dit
dal
VAN
en
G. K. A. NONHEBEL
Apotheker te Middelburg
Een niet aanlokkelijk
menu en een
slotwoord over vetzucht
Mijn vorig artikel beëindigde ik met de woorden:
„Alles hangt af van de totale hoeveelheid. Zoo
dronk een dame des morgens altijd een kop ge
wone koffie, bereid uit een kleine lepel koffie-
cxtract en kokende melk. Men raadde haar aan
te nemen „koffie-Hag" als zijnde geheel gevaar
loos voor haar hart. Zij verving dus haar kopje
koffie, dat veel te slap naar haar ziin was, door
een flinke sterke kop koffie „Hag". Hoewel nu
koffie „Hag" ongeveer 0.11 coffeime bevat en
gewone koffie 1.1 dus tienmaal meer, bevatte
haar sterke kop Hag wel vijfmaal meer coffeime,
die haar dan ook niet best bekwam. Wil men
een zeer op koffie gelijkend praeparaat drinken,
dat geen coffeine bevat, koop dan een bus: Instant
Possum, oen stof door roosting van graanvruchten
verkregen, die natuurlijk geen coffeime kan bevat
ten en welke drank voor wie geen koffie mogen
drinken, een werkelijke vervulling is voor hun
gemis.
Nu zouden we, dit alles nagaande, allicht de
vraag op de lippen nemen: „Worden dan vetzuch-
tige menschen maar aldoor dikker?" We zouden
tot de verzuchting komen: „Quo Vadns?" (Waar
gaat dat heen?). De zorgzame natuur echter stelt
ook hier haar grenzen, daar een dikker wordend
mensch hij het maken van iedere beweging ook
weer meer arbeid vergt van het lichaam, waar
voor dan ook weer het vetdepót zal moeten worden
aangesproken. Zeer dikwijls wijst vetzucht op het
onvoldoende functioneeren der Schildklier of ook
wel van de Hypophysis en zal in sommige geval-
Jen de arts door het toedienen van zg. orgaan-
praeparaten verbetering zien aan te brongen Irt
de wanverhouding, die er bestaat, tusschen het
opnemen en het verbruik der calorieën.
Bij te overvloedig genot van meelspijs en zoe
tigheid is de vetzucht nog al gelijkmatig over het
lichaam verdeeld, maar te veel gebruik van vet
verdikt alleen huik* en lendenen, terwijl een alco
holicus zijn lichaam ontsiert door een opgeblazen
dik gezicht, een in liet oog loopende hangbuik
en spil lebeenen.
Mannen verkrijgen bij vetzucht dikwijls zoo n
„harmonica"-nek (met rimpels) en vrouwen ver-
toonen vaak neiging tot (excuseer me) dikke
beenen.
Vetzuchtigen zijn gauw geneigd „op eigen
houtje" een vermageringskuur te ondernemen, wat
zoo ongeveer gelijk staat met een poging tot zelf
moord vooral bij personen, die een zwak hart be
zitten, aan chronische bronchitis lijden of en dit
bovenal aan tuberculose. Als de moeder nu een
maal behoort tot die vrouwen, die een bijzonder
versterkte fiets noodig hebben om geen gevaar te
loopen, dat het frame ineen zakt, dan kunnen we
toch immers niet verwachten, dat haar dochters
bij de huidige „mode-apriet-vorm" zich volkomen
gezond zullen gevoelen. Het is hoogst onverant
woordelijk om vetzuchtigen raad te geven. Suiker
en alcohol leveren geen bouwstoffen voor ons
lichaam en kunnen dus wel gemeden of spaar
zaam worden gebruikt. Vele voedingsstoffen ech
ter bevatten de zoo noodzakelijke Vitaminen en het
is uiterst moeilijk uit te maken, hoe men dan dat
.tekort aan Vitaminen moet dekken.
Patiënten, die een vermageringskuur ondergaan,
leggen altijd een giroote belangstelling aan den
dag voor een „personen-weegschaal". Zij vergeten
echter wel eens bij het wegen om zich geheel een
der te kleedcn en ook, dat do mensch een hoeveel-
hid waardelooze stofwissclingsprodukten tijdelijk
met zicli voert, die ook een belangrijk gewicht
kunnen vertegenwoordigen. Ook hier geldt zeker:
„Haastige spoed is zelden goed". Een pond per
week afnemen (later minder) wordt algemeen als
geoorloofd aangenomen. Sjort is voor overigens
normale menschen aan te bevelen. Wat massage
betreft, zoo treedt hierbij volgens Dr Löbel meer
vermagering op van den masseur. De beste be
handeling is vetzucht te voorkomen en te letten
op de dieren des velds. Zaagt ge ooit een eek
hoorntje, dat te dik was om in een hoorn te klim
men of een vos, die waggelend naar een kippen
ren liep om eens zijn slag te slaan? Voor het
aanlokkelijke menu is heden helaas geen plaats
meer.
