JEUGD
VOOR DE
VAN BOEKEN ymnm.
kHHÉ, EN SCHRIJVERS
Een roman over de
droogte in Zuid-Afrika
Een roman is niet in de eerste plaats belangrijk
om zijn onderwerp. Men kan \n zeer onbcteekenend
boek schrijven over die Russische revolutie, en 'n
onverge'iclijk verhaal over 'n boefje. Toch is,
onder de factoren die de waarde van 'n boek be
palen, ook het onderwerp van belang, en de mo
tieven van een literatuur weerspiegelen misschien
sterker dan iets andere den aard van een volk
en een kuituur. Zoo kan men bv. uit de motieven
in do Afrikaansche letterkunde 'n uitstekend in
zicht krijgen in 't karakter van 't Afriknansche
volk en land, en ook in de ontwikkeling v ui dat
karakter gedurende de laatste halve eeuw. Het is
mijn doel niet tlians 'n geschiedenis van die
ontwikkeling te geven aan de hand van motieven
in de letterkunde. Ik wil alleen er op wijzen, dat
iii de Afrikaansche literatuur onderwerpen aan de
orde komen, die speciaal op Afrika betrekking
hebben. Dit behoeft de algemeene waarde ervan
niet te verminderen, integendeel. Hier krijgt men
'n kans om dieper door te dringen in 't wezen
van 'n ander volk. Over de droogte, de sprink
hanen, de diamanten, hot goud, de arme blanke, en
zooveel meer, lezen wij telkens in de kranten.
Maar 't blijven droge feiten zonder meer. Het leeft
niet voor ons. Welke invloed heeft dit alles op den
mensch? Ziedaar 'n vraag van algomeen belang.
Zoolang 'n literatuur blijft bij 't bloot-anecdoti-
sohe zal zij aan deze vraag niet toekomen. Zij
ós dan nog geen literatuur, maar min of meer
interessante lectuur. Dc aanvangen van de Afri
kaansclie literatuur, nog slechts 50 jaar ge'eden,
liggen ook hier. Dat is, behalve uit gebrek aan
letterkundige kunstenaars, en uit 't stadium waar
in taal en volk van Zuid-Afrika toen nog verkeer
den, te verklaren uit 'n practische behoefte: nl.
die om het volk van lectuur te voorzien, beduur
in zijn eigen haal. „Die Afrikaanse romans van
die Eerste Taalbeweging is nog een-en-al verhaal",
zegt C. M. v. d. Hoever in 'n artikel over de Afri
kaansclie roman1). Verder laat hij zien, hoe die
eerste romans zich kenmerkten door 'n 6terk di
dactisch element, cn ook door 'n voze romantiiek,
typisch verschijnsel in 'n vroeg stadium van ont
wikkeling. Let maar eens op, hoe de letterkun
dige smaak van 'n kind uitgaat naar 't sentimen-
tcóle, 't pathetische, e.d.
't Nieuwe in de Afrikaansche romankunst wordt,
aldus v. d. Ileever, gekenmerkt door ,,'n verhoogde
eerbied vir die wcrklikheid, 'n suiwer objekhicwe
inlewing in karakters cn toestande". Wij willen
thans aan 'n ooncroet voorbeeld zien, hoze deze
verhoogde objectiviteit zich in 'n roman openbaart,
zonder dat daarbij de specifiek Afrikaansche ken
merken verloren gaan.
„Droogte"2 is van den Hoovers tweede roman.
Vooraf gingen 'n roman („Langs die Grootpad")
en 'n novellenbundel, terwijl ook twee dicht/bun
dels en onlangs 'n roman „Groei" van dezen
schrijver 't licht zagen (ik laat hier zijn weten
schappelijk werk. met name zijn proefschrift over
Totius, onbesproken). Ik wil alleen 'n vergelijking
trekken tusschen v. d. Heevers twee eerste ro
mans.
