ÜAAP HOFMAN MIJNWERKER IN LIMBURG door i. S. Williams (Vervolg.7 's Middags aan tafel leest Hofman weer feea paar verzen uit den Bijbel. Nu kiest hij opzettelijk iets uit de geschiedenis van Jacob. „Eu Jacob beloofde een gelofte, zeggende: Wan neer God met mij geweest zal zijn, en mij behoed zal hebben op uazcn weg dien ik reis, en mij gegeven zal hebben brood om te eten, en kleede ren om aan te trekken, en ik ten huize mijns vaders in vrede zal wedergekeerd zijn: zoo zal de Heere mij tot een God zijn, en deze steen die ik tot een opgericht teeken gezet heb, zal een huls Gods wezen, en alles wat Gij mij geven zult^daar- yan zal ik U voorzeker de tienden geven". Hofman wacht een oogenblik. Toos begrijpt dat er iets bijzonders is. Zij weet: een poosje geleden preekte dominee over Jacob, en toen had Jaap, wat hij anders nooit deed, iets van de preek ver teld. In de kerkbode stond een stukje over Pniöl. Jaap knikte dat uit, en legde het in den bijbel. Toos weet heelemaal niet wat Jaap bewoog zoo te doen. Nu vraagt ze: „Stond 't op 't kalenderblaadje Jaap?" „Nee", zegt hij, „ik las wat anders omdat Ik weer eens weten wou „Vind jij dat over Jacob zoo bijzonder?" „Och een menschen denkt wel 's „Ligt dat stukje over Pniël nog in den bijbelt „Ja, hoezoo?" „Lees dat er ook bij. We hebben nu toch een pustig oogenblikje". Jaap doet het. Langzaam en ernstig leest hij: „EN HIJ ZEGENDE HEM ALDAAR". Gen. 32 20. „Zalig hij die In dit leven, Jacobs God ter hulpe heeft". We zingen het gemakkelijk, maar Jacobs God is oen wonderlijk God. Zoolang Jacob loopt op den verkeerden weg wordt hij overladen met zegeningen, en na Pnlöl, na zijn bekeering, komen de slagen. Thuis bereikt Jacob zijn doel: de grootste zegen ïs voor hem. Te Beth-El staat de hemelladder. Engelen Gods dalen en stijgen. God zelf belooft een uitgestrekt land en tallooze nakomelingen. Bij Laban zijn er moeilijkheden, maar de slimme Sy riër is niet opgewassen tegen den door God ge zegende. Jacob wordt een vermogend man. Na Pniël is er rouw en groote levensnood. Rachel sterft. Jozef „is niet meer", honger dreigt, en de boosheden der zonen verbitteren. Toch is Jacob niet vóór maar na Pniël een ge lukkig man. Aan Jabboks veer ervaart hij wat het beteekent door God gezegend te worden. Hij blijft alleen achter. Alleen met God. Alleen met zijn zonden. Angst doet hem knielen en worstelen. Angst voor Ezau. Angst voor zondemachten in eigen ziel. Te Pniël is Jacob klein. Hierdoor vatbaar vooi! het lioogste. „Ik ben geringer dan al deze weldadigheden, en dan al deze trouw, die gij aan uwen knecht ge daan hebt, want ik ben met mijnen staf over deze Jo lila an gegaan, en nu ben ik tot twee hei- ren geworden". Lavater heeft gezegd: wie het goede dankbaar; geniet, leert ook hot kwade dragen". 't Is niet moeilijk dit als waarheid te zien. Wat spreekt. Jacob te Pniël geheel anders dan te Beth-El. Pniël is de plaats van smeeken en worstelen. Jacob weet: Als God nu niet helpt, nu niet ver geeft Het oude gaat voorbij. Alles wordt nieuw. De strijder in den nacht overwint. Voor hom 'Alt Hofman met half gesloten oogen bij de kachel zit, en schijnbaar, net als anders, een beetje doeselt ëen nieuwe naam, een nieuwe rang. Jacob wordt Israël „De zon ging hem op als hij door Pniël go- gaan was." De nacht Is om, de morgen straalt De zon rijst aan den hemel, de zon gaat ook op in Jacobs Ziel. Jacob liep vlug. Israël hinkt. Toch is Israël van looden last be vrijd. Toch is de kreupele Israël veel dichter bij den Hemel dan de snelle Jacob. Pniël geeft de verklaring." Even is het stil. Dan vraagt Toos