dit dal VAN en G. K. A. NONHEBEL Apotheker te Middelburg Een niet aanlokkelijk menu en een slotwoord over vetzucht Mijn vorig artikel beëindigde ik met de woorden: „Alles hangt af van de totale hoeveelheid. Zoo dronk een dame des morgens altijd een kop ge wone koffie, bereid uit een kleine lepel koffie- cxtract en kokende melk. Men raadde haar aan te nemen „koffie-Hag" als zijnde geheel gevaar loos voor haar hart. Zij verving dus haar kopje koffie, dat veel te slap naar haar ziin was, door een flinke sterke kop koffie „Hag". Hoewel nu koffie „Hag" ongeveer 0.11 coffeime bevat en gewone koffie 1.1 dus tienmaal meer, bevatte haar sterke kop Hag wel vijfmaal meer coffeime, die haar dan ook niet best bekwam. Wil men een zeer op koffie gelijkend praeparaat drinken, dat geen coffeine bevat, koop dan een bus: Instant Possum, oen stof door roosting van graanvruchten verkregen, die natuurlijk geen coffeime kan bevat ten en welke drank voor wie geen koffie mogen drinken, een werkelijke vervulling is voor hun gemis. Nu zouden we, dit alles nagaande, allicht de vraag op de lippen nemen: „Worden dan vetzuch- tige menschen maar aldoor dikker?" We zouden tot de verzuchting komen: „Quo Vadns?" (Waar gaat dat heen?). De zorgzame natuur echter stelt ook hier haar grenzen, daar een dikker wordend mensch hij het maken van iedere beweging ook weer meer arbeid vergt van het lichaam, waar voor dan ook weer het vetdepót zal moeten worden aangesproken. Zeer dikwijls wijst vetzucht op het onvoldoende functioneeren der Schildklier of ook wel van de Hypophysis en zal in sommige geval- Jen de arts door het toedienen van zg. orgaan- praeparaten verbetering zien aan te brongen Irt de wanverhouding, die er bestaat, tusschen het opnemen en het verbruik der calorieën. Bij te overvloedig genot van meelspijs en zoe tigheid is de vetzucht nog al gelijkmatig over het lichaam verdeeld, maar te veel gebruik van vet verdikt alleen huik* en lendenen, terwijl een alco holicus zijn lichaam ontsiert door een opgeblazen dik gezicht, een in liet oog loopende hangbuik en spil lebeenen. Mannen verkrijgen bij vetzucht dikwijls zoo n „harmonica"-nek (met rimpels) en vrouwen ver- toonen vaak neiging tot (excuseer me) dikke beenen. Vetzuchtigen zijn gauw geneigd „op eigen houtje" een vermageringskuur te ondernemen, wat zoo ongeveer gelijk staat met een poging tot zelf moord vooral bij personen, die een zwak hart be zitten, aan chronische bronchitis lijden of en dit bovenal aan tuberculose. Als de moeder nu een maal behoort tot die vrouwen, die een bijzonder versterkte fiets noodig hebben om geen gevaar te loopen, dat het frame ineen zakt, dan kunnen we toch immers niet verwachten, dat haar dochters bij de huidige „mode-apriet-vorm" zich volkomen gezond zullen gevoelen. Het is hoogst onverant woordelijk om vetzuchtigen raad te geven. Suiker en alcohol leveren geen bouwstoffen voor ons lichaam en kunnen dus wel gemeden of spaar zaam worden gebruikt. Vele voedingsstoffen ech ter bevatten de zoo noodzakelijke Vitaminen en het is uiterst moeilijk uit te maken, hoe men dan dat .tekort aan Vitaminen moet dekken. Patiënten, die een vermageringskuur ondergaan, leggen altijd een giroote belangstelling aan den dag voor een „personen-weegschaal". Zij vergeten echter wel eens bij het wegen om zich geheel een der te kleedcn en ook, dat do mensch een hoeveel- hid waardelooze stofwissclingsprodukten tijdelijk met zicli voert, die ook een belangrijk gewicht kunnen vertegenwoordigen. Ook hier geldt zeker: „Haastige spoed is zelden goed". Een pond per week afnemen (later minder) wordt algemeen