„Langs die Grootpad" heeft 'n minder strak om
lijnd onderwerp dan „Droogte". Het teekent. ons
de lotgevallen van 'n aantal mcnschen (plaats-
bewoners) op het grootpad van het leven. De titel
is symbolisch, al zijn symbool en werkelijkheid
stonk niet e'lkaar verweven. Hansie, de hoofdper
soon, 'n bocrezoon. trekt werkelijk den heirweg
op met zijn schapen boe hij uiteindelijk in de
stad terecht komt cn 'n groot musicus wordt, in
tegenstelling met zijn zuster Susie, die in 't stads
leven ondergaat (het hoofdstuk „Nag" dat dit
beschrijft is van bijzondere kracht) zal ik bier
niet verder nagaan. Men zal, tussohen haakjes,
zekere overeenstemming opmerken tusschen dit
bock cn Sudcrmanns (Frau Sorge), maar van
óon Heevcr is sterker, reeeier (uitgezonderd in de
twee slothoofdstukken van zijn lioek).
«Langs die Grootpad" begint met 'n natuurbe
schrijving. „Anderkant die bloute van die berge
troon die groot, roer lose donderrotse. AJ die
hele middag stan hu Mc daar; nou en dan waai
'n flcntertjie van hu lie af los en drijf hoog deur
die ronding van due hemel boos 'n skuimbolletjie;
maar die wolkc is stil groot marmenkoppe in
die deinserigihcid. 'n Ag tien jarige seun staan in
'n voetpad na die lug cn die wereld am hoon, en
kijk
„Droogte" heft aldus aan:
„Die lid van sy linkeroog hang effens sla.) en
flon neer oor die blou «trepie van die oogappel
wat hom daar deur kleiner as dié van die re-gter-
karïtete een s'n4) vertoon. Die mond staan wil
loos oop," enz.
"n Reeks zinnen volgt nog, waarin ons dc figuur
van 't veewachtertje ou-Datie ten voeten getec-
kend wordt. Verschil is duidelijk: i,n 't eerste
voorbeeld, bij pracht van natuurbeschrijving, is
de figuur vaag, in 't tweede scherp, op dc voor
grond gezet. Hiermee is meteen van den Heevers
streven en ontwikkeling duidelijk: 'n steeds scher
per, indringender karakteristiek, 'n steeds meer
toegespitst zijn op den mensch.
Dit is weer typisch voor de ontwikkelingsgang
van de Afrikaansche literatur zelf; van 't alge
meene, onpersoonlijke, naar 't persoonlijke; van 't
al te subjectieve naar 't objectieve (slechts schijn
baar in tegenspraak niet 't vorige!)van do na
tuur naar den mensch; cn ik zou er nog bij kun
nen voegen: van hot land naar de stad.
Lk zal nu eerst in 't kort de inhoud van „Droog
te" weergeven.
Er zijn twee groepen van personen: de boeren en
de intellectueelen, hier vertegenwoordigd door den
onderwijzer, mihr. Hendriks, en zijn vrouw. Wat
de boeren betreft d. H. toekent ons de
leden van 'n familie, die allen getroffen worden
door de droogte; Oom Soois, Oom Sagrijs, Oom
Luikes, Stoffel, en ou-Datie, allen broere. Oom
Sagrijs is 'n zwakkeling. In de boereoorlog heeft
hij behoord tot de handsoppers, en z'n broer ver
raden, die naar Ceylon verbannen verd. Zijn hei
melijk doel is: het heel 2 goed van z'n vader, dat
door de verdeeling onder de broers is gesplitst, te
verkrijgen. Door allerlei intrigues gelukt hom dit.
Oom Soois, Oom Luikes, en Stoffel vinden we aan
't eind van 't boek als spoorwegwerkers. Maar
Oom Sagrijs is zijn lot ook niet ontgaan. Daar
is ou-Datie. de doofstomme jongste broer, afge
beuld door Grijs, en door dezen zoo tot woede
getergd, dat de arme verschoppeling tenslotte zijn
broer vermoordt. Ou-Datie zelf wordt naar 'n
krankzinnigengesticht vervoerd.
Wat de andere parte betreft, is daar 't conflict
tusschen mhr. Hendriks en zijn vrouw de
eerste 'n onpractische droomcr, de tweede bezield
met 'n hevig verlangen naar de stad, wég van dit
verdoemde stukje aarde. De moord van ou-Datie
brengt ontspanning te weeg, gelijk de regen,
die aan 't slot van 't book over het van droogte
barstende land in - troomen losbreekt.
En nu de hoofdpersoon. De hoofdpersoon is de
Droogte. Ik zei dat de titel „Langs die Grootpad"
symboliisch was. Gedeeltelijk is dit ook zoo met
„Droogte", maar hier is de vermenging van sym
bool en werkelijkheid veel inniger. De Droogte
vreet land en zielen aan. Eerst 't land. Ik go'oof
niet dat men in Holland eenig begrip heeft van
de droogte, zooals drie in Afrika geheerscht heeft,
op sommige plaatsen drie jaar aaneen. De grond
wordt zwart Overal liggen de lijken van dieren.
