of St. Nicolaaskcrk. Even het rijwiel aan den kant en opzien naar dien ouden reus die, hoewel zwaar gehavend, toch nog in groote kracht spreekt van oude tijden. Resten van gotische voetstukken waarop eens heelden prijkten, doen nietig en hulpeloos aan tegenover den zwaren van baksteen opgetrokken toren. Gelijk een verzameling van oudheden uit verscheidene perioden hóngt de Noordgovel a.h.w. in elkander, en het is de historie v.n. die ons het verzakte, en overhellende en vervallene doet ac cepteeren om ten slotte weer bewonderend te luisteren naar haar stem die ons fluistert van de macht en de rust van lang vervlogen dagen. „De ruitertjes in den toren dóór (en hij wijst de dorpstraat in) docne het allang niet meer" zegt mij een rasechte Monnikendammer, „en als ze an deze tore niks meer doene, dan val tie subiet van daag of mu/rege om" van schrik ga ik gauw heen; hij mocht eens vallen! Mét loop ik tegen een eenvoudigen veldwachter aan. Zijn snor en baard hebben stellig dezen ochtend een extra beurt gehad. Zwaaar is zijn borst beladen met goud en zilver teekenen van trouwe dienst en behaalde overwinningen in den strijd tegen....; aan zijn hoogen dienstpet ontdek ik zoo waar een oranje bandje. Plechtstatig schrijd hij voort, ge volgd dooreen groote stoet!? Zie ik 't goed? Zoo waar e.cn tiental kinderen, ook met oranje uitgedost, waardoor het op eens tot me door dringt: hier wordt vandaag koninginedag gevierd. Bij de verschijning van den grijzen dienaar komt alles op de stoep, loopt alles naar buiten, 't Is een weeksche Zondag en heel Monnikendam gaat straks feestvieren. De Hotelier, hij wien ik een hartversterking gebruik, timmert zware plankeu voor zijn spiegelruiten en verzekert plechtig dat: „het maar voo.zorgsmaatrege 1 en oenne. Ze móch ten vanavond er es een beetje harrewarrig worre van p'eizier". Even nog kijken aan den buiten kant over de gouwzee. Majesteitelijk glinstert de de waterspiegel in het gouden zonlicht een eenzame visseher 'komt thuis; wazig loopt in 't blauw verschiet het dijkje aan den overkant zich uit, hier en daar een spitsje afsnijdend van Vo- lenclams torentje- Na een half uur rijden bereik ik Volendam. Wolk een contrast met Monnikendam. De aan komst van af den dijk biedt een heerlijk tafereel. Wijd-gebroekte, in rood baai gestoken mannen, met de trad'itioneele pijp in den vertrokken mond, een muts of pet schuin op den gebruinden, ge- rimpelden kop, krioelen dooreen, in hun luid pra ten bijgestaan door de respectievelijke eohtgenoo- ten en kinderen. De kleurige kleederdracht dezer laatste (een zuivere wedergave van vaders en moe ders dracht) maart hen 011de vrouwtjes en manne tjes en doet zoo onwezenlijk aan tegenover de kin derlijke afhankelijkheid, waarmede zij zich vast klampen aan vaders broek en moeders hoepelvor- mige rokken-massa. Hoog ligt de dijk ten op- ziohte der huisje -, die in kleurnuances niet onder doen voor de kleederdrachten hunner bewoners. Vreemdelingen komen af en aan, en T is merk baar dat de Volendammers gewend zijn om „be keken" te worden. Met de grootste vrijmoedigheid kijken groote brutale oogen mij aan en met begrij pelijke voegzaamheid stellen zij zich beschikbaar, om zich te laten vereeuwigen. Ik ga eens kijken in het lage gedeelte van dit dorp, achter den dijk. Maandag is hier zeker de algemeene wasolidag, want alles, letterlijk alles hangt vol met wasch- 21 Juni. Aan de Gouwzee te Monnikendam. goed. Overal is Moeder bezig zich te buigen over haar tobbe; Vadei-s rood baaien hemd verfris- sohende. Het kleurig lijfgoed doet decoratief aan tegen de strak bitluwe luchht. Met opmerkelijke behendigheid worden lange staken -aarin aan het boveneinde een keep is gemaakt, met het onder eind tegen den huismuur geplant en zoo hangt druipend en kledderend in bonte kleurenpracht de schoone wasch te wapperen, vormend de "schuine zijde van een driehoek, waarvan de snijlijn van den gevel met den grond te basis is; of soms (wat pract.isoher is) en dus meer plaatsing biedt, benut men dien basis door het spannen van een touw lijn langs de ramen, en sóhijnt men binnen dien dag het daglicht te moeten missen of zich te vergenoegen met kunstlicht. Dezelfde Amerikaan, die een hollandsche munt liet glijden in de hand der Volendamsche schoone moet ziich ijlings uit de voeten maken, wil hij uit dankbaarheid voor het »«oed betaalde" portret, niet de banden van Vaders roodbaaien onderpan talon over zijn fototoestel zien strijken. Ik wil toch even een schetsje maken van de „Dritbrug" maar k moet wachten tot de school weer begonnen is, want (hetgeen me toch eigenlijk verwondert) als