als geoorloofd aangenomen. Sjort is voor overigens normale menschen aan te bevelen. Wat massage betreft, zoo treedt hierbij volgens Dr Löbel meer vermagering op van den masseur. De beste be handeling is vetzucht te voorkomen en te letten op de dieren des velds. Zaagt ge ooit een eek hoorntje, dat te dik was om in een hoorn te klim men of een vos, die waggelend naar een kippen ren liep om eens zijn slag te slaan? Voor het aanlokkelijke menu is heden helaas geen plaats meer. Tragische spelingen der natuur [(MONSTRA) Laatst heeft een circusgezelsohap een rondreis door ons land gemaakt, dat geheel uit „dwergen" bestond, en van een goheclc „dwefgenstad" met kleine huisjes, tafeltjes, bedjes enz. voorzien was. Mag men de geruchten gelooven, dan heeft deze dwergen-maatschappij zeer veel bekijks gehad. Wij >vreezen in dit opzicht het ergste: er is nog zoo veel barbarij in onze „beschaafde" wereld: hoevele elegante dames, die als vrouw beter moesten iwetcn, zullen deze kleine menschen met hun „stadje" „lief", „aardig" en „beeldig", ja „snoe perig" gevonden hebben, en hoeveel anderen zal dit tragisch kijkspel oprecht hebben vermaakt. Men zal in bepaalde kringen misschien tegen werpen: „Dat is allemaal goed en wel, maar is Diet niet belachelijk overdreven, hier van tragisch te spreken? Deze kleine menschen, anders ver- schoppclingen in de maatschappij, verdienen nu op een eerlijke wijze hun brood, en ze voelen Eichzèlf heelemaól niet tragisch!'' Over deze „eerlijke wijze Aan broodverdienen" Rullen we nu maar zwijgen. Moesten we onze grieven en bezwaren tegen het circus hier uiteen zetten, we hadden het halve Zondagsblad noodig. Gelukkig is een dergelijke uiteenzetting totaal overbodig. Elisabeth Knrclitlin. Andere staat het met de tragiek van het geval. Al zouden deze dwergen hun geval zelf niet tra gisch nemen in een fijnvoelend normaal mensch is hun geval tragisch desniettemin, en zij zullen het onzedelijk vinden, hun medemensehen als rariteiten voor geld te gaan zien, als waren het poppen uit een panopticum. Intussohcn zijn dwergmcnschen slechts vrij vaak voorkomende en lichtere gevallen uit het gebied der „zijsprongen", die de natuur soms maakt, en die de wetenschap met den naam monstra aan duidt. Wie Victor Hugo's zeer romantische roman „L'Homme qui rit", „De man die lacht" gelezen heeft, herinnert zich levendig de daarin aange duide middelen welke men eeuwen geleden aan wendde tot liet verkrijgen der zgn. narren. De roman vangt aan niet de lugubere beschrij ving van drie gehangenen, die in een ongure nacht aan galgen hangen te bengelenDit, meer op de zenuwen dan op de goede smaak tier lezers berekende begin typeert liet geheele hoek, dat voor ons in hoofdzaak nog slechts een historische waarde heeft. Doch 't is de waarheid; bewust en met bedoe ling misvormde men vroeger kleine kinderen, en verkocht ze aan de hoven voor veel geld, wan neer ze volwassen waren en de anderscheiden bewerkingen met „succes" waren bekroond. Merk waardig is het, dat deze beklagenswaardige schep selen, hij bun lichamelijke misvormingen, soms een uiterst heldere en slagvaardige geest hadden, waarmee zij het hof vermaakten. Men vergaf hen alles, en zeker waren er onder die hofnarren plie- nomcnaal scherpzinnige en drieste hekelaars van hun eigen omgeving en tijd. I)at er ook menschen onder waren, wier verstandelijke vermogens zeer onder hun „opleiding" geleden hadden, spreekt van zelf. De huidige natuurwetenschap heeft ontdekt, dat vele misvormingen voorkomen door wegneming, beïnvloeding of ziekte van sommige klieren. Het is bekend, dat «le gesteldheid van