Rijke boeren komen tot de bedelstaf. De wind
steekt op, zal hij regen brengen? Maar nee, het
eenige resultaat is een stofstorm zóó dicht, dat
men overdag geen hand voor de oogen zién kan.
In huis gaat 't licht op. Hoewel ramen en deuren
zorgvuldig gesloten zijn, ligt op alle meubels 11
laag rood stof.
In v. d. H.'s boek wemelt het van drastische
droogtebeschrijvingen. Hier is er een: „Die sou
gloei oor die vlaktes. Voor oom Soois van bultj ie
tot bultjie, verskuiwe gedurig 'n strepie water, en
verder vorentoe, waar die lyn van die buurplaas
uitkruip, lyk die wereld te naar mismaak nou
cn dan is dit kompleet soos hoë branders wat
trillend wegvlug. So ver as hy kan sicn, is dit net
die droogte wat sy oë seer maak. Bij taLle dooi
skapc gaan hij verby; party se veile is afgcslag,
maar ander se wol is afgepik deur die kraaie
hi End voor hom lê die geraamte van 'n bees,
die rihbeibene steek bo die windmakerebossies uit."
Maar ook in de mcnschen brandt de droogte.
Daar is Soois. Hij verlangt om te kunnen gcloo-
vcn, maar hij kan niet, ,hy kan die blink water
in die dam vijver) nie bereik nie." (10G) Soois
as die bespiegelende figuur, hij is andeis clan zijn
broers. Wat rij zelf niet voelen, beseft hij, ,hoo
arm en droog ad sy broers se lewe was, dit was
rêrig 'n droogte binnekant en buitekant..." (206)
De regen brengt ook hem verruiming, en in 'n
stille verrukking luistert hij, in T laatste hoofd
stuk, naar de dominee, die tot tekst koos: „O, alle
gij dorstrigen, komt tot de wateren..." Zijn ziel is
niet droog meer maar springend van water.
Ook mhr Hendriks en z'n vrouw zijn droog
van binnen; hun liefde verdort docnr wederzijdsch
wanbegrip; mnr. H. kan de weg tot 'n ruimer
geestelijk leven niet vinden, en dwaalt in allerlei
denksystemen rond, machteloos tusschen droom
en daad. Zijn vrouws ziekte, de moord van ou-
Datie, dat alles brengt hem er toe, zijn starre
intellectueele houding op te geven. Hij verlaat
met zijn vrouw de streek, naar 'n badplaats
eerst, dan verder naar 'n onbekende toekomst,
maar samen.
Ik kom thans aan het be oordeelend gedeelte
vaai mijn beschouwing. Uit de beschrijving van
den inhoud (zeer onvolledig) zal men reeds ge
merkt hebben hoe rijk aan dramatische gebeurte
nissen dit niet al te dikke boek (214 blz.) is. Het
gevaar van psychologisch niet verantwoord te
zijn, en van rommeligheid in de compositie, is
hier zeer groot: van het laatste biedt 't eerste
hoofdstuk van „Langs die Grootpad" 'n voorbeeld.
Maar in „Droogte" houdt de auteur de teugels
strak. Elk hoofdstuk is '11 afgerond geheel, 'n kunst
werkje op zichzelf, 't Prototype hiervan is „Nag"
in „Langs drie Grootpad", dat Susies zelfmoord be
schrijft. Zulke gebeurtenissen zijn op 't sensatio-
meele af, en ze worden 't ook, in de hand van 'n
slecht schrijver. Maar van den H.'s kunst is in
wezen dramatisch. Nergens treft ons dit sterker
dan in 'n hoofdstukje dat feitelijk geen gebeur
tenis beschrijft, en tóch ademloos is \an drama-
Boerenplaats in Zuid-Afrika.
tische spanning. Ik bedoel dót, waarin ou-Datie
in zijn hut beschreven wordt. Hier gebeurt niet6,
maar we voelen de folteringen waardoor dit doof
stomme mensohenwcKen innerlijk verscheurd
wordt, zijn angsten, de geheime broeiing van 'n
naderend onheil.
