ÜAAP HOFMAN
MIJNWERKER IN LIMBURG
door
i. S. Williams
(Vervolg.7
's Middags aan tafel leest Hofman weer feea
paar verzen uit den Bijbel. Nu kiest hij opzettelijk
iets uit de geschiedenis van Jacob.
„Eu Jacob beloofde een gelofte, zeggende: Wan
neer God met mij geweest zal zijn, en mij behoed
zal hebben op uazcn weg dien ik reis, en mij
gegeven zal hebben brood om te eten, en kleede
ren om aan te trekken, en ik ten huize mijns
vaders in vrede zal wedergekeerd zijn: zoo zal de
Heere mij tot een God zijn, en deze steen die ik
tot een opgericht teeken gezet heb, zal een huls
Gods wezen, en alles wat Gij mij geven zult^daar-
yan zal ik U voorzeker de tienden geven".
Hofman wacht een oogenblik. Toos begrijpt dat
er iets bijzonders is. Zij weet: een poosje geleden
preekte dominee over Jacob, en toen had Jaap,
wat hij anders nooit deed, iets van de preek ver
teld. In de kerkbode stond een stukje over Pniöl.
Jaap knikte dat uit, en legde het in den bijbel.
Toos weet heelemaal niet wat Jaap bewoog zoo te
doen. Nu vraagt ze: „Stond 't op 't kalenderblaadje
Jaap?"
„Nee", zegt hij, „ik las wat anders omdat Ik
weer eens weten wou
„Vind jij dat over Jacob zoo bijzonder?"
„Och een menschen denkt wel 's
„Ligt dat stukje over Pniël nog in den bijbelt
„Ja, hoezoo?"
„Lees dat er ook bij. We hebben nu toch een
pustig oogenblikje". Jaap doet het.
Langzaam en ernstig leest hij:
„EN HIJ ZEGENDE HEM ALDAAR".
Gen. 32 20.
„Zalig hij die In dit leven,
Jacobs God ter hulpe heeft".
We zingen het gemakkelijk, maar Jacobs God
is oen wonderlijk God.
Zoolang Jacob loopt op den verkeerden weg
wordt hij overladen met zegeningen, en na Pnlöl,
na zijn bekeering, komen de slagen.
Thuis bereikt Jacob zijn doel: de grootste zegen
ïs voor hem. Te Beth-El staat de hemelladder.
Engelen Gods dalen en stijgen. God zelf belooft
een uitgestrekt land en tallooze nakomelingen. Bij
Laban zijn er moeilijkheden, maar de slimme Sy
riër is niet opgewassen tegen den door God ge
zegende. Jacob wordt een vermogend man. Na
Pniël is er rouw en groote levensnood. Rachel
sterft. Jozef „is niet meer", honger dreigt, en de
boosheden der zonen verbitteren.
Toch is Jacob niet vóór maar na Pniël een ge
lukkig man. Aan Jabboks veer ervaart hij wat
het beteekent door God gezegend te worden. Hij
blijft alleen achter. Alleen met God. Alleen met
zijn zonden. Angst doet hem knielen en worstelen.
Angst voor Ezau. Angst voor zondemachten in
eigen ziel.
Te Pniël is Jacob klein. Hierdoor vatbaar vooi!
het lioogste.
„Ik ben geringer dan al deze weldadigheden, en
dan al deze trouw, die gij aan uwen knecht ge
daan hebt, want ik ben met mijnen staf over
deze Jo lila an gegaan, en nu ben ik tot twee hei-
ren geworden".
Lavater heeft gezegd: wie het goede dankbaar;
geniet, leert ook hot kwade dragen".
't Is niet moeilijk dit als waarheid te zien. Wat
spreekt. Jacob te Pniël geheel anders dan te
Beth-El.
Pniël is de plaats van smeeken en worstelen.
Jacob weet: Als God nu niet helpt, nu niet ver
geeft
Het oude gaat voorbij. Alles wordt nieuw. De
strijder in den nacht overwint. Voor hom
'Alt Hofman met half gesloten oogen bij de kachel
zit, en schijnbaar, net als anders, een beetje doeselt
ëen nieuwe naam, een nieuwe rang. Jacob wordt
Israël
„De zon ging hem op als hij door Pniël go-
gaan was."
De nacht Is om, de morgen straalt De zon rijst
aan den hemel, de zon gaat ook op in Jacobs
Ziel.
Jacob liep vlug.