aarzelend: „waarom las jö Idit?" Hij vertelt iets van Loki en hoe deze hem deed idenken aan persoonlijk geloof en bidden. Ze danken zwijgend. Als Hofman met half gesloten oogen bij den' kachel zit en schijnbaar, net als anders, een beetje doezelt, is zijn geest voortdurend bezig met het zelfde. Zooals Jacob was te Beth-El, zoo is hij. Als nu alles meeloopt als er een prettig huis ge vonden wordt als hij promotie maakt en meer verdient dan voor de huishouding noodig is, moet er dan nog een Pniël komen om hem werkelijk ge lukkig te maken? De gevulde maag, behaaglijke warmte, en de poging om dat heel ernstige te ontwijken, doen hem inslapen. Weer is door het spreken Gods in Hofmans ziel beroering gekomen en weer weigert een monsch den strijd die voert tot overwinning. IX. IN DEN PIJLER. Een heerlijke morgen in de maand Mei. 't ÏS nog heel vroeg. Jaap Hofman spant in een boomgaard droog lijnen voor de wasch. Hij is in een vroolijke stem ming. De laatste maanden brachten veel moois. Er was een goede particuliere woning gevonden. Het huis is oud en vochtig, maar juist geschikt voor menschen die op een primitief boerderijtje kunnen genieten. In een groot hok knorren een paar varkens. En de boomgaardElke keer als hij met Toos wan delt onder de bloesemende boomen, gevoelen ze zoo intens de heerlijkheid van het vrije, lande lijke leven. Wat een verschil met do koloniel Nu geven buren geen ergernis meer. Nu kunnen de kinderen spelen op eigen erf, er. hooren geen vloeken. Hofman heeft morgendienst, en moet over een uurtje naar de mijn. Terwijl hij do lijnen zorg vuldig spant van boom tot boom, fluit hij zacht Hoor daar begint de merel weer! Wat zoo'n beest zingen kan Toos sjouwt met em mers. 's Maandags staat ze altijd vroeg op voor de wasch. In de kolonie hadden de wijven er mee gespot Hier is Toos vrij. Hier gevoelt ze zich boerin. Ja, ze hebben geboft. Alles gaat vooruit Hooger loon. Beter woning, meer vertier, Toos kan nu ook geregeld kerken. Eerst vond zo de prceken van dominee Orman 'n beetje vreemd, maar nu luistert ze graag. Om beurten blijven ze thuis voor de kinderen. De kleine is al weer zoover, dat Toos best een poosje weg kan. Toon de kleine jongen gedoopt was, bracht dominee een kaart Die hing nu in een lijstje boven het orgel. Zooiets kenden ze in Gelderland niet Hier zijn mooie dingen in 't kerkelijk leven. De dominee is een vriendelijk man. Hij schijnt nu ook wel blij te zijn met zoo'n kerksch gezin. Bij het laatste bezoek was ie heel tevreden, en stelde geen lastige vragen. Do man zag wel dat alles in orde is. Nu ze hier wonen, zal Oom wel dikwijls aan- loopen. Die heeft meer en meer een verzetje noo dig. Tante is net een oude krakende wagen, die elk oogenblik in elkaar kan vallen. En de vroo lijke oom heeft verdriet over zijn jongens. Het eijn brave kerels, maar dat ze nooit meer in de kerk komen, en de jongste kinderen ongedoopt laten, hindert hem. „Waren ze maar als jij Jaap!" Oom herhaalt dit nog al eens. Hofman is zeer tevreden over zich zelf. Als hij denkt wat anderen doen, die vroeger toch ook kerkelijk waren Het piekeren over diepe, geestelijke vragen is voorbij. Toos had er ook moeilijke dagen door. Tegen over zustor Grada liet ze in 'n vertrouwelijk oogen blik wat los, en toen had do zusters iets verteld van eigen ervaringen. Ze was ernstig ziek ge weest, en kende den geestelijken strijd. In de stilte vond ze na veel worstelingen vrede. Ook in haar leven was er een Beth-El en een Pniël. Toos werd door het verhaal van de zuster on rustig. Gelukkig, dat die ziekelijke opwinding niet lang duurde. „He<t moet een mensch gegeven worden." En als je in het godsdienstige niets verzuimt, kun je zegen verwachten. Zoo denikt Kupers er ook over. De goeie Kupers. Ze wonen nu dicht bij olkaar. Als Kupers komt, sproken ze altijd over mijnwerk. De oude zit er vol van. Hij bracht ook de twee dikke boeken over mijnbouwkunde. „Jij moet naar de mijnschool!" zei Kupens. „Het volgende jaar kun je misschien be ginnen. Praat maar eens met den hoofdopzichter. Die zal je graag helpen." Na een paar maanden is he4 „v:encn" voor Ku- pere afgeloopen. Hij wordt Invalide. Dan geen zoven- Jaap Hofman spant in een boomgaard drooglijnen voor de wasch. tig procent meer van 't loon als ziekengeld, maar een klein pensioen. Kupers en zijn vrouw willen een winkeltje openen. Zij zal wel klanten winnen. Ais je proper en levendig b" 1... En hij heeft veel vrienden onder de mijnwerkers Hofman staat onder een groote appelboom te fantaseeren. Hij ziet alles duidelijk voor zich. Kupers in een winkeltje, hij naar de mijnschool. Met Kupers zal hij telkens spreken over de vorde ringen. Vier jaren duurt de cursus. De eerste twee jaar morgendienst, en driemaal per week, 's avonds van vijf tot negen uur, in de schoolbank. Het derde on vierde jaar per week drie dagen school en drie dagen mijnwerk. Opzichter worden Leiding gevenWenen in een der mooiste huizen in het tuindorpToos is dan mevrouwNee, dat Lan niet Stel je voor: Toos, die graag in klompen loopt, en van varkens houdt „Jaap, je moet weg!" Toos roept het luid. Een paar minuten later fietst Hofman door cte stille dorpsstraat Nu denkt hij aan het nieuwe werk dat straks begint Vandaag in den pijlerl Dan moet hij meer zelfstandig werken. Wat hiervoor noodig is, leerde hij vorige week onder leiding van een houwer. Met dezen houwer had hij prettige schichten. Joep heet de man. Joop is Slowener. Nooit ontmoette Hofman oen mensch in de mijn zoo rustig en opgewekt Wat er ook gebeurde, Joep behield zijn zonnig humeur. Joop is ongetrouwd. Na een poosje gaat hij weer naar zijn vaderland. Als vrijgezel is het licm gelukt een sommetje te sparen. Dat hoopt Joep in zijn geboorteplaats als bedrijfskapitaal te gebruiken. Joep zal vel slagen: hij is knap. Hofman haalt gereedschap uit een onder- grondsch magazijn en begeeft zich met twintig anderen, waarbij Loki en Joep behooren, naar den pijler. Ilij gevoelt zich nu een echte mijnwerker. Zoo alleen „voor de kolen te komen" is van be- teekenis. Nu kan hij de vele lessen van Kupers en Joep toepassen. Hofman heeft herhaalde malen zich duidelijk voorgesteld wat or zal gebeuren. Aan óéne zijde van de schutgoot zijn een aantal mannen bezig kolen te hakken en deze in de goot te scheppen. Iedor krijgt van den „schut tel baas" ervaren mijnwerker, die het werk in den pijler verdeelt een stuk van vier h vijf meter toegewezen. Dat moot er in een schicht „uit". Een nieuweling wordt wol oen beetje ontzien, maar ook hij moet al zijn krachten inspannen. Soms komt een kompel, die met zijn stuk klaar is, een ander drie tegenslag heeft, helpen. Hofman gelooft geen hulp noodig te hebben. Ook met 't „stutten" komt hij gereed. Stutten is een voudig. Als voldoe ru.e ruimte is gemaakt, wordt een in de lengte doorgezaagde paal met do platte kant tegen het dak geplaatst. Deze paal wordt gestut Eerst in 't midden, dan aan beide zijden. De middelste paal vordt weggenomen wanneer links en rechts de stutten stevig staan. Als Hofman bij de goot gekomen is, wil hij kruipend naar boven, maar dit is onmogelijk. Hij moet zich in liggende houding voortschuiven. Het gereedschap voor zich uit duwend, de lamp met een riem aan den hals hangend, zoo worstelt hij vender. Hofman hijgt en 9teunt Dit is geen menschenwerk! Soms raakt liet achterhoofd het dak, terwijl de kin rust in do goot Het zweet breekt hem uit Als het dak nog meer zakt, is hij verloren! Hofiman hoort weer Kupers gemoedelijk praten: „Je moet de angst van je zetten, jong. AJles is veel veiliger dan je denkt. Wanneer het hoofd ergens door kan, kom je or heelemaal". (Wordt vervolgd.) .54 Het Evangelie in Japan L De oude godsdiensten en het Christendom door Dr. Ir. H. G. VAN BEUSEKOM De oorspronkelijke godsdienst van Japan is het Sjintoïsme. Evenals zoovele andere Japansche be grippen is deze naam ontleend aan het Chineesch. Huddhistische Tempel, Sjln is godheid en to (het Chineesche tao) is weg of pad. De naam Sjinto beteekent dus weg der goden. Een weldoordacht leerstelsel vormt het Sjinto lsme niet; hot is feitelijk niet meer dan een vorm van vooroudervereering, aansluitend aan het alire- men geloof, dat de keizerlijke familie van godde lijke afstamming is. Het Sjintoïsme in zijn oudsten vorm wordt om schreven ais een aaneenschakeling van primitieve vormelijkheden, als het opzeggen van eenige voor geschreven gebeden, het brengen van spijsoffers aan de geesten der voorvaderen, die in den loop der eeuwen geworden zijn de beschermgoden van de familie, van den stam en van het gcheele volk. Dit eenvoudige stelsel, dat zich zoo verre houdt van alle uiterlijkheid en vertoon, heeft ir den loop der eeuwen een deel van zijn plaats onder het Japansche voLk moeten afstaan aan een tweetal machtige stelsels, die beide uit China naar Japan werden overgebracht. De geheele Japansche cul tuur van die dagen is trouwens Chineesch van oonsprong. Volgens oude kronieken kwam in het jaar 284 het Confucianisme door middel van de Chineesche litoratuur naar Japan. Het Japansche volk was toen nog weinig ontwikkeld. Het werd verbijsterd door de kennisneming van de geweldig rijke Chi neesche wetenschap en daardoor behoeft het geen vorvvondering te wekken, dat Je hoogere standen spoedig werden gewonnen voor de reine zcdcleor van het Confucianisme. Het Confucianisme is geen godsdienst maar een Ecdeleer, waarvan de kern deze ie, dat het heelal een zedelijke orde is en dat de mensch tot taak hoeft, deze orde tot uitdrukking te brengen in do aardsche verhoudingen. Feitelijk komt het Con fucianisme neer op het verrichten van Hiao, waar onder verstaan wordt het volbrengen van de weder zijdsche plichten van hen, die hooger staan en van hen, die lager staan. Het is: eerbied voor de oudere, voor den keizer, voor ouden van dagen, voor deugd en wijsheid, voor alles wat goed cn edel is. Doze zcdeleer, die door Christenen genoemd is 'de meest reine en verhevene dergene, die buiten de goddelijke openbaring om ontstaan zijn, moest wel een groote aantrekking oe'enen op de ziel van hat onbevangen Japansche volk. Maar aangezien het Confucianisme een leer is voor het verstand, doch niet voor het hart, bleef haar werking beperkt tot de ontwikkelden en be reikte het niet het eenvoudige volk. Vernieuwing van liet volksleven heeft het dan ook niet gebracht Het tweede stelsel, dat uit China in Japan zijn intrede deed, was het Boeddhisme. Na vele vor- geofsche pogingen kreeg dit vasten voet onder den Prins-regent Sjotokoe (5-43622). Doze was een groot staatsman en een krachtig Iieorschcr, die orde en regel wist te scheppen en de grondslagen legde voor een krachtigcn staat Daarvoor had hij een godsdienst noodig, die ge heel het volk omvat'e, en als zoodanig koos hij het Boeddhisme. Deze godsdienst