KLANKFILMEN
VRIJDAG 8 JUNI 1934 TWEEDE BLAD PAG. 5
In aansluiting op het artikel „Tien dagen in Sovjet-Rusland"dat men
elders in dit blad vindtgeven we hier nog een tweetal foto's. Hierboven:
de kamer in het buitenverblijf van Tsaar Nicolaas II te Detskoye Selo
(voorheen Tsarskoye Selo), waarin de Tsaar met de zijnen gevangen
genomen is. Het vertrek is in den toestand gelaten waarin het destijds
verkeerde.
„Wilt u alsjeblieft rechts houden
meneer?" Rotterdamsche Verkeers
la eek).
't Was gister voor Goeree en Overflakkee de groote dag: de Drinkwaterleiding werd door den Commissaris der Koningin plechtig geopend. Bovenstaande
foto werd genomen tijdens de rede van Z. Exc. Jhr. Van Karnebeek. Links ziet men een groep jongedames in Flakkeesche kleederdracht, sigaren en eere
wijn presenteerende. Op de eerste rij v. I. n. r. de heer Van Boeyen, lid van Gedep. StatenZ.Exc. Jhr. Van Karnebeek, Commissaris der Koningin, de heer
Heukels, lid van Ged. Staten. Staande de Voorzitter van het bestuur, de heer L. J. den Hollander, Burgemeester van Middelhamis-Sommelsdijk.
Het Uritski-plem, met links een gedeelte van het winterpaleis der Tsaren,
te Leningrad.
Een der drukste kruispunten: CoolsingelAert van Hesstraat te Rotterdam, waar anders nogal eens 'n chaos pleegt te heerschen, als toon
beeld van orde. Als de lessen in de „Verkeerslaeek" geleerd, nu ook maar in praktijk worden gebracht!
DE HEL VAN HET LEGIOEN
ONTVLUCHT
ii')
JDie meneer Van der Plas......!
„Was niet ^nders dan een vuile, gemeen©
ronselaar" vulde Hans mijn onuitgesproken
Vraag aan. „Een zielverkooper, een werver
Voor het Fransche Vreemdelingen-Legioen".
„Die man moest gebrandmerkt worden.
Wie weet, werkt hij ook nu nog. Er moet
tegen hem gewaarschuwd worden".
Hans schudde het hoofd
„Honderd tegen één" zei hij, „dat de kerel
i het geheel niet Van der Plas heet Hij zal
maar een Hollandsch- of Vlaamsch-klinken-
den naam "hebben aangenomenMaar ik
ga verder vertellen
Toen ik wakker werd in die voor mij ge-
eel vreemde omgeving begreep ik in het
eerst niets van heel dat geval. Ik stond op.
Ik wilde heengaan. Ik wilde naai' mijn hotel
terug.
Maar dat was mis.
Een soldaat trad mij in den weg. Of mis-
Bohen was het wel geen soldaat. In de op
gewondenheid, die zich van mij meester
maakte, zag en onderscheidde ik niet zoo
goed.
„Wat beteekent dat?" vroeg ik.
„Hier blijven", klonk het kort, bevelend.
»Je mag niet zonder verlof weg gaan".
„Ho, ho, ik ben een vrij man, een Neder
lander. Ik wil wel eens zien, wie mij ver
hinderen zal te gaan, wanneer ik dat wil"
Mijn tegenpartij kreeg hulp. Een officier
twam er bij.
Natuurlijk legde ik hem het geval uit
En ik zei, dat ik mijn beklag zou doen bi'
den Nederlandschen gezant.
De man schudde het hoofd.
„Geen beklag kan je baten", zei hij, „je
bent in dienst getreden van het Vreemde
lingen-Legioen
„Nu nog mooier", barste ik uit. „Ik haal
dat Legioen; ik spuw er op. Hoe zou ik dan
daarbij dienst kunnen nemen?"