Israël hinkt. Toch is Israël van looden last be
vrijd. Toch is de kreupele Israël veel dichter bij
den Hemel dan de snelle Jacob.
Pniël geeft de verklaring."
Even is het stil.
Dan vraagt Toos aarzelend: „waarom las jö
Idit?"
Hij vertelt iets van Loki en hoe deze hem deed
idenken aan persoonlijk geloof en bidden.
Ze danken zwijgend.
Als Hofman met half gesloten oogen bij den'
kachel zit en schijnbaar, net als anders, een beetje
doezelt, is zijn geest voortdurend bezig met het
zelfde. Zooals Jacob was te Beth-El, zoo is hij. Als
nu alles meeloopt als er een prettig huis ge
vonden wordt als hij promotie maakt en meer
verdient dan voor de huishouding noodig is, moet
er dan nog een Pniël komen om hem werkelijk ge
lukkig te maken?
De gevulde maag, behaaglijke warmte, en de
poging om dat heel ernstige te ontwijken, doen
hem inslapen.
Weer is door het spreken Gods in Hofmans ziel
beroering gekomen en weer weigert een monsch
den strijd die voert tot overwinning.
IX.
IN DEN PIJLER.
Een heerlijke morgen in de maand Mei. 't ÏS
nog heel vroeg.
Jaap Hofman spant in een boomgaard droog
lijnen voor de wasch. Hij is in een vroolijke stem
ming. De laatste maanden brachten veel moois.
Er was een goede particuliere woning gevonden.
Het huis is oud en vochtig, maar juist geschikt
voor menschen die op een primitief boerderijtje
kunnen genieten.
In een groot hok knorren een paar varkens. En
de boomgaardElke keer als hij met Toos wan
delt onder de bloesemende boomen, gevoelen ze
zoo intens de heerlijkheid van het vrije, lande
lijke leven.
Wat een verschil met do koloniel Nu geven
buren geen ergernis meer. Nu kunnen de kinderen
spelen op eigen erf, er. hooren geen vloeken.
Hofman heeft morgendienst, en moet over een
uurtje naar de mijn. Terwijl hij do lijnen zorg
vuldig spant van boom tot boom, fluit hij zacht
Hoor daar begint de merel weer! Wat zoo'n
beest zingen kan Toos sjouwt met em
mers. 's Maandags staat ze altijd vroeg op voor
de wasch.
In de kolonie hadden de wijven er mee gespot
Hier is Toos vrij. Hier gevoelt ze zich boerin. Ja,
ze hebben geboft. Alles gaat vooruit Hooger loon.
Beter woning, meer vertier, Toos kan nu ook
geregeld kerken. Eerst vond zo de prceken van
dominee Orman 'n beetje vreemd, maar nu luistert
ze graag. Om beurten blijven ze thuis voor de
kinderen. De kleine is al weer zoover, dat Toos
best een poosje weg kan. Toon de kleine jongen
gedoopt was, bracht dominee een kaart Die hing
nu in een lijstje boven het orgel. Zooiets kenden
ze in Gelderland niet Hier zijn mooie dingen in
't kerkelijk leven. De dominee is een vriendelijk
man. Hij schijnt nu ook wel blij te zijn met zoo'n
kerksch gezin. Bij het laatste bezoek was ie heel
tevreden, en stelde geen lastige vragen. Do man
zag wel dat alles in orde is.
Nu ze hier wonen, zal Oom wel dikwijls aan-
loopen. Die heeft meer en meer een verzetje noo
dig. Tante is net een oude krakende wagen, die
elk oogenblik in elkaar kan vallen. En de vroo
lijke oom heeft verdriet over zijn jongens. Het
eijn brave kerels, maar dat ze nooit meer in de
kerk komen, en de jongste kinderen ongedoopt
laten, hindert hem.
„Waren ze maar als jij Jaap!" Oom herhaalt dit
nog al eens.
Hofman is zeer tevreden over zich zelf. Als hij
denkt wat anderen doen, die vroeger toch ook
kerkelijk waren Het piekeren over diepe,
geestelijke vragen is voorbij.
Toos had er ook moeilijke dagen door. Tegen
over zustor Grada liet ze in 'n vertrouwelijk oogen
blik wat los, en toen had do zusters iets verteld
van eigen ervaringen. Ze was ernstig ziek ge
weest, en kende den geestelijken strijd. In de
stilte vond ze na veel worstelingen vrede. Ook in
haar leven was er een Beth-El en een Pniël.