Dit sterk-dramatisohe karakter (in „Langs die
Grootpad" weer met behulp van kranteberichten,
sensationeel uitgebuit) toont ons ook, hoe na 'n
boek als dit, cn de Afrikaansche literatuur in 't
algemeen, nog staat aan het volk. Zij bezit eigen
schappen, typisch-volksah, maar bij v. d. Heever
ontdaan van liet al te subjectieve dat ze m 't volk
zelf vertroebelt. Spanning, dramatiek, actie, sen
satie; scherpe tegenstellingen (SagrysSoois, Grys
naar mijn smaak zelfs te veel de booswicht, en
daarom in zijn ondergang niet tragisch, al wordt
ons zijn „slechtheid" wl psychologisch verklaard);
pathos, in de zielige figuur van ou-Datie.
Deze volksche elementen kunnen niet anders
dan bevruchtend werken op 'n werkelijk kunste
naar. Hebben juist de grooten er niet steeds 'n
ruim gebruik van gemaakt? Ik noem Shakespeare
en Dostojewsky. Ziclediópten als deze twee raakt
v. d. H. niet aan, maar soms, als in bovengenoemd
hoofdstuk over ou-Datie, klinkt 'n grootsch accent.
Jammer is, dat hij zich soms laat verleiden tot
goedkoop palhos als in deze zin over Soois: „in
die ziel van hierdic plaasdromer lcwc heilig die
herinnering van vergane geluk..." (79)
'n Andere volksche eigenschap, de humor,
zoo overvloedig in de Afrikaansche literatuur
treffen we bij v. d. LI. zoo good ate niet aan. Het
leren biedt soms onverwacht tragi-comische situa
ties, en die ontbreken bij v. d. II. niet (b.v. Grys'
benauwdheid voor de predikant, of oom Luikes
die riemen loopt te „brei", d.i. zacht te kneden,
terwijl Fnansiena naar Stoffels huisje toe wil,
maar niet weg kan voor oom Luikes) maar ze
krijgen geen bijzondere nadruk en zijn, gelukkig,
geheel ongezocht.
Tenslotte geeft v. d. Heever ook typen. Men
kent de studententypen van Klikspaan: hloedelooze
wezens, als marionetten bewogen door slechts één
eigenschap. De oudere Afrikaansche literatuur
teckende ook typen in dien zin. Dit alles neemt
echter niet weg, dat 'n bepaalde eigenschap stork
naar voren kan komen in 'n persoonlijkheid, en
haar tenslotte behecrechcn. Zulke meer psycholo
gische typen teokent v. d. Heever: mnr. LI. als
't type van de moderne mensch met rijn zelf
ontleding (vgl. Hansie in Langs die Gr.); Oom
Gert en tant Hessie, welk 'n typische booremen-
schen zijn ze, en hoe raak geschetst; al te vlak
blijft bet type van de decadente verengelschte
Afrikaner, Joey Schoeman in Droogte, Jolmny in
Langs die Gr. Over 't algemeen zijn ook de boe-
rentypen veel sterker dan dc intellectueelen in v.
d. Il.'s boeken. Het plaatsleven in Langs die Gr.
bv. is boeiend lieschreven. Maria ie 'n echt boeren
meisje. Maar ach, wat is er van haar in de stad
geworden, wat voor verheven, redeneerend wezen!
En in Droogte te m.i. 't hoofdstuk dat de verzoe
ning tussohen mnr. cn mevr. Hendriks teekent,
't minst geslaagd op 't komische af. Mnr. H.
besluit daar nl. om al zijn boeken in 't vuur te
gooien. Hij staat juist met 'n stapel in de keuken,
als z'n vrouw binnenkomt en hem weerhoudt. Do
heele situatie, haar bewusteloosheid éérst, de
woorden drie zij wisselen, is er een van poppen, niet
van mcnschen. Ook mnr H.'s zielogang is te zwaar
wichtig geteekend.
Dit onvermogen om 'n kulturecl milieu inzon
derheid 't zieleloven van den intellectueel weer te
geven, hangt somen met 'n ontwikkelingsstadium,
waarin Afrika verkeert. Mnr H. verhangt terug
naar de eenvoud van den boor. Hij is er aan
ontwassen.