onze klieren ook van grooton invloed is op ons temperament. Reeds de oude Grieksche arts Hippok'a'.es (460 377 v. C.) onderscheidde de volgende temperamen ten, die hij afleidde uit bet overwegen van een der .jbloedsappen": Sterke T. Zwakke T. •Snelle T. Cholerisch Sanguinisch Langzame T. Melancholisch Phlegmatisch Hot sanguinische (levendige) temperament werd volgens Hippok rat es beheerscht door het bloed (sanguis); sanguinici zijn derhalve stemmiings- mcnschon. Het phlegmatische (koudbloedige, trage) werd beheerscht door het slijm (phlegma). Het cholerische (heftige) temperament door de gele of witte gal (cholé); het melancholische (dwepende, hypochondrische, actief-idealistische). 'door de zwarte gal (melancholia)'. Deze onder scheidingen worden nóg vaak gebruikt, al vol staan ze reeds langs niet meer; doch ze geven eenig, makkelijk, houvast. Dooh dit terzijde. Tegenover de dwergvormen kan men de reus- vormen stellen, immers: een zeer hooge lengte van Diet lichaam is ook een afwijking. Bij planten heeft men waargenomen, dat ook door beïnvloe ding van de zaadkiemen misvormingen kunnen ontstaan; tot dit doel werden bepaalde stralen op de plantkiem gericht, die tot belangrijke ver groeiingen leidden. Talloos zijn de vormen, waarin deze .monstra" voorkomen; rijk is de scala, die van geringe af wijkingen als het ontbreken van baardgroei bij den man en lichte begroeiing der bovenlip bij de vrouw, loopt tot werkelijk monstrueuse afwijkin gen, waarvan do geschiedenis ons vertelt. Enkele grootere en kleinere afwijkingen willen we hier vermelden. In de 17de eeuw leefde in ons land een man, wiens baard een ontembare groeikracht vertoonde. Verre ervan, deze groeikracht tegon te gaan, was hij er trotsdh op. Hij liet do haard den vrijen „loop" met het gevolg, dat deze tot op den grond hing. Echter ook in ónzen tijd bestaat nog een dergelijke, alles behalve „baardelooze knaap", zoo als de nevenstaande afbeelding ons doet zien. Helaas is het ons niet gelukt ,te weten te komen wie deze man is en waar hij woont, doch dat doet er eigenlijk minder toe. De foto garandeert ons zijn lijfelijk bestaan. In de vorige eeuw was er in Mexico een dan seres, Miss Julia Pastrana, die een volgroeide man nenhaard bezat, lie ze als attractie in haar be- Een dame met een baard. roep benutte. Bovendien echter had zij in boven- cn onderkaak een dubbele rij tanden en kiezen. Dit belette haar spraak geenszins. Ze stierf in I860. Er 'bestaat een afbeelding van een Zwitsersche vrouw uit de 17de eeuw, waaronder staat; „Dit is de ware afbeelding van Elisabeth Knechtlin, de doditer van een hoer, woonachtig bij Appenzell in Zwitserland, geboren 1620, is 8 jaar gehuwd geweest en in het 81ste jaar van haar leven nog uitgeschilderd". De vermaardste dwerg van den laatstcn lijd was „Bobe", die eigenlijk Nicholas Ferry heette. Als ,jborelingsko" was hij 20 cM. groot en 9 ons zwaar. Veertien maanden lang bestond zijn wieg in een met wol beklcede klomp. Op zijn 12de jaar was hij iets meer dan 60 cM. lang; 18 jaar oud bedroeg zijn lengte ruim 80 cM. Hij huwde met een dwergin en stierf reeds op zijn 23ste jaar aan verval van krachten. Berctslowsky was nog kleiner dan „Bebe", en op zijn 22ste jaar 70 cM. lang. Een merkwaardige afwijking vinden we bij de franqaise Racine Orby: ze woog hij haar geboorte 80 decagram. Haar goring gewicht dankte ze niet aan kleinheid, maar aan ongeëvenaarde mager heid. Ze was op haar 17de jaar 1 M. 70 lang. Het opvallende was, dat Racine allerminst door gebrek aan voedsel of eetlust mager bleef: ze had steeds honger! Haar moeder was niet bij machte