De officier zei niets meer. Alleen haalde
ij een papier voor den dag, dat hij mil
lezen liet En daar stond het, dat ik. Kans,
mij verbonden had voor de som van vijf
honderd franc vijf jaren in het Legioen te
dienen.
„Zie je?" wees de officier mij aan. „Je
taatn staat er onder: geteekend heb je. Je
kent geheel vrijwillig legioenair geworden"
Het was zoo. Mijn handteekening onder
dat rampzalig vod papier viel niet te looche
Sen. Maar hoe was het mogelijk dat ik getee
kend had? Ik wist van niets.
Eensklaps ging mij een licht op: die vrien-
I Stond in ons blad van 4 Juni jl.
delijke meneer Van der Plas zou aan een en
ander niet vreemd zijn.
„Het is niet waar", riep ik uit woedend
om het bedrog waarvan ik een slachtoffer
geworden was. „Het is niet waar: ik heb
niet vrijwillig geteekend. Maar men heeft
mij doen drinken o, ik weet, wie dal
duivelsche plan heeft uitgevoerd en
daarna, toen ik van de geheele wereld niets
meer wist, moet dat teekenen zijn gebeurd...
Je reinste bedrog; een misdaad zonder weer
gaDie kerel van gisteren zal een ver
doovingsmiddel in den wijn gedaan hebben
„Peut être," zei de officier, „misschien is
het zoo gebeurd. Maar mon ami, het is nu
eenmaal gebeurd. En onherroepelijk is het
Er is niets aan te doen: legioenair ben je.
En als legioenair sta je onder militair bevel
Je moogt de kazerne niet verlaten, niet eer,
vóór je naar Marseille wordt getranspor
teerd."
De Marsaillaise fluitend, liet de officier mij
alleen staan. O, wat was dat een spottende
hoon voorm ij: le jour de gloire est arrivé
de dag der overwinning is aangebroken. Een
legioenair was ik, een slaaf van Frankrijk,
dat mij met ziel en lichaam voor de som van
vijfhonderd franc had gekochtDe dag
der overwinningHonderd, duizend maal
heb ik dien noodlottigen dag, die mij een
legioenair worden zag vervloekt. En dien
ronselaar heb ik
„Die Van der Plas, of hoe de man ook
heeten mag, is met een misdadiger op é£U
lijn to stellen," viel ik Hans in de rede
.Maar niet alleen hij is te veroordeelen
„Ik weet het", zei Hans. „Ik ben zijn
medeschuldige. Mijn lichtzinnigheid, mijn
erlangen naar een dikke „verdienste", mijn
goedgeloovigheid heeft mij in de handen var.
dien Belgischen zielverkooper doen vallen...
Gelooft u maar, dat ik mij allerminst schoon-
wasschen wil".
„Vertel dan maar verder", noodigde ik
hem uit...
Nog woest om wat ik laf en gemeen ver
raad noemde, kreeg ik het bevel, naar den
doktor te gaan. Ik moest gekeurd worden.
Frankrijk wilde weten, of ik wel geschikt
was voor de diensten, waartoe ik verkoren
Maar ik verzeker u: al had ik olifantspoo-
ten gehad en al zou ik zoo scheel gezien
hebben, d\t mijn oogen ieder aan ééén kant
van het hoofd hadden gestaan, dan nog zou
die militaire arts mij hebben goed gekeurd
Hij zag mij nauwelijks aan, toen ik daar,
geheel ontkleed natuurlijk, voor hem stond
Hij knikte alleen maar, en wenkte daarop
met de hand, dat ik gaan kon.
Wat zou die arts zijn stembanden ook
maar vermoeien om een ellendigen niete-
ling van een legioenair
Dienzelfden dag nog had net transport
plaats. Frankrijk had haast, om zijn Legioen
met het nieuw verworven bloed te verster
ken. Met zoo ongeveer tachtig anderen ging
ik op weg naar Marseille. Gedaan was het
met mijn vrijheid van beweging. Gehoor
zamen moest ik aan dat gehate „En mar-
che" dat mij nadien nog duizenden malen
in de ooren zou klinken.
