ZONDAGSBLAD
kleu-ter-kranfje
Voor de figuurzagers
Neem voor dit werkstukje stevig triplex.
Met luitjes op het hout vergroot je naar eigen
Verkiezing.
De teekoning wijst je de weg wel.
Oplossing
van de rebus in het vorige nummer
De wijze mcnsch verdraagt met waardigheid
wat hcni wordt opgelegd. Ilij onderscheidt het
blijvende van het voorbijgaande.
van het letterraadsel in het vorige nummer
VEEMGERICHTEN.
1. V, Romeinsch cijfer voor 5; 2. bed; 3. blees;
'4. stemmen; 5. loopgraaf; 6. koperertsen; 7. veem
gerichten; S. verdrinkend; 9. nielkcacao; 10. hof
hond; 11. boter; 12. hek; 13 N, voor 900.
Letterraadsel
Mijn geheel bestaut uit elf letters en stelt col
leges voor van door den Staat aangestelde bevoeg
de personen, die uitspraak doen bij overtredingen,
geschillen enz.
X 1
X 2
X 3
X 4
X 5
X 7
X 8
X 9
X 10
X 11
1. Romeinsch cijfer voor liet getal 80; ook afkor
ting voor zekeren thermometer.
2. Vrucht wier zaden onder een stevig vlies door
een vleezig of saprijk vruchtmocs omgeven
zijn.
3. De pocdervormige, bruine stof die verkregen
wordt door hooncn van zekeren boom te roos
teren, fijn te malen en van haar vctdeelen te
ontdoen.
4. Strookjes hout dienende om er iets op of hij
te zetten, b.v. porselein, aardewerk, 6nuiste-
5. Een soort van feestelijk gebak, gewoonlijk
met geconfijte vruchten enz. er op en waarin
veel room verwerkt zal zijn.
fi. Het te zoeken woord.
7. Zekere toestellen met doorschijnende wanden,
waarin een licht wordt geplaatst, om het uit-
doovcn daarvnn door wind, tocht enz. te voor
komen.
8. Door vuur, vlam verteren.
9. Aan kettingen vastgelegde ton, tak, spar in
het water, die dienen moet om den srhipper
het vaarwater aan te wijzen en tevens om
voor de zich daarin bevindende ondiepten,
banken, klippen enz. te waarschuwen.
OM VOOR TE LEZEN
Karen, het meisje uit
de bergen
(Uit het Engelsch)
door
S. N. J. VERBOOM
I.
„Wat zou ik het prettig vinden om een
jongen te zijn," zei Karen, terwijl ze in het
groene gras lag te droomen en luisterde naar
de bellen van de koeien die verderop waren.
Het was op een van de mooiste dagen in de
Zwitsersche bergen, waar Karen met haar
vader, moeder en twee broers leefde. Daar
het een vroeg voorjaar was, maakten de
mannen en de jongens uit de omgeving zich
gereed om de koeien, geiten en schapen naar
de bergen te drijven. Daar zouden de dieren
weer versch voedsel vinden. Het vee zou
daar blijven totdat de bergsneeuw hen weer
zou noodzaken naar het dal te gaan. O, wat
verlangde Karen er naar, eens met haar va
der en broer Albert mee te mogen gaan in
de bergen.
„Karen!" Het was moeder die haar riep.
Zij sprong op haar beenen, en zoo snel als
dezen haar konden dragen liep ze naar huis.
Haar kleeding was evenals de vele mooie
bloemen frisch gekleurd.
„Je ontbijt staat klaar", zei moeder toen
Karen het huis binnen kwam. Dat liet zij
zich niet tweemaal zeggen en deed zich te
goed aan de pap, spek, brood en boter, door
haar moeder klaargemaakt. Daarna nog
vruchten uit eigen boomgaard. Toen Karen
klaar was, trad haar broer, die heel veel
jaren jonger was dan Albert het vertrek
binnen. Hij verlangde er eveneens naar met
vader en Albert de bergen in te mogen.
Vader en Albert zouden daar den heelen
zomer blijven. Zy zouden daar in een huisje
wonen, dat zij zelf hadden gebouwd van
boomstammen. Den meesten tijd zou ge
bruikt worden om kaas voor den komenden
winter te maken.