Tragische spelingen der
natuur
[(MONSTRA)
Laatst heeft een circusgezelsohap een rondreis
door ons land gemaakt, dat geheel uit „dwergen"
bestond, en van een goheclc „dwefgenstad" met
kleine huisjes, tafeltjes, bedjes enz. voorzien was.
Mag men de geruchten gelooven, dan heeft deze
dwergen-maatschappij zeer veel bekijks gehad. Wij
>vreezen in dit opzicht het ergste: er is nog zoo
veel barbarij in onze „beschaafde" wereld: hoevele
elegante dames, die als vrouw beter moesten
iwetcn, zullen deze kleine menschen met hun
„stadje" „lief", „aardig" en „beeldig", ja „snoe
perig" gevonden hebben, en hoeveel anderen zal
dit tragisch kijkspel oprecht hebben vermaakt.
Men zal in bepaalde kringen misschien tegen
werpen: „Dat is allemaal goed en wel, maar is
Diet niet belachelijk overdreven, hier van tragisch
te spreken? Deze kleine menschen, anders ver-
schoppclingen in de maatschappij, verdienen nu
op een eerlijke wijze hun brood, en ze voelen
Eichzèlf heelemaól niet tragisch!''
Over deze „eerlijke wijze Aan broodverdienen"
Rullen we nu maar zwijgen. Moesten we onze
grieven en bezwaren tegen het circus hier uiteen
zetten, we hadden het halve Zondagsblad noodig.
Gelukkig is een dergelijke uiteenzetting totaal
overbodig.
Elisabeth Knrclitlin.
Andere staat het met de tragiek van het geval.
Al zouden deze dwergen hun geval zelf niet tra
gisch nemen in een fijnvoelend normaal mensch
is hun geval tragisch desniettemin, en zij zullen
het onzedelijk vinden, hun medemensehen als
rariteiten voor geld te gaan zien, als waren het
poppen uit een panopticum.
Intussohcn zijn dwergmcnschen slechts vrij vaak
voorkomende en lichtere gevallen uit het gebied
der „zijsprongen", die de natuur soms maakt, en
die de wetenschap met den naam monstra aan
duidt. Wie Victor Hugo's zeer romantische roman
„L'Homme qui rit", „De man die lacht" gelezen
heeft, herinnert zich levendig de daarin aange
duide middelen welke men eeuwen geleden aan
wendde tot liet verkrijgen der zgn. narren.
De roman vangt aan niet de lugubere beschrij
ving van drie gehangenen, die in een ongure nacht
aan galgen hangen te bengelenDit, meer op
de zenuwen dan op de goede smaak tier lezers
berekende begin typeert liet geheele hoek, dat voor
ons in hoofdzaak nog slechts een historische
waarde heeft.
Doch 't is de waarheid; bewust en met bedoe
ling misvormde men vroeger kleine kinderen, en
verkocht ze aan de hoven voor veel geld, wan
neer ze volwassen waren en de anderscheiden
bewerkingen met „succes" waren bekroond. Merk
waardig is het, dat deze beklagenswaardige schep
selen, hij bun lichamelijke misvormingen, soms
een uiterst heldere en slagvaardige geest hadden,
waarmee zij het hof vermaakten. Men vergaf hen
alles, en zeker waren er onder die hofnarren plie-
nomcnaal scherpzinnige en drieste hekelaars van
hun eigen omgeving en tijd. I)at er ook menschen
onder waren, wier verstandelijke vermogens zeer
onder hun „opleiding" geleden hadden, spreekt
van zelf.
De huidige natuurwetenschap heeft ontdekt, dat
vele misvormingen voorkomen door wegneming,
beïnvloeding of ziekte van sommige klieren. Het
is bekend, dat «le gesteldheid van onze klieren
ook van grooton invloed is op ons temperament.
