JAAP HOFMAN
MIJNWERKER IN LIMBURG
door
S. Williams
(Vervolg.)
Deze stelt Hofman allerlei vragen en toont zich
Over de antwoorden zeer tevreden. Het is voor
hem een genot zoo'n frissche, onhedorven jonge
man voor zich te zien. Lengte plm. 1.80 M., flink
gebouwd en goed wakker Promotie gemaakt als
militair. Net een kerel voor de mijnschool.
Hij geeft een briefje voor 't personeelbureau.
Daar ontvangt Hofman een papier dat toegang
geeft tot de mijnarts. De dokter is gauw klaar. „Ge
schikt voor 't ondergrondsche bedrijf", luidt zijn
conclusie. Weer terug naar 't personeelbureau
met het medisch advies. Een mijnheer geeft Hof
man een stukje papier waarop o.m. vier cijfers
staan. „Dit morgen afgeven voor controlepenning.
Nu melden bij afdeeling C". Deze wordt vertegen
woordigd door een opzichter die een wonderlijk
taaltje spreekt. Neef dient als tolk. „Morgen op
nachtdienst!" Hofman knikt alléén. Hij is over
weldigd. Morgen weer heneden Op het bureau
van 't mijnwerkersfonds wordt hij als lid geno
teerd. Men overhandigt hem een reglement Be
dwelmd door de emoties volgt Hofman neef naar
'de uitgang.
Buiten straalt nog de zon. Heerlijkl Weer rijden
fee door het tuindorp. Neef praat druk.
„Morgenochtend gaan we fietsen Jaapl Dan zul
je eens wat zien!" Hofman doet alsof hij het pet
ting vindt 's Avonds geniet hij bij oom en tante.
Behaaglijk leunend in een groote stoel, ziet hij
Idoor de open ramen naar bloemen en heesters.
Wat is het hier mooi en rustig! Maar morgen...?
1
U
De eerste schicht.
Jaap Hofman schrijft een brief. Toos moet we
len wat er gebeurde. Ging hij pas gisteren van
huis? Zich dit te realiseeren. is niet gemakkelijk.
Tante wou dat hij ging slapen. Hij lag een
poosje te woelen. De spanning is zoo groott Straks
de eerste schicht!
Toos mag niets weten van zijn onrust Hij
schrijft over de reis, over de hartelijkheid van oom
en tante, over de fietstocht
Wat is er veel te vertellen over mooi-Limburgl
Ze reden langs smalle veldpaadjes, en holle, hoog-
begroeide wegen. Soms vormden ineengestrengelde
takken een dak boven hun hoofden. Door bodem
golvingen waren er altijd weer nieuwe verrassin
gen. Nu en dan stapten ze af, om, zittend in gras
of hei, van groote hoogte rustig te genieten. Wat
oom vertelde, was niet overdreven. Ze zagen groote
.Valleien vol wuivend koren. Ze reden langs ka
pelletjes en Christusbeelden, versierd met bloemen
kransen. Dit godsdienstige gaf een gewijd cachet
aan de wijde, vruchtbare .•elden.
Ook kwamen ze in een dorp. Daar was een won
derlijke mengeling van oud en nieuw. Naast ineen
gedoken huisjes met leemen wanden, gestut door
houten balken, stonden moderne gebouwen. Smalle
bochtige straten liepen uit op breede geasphal-
teerde wegen.
Op hoogtepunten zag men in wijden omtrek de
spitsen van kerktorens. Maar hoog hoven alles
stonden groot en machtig de schoorsteenen van
de mijn.
Hofman vertelt niet dat hierdoor de rit werd
.Vergald.
Terwijl neef enthousiaste beschouwingen gaf,
feag hij duidelijk de zwarte massa's rook drijven
onder den blauwen hemel. Z*. deden hem denken
aan de duizenden -wartu gedaanten, die, ver be
neden de lachende velden, zich krommen ln don
kere gangen.
's Avonds heeft Hofman moeite rustig te eten.
Tante begrijpt dit wel. Ook haar jongens deden
eenmaal de eerste gang. Nooit vergeet ze den mid
dag waarop haar oudste met „pungel" pakje
kleeren broodzak, en koffiekannetje vertrok om
het verschrikkelijke werk onder de aarde te be
ginnen. Toen schreide ze. Ook veel later kende
ze nog oogenblikken van angst, doch ze werden
zeldzaam omdat haar sterke jongens altijd weer
yróolijk keerden.