Zoo is de ontwikkelde Afrikaner van thans. In
het nieuwe vindt hij nog goen volledige bevredi
ging.' Hij wankelt tussohen natuur en kuituur. In
zooverre is 'n figuur als mnr H. typoercnd. Maar
het subject van den kunstenaar is hier misschien
te persoonlijk bij zijn onderworp betrokken.6) Do
boeren staan meer buiten hem. Zij rijn amdere
dan hij, ze vertegenwoordigen 'n vroeger stadium
van rijn ontwikkeling, als 't ware zijn jeugd. Uit
dat paradijs is hij verdreven. Hij houdt van hen,
hij houdt van zijn land, met al z'n droogte en
schraalheid. Daarom kan hij die beide zoo goed
beschrijven. Maar zijn eigen innerlijk conflict, dat
hij niet lief heeft en toch niet kwijt kan, zijn
innerlijke onzekerheid, verzwakt zijn objcctivee-
rend vermogen. Beter nog kan hij zich uitsproken
in zijn lyriek, zooals van den Heever doet in 'n
gedicht dat dezen roman voorafgaat, en waarin
't conflict tussohen do oude beminde wereld, en
194
Toen ze nog in Loorn-
dorp woonden
door
(Vervolg.)
„Doen we krijgertje?" stelde Piet voor; „ik ben
h'm!" En daar werd de drukte en 't lawaai nog
grooter.
„Wel heb ik van m'n leven," klonk 't opeens
van tusschen de struiken; „ik dacht dat hier
een rhinoceros met z'n jongen aan 't ploeteren
was en nou te 't de meester met z'n kroost."
Op de hooge oever stond de dokter. Zijn baard
ging op en neer van de lach.
„Ja, 't lijkt er wel een klein pietsje op, hè?!"
lachte Pa terug en kroop meteen 't water uit
om even met dokter te praten. Dokter vertelde,
dat hij verderop in een klein huisje bij een zieke
geweest was. En hoe 't nu met Nelleke was?
Even gleed er een droeve trek om vaders blij
gezicht. Nelleke, ja!, eigenlijk had lnj haar even
vergeten onder al 't picaier.
Dokter beloofde begin volgende week nog eens
aan te komen, toen Vader vertelde, dat 't kindje
na 't laatste bezoek nog evengelijk gebleven was.
In ieder geval vond dc dokter dit zwemmen
een gezonde maatregel, voor de achtergeblevenen
thuis en voor de zwemmers zelf.
Dokter stapte gauw weer op, er waren nog
veel zieken.
De vroolijke springers in 't water trokken Pa's
aandacht al gauw weer van Moeder en Nelleke af.
Hij mocht z'n gezonde kinderen toch ook niet
hoelamaal vergeten?
Piet stond aan de overkant van de rivier. Hij
was de inham uitgegaan.
„Je kunt makkelijk er over loopen," riep hij
de anderen toe.
Ane en Fed probeerden 't. Gevaarlijk was 't hier
niet. Als 't lang droog was lagen er wel droge
plekjes.
Bij elk stapje kwam t' water dichter aan jo
hals. Hu, wat een angstig gevoel was dat. Toch
kwamen ze aan de andere kant.
„En nu wij!" riep vader. Hij tilde Ankie op z'n
schouders en plaste met haar naar de overkant.
Ankie's hooge kinderlacbje schaterde over 't wa
ter. Wat een plezier.
Maar niemand had er op dc lucht gelet De zon
scheen nog wel, maar de zwarte wolken kropen
er al dichter naar toe. Hun grillige koppen wer
den zwarter en grooter, alsof ze dreigend bromden
naar dc stralende zon. Langzaam aan slokten zo
de zon op. Op de landen viel 't donker van de
wolken neer. Alle zomervroolijkheid werd er door
weggeduwd.
Ontzet koek vader opeens naar de liudht Wat 't
al zóó ver gekomen?
„Vooruit jongens, vooruit, d'r uit, we komen
niet droog meer thuis!" riep hij angstig.
Wat repten zich hun honden.
Toch hadden ze nog maar enkele kloeren aan
getrokken toen de eerste dikke droppels al begon
nen te vallen.
„Maak voort jongens, maak voort, netjes hoeft
't nu niet te zitten, als 't maar zit" haastte Pa.
„Rakkiraknet, knet" kraakte 't opoens recht
boven hun hoofd. Fel en scherp.