ik niet oppas, vallen de visch- graten op mijn papier, door het opdringen der nieuwsgierige jeugd om mij heen. Elk hunner tracht om 't duidelijkst te vertellen, dat z ij n huisje er ook opstaat, en o, aller duidelijkste duidelijkheid, wil dit ook aanwijzen over de leuning der „Drilbrug", boven de ra men der lage huisjes, op, aan en over alles fla neert de frissche wasch en ik rijd door een haag van kleurrijke wapperende kleederdrachten het "plaatsje weer uit. Over Edam, Purmerend en Zaandam ga ik weer huiswarts. Dc Drilbriig, Heemstede. A. W. VERHORST Ze zeggen wel eens dat een schrijver zijn werk beschouwt ais een moeder haar kind. Nou, als dat waar is, dan gaat het vast niet op, dat een moeder liet meest houdt van haar verschoppelinge tje! Want na al wat ik heb moeten doormaken voor „Lydia's oefenschool", kan ik het heele ding niet meer luchten of zien! Ik ben er letterlijk voor door de spitsroeden gegaan. En nog allemaal voor niet6 ook! We hadden nog steeds geen antwoord van de redactie van „Ons Vorstenhuis". En toen besloot Nies, dat we meteen de knoop maar moesten door hakken en er zelf op af gaan. Gistermiddag kwam ze me halen, ze had toch geen school. „Kom," zei ze kordaat, kleed je aan en ga mee. Nee, sputter nou niet meer tegen, we doen het. Takel je maar een beetje ouwelijk toe, dat heb ik ook gedaan. Anders hebben ze geen respect voor je." Nies zag er werkelijk stemmig uit, in haar loden jas en bruine hoed. Ze leek minstens drie-en-twin tig, vond ik. Maar zelf wist ik heusch niet wat ik zou aantrekken; Nies verwierp alles als te jeugdig. „Zet je Moeder's hoed op," stelde Nies voor, die in een dolle bui begon te komen. Jawel, een zwarte toque met een kippeveertje! Enfin, ten einde raad heb ik stilletjes de Zondagsche van Nel opgezet, een stemmig donkerblauw kiepje met een Schotsch lint. Hij wiebelde een beetje, maar Nies zei, dat het effect er bepaald door verhoogd werd. En gevoegd bij mijn regenjas, werd het nog een geschikt geheel. We zagen er volgens Nies uit als twee bedaagde vrijsters. Eer we bij het uitgever&bureau waren had ik al tien keer willen omkecren. Maar Nies was onverbiddelijk. „Doe niet zoo flauw, Pit," zei ze, „als jij niet durft, zal ik wel zeggen, dat ik de schrijfster ben." En dat aanbod gaf me eenigszins moed. Onversaagd stapte Nies de matglazen deur inf en ik kwam er bibberend achteraan. „We wilden graag den redacteur even spreken, mijnheer," zei Nies met een stem, die 't midden hield tusschen ernstig en nedorbuigend, tegen 't ventje, dat achter het sohuifloket zat. Hij nam ons argwanend op, maar kwam toch even later terug met de boodschap, dat we hem maar volgen moesten. De redacteur troonde in al zijn waardigheid achter een rommelig bureau. „Mijnheer," stak Nies van wal, „dirie weken ge leden heb ik u copy gestuurd voor uw blad, en we hebben er nog nooit iets van gehoord. Nu ko men we maar eens even hooren, of het soms zoek geraakt is." We kregen ieder een stoel. Ik dorst Nies niet aan te kijken, en staarde maar glazig naar de kalender aan de muur. De redacteur (ik geloof vast, dat de kerel z'n lachen zat te verbijten)' zocht tusschen de rommel pp zijn bureau. Nies praatte waardig door, noemde de naam en het adres. Maar rfa een poosje gezocht te hebben zei de redacteur, die nu onloochenbaar zat te grin- neken, dat hij 't niet vinden kon. Hij zou 't atlres noteeren, en 't ons sturen, want hij herinnerde zich wel, dat 't voor opname niet geschikt was. Verbeeld je! „U kunt 't wel houden," wou ik wanhopig zeg gen. Maar een waarschuwende blik van Nies hield me tegen. De redacteur drukte op een belletje, en we liepen als geslagen honden achter het ventje aan. Maar we gingen nu door een girooter kantoor, waar drie of vier jongens zaten te pennen, die ons nieuwsgierig zaten aan te staren. Het was vree- selijk, en mijn hoed wiebelde als een schip op do baren. „Dat is voor 't laatst," barstte ik los, toen wö buiten waren. E11 om ons verdriet te verslaan hebben we een zak vol roomcaramels gekocht. Dit is dus het droevige einde van mijn schrijf sterscarrière! Wie ons liefheeft om ons karakter, vraagt niet naar schoonheid; maar wie ons liefheeft om onze schoonheid zonder meer, kan onze ergste vijand worden. NELLIE VAN KOL. Voorbijgaande smart lastert en beschuldigt den hemel, groote smart lastert niet en klaagt niet aan, zij luistert. A. DE MUSSERT. Elkander de voeten wasschen vinden we in theorie wel heel mooi, elkander de ooren te was schen bevalt in de practijk ons toch beter. P. OOSTERLEE, 197

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1934 | | pagina 16