Met moederlijke zorg voorziet ze Jaap, het eenig
kind harer zuster, van al het noodige. Negen uur
is alles klaar. Naast de „pungel" staat een nieuw
kannetje. Een groot aantal boterhammen, voorzien
met iets extra's stopte tante in een der wijde zak
ken van Jaaps jas. „Zul je vannacht flink eten?"
vraagt ze dringend. Hij knikt. Vóór Hofman ver
trekt, wordt knielend gebeden. Oom z;gt: „zoo
bidden we als er iets bijzonders gebeurt". Hofman
.vindt het vreemd en mooi.
Tien voor tien staat hij voor de hoofdingang der
mijn. Hij ontvangt een controlepenning vier
kant plaatje waarop het werknummer staat
Deze penning wordt boven aan de schacht a.gege
ven, na 't einde der schicht oeneden aan de gang
weer ontvangen, en bij den uitgang der mijn in
een bak geworpen.
In het kleedlokaal staat Hofman een oogenbllk
verlegen. Waar is de ketting met zijn werknum
mer? Als hij, verward door hot geroezemoes van
Vele stemmen in allerlei talen en dialecten, rond
kijkt komt een oudere kompel kameraad
helpen. Spoedig hangt ook Hofmans pak onder de
glazen kap.
Voor de eerste maal loopend in een mijnpak,
moeilijk zich bewegend in schoenen welke hem
herinneren aan den soldatentijd, volgt hij de ve
len die in een gang verdwijnen. Dan komt hij in
de lampisrerie. Hij toont zijn nummer. „Pak maar
een reservt", zegt een jongen, en overhandigt een
benzinelamp. Hofmans pogingen ->m de lamp te
laten branden, mislukken keer op keer. Weer is
er een vriendelijk kameraad. Deze blaast met
kracht in de glazen kap, zwaait met de lamp, en
slaagt
Hofman vraagt hem naar afdeeling C. „Ik loop
met je mee", zegt de man. „Straks zie je een groot
bord waar alles op staat", 't Is waar, letters en
cijfers wijzen duidelijk den weg. „O", zegt de be
geleider, „jij moet naar de wettersohl". Gemoe
delijk praat hij verder en verklaart de duitsche
benaming. „Dat is de verdieping waardoor de in
de mijn verbruikte lucht gedreven wordt Daar is
het wel uit te houden".
Hofman luistert maar half. Hij hoort een steeds
luider klinkend lawaai. Ze loopen in een langen
corridor. Ter hoogte van de vloer is de ventilatie.
Hierdoor is schadelijk tochten voorkomen. Hofman
begrijpt dat dit voor de mijnwerkers die bezweet
boven komen, van groote beteekenis is. Hij is ver
rast door zooveel zorg.
Ze beklimmen een trap. Met elke trede komen
ze dichter bij de plaats waar rammelende, rate
lende, daverende geluiden klinken.
Ze staan op de losvloer. Een localiteit van ijzer
en staal. De bodem is bedekt met rails die kris
en kras doorelkaar loopen. Onophoudelijk dende
ren ijzeren kolenwagentjes heen en weer. Ontel
baar is het aantal botsingen. Eenige met kolenstof
bedekte mannen regelen het verkeer. Als Hof
man in staat is na te denken, ziet hij dat tusschcn
de rails kettingen loopen. Deze gnjpen de gevul-
den wagentjes en sleuren ze mee. 3oven een bun
ker worden de wagentjes omgekeerd. Dan gaan ze
weer in snelle vaart naar de schacht, en worden
in een lift gestooten.
De lift, door mijnwerkers kooi genoemd
heeft vier verdiepingen. Op elke verdieping wor
den twee wagentjes geplaatst Hofmau onder
scheidt nu ook duidelijk Sclsignalen. Telkens
klinkt: Ting Ting; Ting Ting. Hij voelt een
druk op den arm. De kompel wenkt Ze moeten
in de kooi. Etage na etage Icopt vol. Ratelend
wordt door onzichtbare hand de ingang afgeslo
ten met een metalen plaat Plots klinkt vlak naast
de kooi een scherp belsignaal. Teeken van ver
trek. „Glück auf', zeggen sommigen. „Glück auf'
antwoorden anderen.