„Help, o help", schrok Mies en Fed tuimelde
achterover in een struik van de schrik. Hij kroop
weer overeind, scheurde z'n broek maar merkto
't niet
De kleintjes 'huilden eiharmelijk. Pa hielp z«
zenuwachtig aanklccdcn.
Alles liep in de war. 't Leek wel avond zoo
donker was "t geworden.
„Me kouse, me kouso zijn weg!" jammerdo
Fed.
„En waar zijn mijn schoenen?" probeerde Piet
zich verstaanbaar te maken.
„Ranggl, knerret!" weer een hevige slag.
Ans zag spierwit Zouden ze zonde gedaan
hebben? Nu was God immers boos op de mcn
schen als hij zoo bard sprak! Wat zou God nu
zeggen?
Flitsend schoot een gele straal door de donkere
wolken, 't Verblinde even hun oogen. Ate ze maar
niets gedaan hadden, dan zou God ze ook niet
raken!
„O Pa, Lk heb m'n hemd niet aangedaan" merk
te Fed. ineens, toen hij klaar was.
„Geeft niet, geeft niet" antwoordde Pa
haastig „doe maar in de tasoh, dan kan 't niet
nat regenen ook!"
't Onweer was na twee, drie slagen voorbij, maar
toen ging 't regenen, rogenen!zooals 't in geen
dagen gedaan had.
„Gauw, al la voortgemaakt, klaar?" deelde Pa
Zijn bevelen" uit
„Niets vergeten?" O ja, opeens bedacht hij, dat
bij zijn eigen zwempakje nog niet had. „Zoeken
jongens". Niemand vond 't.
„Dan morgen nog maar 's kijken" besloot Pa.
„En nu in draf, wie 't eerst thuis is."
De regen kende geen medelijden, 't Leek wel
dat 't hoe langer hoe harder begon als rij harder
gingen loopen.
Doornat waren ze al toen ze nog maar half op
weg waren.
De landarbeiders die samengroe.pten onder de
boonien en in hun weinige kleeren allang door
nat waren, schoten in de lach wanneer de mees
ter met z'n kinderen voorbij trok.
„In 't waoter 'e vallen, meister?" vroegen ze
lachend.
Vlak bij dc stuw, waar je een beetje schuilen
kon, werden de regenstralen dunner.
„Nou houdt 't natuurlijk op!" bromde Piet
•„.la, dat lijkt wel zoo" stemde Pa toe ,,'t
Lijkt wel of wc in onze kleeren gezwommen heb
ben. Maar wacht is, wat 's dat? Daar heb ik wa
rempel m'n zwempak nog aan, hadden we er nu
maar niet naar gezocht!" Dat was weer net iets
voor Pa. Piet kon niet begrijpen dat je zooiets
niet merkte. Toch lachten ze er allen om.
De regen hield nu heelemaal op. Ze konden 't
verdere deel van de weg nu tenminste rustig af
leggen. Toen tien minuten later, de roode pannen
van hum huis zidhtbaar werden, waren ze al een
beetje opgedroogd door de zon, die weer onder
de wolken uitgekropen was.
Maar vroolijk zouden ze die dag niet meer
worden. Dat zou de schuld van de regen niet
rijn j
Toen ze de hook van de weg omsloegen, van
waar hun huis heelemaal zichtbaar werd, zagen
ze 't allen tegelijk: dokter stond op de stoep
Een bang voorgevoel schoot door Pa heen. Was
't opeens enger geworden? Dokter zou Maandag
toch pas komen. Of?
De dokter had hen al gezien en kwam ze
haastig tegemoet.
„Blij dat Lk U rie, anders was ik U gaan op
halen, groette hij. ,,'t Is opeens veel erger geworden
met Nelleke" ging hij fluisterend verder.
(Slot volgt)
WIST JE DAT
KARL MAY (25 Febr. 1842—1914)
Welke Hollandsche jongen kent niet de reis
avonturen van Old-Shatterhand, en rijm vriend
schap voor Winnetou, het opperhoofd der Apa
chen? Welke jongen dwaalde niet met de „bleek-
gezichten" mee door de woeste en gevaarlijke
Amerika arische prairies, door de woestijnen en
fantastische steden van Noord-Afrika?