aan haar eetlust te voldoen, en derhalve bedelde zij eiken dag bij de buren om brood, 's Nachts stroopte ze de tuinen af en nuttigde daar rauwe sla. kool, rapen en andere groente, die zij in ongelooflijke hoeveelheden verslond. Toen ze stierf Was haar gewicht slechts 12 K.G.! Als het. grootste „wonderkind" van alle tijden wordt ons de jongen Christian Heinrich Heineken genoemd. Hij werd 6 Februari 1721 geboren en vertegenwoordigt een buitengewoon geval van vroegrijpheid. In zijn tien eerste levensmaanden leerde hij volmaakt spreken. Op zijn 11e maand kende het kind de vijf hoeken van Mozes zóó goed, dat het alle daarop betrekking hebbende 188 Een moderne langhaard. vragen uitmuntend beantwoorden kon. Na twee maanden kende hij ook den inhoud der overige bijbelboeken van net O. T., en na nog een maand ook due van het N. T. Tusschen zijn 14e en 20e maand onderichtte men hem in Algemeene Ge schiedenis. 't Kind was op alle landkaarten der wereld thuis. Het leerde ook latijn en verwierf zich in enkele weken een woordenschat van 8000 woorden; dagelijks kwamen er 150 woorden bij. Verder leerde liet de rechtswetenschap van den toenmaligen tijd, de Deensche geschiedenis en de genealogie der Europeesche vorstenhuizen. Toen het 3 jaar oud was, kreeg het onderricht in kerk geschiedenis en theologie; het kende 200 kerklie deren uit 't hoofd, die het ook zingen kon. Het Latijn sprak hij tamelijk goed. In het begin van zijn vierde levensjaar begon Heineken zich te in teresseeren voor de politieke geschiedenis van Zweden, Rusland, Polen Hongarije, Spanje en Engeland. Het Fransch leerde hij snel. Het kind was lichamelijk echter zeer zwak, waardoor het met het schrijven niet zoo best vlotten wilde. Het werd gevoed met dunne melksoep; om te kunnen kauwen was het te zwak. Op een audiëntie bij clou koning fc Kopenhagen nam hij met een ge- liecle rede afscheid. In zijn vierde levensjaar begon hij' te tobben; hij was telkens ziek. Maar, hoe zwakker hij werd, hoe gevatter en werkzamer werd zijn geest. Hij begon met nieuwe studiën en liet zich o.a. in de astronomie inleiden. Op den 27sten Juni 1725 echter stierf hij, 4 jaren, 4 maanden en 21 dagen oud. De kleine doode lag nog twee weken op zijn mooist aangekleed in een praalkistje en werd door duizenden bezocht. Dit was een lichamelijk en een geestelijk „monstrum" bende. De zonderlinge afbeelding van den man met de lange, begroeide nek geeft een geheel ander „monstrum" weer, waaromtrent een oud bericht luidt: „Deze verbazingwekkende figuur is Ao. 17751 in liet koninkrijk Polen in de vorstelijke bossohen aangetroffen. Zijn hals moet iy2 el lang zijn en zijn lichaam, da't naakt was, is geheel met lange Iharen begroeid. De man kan niet spreken, en iluit alleen." Inderdaad, verbazingwekkend is deze afbeelding genoeg. Maar de 18de eeuwsche etsnaald is niet zoo betrouwbaar als de 20ste eeuwsche foto (waar mee men trouwens ook knoeien kan). De gedachte komt vanzelf bij ons op, of hier niet iets over dreven is. Maar al was 80 van de voorstelling overdreven, dan was het geval nog vreemd genoeg. Ja, wonderlijke èn tragische lichaamsafwijkingen heeft de geschiedenis aan te wijzen... VAN\^Jy e man werd in 1in de bosschen torst Barodinszi aangetroffen 14 Juni. Wat verrukkelijk toch dat 't nu zoo volop zomer is! De heele middag zitten wc in de tuin, tenminste, als Nel en ik met het werk klaar zijn. Moeder zet de thee 's middags klaar in tie tuin, onder de beuk, en wij sleepen er ons naaiwerk lieen. Ik ben toch zoo'n liefhebber van de zon, 's winters leef ik maar half! „Hab" Sonne Lm Herzen", zegt Douwe dan