Naast Hofman staat een man die een kruis slaat
De vaart naar de onderwereld begint Ze dalen
snel. Twaalf meter per secondeHofman krijgt
een beangstigend gevoel in de buurt van de maag.
Zoo moet het zijn met een mensch, die, het laat
ste steunpunt verliezend, in den afgrond stort
Voor een halve minuut voorbij is. heeft hij de
overtuiging: we stijgen totdat we ergens, heel hoog,
botsen met geweldige kracht Hij sluit de oogen
en denkt aan den man die een kruisje sloeg.
Dan hangt de kooi roerloos. De metalen plaat
wordt weer met onzichtbare hand weggenomen.
Uitstappen! Nu zijn ze op de landplaats. Er staan
Volle en leege wagentjes.
Hofman wordt door zijn gids in een paardenstal
gebracht „Hier wacht je maar", zegt hij. „Ze zulle
je wel hale".
Verrast ziet Hofman om zich heen. Is hij hier
tweehonderdnegenen vijftig meter beneden den
grond? Do gangen zijn hoog. Sterke electrische
lampen lichten fel. En deze stal... Zes gladde,
goed doorvoede paarden... Zijn deze dieren hier
altijd? De stalknecht bemerkt Hofmans interesse.
Hij vertelt bijzonderheden. Nou, wat zeg je? Ken
je één boer die beter stal heeft? Zijn mijn beestjes
niet mooi? Is het hier niet lekker frisch? Ja, de
ingenieurs zijn knap. De ventilatie is zonder ge
breken! Je hoeft geen medelijden met de dieren
te hebben. Die daar is al twintig jaar ondergronds.
Zie ie 't aan 'm? Weet je waarvoor de dieren hier
zijn? Kijk 's, de machines kunnen de steenen
soms niet ver genoeg brengen. Dan hebben ze
paarden noodig. Die trekken de wagentje» naar de
„kiep". Je zult misschien wel eens beginnen met
„peerdvaren". Je bent wel goed voor de beestjes
hè?
Terwijl de stalknecht vertelt, wrijft zich een
groote kat behaaglijk langs de beencn van den
dierenvriend. Hofman vraagt of die hier voor de
gezelligheid Is. „Nee", zegt de ander, ,,'t is geen
luxe hoorl 't Krioelt hier soms van muizen, ze ko
men met hooi en stroo naar beneden".
Het gesprek wordt afgebroken door de komst
van den meesterhouwer. Deze regelt het werk.
Wijzend op Hofman, zegt hij tot een ouden man:
„Kupers, neem ie dat jong maar mit". Kupers
wenkt, en „dat jong" volgt. Eerst gaan ze naar
het gerpedschapmagazijn en halen twee schoppen,
en bijl, een houweel, en sleutels. „Zoo", zegt
Kupers, „hiermee zullen we 't wel kunnen
doen". Ze komen in een gang waar alleen de mee
genomen lampen licht geven, 't Is er wonderlijk
stil. Na een kwartiertje zijn zo op het werkpunt
Kupers geeft aanwijzingen. Dt spoorlijn moet op
verschillende plaatsen worden versterkt Hiervoor
zijn nieuwe dwarsliggers noodig. Dat Hofman zoo
heel gauw begrijpt wat gedaan moet worden, geeft
Kupers groote voldoening. Hij blijkt een heel ge
moedelijk man. Net geschikt om een nieuweling
gerust te «tellen. Bij Hofman is geen vrees meer.
De gang waarin hij werkt is goed gestut Het on
dergrondsche is veel beter dan nij zich voorstelde.