Reeds de oude Grieksche arts Hippok'a'.es (460
377 v. C.) onderscheidde de volgende temperamen
ten, die hij afleidde uit bet overwegen van een der
.jbloedsappen":
Sterke T. Zwakke T.
•Snelle T. Cholerisch Sanguinisch
Langzame T. Melancholisch Phlegmatisch
Hot sanguinische (levendige) temperament werd
volgens Hippok rat es beheerscht door het bloed
(sanguis); sanguinici zijn derhalve stemmiings-
mcnschon. Het phlegmatische (koudbloedige,
trage) werd beheerscht door het slijm (phlegma).
Het cholerische (heftige) temperament door de
gele of witte gal (cholé); het melancholische
(dwepende, hypochondrische, actief-idealistische).
'door de zwarte gal (melancholia)'. Deze onder
scheidingen worden nóg vaak gebruikt, al vol
staan ze reeds langs niet meer; doch ze geven
eenig, makkelijk, houvast.
Dooh dit terzijde.
Tegenover de dwergvormen kan men de reus-
vormen stellen, immers: een zeer hooge lengte van
Diet lichaam is ook een afwijking. Bij planten
heeft men waargenomen, dat ook door beïnvloe
ding van de zaadkiemen misvormingen kunnen
ontstaan; tot dit doel werden bepaalde stralen
op de plantkiem gericht, die tot belangrijke ver
groeiingen leidden.
Talloos zijn de vormen, waarin deze .monstra"
voorkomen; rijk is de scala, die van geringe af
wijkingen als het ontbreken van baardgroei bij
den man en lichte begroeiing der bovenlip bij de
vrouw, loopt tot werkelijk monstrueuse afwijkin
gen, waarvan do geschiedenis ons vertelt. Enkele
grootere en kleinere afwijkingen willen we hier
vermelden.
In de 17de eeuw leefde in ons land een man,
wiens baard een ontembare groeikracht vertoonde.
Verre ervan, deze groeikracht tegon te gaan, was
hij er trotsdh op. Hij liet do haard den vrijen
„loop" met het gevolg, dat deze tot op den grond
hing. Echter ook in ónzen tijd bestaat nog een
dergelijke, alles behalve „baardelooze knaap", zoo
als de nevenstaande afbeelding ons doet zien.
Helaas is het ons niet gelukt ,te weten te komen
wie deze man is en waar hij woont, doch dat doet
er eigenlijk minder toe. De foto garandeert ons
zijn lijfelijk bestaan.
In de vorige eeuw was er in Mexico een dan
seres, Miss Julia Pastrana, die een volgroeide man
nenhaard bezat, lie ze als attractie in haar be-
Een dame met een baard.
roep benutte. Bovendien echter had zij in boven-
cn onderkaak een dubbele rij tanden en kiezen.
Dit belette haar spraak geenszins. Ze stierf in
I860.
Er 'bestaat een afbeelding van een Zwitsersche
vrouw uit de 17de eeuw, waaronder staat; „Dit
is de ware afbeelding van Elisabeth Knechtlin, de
doditer van een hoer, woonachtig bij Appenzell
in Zwitserland, geboren 1620, is 8 jaar gehuwd
geweest en in het 81ste jaar van haar leven nog
uitgeschilderd".
De vermaardste dwerg van den laatstcn lijd was
„Bobe", die eigenlijk Nicholas Ferry heette. Als
,jborelingsko" was hij 20 cM. groot en 9 ons zwaar.
Veertien maanden lang bestond zijn wieg in een
met wol beklcede klomp. Op zijn 12de jaar was hij
iets meer dan 60 cM. lang; 18 jaar oud bedroeg
zijn lengte ruim 80 cM. Hij huwde met een dwergin
en stierf reeds op zijn 23ste jaar aan verval van
krachten.
Berctslowsky was nog kleiner dan „Bebe", en op
zijn 22ste jaar 70 cM. lang.
Een merkwaardige afwijking vinden we bij de
franqaise Racine Orby: ze woog hij haar geboorte
80 decagram. Haar goring gewicht dankte ze niet
aan kleinheid, maar aan ongeëvenaarde mager
heid. Ze was op haar 17de jaar 1 M. 70 lang.