Joseph moest thuis blijven om op de boer
derij te helpen. Hij kwam lachend het huis
binnen.
„Vader zei, dat ik een eind mee de bergen
in mag met hem en Albert. Mag Karen ook
mee?"
„Als jullie er maar voor zorgt voor don
ker thuis te zijn, dan vind ik het best."
Karen was al weggerend om een warme
mantel aan te doen. In de vallei was het wel
lekker warm weer, maar hoog in de bergen
zou het heel wat kouder zyn. Karen wist,
dat zij zich warm moesten kleeden.
„Zorg goed voor je zusje, Joseph", riep
moeder hem na toen de drie gelukkige kin
deren met hun vader op weg gingen om den
berg te beklimmen. De dieren werden voor
hen uit gedreven. Wat een fijne dag had
Karen. Dikwijls moest Joseph of Albert haar
over hobbelige plekken heen helpen, en of
schoon het een heele klimpartij was, gaf
Karen geen blijk van moe te zyn. Karen
was gewend aan loopen en kleine klimpar
tijen. Ze woonde nu al tien jaren in de ber
gen. In de bergen waarvan ze zoo veel hield.
Ze had flinke, sterke beenen en gezonde
roode wangen. De berglucht had haar goed
gedaan en flink doen groeien evenals - de
mooie bloemen, die zij al klimmende plukte
en weldra een groote kleurige bos was ge
worden. Haar voeding had hoofdzakelijk be
staan uit vruchten van hun eigen boom
gaard. En niet te vergeten de heerlijke melk
van vaders koeien. Van die zelfde koeien,
die nu naar de bergen gingen.
(Volgende week slot.)
Een badbeurt
««da!
rfgSfc ÏJ |P JjaËk
Jetje's popje moest gewasschen,
In het nieuwe poppenbad.
O, wat was die Jet aan 't plassen,
Zij werd zelf ook vrees'lijk nat.
Voor het extra goede beurtje,
Nam onze Jet een flink stuk zeep.
Maar waar bleef toen 't roode kleurtje,
Wat werd haar poppenkindje bleek.
Jetje haalde een poppendokter,
Die bekeek de zaak eens goed.
„Je hebt het kind met zeep gewasschen,
Ze heeft nu niets geen poppenbloed."
Dokter ging het popje verven,
Nu werd Jetje toch weer blij.
Nooit meer zal ik haar bederven,
In een bad met zeep, dacht zij.
C. G. v. d. BURGH.
10. Het wij'fje der hoenderachtige vogels, inzon
derheid dat van het tamme hoen.
11. Afkorting voor het Romeinsche cijfer 900.
Kunstjes en Spelletjes
EEN GRAPJE
Als je met je vriendjes bij elkaar zit, zeg je: „Ik
zal je eens wat vertellen. Een heer en een dame
zaten samen in de coupé van een trein. De heer
rookte een sigaar, die niet erg lekker rook. De
juffrouw had een hondje bij zich. Zij vroeg:
„Mijnheer, wilt u alsublieft uw sigaar wegdoon?"
De heer voldeed aan het verzoek en gooide de
sigaar het treinraampje uit. Het hondje der juf
frouw sprong toen onverwacht uit het portier,
waarop zijn meesteres gillend aan de noodrem
trok. Toen de trein stilstond, kwam het hondje op
het geroep van de juffrouw hard aangerend."
Nu vraag jc aan de anderen: „En wat had de
hond in zijn bek?"
Allen zullen zoggen: „De sigaar!"
„Mis!" zeg je dan, „hij bad zijn tong in zijn
bek!"
EEN KUNSTJE MET DE KLOK
Op de wijzerplaat van do klok (of van je hor
loge) staan dc cijfers l tot 12. Je vraagt nu aan
je kameraad één dezer getallen in zijn gedachten
te nemen, en bij elke tik, die je op een getal van
do wijzerplaat geeft, door te tellen tot 20, natuurlijk
ook in z'n gedachten. Als hij b.v. 9 genomen heeft
dun zegt hij in z'n gedachten hij de le tik: 10, bij
de 2o tik; 11 enz. Als hij nu 20 hardop zegt, moet
je juist het getal aanwijzen, dat hij in z'n gedach
ten genomen heeft; in dit geval dus: 9. Hoe jo
dit aanleggen moet?