De oude kompel praat rustig en opgewekt. Doch,
nog voor middernacht wordt Ho uan gegrepen
door een ontzettende angst Kupers moet een
poosje weg. En als Hofman alleen is, hoort hij on
heilspellende geluiden. Tusschen de bijlslagen
klinkt duidelijk geknap en gekraak. Dat beteekent
gevaar! Gevaar voor instortingWat zal hij
doen? Vluchten? Waarheen? Misschien is dit
werkpunt nog het gevaarlijkste niet Alleen in de
onderwereldDonker en dreigendVergeten
is de paardenstal. Vergeten het gemoedelijk bab
belen van Kupers. Als hier iets gebeurtWeer
een knappend geluidAls de stutten breken
De zoldering is al lager„Door invallend ge
steente werd de mijnwerker J. H. bedolven". Zoo'n
simpel courantenberichtje is iets gewoons. „Hij
was getrouwd en vader van twee kinderen. Naar
we vernamen was do ongelukkige voor de eerste
maal in de mijn afgedaald".
Hofman ziet het duidelijk staan. Met bevende
handen omklemt hij den bijl. Oom bad om be
waring. Hij kan niet bidden. Heeft hij ooit gebe
den? Als straksTallooze gedachten vol ver
schrikking jagen door zijn brein. De fantasie
kleurt alles fel dramatisch. Geweldige steenen
zullen hem verpleteren. Hij zal gillen en sterven.
Leden van de reddingsbrigade vinden zijn lijk.
Toos wordt wanhopig. Zij zal met de kinderen
naar haar moeder gaan. Vele mijnwerkers loopen
mee naar het kerkhof. Oom gaat vooraan. Tante
blijft thuis: zij is zoo zwak
Hofman kan niet meer werken. Droppels angst
zweet staan op zijn voorhoofd. Weer gekraak
Hij durft niet omhoog zien. „U komt terug, let op
mijn woorden U komt terug!" Hofman hoort weer
de stem van de oude juffrouw in den trein. O, als
liij toch levend boven komt, gaat hij weg. Terug
naar het dorpDroog brood wil hij daar eten,
en eiken dag bedelen om een karweitje. Luider
klinkt het knappenDaar is een lichtpuntje..*
Het slingertEen lantaarnVoetstappen.
Komen ze 'm waarschuwen? Kupers!
Als deze op rustigen toon vraagt: „kom je klaar
jong"? probeert Hofman luchtig te antwoorden,
maar de oude laat zich niet bedotten. Geruststel
len zegt hij: „'k Weet het wel, zeg het maar. Je
was bang. 'k Had je niet alleen moeten laten
zonder alles te vertellen. Nou gaan we „boeteren".
Meteen opent hij zijn broodzak en gaat zitten. Hof
man doet hetzelfde. Komt het door de angst, dat
hij nu werkelijk honger heeft? Kupers kauwt,
drinkt en praat. Als Hofman vertelt waardoor hij
bang werd, zegt de oude: „dat ken ik. Elke mijn
werker weet er wat van. Later vin-je de geluiden,
als je alleen bent, wel gezellig. Ze hooren bij het
mijnwerk. In 't gebergte is altijd beweging. Wees
maar niet bang voor ongelukken. Hier wordt
goed gezorgd. Ik was tien jaar in de belgische
mijnen. Daar zag en hoorde je wat anders. Zes
jaar zat ik in een steengang. Raad eens hoe oud
ik ben."
Hofman wil graag wat vriendelijks zeggen.
Kupers ziet er oud uit, maar misschien„Vijf
tig!" zegt hij. „Je hent oeen goeie kompel", con
cludeert Kupers. „De meeste menschen zeggen
zestig en denken: hij ziet er uit als een man
van zeventig. Ik ben zes en veertig. Zes en veertig
enversleten. De opzichter weet het wel. Hij
spaart me. Altijd heb ik nachtdienst en zorg voor
reparaties, 'k Zou „voor de kolen" ook niets meer
waard zijn. Ziek ben ik nooit geweest, maar bin
nen knarst alles. M'n borst is zwak, en mijn lon
gen zitten vol steenstof. Daar kan geen dokter wat
aan doen. Ik ben een oude man".
14
v u
Het oproer der
Begijntjes
'door
Jan H. Eekhout
II.
Sophieke achtte het vanzelfsprekend Meeleke's
geusschap te verzwijgen, al leek zulks haar niet
ten uiterste van noode, en zij verwachtte niet op
dit punt ooit ondervraagd te zullen worden. Even
wel ademde zij toch bevrijd op als zij van her in
heur kamerke rondscharrelde.