Wat valt er niet met Old-Shatterhand te bele
ven, hoe vele doodelijke gevaren te doorstaan! Welk!
een heldhaftigheid, koelbloedigheid, zeiflbeheer-
sching hebben hem uit dc haclielijkste avonturen
gered. Hoe aandoenlijk en trouw is de vriendschap
tusschen hem en Winnetou, wat hebben we vaak,
en met reden, voor het verlies van hun „scalp",
ja van hun leven gevreesd. De wereld van Old-
Shatterhand en het verre Westen is een wereld op
zichzelf, en geen Hollandsche jongen, die in dezo
wereld niet thuis is en in gedachten niet heeft
meegejaagd, meegestreden en alle angsten, zorgen
en vreugden van deze helden gedeeld. Zoo is hot
de jongens van de gehoele beschaafde wereld
gegaan: waar men komt, in Duitschland, Tsjecho-
slowakije, Hongarije, Polen, Zweden, Engeland en
Frankrijk Winnetou en Old-Shatterhand zijn er
bekend en bemind de boeken van Karl May
(spreek uit: niet „Mee", maar: „Maai") worden er
gelezen.
25 Februari was het negentig jaar geleden, daf
de schrijver van Old-Shatterhands reisavonturen
in oen dorpje in het Erz-gobcrgte geboren werd,
als zoon van een eenvoudigen wever.
Tevens is het dit jaar 20 jaar geleden dat hij als
een rijk en beroemd man te Dresden stierf. Zijn
rijkdom en beroemdheid had hij aan Winnetou en
Old-Shatterhand te danken; in 1914, zijn sterfjaar,
waren van zijn boeken, alleen in Duitschland,
meer dan anderhalf miilioen exemplaren ver
kocht. Ben getal, dat sindsdien tot bijna zes mii
lioen is aangegroeid. En dat nog maar in één
enkel land! Wc kunnen Karl May dus wel een van
de meest gelezen schrijvers van de wereld noe
men.
Met dien anderen grooten jeugdschrij-ver, Jules
Verne, heeft hij gemeen, dat bijna alles wat hij
schreef, fantasie was. Want wanneer we dienkeni,
dat Karl May de landen waarover hij schreef,
door en door uit aanschouwing kende, hebben we
het mis. Evenals oruze Hollandsche jeugdschrij
ver Penning het land waarin de hoofdpersonen:
van zijn boeken leefden, pas in zijn grijsheid heeft
leeren kennen, heeft Karl May eerst vier jaren
voor zijn dood Amerika bezocht. In het Oosten
reisde hij eerder, ml. in 1900 cn 1901, dus op zijn
5Se jaar.
Dat maakt on2 echter eerst goed duidelijk, I100
groot zijn fantasie was! In dat opzicht kan hij met
Jules Verne, wiens fantasie ondertusschen meet
in wetenschappelijke riahting ging, wedijveren.
Korten tijd (ongeveer om 1900) heeft mén Kart
May in Dudtschland bestreden. "Men maakte hem
uit voor een schrijver van boeken, die kant noch
wal raakten. Zijn boeken, zei men, waren slechts
waardelooze, fantastische prullen. Maar dit duur
de maar kort. Men heeft sindsdien zijn fantasie
beter op prijs leeren stellen. Bij zijn verscheiden
en ook na zijn doo^ heeft men hem recht gedaan.
Voor enkele jaren werd in het park bij zijn.'
woonhuis in Radebcul tot zijn aandenken een ro
mantisch Wild-West-blokhuis opgericht, en daar
naast een Karl May-museum ingericht. In dit
museum worden allerlei historische voorwerpen
bewaard uit het Noord-Amerikaansche indianen-
leven. Daaronder bevinden ziah niet minder dan
18 scalpen. Verder vele kostbare Indiaansohe ge
waden, moccassins, kalumettcn en talrijke door
Indianen vervaardigde kunstvoorwerpen. In 1929
werd in zijn eenvoudig geboortehuis een gedenk
steen ingemetseld en een straat naar hem ver
noemd.
Maar zijn voornaamste herdenkingsmonument
beeft hij zelf opgericht: het zijn rijn boeken, die
tot niu toe door dc jeugd van geheel de beschaafde
wereld gelezen, ja verslonden worden. En dezo
boeken zullen er wel voor zorgen, dat zijn naam
en zijn werk niet vergeten worden. Zij zullen ge
lezen worden zoo lang er jongens zijn, diic met
Winnetou en Old-Shatterhand kunnen meeleven!'
Rebus
In de tweede regel achteraan moet staan: p w en.
199: