ZATERDAG 10 FEBRUARI 1934
TWEEDE BLAD PAG. 5
tien Japansche schrijfmachine met ongeveer
3000 toetsen. Een deel der toetsen is op de foto
niet zichtbaar, daar het toetsenbord verwisseld
kan worden
Een gehéél metalen Amerikaansch Douglas verkeers-vliegtuigwaarvoor Fokker de bouwrechten verwierf voor
Europa. Het toestel loopt op 2000 M. hoogte bijna 310 K.M. per uur0
tien groote groep manifesteer enden verdrong zich op den laalsten
roerig en dag van Parijs nog om het Elysee.
Op den dies van de Leidsche Universiteit
hielden de studenten een vaar jool, voor
stellende de komst der Geuzen.
De Schetieriingsche visscherslogger SCH. 50 is
zeer gevaarlijkdaar de kans groot is, dat het tegen den
in de buitenhaven aldaar
havenwand stuk zal slaan.
Groen's politiek in 1871
DE KRACHT VAN HET ISOLEMENT
Wij leven snel, en de tijd, dat men in
rijtuigen reed, omdat er nog geen auto's
waren. of vele en zorgvuldig gestelde brieven
Schreef, omdat het ideale communicatie
middel. da' tele
foon heet. nog niet
bestond, althans
niet ingeburgerd
was tot een ding,
.van dcgelij'ksch
gebruik, die tijd
ligt verre achter
ons. Hoe intei es-
sant is het als
men daartoe ge
noeg geduld kan
opbrengen de
uitgemeten cor
respondenties van
een zestig jaar
terug eens door
tp lezen en den
smaak te herproe
ven, die men eer- Prof G. M. den Hartogh
tijds, veel alge-
meener blijkbaar dan thans, aan welover
wogen, welgerangschikte woordenreeksen
had. Het boek, dat D r G. M. den Ha r-
togh wijdde aan „Green van Prinsterer en
de Verkiezingen van 1871, Een keerpunt m
de wordingsgeschiedenis van de Anti-Revo
lutionaire Partij", geelt den lezer ruim
schoots de gelegenheid, tot deze observatie
te kamen. Immers, de geleerde scribent
heeft voor zijr. zeer zorgvuldig gedocumen
teerde studie niet slechts een overvloedig
gebruik gemankt van wat hij in de couran
ten «n pficodieken dier dagen van zijn
gading aantrof, doch bovendien en dit ver
leent er voor ons oen bijzondere aantrekke
lijkheid aan, ruimschoots geput uit de tus-
schen Mr G. Groen v a ir Prinsterer
en Dr Abraham Kuyper gewisselde
brieven. Daartoe stonden te zijner beschik
king het Fonds Groen van Prinsterer en
de onuitgegeven stukken van het Dr Abra
ham Kuyper-Archief.
Een tweede en zeker niet mindere attrac
tie van deze studie is, dat de beide groote
figuren, welke onze partij hebben gevormd,
zich door hun briefwisseling en journalistie
ke uitingen voor ons losmaken uit den ach
tergrond van een belangrijk historisch ge
beuren. Al heeft de schriiver achterwege
gelaten, hen opzettelijk voor ons te ont
leden, om vervolgens van hen een speciale
portretstudie te maken, uit hun geschreven
woord, hier zoo overvloedig geciteerd her
kennen wij hun gelaatstrekken. Vele andere
mannen van het tijdperk zien wij ook als in
halftoon voor ons oprijzen: Keuchcmus,
Thorbecke. Van Ottcrloo e.a., en de „vrien
den" in de Kamer.
Voorts zien wij, hoe de anti-revolutionaire
partij tot op 1871 nog een nu eens nis
anti-revolut'onair. dan weder als christclijk-
historisch aangcdu:de richting, welke
zich nog niet duidelijk van de conservatie
ven had aigeteekend, zich op Groen's op
roep ging zelfstandig maken om in den
.verderen loop der politieke historip de waar
heid van Groen's maxime te ondervinden:
In ons isolement ligt onze kracht.