Efke9 naderhand verliet deze zonderbare be
nauwenis haar geheel en zij bel&chte dien dom-
men angst.
't Avond toefde Meeleke bij haar en de tijd ver
liep zoo geneuchtelijk, dat het nieuw woningske
't oude schoen en slechts simpel een dunne muur-
wand Sophieke heur kamerke afzonderde van
Meeleke's, tegen welken wand, aan d' andere
zijde, gij den metalen tik-tak in uwe ooren hoor
de' van Meeleke's antieke hangklok.
Rimpelloos gleden de dagen voorbij.
Hoe langer hoe beter ging Sophieke heur thuis
gevoelen op 't begijnhof. Meeleke bovenal had
daartoe het hare bijgedragen. Bijkans avond op
avond, zette zij uit naar Sophieke en het weder
moest al heel onbarmhartig zijn indien heuren
geregel den uitgang mankeerde.
Slechts zelden bracht Sophieke een tegenbe
zoek. Zij had weer hinder gekregen van 't rum-
matisme. Maar de nazomer wankelde in de lucht
en alsdan was het Sophieke immer zoo vergaan.
Doch zóó kwellend gelijk gepasseerd jaar op het
eigenst tijdstip, leed Sophieke toch niet.
Hier oogst ge reeds 't eerste voordeel van
uwe verandering, Sophieke-meiske, had Meeleke
Patijn monkelend verluid, 't Sloterstraatie is
een danig trekgatvorig jaar kost ge haast
niet te bedde uit, weet ge nog wel?
Iedere weck hield meneer-pastoor zijn inspectie
op 't hof. Hij klopte met den knokkel op uw ven
ster en trad dan pal bij u binnen, ondervond So
phieke. Gedurig begost hij met te informeeren of
gij een treffelijke gezondheid genoot en 't was ge
beurd, dat hij eens deze vraag stelde aan
oen doode! Sophieke had het van Nelleken Ver-
poest En ja. t was zelfs geschied in Sophleke's
liuiske, bij heur voorgangster, Catooke de Rud
der. Catooke had gezeten waar Sophieke thans te
zitten placht toen meneer-pastoor bij haar bin
nenstapte. Catooke had tot meneer-pastoor zijne
verwondering hem geen bescheid gegeven. Ze zat
dood op haflr stoel, van 't herteSophieke
had het Meeleke Patijn oververteld en «amen
hadden zij erom moeten lachen, hoe erg het ook
wasEn kort nadien had meneer-pastoor het
persoonlijk nog eens aan Sophieke verhaald. So
phieke was daar heel fier op. want ge kunt ge
makkelijk raden, dat meneer-pastoor dusdanige
tegenkomst niet zoomaar aan elkendeen mee
deelt
Meneer-pastoor bleef natuurlijk niet lang hij u.
Na zijn perste vraag volgde eene tweede omtrent
den toestand van uw dak, en dan miek hij efkes
een praatje met u over kloefke en klakske: dat
ge zoo proper waart, uw spiegel zoo blonk, dat
daAr een nardig dingske leek op de scliouwrichel,
en dit
Den dag dat meneer-pastoor geweest was, kreeg
Meeleke van Sophieke steeds een uitvoerig ver
slag te vernemen en Meeleke was het eens met
heur vriendin: dat meneer-pastoor een uitzonder
lijk goê mensch zijn moest
Sophieke had geene pogingen aangewend na-
'der in kennis te komen met d' overige wijfkes
Van 't Sinte Jozefshof. Enkel Nelleken Verpoest
overschreed zoo bijwijlen haren drempel.
En Nelleken was 't, die. op een noen, heur ver
wittigde omtrent d' achterklap die de rondte
miek op 't hof. Sophieke diende fel op heur hoe
de te zijn voor Zalia Vramme!, fluisterde Nelle
ken haar in. Zalia Vramme wierd geducht door
elkeen, en om aan heure vijandigheden te ont
snappen, speelde ieder wijveke altijd do diena
resse jegens Zalia. Als zij den pik op u hart, zij
bezorgde u een on-leven, Zalia, dat ge u eindeling
den dood zoude wcnschen, zoo'n vuiltong was zij!