Dc eerste 7 tikken geef je willekeurig, b.v. 1, 5,
8, 2, G, 10, 4. Maar de 8e tik geef je op 12, en dan
ga je terug, dus de 9e tik op 11, de 10e op 10, de
11e op 9. Je knmcruad is dan precies bij 20 geko
men met z'n tellen. Snap je 't? A. R. K.
152
behoorende bij
NIEUWE LEIDSCHE COURANT
ZATERDAG 1 2 MEI - No. 1 8
JAARGANG 1934
Groote blijdschap
allen VtfcT in Uen'tem
.God.
De geheele gemeente der toekomst met al haar
millioenen stond in de Elve op den Olijfberg, om
cr Christus naar den hemel te zien opvaren, tot
dat een wolk hem aan hun starenden blik ont
trok. De apostelen vertegenwoordigden als grond
leggers de gansche Kerk des Heeren, gelijk de
twaalf 6tammcn oudtijds begrepen waren in de
twaalf patriarchen, uit wie zij ontsproten zijn.
Zij hadden alloen dit ééne op ons voor, dat zij met
het lichamelijk oog gezien hebben, hoe Jezus' voet
den aardbodem losliet om naar hooger sfeer op
te stijgen. Maar de geestelijke vrucht der Hemel
vaart komt ons evenzeer als hun ten goede: de
troonsbeklimming van den Koning der eere duur
de uiteraard slc-hts een oogenblik, dat wij alleen
in den geest kunnen doorleven, maar het konink
lijk regiment, dat er door ingezet werd, gnut alle
eeuwen door, en daarom, zal de zielsgesteldheid
der apostelen duurzaam de ónze moeten zijn, een
gesteldheid, die :n den tekst met één woord be
schreven wordt; „En zij aanbaden Hem!"
De Zone Gods is even goed als de Vader en de
Heilige Geest ons aller aanbidding waardig. Het
Woord is weliswaar vlecsch geworden en met do
menschelijke natuur tot in de Hemelvaart toe
onlosmakelijk vereenigd, maar als wij dc knie
aanbiddend buigen, dan gekit dit uiteraard niet
zijn verheerlijkte menschheid, maar zijn Godheid,
die in de vleeschwording tot onze diepte neerge
daald is, om ons tot haar boogie op te heffen en
in de hemelsche heerlijkheid to brengen.
Die aanbidding doet ons ons zelf vergeten met
al onze nooden, om ons te verliezen in de be
wonderende aanschouwing van Christus' volmaakt
heden en deugden. In de aanbidding gaat de ziel
met al haar begeerten en verlangens naar Hem
uit. Wij verdiepen ons in de volheid zijner genade.
De aanbidding is het toppunt der ge»
loofsmystiek. Zij is steeds do ondergrond
des geloofs. Maar als wij den verheerlijkten
Christus boven volken en luchten zien stijgen,
neemt zij de overhand in de ziel: wij buigen ons
op de knieën neer, wij werpen ons met liet aan
gezicht in, 't stof, en vergeten alles, behalve Hom,
Hem alleen! En pas wie dit doorleefd hoeft, zal
wederkeerén van don Olijfberg nnar Jeruzalem
met groote blijdschap,... de mystiek der aanbid
ding maakt ons niet tot onpraktische droomers,
maar tot mannen van de daad, over wier aange
zicht een glans var groote blijdschap uitgespreid
ligt
Bij den ingang van Jezus Christus tot het aard-
6che leven in den heiligen nacht, sprak de Kerst-
engel van „groote blijdschap", die al den volke
wezen zou. En bij zijn uitgung op den Olijfberg
is dit woord aan de gemeente des Heeren vervuld,
want wij zien de apostelen met „groote blijdschap"
wederkecrcn naar Jeruzalem, om daar te .vachten
op de gave des Getstcs, die hen zou bekwamen
om als getuigen van Christus het Evangelie te
prediken in steeds wijder wordenden kring.