Gelooft u maar nooit, dat er onder ons
transport een prettige, opgewekte stemming
heerschte. Ik stond als Hollander alléén;
gelukkig maar. De meesten echter waren
Duitsche mannen en jongens, stakkerds, die
óf ook waren geronseld óf door armoede en
ellende gedreven voor het Legioen hadden
geteekend. In het laatste geval was er tot
op zekere hoogte wel van vrijwillig teeke
nen sprake. Maar hoe al die ongelukkigen
die halfslachtige vrijheid hebben betreurd
Ik heb gevallen meegemaakt van een zelf
verminking, die walgingwekkend was. Al
les werd geprobeerd, om maar „ongeschik4
voor den dienst" te worden verklaard
Maar ik kam straks hierop nog wel nader
terug. Nu vertel ik van onze aankomst en
van ons verblijf in het Fort St. Jean.
Dat Saint Jean zou ik het best kunnen ver
gelijken met een Huis van Bewaring, waar
in de preventief-gevangenen worden opgeslo
ten. Met dit verschil dan, dat het hier de le
gioenairen zijn, die eenmaal de ophaal
brug gepasseerd alle hoop kunnen laten
varen.
Ons transport van tachtig „Blauwen"
werd met luide kreten door eenige honder
den Legioen-slachtoffers ontvangen. Want
die nieuwelingen brachten stellig uit de
bewoonde wereld wel enkele verrassingen
mee. Tabak en cigaretten bijvoorbeeld. Of
geld, waarvoor men in de fort-cantine wijn
koopen kon.
„Blauwen", zoo heeten de nieuwe legioe-
nairen. Men zou ook kunnen spreken van
„Onnoozelen". En ja, onnoozel en onwetend
zijn de nieuwelingen. Wat weten ze van het
Legioen en van hun toekomstige makkers?
Niets! En als ze al de eene of andere achter
docht opvatten, nu, het is alles nog tienmaal
erger dan ze vrcezen.
Al in de slaapzaal, waarheen wij gebracht
werden, begon het lieve leven.
Na ons van de al te opdringerige en vloe
kende en scheldende oudgedienden bevrijd
te hebben, probeerden we even te slapen. Tot
dit doel lagen er zoo maar op den grond
enkele tientallen stroozakken, harde zakken
onoogelijk en vies. „Sluit je oogen maar"
denk je dan, „en verbeeld je, dat je in een
luxueus-ingerichte hotelkamer te bed
ligt
Maar de meest stoute verbeelding is in
Saint Jean niet tegen de werkelijkheid be
stand. De werkelijkheid vormen de ontel
bare scharen wandluizen, die uit alle hoe
ken en naden te voorschijn komen, een wal
gelijk gedierte. Ik krijg nog een weëe smaak
in mijn mond, wanneer ik aan die eerst.-
ontmoeting met dezen Franschen plaag
idenk. De grootste en sterkste kereU kunnen
VOOR REIS EN SPORT
ƒ2650
CHIQUE COSTUUM,
NAAR MAAT
2 X passen
SCHONBERG'S
MAATKLEEDING
DEN HAAG, Witte de Withstraat 8 A
ROTTERDAMNoordblaak 65
zich tegen de aanvallen van dat ontuig niet
verweren. Machteloos staan zeZiet u
wandluizen zijn werkelijk wat de grande na
tion zich inbeeldt: onoverwinnelijk.
Terwijl ik daar zoo te vechten lag tegen
tien en twintig en méér van die Onoverwin-
nelijken merkte ik dat één van mijn lot-
genooten met moeite zijn tranen kon in
houden. Zoo dadelijk geloofde ik, zou hij we!
in een luid gejammer uitbarsten, alsof hij
een kind was.
Een kind? Maar deze „Blauwe" was niet
veel anders dan nog maar een kind. Een
jongen van even zestien jaar was het, die
op wie weet welke wijze in het Legioen te
recht was gekomen.