Nelleken wist heel goed dat Zalia 't hof óp9took-
te-togen Sophieke. Sophieke hield heur veel te af
gesloten van 't onderling leven op 't hof. Die
heeft zwarte geheimenissen te verduiken, lasterde
Zalia, en dat madammeke dat heelder dagen
bij hour over den vloer komt1 Wil ik u eens
wat zeggen?, kondde Zalia aan de vrouwkes, die
zij rond haar verzameld had den dag van eergis
ter (en Nelleken was er eveneens bij tegenwoor
dig geweest) wil ik u eens wat zeggen: dat ma
ger madammeke, dat heur hult in een pronkmantel
insteé van gelijk wij gekleed te loopen, dat blek-
wijveke waar Sophieke Citroen mee heult zoo in
't stille weg. dat... is een kettersche, een geusll...
Welk een gemecnigheid van Zalia, hee?
Neen, Sophieke moest heur, Nelleken, rustig la
ten uitklappenzij, Nelleken, geloofde daar
immers geen kruimelke van!Maar zij moest
verder luisteren: Die Zalia Vramme had het dur
ven bestaan te liegen, godszeker van hare zaak
te zijn: een gèus was dat jofferke* En Zalia hart
voort het bedied daarvan uitgelegd: Nog minder
dan de bruine heidenen waren de geuzen Alle
geuzen hadden een duivelsbrrief moeten onder
schrijven, wnarin vermeld stond, dat de satan bij
hun dood het eerste en leste recht beurde op
hunne armtierige zielkes. Daarvoor ontvingen zij
dan de macht der tooverije. Hadt g' al één geus
weten verhongeren?? Neen. nietwaar? Awp' en
zij ontvingen van den duive! tevens een toover-
boek met roestige sloten en bladen van wiidever-
kensperkament. De geuzen mieken onnoozeloars
wijs, dat dit boek het evangelie van Ons-Heer en
Apostelen bevatte en niets anders niet. En die
helledochter van een Meeleke Patijn bezat juist
zulk een toovenaarsboek! Zalia kost daarop zwe
ren bij alle heiligen van den hemel: de menschen
in 't Sloterstraatje hadden 't heur veropenbaard,
't Zot volk in 't Sloterstraatie vermeende nog op
recht: het tooveraarsschriftuur was wAérlijk
eenen bijbel en men had heur, Zalia Vramme,
niet geloofd als zij wees op de werkelijke waar
heidWat woudt ge er tusschen zeggen So
phieke?Niets?Ge ziet zoo raar
Kom, ge moogt u diergelijk gelameer niet aan
trekkenHoor nu voort naar Zalia heure
valschaardige streken: "t ls wel dat meneer-pas
toor niet op de hoogte is met dees booze dingen,
kalde Zalia. Mocht hij het te weten raken, geenen
teen stempelde die geuzemadam op 't hof nog
En voor Sophieke Citroen zou 't er ook jammer
lijk uitzien, wellicht! Wie weet hoezeer Sophieke
reeds besmet waszoo'n geus palmt j in voor
ge één Ave kunt uiten!Wat scheert ge,
Sophieke?Ai mij, grijpt het u zóó aan?
Alia toch, alla toch't Is immers allee bla
mage van Zalia Vramme!Sophieke, ge zoudt
toch niet willen bevestigen, dat Meeleke Patijn
inderdaad van de geuzen isSorhieke,
bied mij eens klaar weerwoord, toe Sophieke
Gc maakt mij bange
Schichtig en smeekend keek Sophieke het ont
hutst Nelleken aan.
Neen, 't is gelogen!stiet ze met moeite
eruit, gelogen!'t Is van dat ik niet vat
hoe iemand zoo'n laster verricht
Sophieke had bij heure laatste woorden het
wozen afgewend.
Heere-Heerel, kloeg zij radeloos in heur
binnenste. De kamer wemelde voor hare oogen,
maar met ontzaggelijke inspanning kost ze nog
heur comedie volhouden tot Nelleken Verpoest
opgestaan was en heur verlaten ging.
Ge lacht er eigenlijk om in uw eigen, nie'-
waar Sophieke?, zegde Nelleken nog in 't deur
gat
Jahi-hideed Sophieke.
Zij verried Meeleke Patijn geen syllabe niet van
deze ontdekking, mijde gelijk ze was Meeleke te
verspelen. Want hoe kost zij weten op welke wij
ze Meeleke reageeren zou?