kon aan de eischen van Sjotokoe Voldoen, omdat hij feitelijk uit twee stelsels be staat, een wijsgecrig en een populair. Het eerste is een wijsbegeerte, die in geen persoonlijk God gelooft, doch 6lech's erkent het eeuwig bestaan van de stof, die zich ontwikkelt van den oenen vorm in den anderen volgens de leer van het Karma, de wet van oorzaak en gevolg. "Gcheol verschillend hiervan is het populaire Boeddhisme, dat oestaat uit d® vereering van ge personifieerde zielsverschijnselen, waardoor het voor den buitenstaander den vorm van een veel godendom aanneemt. Deze laatste vorm van Boeddhisme versohaft be vrediging aan den gewonen man, terwijl de ont wikkelden zich verdiepen in de Boeddhistische wijsbegeerte. De invoering van het Boeddhisme in Japan stuitte op hevig verzet van de Sjintoïsten. Deze schreven zelfs het uitbreken van de pest toe aan don toorn van de volksgoden tegen de propagan disten van bet nieuwe geloof. Omstreeks 800 eohter kwam de Boeddhistische priester Koekai op de gedachte van de leer van het dubbele Sjinto. Hij verklaarde, dat iedere Sjinto-godheid de reïncarnatie was van een Indi sche godheid, die een Japansche gedaante had aangenomen om het Japansche volk te redden. Met deze zielsverhuizingsthoorie werd een nieuw tijdvak voor het Boeddhisme in Japan geopend, gedurende hetwelk het Sjintoïsme geheel naar den achtergrond werd gedrongen. Eerst gedurende de laatste halve eeuw hebben de Sjintoïsten hun leer in de oude zuiverheid weten te herstellen. Het Sjintoïsme is niet dood en naarmate het Japansche volk zich moderniseert en zich verjongt, wint het Sjintoïsme aan kracht Het Boeddhisme ie somber. In een Boeddhisti- schen tempel staren wij in eiken hoek op de duistere geheimenissen van dood en levensei lende. Het Boeddhisme kent als hoogste ideaal het zich bevrijden van zijn stoffelijk bestaan. Het is, zooals de Engeleche zendeling C. F. Andrews zegt, een godsdienst voor ourp menschen. Het Sjintoïsme, de leer van de voorouderveree ring, is toch een godsdienst van de levenden. In de zonnige ruimten binnen de omheining van de Sjinto-altaren viert jong Japan zijn fpesten onder het oog van die voorvaderen, die het nageslacht bezielen tot zijn groote taak. Het Boeddhisme is in Japan de godsdienst van de sombere bespiegeling, van den nacht en den dood, het Sjintoïsme is de aanbidding van het dag licht en van het leven. Naast deze godsdiensten kwam in de zestiende eeuw het Christendom. De eerste Evangelieprediker was Franciscus Xaverius, de Jezuïet, die in twee jaren tijd de grondslagen gelegd heeft voor het groote Roomseh- Katholicke Missiewerk, dat door zijn orde is voortgezet In korten tijd werden vele bekeerlingen gewonnen, waaronder tal van vooraanstaande Japanners. Dit succes is voQr een goea deel te danken aan het politiek overleg waarmede de Jezuïeten te werk gingen. Vele godsdienstige gebruiken, zooals b.v. de vooroudervereering, verklaarden zij tot eerbiedwaardige vormen zonder godsdienstige be- teekenis en als zoodanig zonder cenig bezwaar met bet Christendom veroenigbaar. Hieruit ontstond strijd met andere godsdienstige orden, de Franciscanen en de Dominicanen. Ten slotte stelde do keizer zich zelf de vraag of een verdere verbreiding van het Christendom, dat tot zulke felle godsdiensttwisten aanleiding gaf, wel wenschelijk was. Een gezantschap, dat kort na 1600 naar Europa gezonden werd, rapporteerde, dat de godsdienst twisten daar nog veel erger waren. De vervol gingen en de inquisitie, die het gezantschap had geconstateerd, schenen voor Japan weinig begee- renswaard. De keizer besloot