wijsgeerig. Jawel, maar 't is heel wat gemakkelijker om 't zonnetje in je hart te laten schijnen, als 't buiten óók schijnt! We leven nu thuis in spanning, want Douwe is midden in z'n examen. Straks, om vijf uur, gaan Nel en ik naar de uitslag hooren. Douwe wil het absoluut niet hebben, hij heeft ons met de vree- selijkste dingen bedreigd, als we het zouden wa gen om om vijf uur bij 't Gymi te staan! Maar natuurlijk gaan we, we willen het schoone gezicht niet missen om Douwe glorieus op de stoep te zien verschijnen. Wat denkt hij wel! Hij hoeft zich voor zijn zusters heusoh niet te schamen, die kwast! En hij moest dankbaar rijn voor zoo\eel belangstelling. 15 Juni. Douwe is geslaagd! Niemand had het trouwens in de rs verwacht, maar daarom, we zaten toch even goed in spanning. Nel en ik stonden om half vijf al bij 't Gym te wachten. Jaap kon niet mee, die moest juist naar Amsterdam, 't Is een geestig gezicht, om de uitslag \an zoo'n examen te zien! Er stonden zooveel menschen te wachten, en allemaal beenden ze maar heen en weer. Nel en ik werden er op 't laatst ook door aangetast! Iedere keer verscheen er weer een gelukkige of ongelukkige op de-stoep. De ongelukkigen maken maar gauw dat ze wegkomen, als schimmetjes glijden ze tusschen de menschen door! Ik kan zooiets beter mee\oelen dan Nel, want twee jaar geledon zat ik in 't zelfde schuitje, toen ik voor mijn Mulo zakte! En Nel is nog nooit gezakt voor 'n examen, ze is akelig knap. Toen Douwe eindelijk op de stoep verscheen, keek hij zóó doodgewoon, dat de schrik mij even om 't hart sloeg. Ik kneep Nel van angst in haar arm, en holde naar hem toe. „Enhijgde ik. „In orde", zei hij ijskoud, „doe niet zoo onwijs, Pit". Ja, dat heb je er nu van. als je je zuster liefde ten toon spreidt! Enfin, we zijn met ons drieën naar huis getogen, en jubelden uit de verte al tegen Vader en Moeder, die op de wacht ston den. Zo waren natuurlijk verrukt, vooral Vader. Douwe springt door het huis als een kalf, een heel verschil met de laatste weken! Toen hoorde en zag je haast niets van hem. Maar nu is hij weer de oude praatjesmaker, en hij loopt ons heel de dag in de weg. We hebben hem een heele tijd thuis, want in October gaat hij pas weer aan de gang, dan beginnen de colleges. „Ik word oud," zuchtte Vader, „mijn jongste zoon straks al student! En 't lijkt me pas geleden dat ik zelf de hulp-acte haalde. Weet je 't nog, Moeder?" „En of!", glunderde Moeder, ,,'s avonds liep ik je stiekum tegemoet naar 't stoomtrammet je, want ze mochten toen thuis nog niet weten dat we 't met elkaar eens waren, weet je 't nog? Ik droeg oen blauw en wit geruite rok waarvan 't bezem- band was losgetornd, en toen ik hard naar je toe wou loopen struikelde ik er. over!" „Net iets voor een vrouw," zei Douwe wijs, „om na veertig jaar nog te weten wat ze droeg! er- beeld je, dat ik over veertig jaar nog zou weten, dat ik eindexamen deed in een blauw overhemd!" De chronische zieke Hij ligt voor 't open vensterraam In 't vroege voorjaar als de tulpen bloeien. Als ongemerkt de jonge dagen groeien En in de ijle lucht de leeuw'rik zingende blijft staan. 1-Iij ziet zijn jonge jaren benengaan. Hij weet: zijn krachten zullen nimmer kecren En 't hunk'rend hart zal steeds vergeefs begeeren.„ Toch kijkt hij met een stillen lach het leven aan. 