Toos werd door het verhaal van de zuster on
rustig. Gelukkig, dat die ziekelijke opwinding
niet lang duurde.
„He<t moet een mensch gegeven worden." En als
je in het godsdienstige niets verzuimt, kun je
zegen verwachten.
Zoo denikt Kupers er ook over. De goeie Kupers.
Ze wonen nu dicht bij olkaar. Als Kupers komt,
sproken ze altijd over mijnwerk. De oude zit er
vol van. Hij bracht ook de twee dikke boeken over
mijnbouwkunde. „Jij moet naar de mijnschool!" zei
Kupens. „Het volgende jaar kun je misschien be
ginnen. Praat maar eens met den hoofdopzichter.
Die zal je graag helpen."
Na een paar maanden is he4 „v:encn" voor Ku-
pere afgeloopen. Hij wordt Invalide. Dan geen zoven-
Jaap Hofman spant in een boomgaard
drooglijnen voor de wasch.
tig procent meer van 't loon als ziekengeld, maar
een klein pensioen. Kupers en zijn vrouw willen
een winkeltje openen. Zij zal wel klanten winnen.
Ais je proper en levendig b" 1... En hij heeft
veel vrienden onder de mijnwerkers
Hofman staat onder een groote appelboom te
fantaseeren. Hij ziet alles duidelijk voor zich.
Kupers in een winkeltje, hij naar de mijnschool.
Met Kupers zal hij telkens spreken over de vorde
ringen. Vier jaren duurt de cursus. De eerste twee
jaar morgendienst, en driemaal per week,
's avonds van vijf tot negen uur, in de schoolbank.
Het derde on vierde jaar per week drie dagen
school en drie dagen mijnwerk.
Opzichter worden Leiding gevenWenen in
een der mooiste huizen in het tuindorpToos
is dan mevrouwNee, dat Lan niet Stel je voor:
Toos, die graag in klompen loopt, en van varkens
houdt
„Jaap, je moet weg!"
Toos roept het luid. Een paar minuten later
fietst Hofman door cte stille dorpsstraat
Nu denkt hij aan het nieuwe werk dat straks
begint Vandaag in den pijlerl Dan moet hij meer
zelfstandig werken. Wat hiervoor noodig is, leerde
hij vorige week onder leiding van een houwer. Met
dezen houwer had hij prettige schichten. Joep heet
de man. Joop is Slowener. Nooit ontmoette Hofman
oen mensch in de mijn zoo rustig en opgewekt
Wat er ook gebeurde, Joep behield zijn zonnig
humeur. Joop is ongetrouwd. Na een poosje gaat
hij weer naar zijn vaderland. Als vrijgezel is het
licm gelukt een sommetje te sparen. Dat hoopt
Joep in zijn geboorteplaats als bedrijfskapitaal te
gebruiken. Joep zal vel slagen: hij is knap.
Hofman haalt gereedschap uit een onder-
grondsch magazijn en begeeft zich met twintig
anderen, waarbij Loki en Joep behooren, naar den
pijler. Ilij gevoelt zich nu een echte mijnwerker.
Zoo alleen „voor de kolen te komen" is van be-
teekenis. Nu kan hij de vele lessen van Kupers
en Joep toepassen.
Hofman heeft herhaalde malen zich duidelijk
voorgesteld wat or zal gebeuren. Aan óéne zijde
van de schutgoot zijn een aantal mannen bezig
kolen te hakken en deze in de goot te scheppen.
Iedor krijgt van den „schut tel baas" ervaren
mijnwerker, die het werk in den pijler verdeelt
een stuk van vier h vijf meter toegewezen. Dat
moot er in een schicht „uit". Een nieuweling wordt
wol oen beetje ontzien, maar ook hij moet al zijn
krachten inspannen. Soms komt een kompel, die
met zijn stuk klaar is, een ander drie tegenslag
heeft, helpen.
Hofman gelooft geen hulp noodig te hebben.
Ook met 't „stutten" komt hij gereed. Stutten is een
voudig. Als voldoe ru.e ruimte is gemaakt, wordt
een in de lengte doorgezaagde paal met do platte
kant tegen het dak geplaatst. Deze paal wordt
gestut Eerst in 't midden, dan aan beide zijden.