dan ook in 1614 het Christendom te verbieden. De priesters werden ver bannen, de kerken gesloten en de Japansche Christenen werden gedwongen hun geloof te ver zaken. In de jaren, die volgden, werd het Christendom door een zware vervolging met kracht onderdrukt. Het aantal Christenen zou in dien tijd volgens een opgave, welker betrouwbaarheid evenwel lang niet vaststaat, wel een half millioen hebben bedragen. Van de Redactie In dit nmnmer vangen wij aan met de publicatie van een serie artikelen! „HET EVANGELIE IN JAPAN" voor ons Zondagsblad geschreven door Dr. ir. H. G. VAN BEUSEKOM Een hoogepriester in mcdUatiehouding. Van dezen zijn vele duizend'n den marteldood gestorven. Hun geloof was sterker dan de macht van den keizer. Maar ondanks dat, werd het Christendom grootendeels uitgeroeid. Ook de economische politiek werd toen gewij zigd. De krijgsliedenkaste, die na een strijd van jaren de oppenrnacht had weten te verwerven, be gon te vreezen, dat door den toenemenden handel met het Westen een sterke koopmansstand zou opkomen. Hierdoor en door den afkeer van het Christelijk Westen nam men het besluit, Japan geheel voor den buitenlandschcn handel te sluiten. In 16-40 werden alle vreemde kooplieden verdre ven, behalve de Chineezen en de Hollanders. De Oost-Indisohe Compagnie mocht een factorij be houden op het eiland Decima in de haven van Nagasaki, waar tweemaal per jaar een Neder- landsch schip mocht aanleggen om handel te drijven. Nederlandsche kooplieden moesten, volgens het oude verhaal, alvorens den Japanschen grond te De zalige dood der jonge kinderen der geloovigen Vermoedelijk van Hieronymns van Alpheq; (17461803) Geloovlge ouders moeten Zoo treurig niet begroeten Het 9terfuur an hun kroost! 't Is waar: van 's Vaders zegen Een pandjen hier verkregen Verstrekt een kind tot troost. Maar, dacht ge; H is het mijne Gij faaldet: 't was het Zijne; Het was aan Hem gewijd. Hij heeft het, pas geboren, Het zaligst lot beschoren. En kroonde 't vóór den strijd. Dies moot gc zoo niet schreien Wanneer uw wichtjons scheien Uit jammer en eüend. Dan moet ge uw Vader danken, Terwijl gij deze klanken Hun na, ten hemel zendt Dit kindjen sloot zijn oogen, En ligt 'n 't stof gebogen, Schoon T pas op aarde trad: 't Was wars van haar gewemel, 'l Verlangde naar den hemel. Wijl 't da&r zijn Vader had. Toen vlogen Cherubijntjes En vlugge Sorafijntjcs Het krijtend schaap1 op zij: Zijn klagen wekte erbarmen, Zij voerd-n 't in hunne armen 't Gestarronte voorbij. Zij sierden het met kroontjens, Zij leerden *t hemel toon tjens Terwijl liet opwaarts vloog; En 't wichtjen, wel te vreden, Zag lachend naar beneden, Vanwaar het schreiend toog. Het voegt zich bij de zielen Die voor haar Heiland knielen, En roemt het kinderlot Zou 't met de hemellingcn Geen Halleluja's zingen? Ja, kinders loven God. O God, welke eer geschiedt me? Geen moeite of anj;st verdriet me In deze rampwoestijn: Mijn kind mag in 't verblijden, Maar ik moe' in het strijden Ecne ecb van Christus 2ijn, Geloovigen, wij vinden, Waa we immer komen, vrinden Van 't hemel.>cho geslacht. Geen doodsvallei zal 't hindren: Wij worden van de kind ren In 's Vad.rs huis gewacht! Proeve van Stigtelijke Mengclpoëzij. Eerste Stuk- jen, Derde druk. (Hicroniimus van Alplion en Pietor Leonard /an de Kasteele). Tc Utrogt, Bij Jan van Tervecn, Boekverkooper in de Lijmn-arkt. MDCCLXXIV. Strofe 1—6, 12, 14 cn 15. 1 Onschoon; doch dergelijke achttiend' eouwsoh- heden komen bij den eenvoudigen Van Alphon gelukkig weinig voor.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1934 | | pagina 11