Zij hadden stof tot blijdschap te over.
Hoe schitterend was Jezus gerechtvaardigd door
'den Vader, die in de hemelen isl 't Was zulk oen
hittere smart voor de discipelen geweest, dat de
Heiland, die tot in dc klecderzoomen toe vol van
genado en verlossende kracht was, op Golgotha
smadelijk in den dood was ondergegaan. Moest
ddt het einde zijn van een leven, dat één doorloo
pend offfer geweest was? Zeker, 't was ongeloof
geweest, ook maar even te denken, dat de uitgang
te Jeruzalem onherroepelijk 't liUitste zou zijn.
Maar zouden wij het beter gemaakt hebben? Of
begrijpen wij de verslagenheid der discipelen na
de tragedie van het bittere einde? Ten derde dage
was echter door de opstanding de oprichting uit
de neergobogenheid begonnen. Zij werd voortgezet
door verschijningen van den Verrezene. Maar als
zij den Heere van den Olijfberg zien opstijgen
naar Boven; hoo dc hemelen zich voor Hem ont
sluiten; hoe Hij als Koning der koningen en Heer
dor heeren de glorictroon beklimt en een Naain
verkrijgt boven al wat hoog cn verheven op aarde
is, zie, dit is het -jeboorte-uur eener gróóte
blijdschap, die nooit kan ondergaan, omdat
Christus eeuwig Dezelfde is.
Gróót is ook blijdschap hierover, dat Hij van
zijn hoogen iroon h" natuurlijke en geestelijke
leven der zijnen als een trouw Herder met gou
den schepter van schreê tot schreê leidt en regeert.
Ongetwijfeld ligt de eerste oorsprong der gebeur
tenissen, die onze dagen cn jaren vullen, in Gods
eeuwige raadsbesluiten, maar de verwerkelijking
dier besluiten gaat toch niet buiten den Midde
laar om; alle teleurstellingen en smarten, die ons
innerlijk arm maken, maar óók de verrassingen
en weldadigheden, .'.ie onzen stap krachtig maken,
gaan eerst door Christus' handen heen, vóórdat
zij ons bereiken. Zijn koninklijk regiment strekt
zich óók uit over ons geestelijk leven, Hij houdt
het in stand en doet het opwassen, Hij neemt het
onder zijn hoede en leidt naar de voltooiing on
danks alle aanvechting uit het rijk der duisternis,
cn zeg nu zelf, gij die uw eigen onmacht kent.
is dit geen reden to! groote blijdschap?
Vergoot tenslotte ook niet, hoe Jezus ten hemel
gevaren is. Hij breidde de handen zegenend over
zijn gemeente op den Olijfberg uit, toen Hij van
haar scheide. De laatste blik, eer de wolk Hem
aan haar oog onttrok, was de blik op den zegenen
den Christus. De Elve moesten het weten, dat
Hij voortaan altoos zegenend in den hemel der
heerlijkheid was; dat die zegenende handen over
allo plaatsen zweefden, waar twee of drie in zijn
Naam vergaderd waren; dat in dien zegen de
vrucht van zijn -ansche verlossende Middelaars-
werk als 't ware aamgebonden was; en dat een
luchtige wolk dien zegen niet kon tegenhouden,
gelijk een muur van graniet,... o, neen, de zegen
zou nederdalen op allen, die het hart als een open
schaal naar den hemel ophieven, om uit zijn
volheid genade voor genade te ontvangen, deze
gedachte kan u slechts tot gróóte blijdschap
stemmen.
Hoeveel stof tot vreugde er ook voor de aposte
len was, cr ligt toch ook iets bevreemdends in.
Eigenlijk zou men hebben kunnen verwachten,
dat zij met een hart vol pijn van den Olijfberg
naar Jeruzalem teruggekeerd waren. Op den top
was het naar de mecning des vleesches toch een
afscheid geweest. Wel niet een afscheid voor
eeuwig, want de beide engelen hadden van het
wederkomen van Christus op de wolken gesproken,
er zou éénmaal een wederzien zijn met het
lichamelijk oog, maar wanneer zou die Dag der
dagen aanbreken?... niemand, die 't wist. Kan
het hart vol blijdschap zijn, nu Jezus uit den
krinfi der discipelen verdwenen is? De natuur ant
woordt: neen! want zijn heengaan is een verlies.