De middelste paal vordt weggenomen wanneer
links en rechts de stutten stevig staan. Als Hofman
bij de goot gekomen is, wil hij kruipend naar
boven, maar dit is onmogelijk. Hij moet zich in
liggende houding voortschuiven. Het gereedschap
voor zich uit duwend, de lamp met een riem aan
den hals hangend, zoo worstelt hij vender. Hofman
hijgt en 9teunt Dit is geen menschenwerk! Soms
raakt liet achterhoofd het dak, terwijl de kin
rust in do goot Het zweet breekt hem uit Als het
dak nog meer zakt, is hij verloren! Hofiman hoort
weer Kupers gemoedelijk praten: „Je moet de angst
van je zetten, jong. AJles is veel veiliger dan je
denkt. Wanneer het hoofd ergens door kan, kom
je or heelemaal".
(Wordt vervolgd.)
.54
Het Evangelie in Japan
L De oude godsdiensten en het Christendom
door
Dr. Ir. H. G. VAN BEUSEKOM
De oorspronkelijke godsdienst van Japan is het
Sjintoïsme. Evenals zoovele andere Japansche be
grippen is deze naam ontleend aan het Chineesch.
Huddhistische Tempel,
Sjln is godheid en to (het Chineesche tao) is weg
of pad. De naam Sjinto beteekent dus weg der
goden.
Een weldoordacht leerstelsel vormt het Sjinto
lsme niet; hot is feitelijk niet meer dan een vorm
van vooroudervereering, aansluitend aan het alire-
men geloof, dat de keizerlijke familie van godde
lijke afstamming is.
Het Sjintoïsme in zijn oudsten vorm wordt om
schreven ais een aaneenschakeling van primitieve
vormelijkheden, als het opzeggen van eenige voor
geschreven gebeden, het brengen van spijsoffers
aan de geesten der voorvaderen, die in den loop
der eeuwen geworden zijn de beschermgoden van
de familie, van den stam en van het gcheele volk.
Dit eenvoudige stelsel, dat zich zoo verre houdt
van alle uiterlijkheid en vertoon, heeft ir den loop
der eeuwen een deel van zijn plaats onder het
Japansche voLk moeten afstaan aan een tweetal
machtige stelsels, die beide uit China naar Japan
werden overgebracht. De geheele Japansche cul
tuur van die dagen is trouwens Chineesch van
oonsprong.
Volgens oude kronieken kwam in het jaar 284
het Confucianisme door middel van de Chineesche
litoratuur naar Japan. Het Japansche volk was
toen nog weinig ontwikkeld. Het werd verbijsterd
door de kennisneming van de geweldig rijke Chi
neesche wetenschap en daardoor behoeft het geen
vorvvondering te wekken, dat Je hoogere standen
spoedig werden gewonnen voor de reine zcdcleor
van het Confucianisme.
Het Confucianisme is geen godsdienst maar een
Ecdeleer, waarvan de kern deze ie, dat het heelal
een zedelijke orde is en dat de mensch tot taak
hoeft, deze orde tot uitdrukking te brengen in do
aardsche verhoudingen. Feitelijk komt het Con
fucianisme neer op het verrichten van Hiao, waar
onder verstaan wordt het volbrengen van de weder
zijdsche plichten van hen, die hooger staan en van
hen, die lager staan. Het is: eerbied voor de oudere,
voor den keizer, voor ouden van dagen, voor deugd
en wijsheid, voor alles wat goed cn edel is.
Doze zcdeleer, die door Christenen genoemd is
'de meest reine en verhevene dergene, die buiten de
goddelijke openbaring om ontstaan zijn, moest wel
een groote aantrekking oe'enen op de ziel van hat
onbevangen Japansche volk.
Maar aangezien het Confucianisme een leer is
voor het verstand, doch niet voor het hart, bleef
haar werking beperkt tot de ontwikkelden en be
reikte het niet het eenvoudige volk. Vernieuwing
van liet volksleven heeft het dan ook niet gebracht
Het tweede stelsel, dat uit China in Japan zijn
intrede deed, was het Boeddhisme. Na vele vor-
geofsche pogingen kreeg dit vasten voet onder den
Prins-regent Sjotokoe (5-43622).
Doze was een groot staatsman en een krachtig
Iieorschcr, die orde en regel wist te scheppen en
de grondslagen legde voor een krachtigcn staat
Daarvoor had hij een godsdienst noodig, die ge
heel het volk omvat'e, en als zoodanig koos hij het
Boeddhisme.