Het was toentertijd op politiek terrein
nog geheel anders gesteld dan thans. Partij
formaties, zooals wij die thans kennen, be
stonden er in de eerste decenniën na de
Grondwetsherziening van 1848 nog niet. In
de Tweede Kamer kon men wel enkele groe
pen onderscheiden, maar het interne ver
band was in den regel niet heel krachtig,
en de incleeling zoo weinig scherp, dat som
mige leden hier tot deze. daar weer tot een
andere fractie werden gerekend. Liberalen
van verschillende schakeering steunden een
schoolpolitiek welke in geen enkel opzicht
rekening hield met de bezwaren van de
voorstanders van het christelijk onderwijs.
Daarnaast bevonden zich de conservatieven,
waaronder J. Heemskerk A.zn, die zich
zelf eveneens tot de liberale richting reken
den, en voor het meerendeel van deze dan
ook niet principieel te onderscheiden wa-
De Roomschen, toen veelal als ultramon-
tanen aangeduid, cn de Christel ij k-histori-
schen, mannen als Van Lynden van
San denburg. Van Wassenaer van
Catwyck, Saaymans Vader en
Bichon van Ysselmonde, wier na
men bij het orthodoxe deel van ons volk een
goeden klank hadden, betoond-en in hun
politiek toen nog weinig zelfstandigheid,
geneigd als zij waren tegen de liberalen
samen te werken met de conservatieven.
Van laatstgenoemde afgevaardigden meende
Groen echter te mogen verlangen hand
having der te lang prijsgegeven zelfstandig
heid, en opoffering van belangen voor
beginselen. Teveel immers werden da
„vrienden" beschouwd en behandeld als e°n
fractie van de conservatieve richting. Na de
Schoolwet van 1857 gaat de christelijk-his
torische leider steeds meer aandringen op
afzonderlijke groepsformatie in de Kamer
en in het land. De doorslag gaf de slappe
houding der vrienden bij het begrootings-
dehat. Hoe moeilijk het hem viel, met hen
te breken, geleidelijk wordt het hem smar
telijk duidelijk, dat hen handhaven als can-
didatcn voor de christelijk-historische rich
ting zou beteekenen steeds meer opsmelten
in de partii der conservatieven.
Het keerpunt
Koilen tijd voor de verkiezingen van 1871,
te kort eigenlijk om nog de verkiezingsactie
in heel het land behoorlijk te kunnen orga-
niseeien, geeft hij het parool uit: los van de
oude „vrienden", niet eraan meewerken.dat
zij opnieuw een Kamerzetel verkrijgen. Voor
lien in de plaats wilde hij slechts drie can-
didaten stellen ..Laat er ook" zoo schreef
hij. „in de ondubbelzinnigheid van drie can-
didaturen, een belichaamd program
en een >1 u i d e 1 ij k protest zijn. Dr K u y-
per tegen de politiek der meegaand
heid: Van Otterloo tegen de onr-
Christel ij king der school; Keil-
chpiinius tegen de steeds voortdurende
lofspraak over het in 1866 tot stand
gekomen Kabinet, van welks formatie de
wedcropfleur.ing der liberale
partij cn de bestendiging van de
schoolwet dagteeként. Reeds in het stel
len van candidaturen, waarbij de bespre
king der hoofd,kwestiën van het oogenblik
onvermijdelijk wordt, ligt, zoo regt en waar
heid aan onzen kant is, de waarborg dei-
aanwinst in zedelijke volkskracht".
De man, die van zichzelf schreef: „Een
zaam leef ik in het boekvertrek", door Dr
den Hartogh genoemd „den eenzamen strij
der, den door vriend cn vijand zoozeer mis
kenden partijleider", ontving van trouwe,
begrijpende vrienden in deze moeilijke pe
riode van zijn leven echter ook wel blijken
van sympathie.