Maar 't geloof antwoordt met klankvolle stem:
ja; want het heengaan is geen verlies, 't is winst
voor 't hart. Het wolkengordijn ontnam ons den
zichtbaren Jezus, maar zijn geestelijke nabijheid,
aan geen plaats of tijd gebonden, werd cr niet
door verhinderd. En nu gaat Jezus' woord in ver
vulling, dat er voor 't geloof iets hoogers en rij
kers is, dan een lichamelijke aanwezigheid: „Zalig
zijn zij, die niet zullen gezien hebben, en nochtans
zullen geloofd hebben". Gelóófd hebben de aposte
len, dat zij door zijn Geest, macht, genade en
majesteit met hem *ou zijn, al de dagen, tot aan
de voleinding der wereld. Gelóóven moeten ook
wij, dat Christus er is, overal is, waar zijn Naam.
beleden wordt. Dan zullen wij onzen weg met
blijdschap, neen, met gróóte blijdschap reizen,
want waar Hij is, is het op dc zwaarste jn diepste
paden licht, en die groote blijdschap breekt uit cn
barst los in lofverheffing en dankzegging, zooals
wij ook van de wedergekeerde apostelen in 't
laatste vers lezen: „En zij waren allen tijd in den
tempel, lovende <11 dankende God!"
Zijn lof moet op uw lippen zijn.
Ook de Hemelvaartsvreugde moet eindigen in
God, die ons zülk een Middel.aar in Christus ge
schonken heeft, zij inoet zich oplossen in de ver
heerlijking Gods. Is uw geloof zwak, uw lof zal
't ook zijn. Maar is uw geloo' sterk, dan zendt gij
oen oproep aan Gods gansche Kerk:
Looft God, looft zijn Naam alom,
Looft Iltm in zijr. heiligdom:
Looft les Heeren groote macht,
In den herr.el zijner kracht;
Looft Hem om zijn mogendheden;
Looft Hem naar 'zoo menig blijk
Van zijn heerlijk Koninkrijk,
Voor zijn troon en hier beneden.
Psalm II
WILLEM DE MERODE
Dc drom der volken mort en murmureert.
De natiën bedenken ijdle dingen.
De vorsten, allen tegen God gekeerd,
De koningen in hun vergaderingen,
Verstouten zich in blinde woede en steken
Den Heer cn zijn Gezalfde naar de kroon.
Zij dreigen boud zijn banden te verbreken
En weg te slingren 't juk van zijnen Zoon.
Dan lacht de Heer die in den hemel troontl
De l-leilige zal met hun woede spotten!
Hij heeft hen toornig zijnen Zoon getoond.
Vol grimmigheid verschrikt Mij 't hart der zotten,
En spreekt: Ik ben de lieer, 'k heb Hem verkoren
Tot koning over mijnen heilgen berg,
Mijn Sion, en Ik heb Mem duur gezworen
Te geven, alles wat I-lij van Mij verg'.
Dan spreekt de Vorst, bekleed met zooveel macht:
'k Zal u Gods raadsbesluit doen hooien.
Hij zei: Ik heb U lieden voortgebracht,
Gij zijt mij» Zoon, Gij zijt Mijn Eengeboren.
Eisch van Mij, cn Gij zult de wereld erven.
Uw strenge hand regeer' do volken straf.
Gij zult ze als leemen vaten slaan aan scherven
En hen verb rij zién met uw ijzren 3taf.
Nu dan, gij koningen, hecrscht met verstand.
Gij, lichters, spreekt liet recht u zelf te loven.
Begeeft u needrig onder 's Heeren hand
En dient den lieer, cn juicht Mem toe met lieven.
Erkent den Zoon en huldigt Heni uls koning
Eer u zijn toorn ontmoete en ovcrnioclit!
Welzalig hij, die in Gods vaste woning
Zijn veiligheid en ecviwge vredo zocht!
(Nadruk verboden.)
145