Doch Meeleke scheen toch iets vreemdigs te be
speuren aan haar, en als zij Sophieke vraagde
wat er schortte, kreunde deze, dat heur flericijn
gecne seconde stopte van plagen
Twee weken later drong meneer-pastoor er tot
Sophieke's ontsteltenis op aan, dat zij de kenniste
mpt heur hofgenooten niet zoo mocht verwaar-
loozen
Wij vormen hier een paradijselijke gemeen
schap, Sophieke, althans een voorproefje ervan...
En nu zondert gij u aldoor af. Ge moogt gij van
dezen ongeschreven, doch heiligen regel niet af
wijken, Sophieke! Ge zult daaraan denken, hee?
Alzoo was meneer-pastoor vertrokken.
Sophieke tastte de spitse tong van Zalia Vram
me achter dit alles.
Tegenover Meeleke sluierde zij heur in stom
heid en ditmaal ging heur zulks zelfs vlotter af
dan voorheen. Meneer-pustoor bleek in elk geval
niet toornig en mocht Zalia al hem heure don
kerste verdachtmakingen hebben ingeblazen, ze
ker was 't, dat hij hieraan geen geloof hechtte...
Zij vertrouwde heur conclusie toe aan Nedcken
Verpoest
Nelleken zegde, 't ermede akkoord te wezen.
Maar wat Sophieke opnieuw en al feller veront
rustte was, dat nadien Nelleken heur niet meer
bij haar zien liet, alhoewel zij Sophieke als van
ouds minzaam bleef in de groctenis
Er broeide dreiging op het begijnhof van Sinte
Jozef.
liet was herfst aan 't worden en de avonddon-
kertcn vervroegden zienlings. De blaren losten
van de prille boompjes, wikkelden wat heen en
weör in hunne doodsvlucht en taakten dan het
gruuwèndig gros van het pleinvlakSoms reed
uit den zcehock een onverhoedsch windgeweld
over do luge dakingen der bcgijnehuiskes, wierp
zich wervelend op de geluwende boomkronen en
stak den dood een handeke bij
Duur waren nog schoone dagen dat de lucht
allcnthcnen naakt blauw stond en de zon aan do
gevclkcs goudde, doch meerder telden de tijden
dat do hemel blind was van wolken wuaruit
vlaaglings de regen neerkletsen kwam
Sophieke Citroen poogde heur wijs te maken,
dat het bedreig, 't welk zij duidelijk bespeurde
over haar, simpel oorzaak vond in het seizoen en
zij verduwde daarvoor do heur opwellende ge
dachte aan Zalia Vramme, die haar lèsttijrta met
haar zwarte blikken doorboorde zóó venijn vlam
mend als ware zij, Sophieke Citroen, een der mis
dadigste zielen ter wereld
Ach, zij zag het eveneens wel, hoe de andere
wijvekes niet langer trachtten naar eenige toena
dering en zooveel als doenlijk en schuw hare al
te dichte nabijheid ontwekenWaren in de
kerk de stoelen weerszijden heur zitplaats, op d'
achterste reke, niet uittevvaarts geschoven 'lijk als
droeg zij eene verraderlijke krankteZeker,
zij had de lichte berisping van meneer-p-.istoor
niet vergeten: hoe kóst ze echter thans heur oen
beetje inniger inschuiven in de gemeenschap der
begijnen?!
Sophieke heure nachten zaten vol onrust.
Uren luisterde zij vanuit heur sponde naar het
waaien buiten en waande daar stemmen in te
vernemen heesch fluisterend haar naam, vol on
heil. Zij kost altemets rectitschieten uit den las
tig verworven slaap op een geluid dat er niet was
en dan bad zij Sinte Jozef en Ons-Heer met koort
sige rapte om kwijtschelding voor een tiental
heuschc en honderd schijnbare zonden in heur le
ven bedreven, doch oogstte geen leniging..
Op een moment baatte heur geen enkele wijs-
niakiing meer: 't was toen zij Nelleken Verjioest
bij heur binnen riep en Nelleken gebaarde van
heur glad niet te hooren
Van dan af doorflakkerde haar gestadig een
wilde angst en heur handen wierden bevangen
van eene beving 'lijk als was zij tien jaren ouder
geworden.