Deze godsdienst kon aan de eischen van Sjotokoe
Voldoen, omdat hij feitelijk uit twee stelsels be
staat, een wijsgecrig en een populair. Het eerste
is een wijsbegeerte, die in geen persoonlijk God
gelooft, doch 6lech's erkent het eeuwig bestaan
van de stof, die zich ontwikkelt van den oenen
vorm in den anderen volgens de leer van het
Karma, de wet van oorzaak en gevolg.
"Gcheol verschillend hiervan is het populaire
Boeddhisme, dat oestaat uit d® vereering van ge
personifieerde zielsverschijnselen, waardoor het
voor den buitenstaander den vorm van een veel
godendom aanneemt.
Deze laatste vorm van Boeddhisme versohaft be
vrediging aan den gewonen man, terwijl de ont
wikkelden zich verdiepen in de Boeddhistische
wijsbegeerte.
De invoering van het Boeddhisme in Japan
stuitte op hevig verzet van de Sjintoïsten. Deze
schreven zelfs het uitbreken van de pest toe aan
don toorn van de volksgoden tegen de propagan
disten van bet nieuwe geloof.
Omstreeks 800 eohter kwam de Boeddhistische
priester Koekai op de gedachte van de leer van
het dubbele Sjinto. Hij verklaarde, dat iedere
Sjinto-godheid de reïncarnatie was van een Indi
sche godheid, die een Japansche gedaante had
aangenomen om het Japansche volk te redden.
Met deze zielsverhuizingsthoorie werd een nieuw
tijdvak voor het Boeddhisme in Japan geopend,
gedurende hetwelk het Sjintoïsme geheel naar den
achtergrond werd gedrongen. Eerst gedurende de
laatste halve eeuw hebben de Sjintoïsten hun leer
in de oude zuiverheid weten te herstellen.
Het Sjintoïsme is niet dood en naarmate het
Japansche volk zich moderniseert en zich verjongt,
wint het Sjintoïsme aan kracht
Het Boeddhisme ie somber. In een Boeddhisti-
schen tempel staren wij in eiken hoek op de
duistere geheimenissen van dood en levensei lende.
Het Boeddhisme kent als hoogste ideaal het zich
bevrijden van zijn stoffelijk bestaan. Het is, zooals
de Engeleche zendeling C. F. Andrews zegt, een
godsdienst voor ourp menschen.
Het Sjintoïsme, de leer van de voorouderveree
ring, is toch een godsdienst van de levenden. In
de zonnige ruimten binnen de omheining van de
Sjinto-altaren viert jong Japan zijn fpesten onder
het oog van die voorvaderen, die het nageslacht
bezielen tot zijn groote taak.
Het Boeddhisme is in Japan de godsdienst van
de sombere bespiegeling, van den nacht en den
dood, het Sjintoïsme is de aanbidding van het dag
licht en van het leven.
Naast deze godsdiensten kwam in de zestiende
eeuw het Christendom.
De eerste Evangelieprediker was Franciscus
Xaverius, de Jezuïet, die in twee jaren tijd de
grondslagen gelegd heeft voor het groote Roomseh-
Katholicke Missiewerk, dat door zijn orde is
voortgezet In korten tijd werden vele bekeerlingen
gewonnen, waaronder tal van vooraanstaande
Japanners.
Dit succes is voQr een goea deel te danken aan
het politiek overleg waarmede de Jezuïeten te
werk gingen. Vele godsdienstige gebruiken, zooals
b.v. de vooroudervereering, verklaarden zij tot
eerbiedwaardige vormen zonder godsdienstige be-
teekenis en als zoodanig zonder cenig bezwaar
met bet Christendom veroenigbaar.
Hieruit ontstond strijd met andere godsdienstige
orden, de Franciscanen en de Dominicanen. Ten
slotte stelde do keizer zich zelf de vraag of een
verdere verbreiding van het Christendom, dat tot
zulke felle godsdiensttwisten aanleiding gaf, wel
wenschelijk was.
Een gezantschap, dat kort na 1600 naar Europa
gezonden werd, rapporteerde, dat de godsdienst
twisten daar nog veel erger waren. De vervol
gingen en de inquisitie, die het gezantschap had
geconstateerd, schenen voor Japan weinig begee-
renswaard. De keizer besloot dan ook in 1614 het
Christendom te verbieden. De priesters werden ver
bannen, de kerken gesloten en de Japansche
Christenen werden gedwongen hun geloof te ver
zaken.