Ik heb mij van mijn stroozak laten af
rollen in mijn val, naar ik wil hopen
ettelijke van mijn aanvallers voor goed
onschadelijk makend, en ben naar den jon
gen toegegaan
Eddy heette hij, Eddy Pearson uit Liver-
van tachtig procent der legioenairen: licht
zin, lust naar avonturen.
Toen Eddy, weggeloopen van huis, na en
kele weken door Engeland, gezworven te
hebben, naar Frankrijk overstak, duurde het
niet lang, dat hij Jan Platzak weed En
wat schiet er in zoo'n geval andei's over
danteekenen, teekenen voor het Le
gioen. Het is, of de wervers en ronselaars
het ruiken aunnen, als iemand in benarde
omstandigheden verkeert. En dan doet een
meewarig gezicht en een enkel deelnemend
woord wonderen. Ja, in minder dan geen
tijd weten die menschenjagers geheel het
vertrouwen van hun slachtoffers te win
nen en, vóór ze het vermoeden, zijn ze al
geknipt.
't Was met Eddy ook zoo ongeveer ge
gaan als met mij. Alleen was er in zijn ge
val een groote moeilijkheid te overwinnen'
een legioenair moet degelijk en wel acht
tien jaar zijn; en hij was nog maar pas
zestien.
Maarwervers verkoopen hun goeden
raad niet duur. Uit pure menschlievendheid
gevau ze vüo*- iAder geval de pasmand© in
structies. En ook Eddv wist al heel spoe
dig, wat hem te doen stond.
„Hoe oud ben je?" werd hem gevraagd,
toen hij zijn handteekening onder het „koop
contract" plaatsen zou.
„Achttien jaar", zei Eddy, zonder blikken
of blozen.
Zijn ondervrager heek fcem met een half-
lachend gezicht aan. Hij begreep hoe hier
gelogen werd. Het antwoord .veertien jaar"
zou veel geloofwaardiger zijn geweest.
„Hoe oud ben je?" luidde voor de twee
de maal de vraag.
„Achttien jaar", kwam voor de tweede
maal het antwoord uit dat smalle kinder
gezicht.
Weer lachte de ondervrager. Toch wel een
kwieke jongen, oordeelde hij.
„Hoe oud?" vergewiste hij zich voor den
laatsten keer plichtmatig. Nooit mocht het
gezegd kunnen worden, dat een schrijver
van een werf-depot tegen de wettelijke
voorschriften gehandeld had.
„Achttien jaar", gaf Eddy weer te kennen.
En toen werd hem een pen in de hand
gegeven; en Eddy teekende
Wat de jongen deed, was zeker heel ver
keerd. Hij loog, hij bedroog. Maar ik zeg
u, dat zelfs de grootste idioot dadelijk had
kunnen zien, dat dit kind de vereischte
leeftijd nog niet had. Maar omdat het niet
noodig is, papieren te toonen, wanneer men
legioenair wordt, kunnen de grootste frau
des ongestraft plaats vinden. Het meeren-
deel van de legioenairen, die zoogenaamd
„vrijwillig" teekenen, geven dan ook een
valschen naam op. Ik heb in Algerië een
Dudtscher leeren kennnen, die tot den hoog-
sten adel behoorde. Mon te Carlo, ook al een
hel, was zijn verderf geworden. Nadat hij al
zijn schulden had betaald, bleef hem geen
sou meer over. Toenteekende ook hij;
toen verkocht hij zich voor 500 franc. En
het was een zekere Karl Heinz, die een
paar weken later naar Oran overstak
Ik had met den jongen Eddy een groot
medelijden. Natuurlijk. Hij mocht dan al
een domoor en ezel geweest zijn een kind
was hij nog. En dat kind zou binnen kor
ten tijd met een geweer o-> den schouder
cn met een gewicht van i goede dertig
kilo in zijn ransel veertig kilometer da.g-
marschen door de woestijn moeten afleggen.