Het opvallende was, dat Racine allerminst door
gebrek aan voedsel of eetlust mager bleef: ze had
steeds honger! Haar moeder was niet bij machte
aan haar eetlust te voldoen, en derhalve bedelde
zij eiken dag bij de buren om brood, 's Nachts
stroopte ze de tuinen af en nuttigde daar rauwe
sla. kool, rapen en andere groente, die zij in
ongelooflijke hoeveelheden verslond. Toen ze stierf
Was haar gewicht slechts 12 K.G.!
Als het. grootste „wonderkind" van alle tijden
wordt ons de jongen Christian Heinrich Heineken
genoemd. Hij werd 6 Februari 1721 geboren en
vertegenwoordigt een buitengewoon geval van
vroegrijpheid. In zijn tien eerste levensmaanden
leerde hij volmaakt spreken. Op zijn 11e maand
kende het kind de vijf hoeken van Mozes zóó
goed, dat het alle daarop betrekking hebbende
188
Een moderne langhaard.
vragen uitmuntend beantwoorden kon. Na twee
maanden kende hij ook den inhoud der overige
bijbelboeken van net O. T., en na nog een maand
ook due van het N. T. Tusschen zijn 14e en 20e
maand onderichtte men hem in Algemeene Ge
schiedenis. 't Kind was op alle landkaarten der
wereld thuis. Het leerde ook latijn en verwierf
zich in enkele weken een woordenschat van 8000
woorden; dagelijks kwamen er 150 woorden bij.
Verder leerde liet de rechtswetenschap van den
toenmaligen tijd, de Deensche geschiedenis en de
genealogie der Europeesche vorstenhuizen. Toen
het 3 jaar oud was, kreeg het onderricht in kerk
geschiedenis en theologie; het kende 200 kerklie
deren uit 't hoofd, die het ook zingen kon. Het
Latijn sprak hij tamelijk goed. In het begin van
zijn vierde levensjaar begon Heineken zich te in
teresseeren voor de politieke geschiedenis van
Zweden, Rusland, Polen Hongarije, Spanje en
Engeland. Het Fransch leerde hij snel. Het kind
was lichamelijk echter zeer zwak, waardoor het
met het schrijven niet zoo best vlotten wilde. Het
werd gevoed met dunne melksoep; om te kunnen
kauwen was het te zwak. Op een audiëntie bij
clou koning fc Kopenhagen nam hij met een ge-
liecle rede afscheid.
In zijn vierde levensjaar begon hij' te tobben;
hij was telkens ziek. Maar, hoe zwakker hij werd,
hoe gevatter en werkzamer werd zijn geest. Hij
begon met nieuwe studiën en liet zich o.a. in de
astronomie inleiden. Op den 27sten Juni 1725
echter stierf hij, 4 jaren, 4 maanden en 21 dagen
oud. De kleine doode lag nog twee weken op zijn
mooist aangekleed in een praalkistje en werd
door duizenden bezocht. Dit was een lichamelijk
en een geestelijk „monstrum" bende.
De zonderlinge afbeelding van den man met de
lange, begroeide nek geeft een geheel ander
„monstrum" weer, waaromtrent een oud bericht
luidt: „Deze verbazingwekkende figuur is Ao. 17751
in liet koninkrijk Polen in de vorstelijke bossohen
aangetroffen. Zijn hals moet iy2 el lang zijn en
zijn lichaam, da't naakt was, is geheel met lange
Iharen begroeid. De man kan niet spreken, en
iluit alleen."
Inderdaad, verbazingwekkend is deze afbeelding
genoeg. Maar de 18de eeuwsche etsnaald is niet
zoo betrouwbaar als de 20ste eeuwsche foto (waar
mee men trouwens ook knoeien kan). De gedachte
komt vanzelf bij ons op, of hier niet iets over
dreven is. Maar al was 80 van de voorstelling
overdreven, dan was het geval nog vreemd genoeg.
Ja, wonderlijke èn tragische lichaamsafwijkingen
heeft de geschiedenis aan te wijzen...
VAN\^Jy
e man werd in 1in de bosschen
torst Barodinszi aangetroffen
14 Juni.
Wat verrukkelijk toch dat 't nu zoo volop
zomer is! De heele middag zitten wc in de tuin,
tenminste, als Nel en ik met het werk klaar zijn.
Moeder zet de thee 's middags klaar in tie tuin,
onder de beuk, en wij sleepen er ons naaiwerk
lieen. Ik ben toch zoo'n liefhebber van de zon,
's winters leef ik maar half! „Hab" Sonne Lm
Herzen", zegt Douwe dan wijsgeerig. Jawel, maar
't is heel wat gemakkelijker om 't zonnetje in je
hart te laten schijnen, als 't buiten óók schijnt!