't Olde peerd EDUARD VAN EMPE Schonkig, bonkig, olde peerd, veur de vilder weinig weerd, mot 'e trekken lange dagen zwaore, steenbevrachte wagen. Bie'j 'et la'jen van de stcne, nauwliks röste veur de bene, steet 'e dof en dood te kieken, zol 't een laevend liek haost lieken. Mot 'e gaon, dan kletst de zwöppe, vat 'em fel de hoet en löppe, 't schonkig, bonkig, olde j>eerd, veur de vilder weinig weerd. En zo trekt 'e lange dagen zwaor met sfcene 'ela'jen wagen, röst 'e in ai-men, kalen stal., tut de slachter 'em nemimen zal. (Uit: Dr. J. WATERINK „Bij ons het land der Saksers"). (Uitgave Gebr. Zomer Keunin, U.M., Wagcningen.) JAAP KROONENBURG. HET TESTAMENT OP DE GRAM0F00N- PLAAT De laatste wil van den met aardsche goederen nogal gezagenden prof. Mersnick, die sinds vele jaren teruggetrokken leefde en zijn levensavond doorbracht in een schilderachtig gelegen villa in Heyst aan Zee, heeft heel wat teweeggebracht. Reeds bij zijn leven, toen hij een voorgevoel had, dat zijn dagen geteld waren, riep hij al zijn erf- gerechte verwanten te zarnen en hield aan een maaltijd een rede, warin hij een betoog over den filosoof Epicurus opzette, dien hij steeds als zijn leermeester in de dingen des levens had be schouwd en kwam toen tot het punt, dat de erf genamen het meest interesseerde. „Ze hebben mei voor een rijk man gehouden. Tot mijn spijt moet ik nu vaststellen, dat dit niet meer het geval is. Ik heb een groot deel van mijn vermogen ge bruikt en jullie zult dan ook in je verwachting veel te erven bitter teleurgesteld worden. Ik heb uitgerekend, dat wat ik bezit nog net voldoende is om eenige schulden af te doen, de begrafeniskos ten te betalen en om mijn oude huishoudster eri mijn knecht een behoorlijken ouden dag te verze keren. Aan mijn huishoudster heb ik ook mijn villa vermaakt. Ze heeft de laatste dertig jaar trouw voor me gezorgd en verdient wel, dat ik nu voor haar zorg. Toch zal ik jullie ook nog wat kunnen vermaken en wel dat, wat mij het liefste was: mijn bibliotheek." De professor bezat een biblotheek van 3000 deelen louter wetenschappelijke werken, inte ressant voor een vakman, maar vrij vervelend voor ieder ander. De verwanten van professor zijn kooplieden, een oude jongejuffrouw en twee neven, die sport als eenig levensdoel beschouwen. Men kan zich denken met welk een gezicht deze menschen de niedcdeeling, dat de millioenen- erfenis alleen uit boeken zou bestaan, hebben op genomen. Maar de professor deed net of hij van de teleurstelling niets merkte. Toen prof. Mersnick eenigen tijd later overleed, wachtten den verwanten twee verrassingen. Hij had verboden, dat er redevoeringen aan zijn graf gehouden zouden worden. Zijn eigen grafrede had hij zelf gemaakt en op twee gramofoonplaten laten opnemen. De notaris had ze onder zijn berusting en ze werden aan het graf afgedraaid. Ze bevatten een soort vermaning aan de familieleden, een korte verhandeling over Epicurus en ten slotte aanwijzingen hoe de notaris de boeken, welke de professor aan zijn verwanten afzonderlijk naliet, moest verdeelen. Deze verdeeling geschiedde onder voorzitter* schap van den notaris, die ze aan de familie leden overhandigde. De twee sportlievende neven deden afstand van hun aandeel. De andere ver wanten lieten hun boeken weghalen. Een hunner, een heereboer, verkocht ze zonder er een oog in geslagen te hebben, aan een tweedehandsch han delaar in Brussel. De anderen namen ze mee naar huis en daar wachtte hun de tweede verras sing. Er bleken tusschen de bladzijden bankbiljet ten geplakt te zitten. De oude jongejuffrouw vond in haar boeken de som van 60.000 francs, een koopman een bedrag van 80.000 francs. Men kan zich wel de vertwijfeling voorstellen van de beide neven en den heereboer, die zoo lichtvaardig van hun boeken afstand hadden gedaan. (Vad.) I u - - *s i89:

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1934 | | pagina 14