In de jaren, die volgden, werd het Christendom
door een zware vervolging met kracht onderdrukt.
Het aantal Christenen zou in dien tijd volgens een
opgave, welker betrouwbaarheid evenwel lang niet
vaststaat, wel een half millioen hebben bedragen.
Van de Redactie
In dit nmnmer vangen wij aan met de
publicatie van een serie artikelen!
„HET EVANGELIE IN JAPAN"
voor ons Zondagsblad geschreven
door Dr. ir. H. G. VAN BEUSEKOM
Een hoogepriester in mcdUatiehouding.
Van dezen zijn vele duizend'n den marteldood
gestorven. Hun geloof was sterker dan de macht
van den keizer. Maar ondanks dat, werd het
Christendom grootendeels uitgeroeid.
Ook de economische politiek werd toen gewij
zigd. De krijgsliedenkaste, die na een strijd van
jaren de oppenrnacht had weten te verwerven, be
gon te vreezen, dat door den toenemenden handel
met het Westen een sterke koopmansstand zou
opkomen. Hierdoor en door den afkeer van het
Christelijk Westen nam men het besluit, Japan
geheel voor den buitenlandschcn handel te sluiten.
In 16-40 werden alle vreemde kooplieden verdre
ven, behalve de Chineezen en de Hollanders. De
Oost-Indisohe Compagnie mocht een factorij be
houden op het eiland Decima in de haven van
Nagasaki, waar tweemaal per jaar een Neder-
landsch schip mocht aanleggen om handel te
drijven.
Nederlandsche kooplieden moesten, volgens het
oude verhaal, alvorens den Japanschen grond te
De zalige dood der jonge
kinderen der geloovigen
Vermoedelijk van Hieronymns van Alpheq;
(17461803)
Geloovlge ouders moeten
Zoo treurig niet begroeten
Het 9terfuur an hun kroost!
't Is waar: van 's Vaders zegen
Een pandjen hier verkregen
Verstrekt een kind tot troost.
Maar, dacht ge; H is het mijne
Gij faaldet: 't was het Zijne;
Het was aan Hem gewijd.
Hij heeft het, pas geboren,
Het zaligst lot beschoren.
En kroonde 't vóór den strijd.
Dies moot gc zoo niet schreien
Wanneer uw wichtjons scheien
Uit jammer en eüend.
Dan moet ge uw Vader danken,
Terwijl gij deze klanken
Hun na, ten hemel zendt
Dit kindjen sloot zijn oogen,
En ligt 'n 't stof gebogen,
Schoon T pas op aarde trad:
't Was wars van haar gewemel,
'l Verlangde naar den hemel.
Wijl 't da&r zijn Vader had.
Toen vlogen Cherubijntjes
En vlugge Sorafijntjcs
Het krijtend schaap1 op zij:
Zijn klagen wekte erbarmen,
Zij voerd-n 't in hunne armen
't Gestarronte voorbij.
Zij sierden het met kroontjens,
Zij leerden *t hemel toon tjens
Terwijl liet opwaarts vloog;
En 't wichtjen, wel te vreden,
Zag lachend naar beneden,
Vanwaar het schreiend toog.
Het voegt zich bij de zielen
Die voor haar Heiland knielen,
En roemt het kinderlot
Zou 't met de hemellingcn
Geen Halleluja's zingen?
Ja, kinders loven God.
O God, welke eer geschiedt me?
Geen moeite of anj;st verdriet me
In deze rampwoestijn:
Mijn kind mag in 't verblijden,
Maar ik moe' in het strijden
Ecne ecb van Christus 2ijn,
Geloovigen, wij vinden,
Waa we immer komen, vrinden
Van 't hemel.>cho geslacht.
Geen doodsvallei zal 't hindren:
Wij worden van de kind ren
In 's Vad.rs huis gewacht!
Proeve van Stigtelijke Mengclpoëzij. Eerste Stuk-
jen, Derde druk. (Hicroniimus van Alplion en
Pietor Leonard /an de Kasteele). Tc Utrogt, Bij
Jan van Tervecn, Boekverkooper in de Lijmn-arkt.
MDCCLXXIV. Strofe 1—6, 12, 14 cn 15.
1 Onschoon; doch dergelijke achttiend' eouwsoh-
heden komen bij den eenvoudigen Van Alphon
gelukkig weinig voor.