We leven nu thuis in spanning, want Douwe is
midden in z'n examen. Straks, om vijf uur, gaan
Nel en ik naar de uitslag hooren. Douwe wil het
absoluut niet hebben, hij heeft ons met de vree-
selijkste dingen bedreigd, als we het zouden wa
gen om om vijf uur bij 't Gymi te staan! Maar
natuurlijk gaan we, we willen het schoone gezicht
niet missen om Douwe glorieus op de stoep te zien
verschijnen. Wat denkt hij wel! Hij hoeft zich
voor zijn zusters heusoh niet te schamen, die
kwast! En hij moest dankbaar rijn voor zoo\eel
belangstelling.
15 Juni.
Douwe is geslaagd! Niemand had het trouwens
in de rs verwacht, maar daarom, we zaten toch
even goed in spanning.
Nel en ik stonden om half vijf al bij 't Gym
te wachten. Jaap kon niet mee, die moest juist
naar Amsterdam, 't Is een geestig gezicht, om
de uitslag \an zoo'n examen te zien! Er stonden
zooveel menschen te wachten, en allemaal beenden
ze maar heen en weer. Nel en ik werden er op 't
laatst ook door aangetast!
Iedere keer verscheen er weer een gelukkige of
ongelukkige op de-stoep. De ongelukkigen maken
maar gauw dat ze wegkomen, als schimmetjes
glijden ze tusschen de menschen door! Ik kan
zooiets beter mee\oelen dan Nel, want twee jaar
geledon zat ik in 't zelfde schuitje, toen ik voor
mijn Mulo zakte! En Nel is nog nooit gezakt voor
'n examen, ze is akelig knap.
Toen Douwe eindelijk op de stoep verscheen,
keek hij zóó doodgewoon, dat de schrik mij even
om 't hart sloeg. Ik kneep Nel van angst in haar
arm, en holde naar hem toe. „Enhijgde ik.
„In orde", zei hij ijskoud, „doe niet zoo onwijs,
Pit". Ja, dat heb je er nu van. als je je zuster
liefde ten toon spreidt! Enfin, we zijn met ons
drieën naar huis getogen, en jubelden uit de verte
al tegen Vader en Moeder, die op de wacht ston
den. Zo waren natuurlijk verrukt, vooral Vader.
Douwe springt door het huis als een kalf, een
heel verschil met de laatste weken! Toen hoorde
en zag je haast niets van hem. Maar nu is hij
weer de oude praatjesmaker, en hij loopt ons heel
de dag in de weg. We hebben hem een heele tijd
thuis, want in October gaat hij pas weer aan de
gang, dan beginnen de colleges.
„Ik word oud," zuchtte Vader, „mijn jongste
zoon straks al student! En 't lijkt me pas geleden
dat ik zelf de hulp-acte haalde. Weet je 't nog,
Moeder?"
„En of!", glunderde Moeder, ,,'s avonds liep ik
je stiekum tegemoet naar 't stoomtrammet je, want
ze mochten toen thuis nog niet weten dat we 't
met elkaar eens waren, weet je 't nog? Ik droeg
oen blauw en wit geruite rok waarvan 't bezem-
band was losgetornd, en toen ik hard naar je toe
wou loopen struikelde ik er. over!"
„Net iets voor een vrouw," zei Douwe wijs, „om
na veertig jaar nog te weten wat ze droeg! er-
beeld je, dat ik over veertig jaar nog zou weten,
dat ik eindexamen deed in een blauw overhemd!"
De chronische zieke
Hij ligt voor 't open vensterraam
In 't vroege voorjaar als de tulpen bloeien.
Als ongemerkt de jonge dagen groeien
En in de ijle lucht de leeuw'rik zingende blijft
staan.
1-Iij ziet zijn jonge jaren benengaan.
Hij weet: zijn krachten zullen nimmer kecren
En 't hunk'rend hart zal steeds vergeefs begeeren.„
Toch kijkt hij met een stillen lach het leven aan.
't Olde peerd
EDUARD VAN EMPE
Schonkig, bonkig, olde peerd,
veur de vilder weinig weerd,
mot 'e trekken lange dagen
zwaore, steenbevrachte wagen.