Als een vluchteling stolperde zij tenden de
kerkdiensten gejaagd over den portaaldrempel en
binst zij naar huis spoedde was 't heur, alsof men
haar in de rugge belaagde met tallooze fijne ge
niepige pijlkensNauw binnen, grendelde zij
de voordeur met den bovensten en den ondeisten
ijzerbout en liet heur eigen in uren niet schou
wen
't Scherpzinnige Meeleke Patijn vorschte bij
hour bezoeken herhaaldelijk naar den grond van
deze zonderbare handelingen en ontving daar zui
ver het bescheid op, dat kortelings in de buurt
van 't begijnhof diefte gepleegd was en Sophieke
danig benauwd was geworden voor inbraak; ook
't beven van heur handen vond hierin oorsprong,
verklaarde zij, en 't was zot van haar en 't
zou wel overgaan, maar zij kost het voor 't oogen
blik waarlijk niet helpen.
Meeleke bleef ongeloovig en bezorgd; zij dacht
er over in 't vordokene den docteur te verwitti
genToch, Sophieke bezwoer alsaan van
vischkesgezond te zijn......... alleen een beetje
En zoo vergat Meeleke per slot heur plan.
En een zonnigen Zaterdagnoên in October-
maand verkreeg Meeleke een evenzeer zonnige
zekerheid ten opzichte van Sopnieke. Zij was dien
dag vropger dan gewendte gekomen, juist als 't
lof uitging op 't Sinte Jozefshof.
Sophieke ontwaarde Meeleke subiet als /.ij bul
ten de kerk kwam. Zij vertraagde heuren tred en
met bovcnmenschelijke moeite bedwong zij t'
gesiddcr van heure handen. Zij wilde Meeleke
niet toogen hoezeer zij vreesde voor de wijvekes
die achter heur volgden, vreesde voor, uiteinde
lijk, het Noodlottige, 't welk geen gedaantcnis had,
maar alleen steeds grooter en duisterder zwol
over heur vertwijfeld hoofd. Zij preste heur ver
lezen kerkeboek stijf tegen haar borst teneinde
den jakkerenden bloedklop daarbinnen te smoren.
Als zij vóór Meeleke stond probeerde zij te lachen
vanwege de blijde verrassing.
Hee, Meelekebracht zij er schor uit.
Ja 'k, Sophieke-meiske'k ben ik zoo
snel bij de pinken omdat wij banket gaan vieren!...
BankAh-maardeed Sophieke
wezenlijk verbijsterd nu.
Ja, zette Meeleke opgewonden uiteen, 'k
heb 't lichtend warempel aan een vreemden heer
een jabot en een kraagske verkocht'k ge
loof dat 't zoo'n Amerikaander was, ge weet wel,
'lijk of er in 't zomer zoovele hier dolenik
kost zijne tale niet verstaan, maar zijne cenzon
wel, SophiekeIlonderdvijftig franc!!
Madam D'Hoore zou mij zestig gegeven hebben...
Kom, laat ons binnen trekken'k heb koes-
kes mee met suikerij op!
Ah-maarstamelde Sophieke binst zij
den sloter inpeuterdo. Ze peinsde opeenon niet
langer op heur bnngte, meegesleept als zij wierd
van Meeleke's profijt.
Meeleke-zelve was zoo vervuld van heur fortuin
dat het hnnr gunsch ontgaan was, hoe Sophieke's
nerveusiteit, welke haar gemeenlijk alsaan placht
te bekommeren, gansch verzwonden scheen. Ras
als zij in 't kamerke zaten en Sojihieke twee ge-
blomde kommen boordevol koffie goot bijkans
zonder één druppelke te verspillen, merkte zij 't:
Ei, Sophieke, tot mijn contentement zie ik,
dat gij weerom 't Sophieke zijt van t straatje!
(Wordt vervolgd)
VERBETERING
In het onderschrift bij de foto van het Verbond
van Chr. Letterk. kringen, in ons no. van ver
leden weck, kwamen enkele storende fouten voor.
In plaats van Dr. J. van Horn leze men Dr. J. van
Hum en i. p. v. Goile, den heer J. Golle.