'k Nam Eddy mee naar de cantine. omdat
ik behoefte had, hem op een of andere
manier te troosten. Maar dom was ik nu
eveneens: ik had geen ^ld!
Daar werd ik aangesproken door den een
of anderen opkooper. Misschien was het wel
een afgedankte legioenair, die het privile
gie bezat, vrij in en uit Saint Jean te gaan,
om zijn karig pensioen met de winst van
zijn handel te vermeerderen.
„Iets te verkoopen?" vroeg hij mij, tege
lijkertijd op de overjas wijzend, die ik droeg
Dat was een idee. In Afrika zou mij die
overjas van geen nut zijn. Trouwens, wan
neer ik eenmaal het legioenairspakjc droeg,
zou ik in bet eerste het beste garnizoen
"aarden genoc a- mijn T ".tu/ ge klee
dij van de hand te doen.
„Hoeveel?" vroeg ik.
„Vijfentwintig franc".
„Ik denk er niet aan. Weet je wat dia
jas mij gekost heeft?"
„Voor mijn part duizend franc of meer*
Maar in Afrika, in Sidi Bel-Abbas, zul ja
zeker nog geen tien franc krijgen. Die Jo
den ginds betalen schandeprijzen voor dQ
afgedragen kleeren".
„Mijn jas is nog lang niet afgedragen. Eit
vijfentwintig franc noem ik ook een scliaa-
deprijs".
„Dan doe ik er nog vijf bij".
„Dertig dus? Voor nog geen vijftig frand
verkoop ik mijn jas"
„Wees wijs", deed de opkooper heel ver
trouwelijk. „Al is mijn bod laag ik geef
je toch nog een prijs dien je nergens an
dere bedingen kunt. En met mijn dertig
franc kun je hier in de cantine van alles
koopen: tabak, cigaretten, wijn, chocolade"*
Ik bedacht, dat ik zonder geld niet één;
van al die kostbaarheden zou kunnen ver
krijgen. EnEddy moest worden ce-
troost
„Goed dan", zei ik. „Ik wil je mijn jas
verkoopen. Maar voor veertig Iranc. Geen
centime minder."
Na nog eenig heen en weer gepraat ont
ving ik veertig franc en stond ik mijn jas af*
Nu kon ik wat voor Eddy koopen. En ik
kocht chocolade en wat gebak
De jongen smulde. Even vergat hij al zijn
Maar deze smulpartij werd onderbroken
door de tusschenkomst van een gegradueer
den legioenair een kerel met een van over
matig wijngebruik paarsch gezicht, en er
gerlijk ruw in zijn optreden. Ieder woord,
ieder bevel ging van een vloek vergezeld.
En deze man had het recht ons te bevelen.
We moesten allen terstond dc eantino
verlaten en aardappels gaan schillen. U zult
zeggen, dat dit niet heel erg was. Neen, op
zich zelf was dit niet erg. Maar weet u: do
meesten van ons hadden geen mes, en schil
eens zonder mes.
We hebben ons echter kunnen behelpen.
Een lepel dient niet alleen voor de soep
maar met den staart kun je, na een beetje
oefening de hardste aardappels van haar
schil ontdoen.
Maar wee hen, die niet schillen kon. Er
waren een paar, die zeggen durfden, dat za
onmogelijk den gevraagden arbeid zonder
mes konden volbrengen. „Eerst een mes
dan gaan we schillen", eischton ze.
Maar dat was toch belachelijk. Een legioo-
nair, die eischen durfde stellen.
Voor hun verzet, voor hun insubordination
eerden de ongelukkigen met niet minder
dan vijf dagen cachot bestraft. In den to
rn van Saint Jean werden ze opgesloten,
aar geen licht doorkwam en heel weinig
frissche lucht Tweemaal per dag mochten
die ongehoorzamen een kwartier buiten loo>
pen onder toezicht van een Scnegalees, dia
dreigend zijn geweer met bajonet voor zich.
uit bield