Van Oosterzee drukte zich als volgt uit,
in zijn brief aan Groen van 2S Mei 1871:
„Uit een politiek en diplomatiek oogpunt
durf ik over uw gedragslijn niet oordeelen,
maar behoefte is het mij, te zeggen, dat ik
van de moreele cn christelijke zijde be-
schouwd, nauwelijks woorden heb om mijn
innige bewondering uit te spreken voor het
karakter, den geloofsmoed en de trouw aan
uw levensbeginsel, die gij op deze wijs open
baart. Juist, omdat ik voel dat deze strijd
ook voor uw hart hare pijnlijke zijde heeft,
moet ik met zoovelen uwer vrienden het
dubbel waardeeren, dat gij aan een tijdelijk
geïsoleerde boven een langer onhoudbare
stelling zoo beslist de voorkeur gegeven
hebt, en zeker ben ik, welke ook de uit
komst zij, dat uw woord den eerlijken en
loyalen tegenstander oneindig meer eerbied
zal inboezemen, dan al de halfheden,en in-
consequentiën zamen, die de woordvoerders
der chr. hist, partij in de twee laatste jaren,
ook bij betrekkelijk trouwe getuigenis, voor
hunne verantwoording hebben".
Maar ook de „pijnlijke zijde" voor het
hart, zooals Van Oosterzee het aanduidde,
bleef den grijzen leider niet bespaard. Veel
trouwe vrienden waren het minder met
Groen, «lan wel met El out eens, die hem
o. m. schreef: „Ik bespeur niet, dat in hel
algemeen de Heer Zijn kinderen op politiek
terrein roept of voorspoedig maakt Veeleer
dat Hij ze verwijdert. Hot geldt op dit ter
rein wel het hoogst gewigtig punt van de
pligt eener Christelijke natie om Christe
lijke opleiding niet te belemmeren. Maar
het geldt in den eigenlijken zin des woords
geen gewetensvraag voor den Christen zei
ven, die met meer ijver en offers voel, veel
meer nog kan verrigten en verwerven, al
wordt de vrijheid beperkt".
Een brief van Van Wassenaar
Groen had, door stelling te nemen tégen
de vroegere „vrienden" in de Kamer, ook
zijn eigen neef. Van Wassenaar van
C a t w ij c k, moeten tegenwerken bij de ko
mende verkiezingen. Toen deze achter den
rug waren en Van Wassenaar, ondanks
deze tegen hem gevoerde actie, toch herko
zen was, schreef hij zijn oom: „Mij dunkt.
I' zult begrijpen, dat nu U in Uwe „Neder
landscnc Gedachten" het geheele Christelijk
Nederland hebt opgeroepen, om door hunne
stemmen bij de laatste verkiezingen protest
aan te teekenen tegen onze houding in de
Tweede Kamer der Sta ten-Generaal, ik mijn
nieuw mandaat niet kan aanvaarden, zon
der een woord in het openbaar tot U te rich
Maar, hetgeen U misschien in het midden
Uwer drukke werkzaamheden niet dadelijk
inziet, groot is de smart, die ik gevoel van
schijnbaar tegen U in verzet te moeten
komen. Mijn hart krimpt' ineen, bij het
denkbeeld van U en Tante, die ik als mijn
Ifr. GROEN VAN PRINSTERER
ouderlijke vrienden liever zoude omhelzen,
dan leed aan te doen, wclligt een oogenblik
te moeten bedroeven, maar ik geloof ook
hier te kunnen zeggen: ik mag, ik kan
niet anders.
Ik heb U en Tante zoo lief gekregen sind=
jaren cn ik heb mij altijd zoo vertrouwd
gevoeld in Uwe omgeving. Fk heb mij altijd
zoo eenvoudig, ik zoude haast zeggen kin
derlijk gevoeld in Uwe tegenwoordigheid,
ik heb altijd mijn hart zoo geheel aan U
beiden geopend, dat ik wel wil bekennen,
dat ik nog nimmer gevoeld heb de ziele
smart, die mij beving, toen ik U zag noodig
keuren om mij en Lynden te bestrijden, op
een wijze, zooals mij dunkt alleen aan een
paar vijanden van bet Ghristendom had
moeten ten deel vallen."
Overzien we het geheel van Groens werk
zaamheid in den tijd, waarop we onze aan
dacht gericht hébben, dan' ontdekken we
veel aarzeling, cn onzekerheid in zijn hou
ding en leiding, zoo concluded! Dr. den
Hartogh in het laatste hoofdstuk van zijn
„We memoreeren slechts enkele punten.
Naar buiten scheen het, alsof hij voor
zichzelf geen Kamerzetel meer begeerde en
zelfs geen candidatuur meer wenschte; uit
zijr. correspondentie ontvangt men den in
druk, dat hij nu eens wel, dan weer niet
een algcmcene candidatuur voor zichzelf op
net oog had.
Zijn diepste gedachte over deze aangele
genheid zal hij wel weergegeven hebben in
«•en brief van 1 September 1871 aan Kuypor-
„Inter nos geloof ik dat voor de verkiezin
gen in '71 mijn naam, ook tegen mijn wil
en dank, en zonder op mijn al dan niet aan
nemen te letten het shibboleth had moeten
zijn. In mijn naam lag het protest tegen de
5 jarige zelfvvegcijfering: onafhankelijk van
mijn al dan niet komen in de Kamer, lag
in de ondubbelzinnige adhaesie bij de stem
bus een getuigenis bepaaldelijk legen du
méégaande politiek en de beste voorberei
ding ter indiening van het voorstel door
ml] of een ander."
„Had het aan mijn keuze gestaan, mis
seinen zou ik den parlementairen strijd
(volgens mijn begeerte in 1SG8Ï hebben her
vat."
Dit napleiten, dat uitteraard niet meer
baatte, verklaart veel van Groens onbesliste
uitingen in deze kwestie, maar wekt zelf
toch niet de voorstelling van stoere kracht
en van een gelukkige taktiek.
Verschillend oordeel
Zeer uiteenloopend waren ook Groens oor
deelvellingen over de geschiktheid van het
Program der Pers. We hebben geconsta
teerd, dat hij, van te voren verwittigd van
de opstelling, geen afmanende, maar opwek
kende woorden liet uitgaan, dat hij na do
totstandkoming aanvankelijk volle instem
ming betuigde en eerst later het program
minder doeltreffend noemde. Waren
deze wisseling objectieve gronden aan te
voeren, te groot is toch de overgang naar
een vonnis als Groen 10 Februari 1872 in
de Nederlandsche Gedachten veldo:
„Laat er slechts meer ernstig en gestadig
overleg zijn. Het ontbreekt somtijds aan
ernstige besprekingen van hetgeen te doen
valt. Bij de Verkiezingen van 1871 is het
een kapitale fout geweest, dat een Prugram
ma voorgelegd werd, waar een compte-rcndu
te pas kwam."
Deze kritiek boet te meer aan waarde In,
omdat Groen sinds het begin van 1871 wel
tot vier maal toe van meening verandeni
was ten aanzien van het vragen \an reken
schap over de gevoerde politiek aan de
geestverwante Kamerleden.
Vermoedelijk zal bij Groen soms overhecr-
schend zijn geweest het verlangen naar een
openlijke schuldbekentenis van „de vrien
den" in de Kamer bij hun terugblik op den
afgelegden weg of naar een zelfverdediging
van hen op zoodanige wijze, dat hij er ge
heel door in het gelijk zou worden gesteld.
En op andere uogenblikken zal bij hem, af
gedacht van bezorgdheid voor de ricn-
den" (met name vóór de „oorlogsvorkla
ring"), vooral beduchtheid zijn geweest
voor felle aanvallen op zijn persoon en
Continuïteit was er ook niet, wanneer
Groen de eene maal opmerkte, dat de kie
zers moe waren van het stemmen op candi
dates die bij eventueele benoeming toch
zouden bedanken, cn een andere maal be
weerde, dat al of niet aannemen niet ter
zake deed.
Klaagde Groen, dat „de vrienden" in vijf
jaar hem niet geraadpleegd hadden, dan
rijst toch het vermoeden, dot er ook bij hem
wel eonige schuld was, omdat hij ze nim
mer tot een speciale samenkomst had uit-
genoodigd en blijkbaar de brandende poli
tieke kwesties niet aanroerde, wanneer zij
hem een gewoon bezoek brachten."
Groen's leiding
In zijn slotwoord wijst Dr. den Hartogh
erop, dal Groens politieke leiding bij de ver
kiezingen van 1871 niet steeds zeer vast is
geweest, en dat de aan het papier toever
trouwde orders niet steeds op het eerste ge
zicht duidelijk waren. MaarVeie be
grijpelijke r -lenen waren er, die hem heel
ÏOf Zllfif !>f IftDItK
typp K f 7*^
E.G. sV
„E. f105,.
F f 2fu-
R.R f like
Filiaal in ROTTERDAM:
le PIJNACKERSTRAAT 144, Telefoon 43123
lang tot dragen en dulden hadden bewogen.
Steeds had hij gehoopt, dat zijn vooraan
staande geestverwanten tot het inzicht zou
den komen van de noodzakelijkheid, om af
gescheiden van alle andere groepeeringen,
met de Heilige Schrift en de Historie als
uitgangspunt, vereend naar hetzelfde doel
te streven, dat vóór alle dingen bestond in
de ware vrijmaking van het onderwijs. Van
1853—1857, in 1866, in 1868, in 1S69 en tot op
1 Mei 1871, telkens weer opnieuw en eigen
lijk altijd door hadden invloedrijke geloofs-
genooten hem tegengewerkt, teleurgesteld,
in den steek gelaten, verloochend cn hem
als te streng orthodox, als te doctrinair, als
te politiek, als overdreven en onprartisch,
den zoo hoog noodigen steun in de leiding
van het geloovige volksdeel onthouden. Ook
onder de vleiendste betuigingen van hoog
achting voor zijn persoon en werk.
Zou iemand hem hard hebben kunnen
vallen, wanneer hij in stille berusting of in
arren moede het veld geruimd had?
Het zou dan echter, naar den mcnsch ge
sproken. gedaan geweest zijn met de Anti
revolutionaire of Christelijk-Historische par
tij. Met pak en zak zouden de „vrienden"
overgegaan zijn naar het conservaties e
kamp. En de geloovige kiezers cn niet-kie-
zers, die zoo hoog opzagen legen de vrome,
rijke edellieden en patriciërs met hun mo-
roeien en finantieelcn steun voor de oprich
ting en instandhouding van Christelijke
scholen en ten bate van onderscheidéne
Christelijke belangen, zij zouden den toch al
zoo weinig ontwikkelden zin voor politieke
zelfstand gheid geheel verloren hebben en
feitelijk ingelijfd zijn in de futlooze, aftand-
sche, conservatieve, d.i. inconsequent-lihe-
lalc partij, of meer nog dan voorheen oe
staatkundige zaken aan „de wereld" over
gelaten hebben.
Kuyper was nog te zeer in opkomst, had
nog te weinig overwicht, om in liet kritieke
tijdsgewricht beslissend in te grijpen.
Hulde aan Gi*oen, die don hoogen moed
nam, om nieuwe miskenning en verguizing
te trotseeren en met niemand en niets spa
rende openhartigheid alle lauwheid en
flauwheid, alle halfheid en vreesachtigheid,
alle eigenwijsheid en tegenstrijdigheid te
•croordeelen.
In 1871 was de victorie nog ver. Maar door
Groens „stout en gelukkig vermeten' was
de partij toch voor een sma.lelijk veidwij-
ncn bewaard cn kon ze zich weer met eere
ertoonen. En het isolement zou een sterke
kracht blijken!"