Bie'j 'et la'jen van de stcne,
nauwliks röste veur de bene,
steet 'e dof en dood te kieken,
zol 't een laevend liek haost lieken.
Mot 'e gaon, dan kletst de zwöppe,
vat 'em fel de hoet en löppe,
't schonkig, bonkig, olde j>eerd,
veur de vilder weinig weerd.
En zo trekt 'e lange dagen
zwaor met sfcene 'ela'jen wagen,
röst 'e in ai-men, kalen stal.,
tut de slachter 'em nemimen zal.
(Uit: Dr. J. WATERINK „Bij ons
het land der Saksers").
(Uitgave Gebr. Zomer Keunin,
U.M., Wagcningen.)
JAAP KROONENBURG.
HET TESTAMENT OP DE GRAM0F00N-
PLAAT
De laatste wil van den met aardsche goederen
nogal gezagenden prof. Mersnick, die sinds vele
jaren teruggetrokken leefde en zijn levensavond
doorbracht in een schilderachtig gelegen villa in
Heyst aan Zee, heeft heel wat teweeggebracht.
Reeds bij zijn leven, toen hij een voorgevoel had,
dat zijn dagen geteld waren, riep hij al zijn erf-
gerechte verwanten te zarnen en hield aan een
maaltijd een rede, warin hij een betoog over den
filosoof Epicurus opzette, dien hij steeds als zijn
leermeester in de dingen des levens had be
schouwd en kwam toen tot het punt, dat de erf
genamen het meest interesseerde. „Ze hebben mei
voor een rijk man gehouden. Tot mijn spijt moet
ik nu vaststellen, dat dit niet meer het geval is.
Ik heb een groot deel van mijn vermogen ge
bruikt en jullie zult dan ook in je verwachting
veel te erven bitter teleurgesteld worden. Ik heb
uitgerekend, dat wat ik bezit nog net voldoende is
om eenige schulden af te doen, de begrafeniskos
ten te betalen en om mijn oude huishoudster eri
mijn knecht een behoorlijken ouden dag te verze
keren. Aan mijn huishoudster heb ik ook mijn
villa vermaakt. Ze heeft de laatste dertig jaar
trouw voor me gezorgd en verdient wel, dat ik nu
voor haar zorg. Toch zal ik jullie ook nog wat
kunnen vermaken en wel dat, wat mij het liefste
was: mijn bibliotheek."
De professor bezat een biblotheek van 3000
deelen louter wetenschappelijke werken, inte
ressant voor een vakman, maar vrij vervelend
voor ieder ander. De verwanten van professor
zijn kooplieden, een oude jongejuffrouw en twee
neven, die sport als eenig levensdoel beschouwen.
Men kan zich denken met welk een gezicht deze
menschen de niedcdeeling, dat de millioenen-
erfenis alleen uit boeken zou bestaan, hebben op
genomen. Maar de professor deed net of hij van
de teleurstelling niets merkte.
Toen prof. Mersnick eenigen tijd later overleed,
wachtten den verwanten twee verrassingen. Hij
had verboden, dat er redevoeringen aan zijn graf
gehouden zouden worden. Zijn eigen grafrede had
hij zelf gemaakt en op twee gramofoonplaten laten
opnemen. De notaris had ze onder zijn berusting
en ze werden aan het graf afgedraaid. Ze bevatten
een soort vermaning aan de familieleden, een
korte verhandeling over Epicurus en ten slotte
aanwijzingen hoe de notaris de boeken, welke de
professor aan zijn verwanten afzonderlijk naliet,
moest verdeelen.
Deze verdeeling geschiedde onder voorzitter*
schap van den notaris, die ze aan de familie
leden overhandigde. De twee sportlievende neven
deden afstand van hun aandeel. De andere ver
wanten lieten hun boeken weghalen. Een hunner,
een heereboer, verkocht ze zonder er een oog in
geslagen te hebben, aan een tweedehandsch han
delaar in Brussel. De anderen namen ze mee
naar huis en daar wachtte hun de tweede verras
sing. Er bleken tusschen de bladzijden bankbiljet
ten geplakt te zitten. De oude jongejuffrouw vond
in haar boeken de som van 60.000 francs, een
koopman een bedrag van 80.000 francs. Men kan
zich wel de vertwijfeling voorstellen van de beide
neven en den heereboer, die zoo lichtvaardig van
hun boeken afstand hadden gedaan. (Vad.)
I u - - *s
i89: