JEUGD
VOOR DE
lukzaligheid, die niet omhoog welt uit de bron
nen der religieuze mystiek, anders gezegd, die de
gelukzaligheid als iets anders ziet en beschrijft,
dan als het schouwen van God, gedoemd is te
falen. Weer komt ons de regel uit Pan in den
geest, waarmee we begonnen:
Herman Gorter, door Henriette Roland
Holst. Uitgave E. M. Quérido's Uitg.Mij,
Amsterdam.
Er komt mij bij de beoordeeling van dit boek
over den dichter Herman Gorter steeds een zin
uit zijn groote gedicht Pan, in den geest:
„O, welk een massa pijnen heeft de geest
In haar strijd tegen de Natuur en Zich
geleden
Want deze heele studie over Gorter, van de hand
van één onzer grootste Hollandsche dichteressen,
zoo niet de grootste, mevrouw Henriette Roland
Holst, is vol van deze gedachte.
In het eerste deel van dit boekje, dat een bio
grafie wil zijn van Gorter, kom', ze steeds op ons
toe in de feiten. En in haar bespreking van De
schoonheid van Herman Gorters poëzie, laat de
dichteres het ons voortdurend zien in de geeste
lijke ontwikkelingsgang van haar gestorven vriend
Gorter en mevrouw Roland Holst waren vrienden.
Aan fle hand van het boek dezer dichteres kunnen
wc ons wellicht beter oriënteeren in het leven,
waarin deze zanger geleefd heeft, en den strijd,
dien hij gestreden heeft. Bijna twintig jaar heeft
Henriette Roland Holst het voorrecht gehad ver
trouwelijk met Gorter om te gaan. Wat zij in die
twintig jaar heeft gezien in de wording van zijn
poëzie en de strijd om het socialisme, laat .de
dichteres ons hier lezen. Zij doet dit, omdat hot
dienstig kan zijn om, hetzij het algemeen beeld
zijner persoonlijkhe'd of wel bepaalde trekken
daarvan, in een scherper licht te stellen.
Gorter was een militante, een strijdende figuur.
D«ï meesten van u kennen hem als dichter van
Mei en Pan en zijn sensitivistische verzen. Maar
wie kent hem als 'eeraar, als zeiler, als enthousiast
cricketer en sennatsenrijder? Ook de dichteres kon
zich hem, nadat ze de verrukking van zijn „Mei"
had ondergaan, moeilijk andere voorstellen dan
een half mytische persoonlijkheid. Het strijdbare
van zijn latere periode uit zich al daarvóór in
enthousiasme en liefhebberijen. Gorter was een
zeer hartstochtelijke natuur, een geweldige gc-
voelsmensch. En het is heel typisch, dat hij, als
compensatie tegen deze al te hevige bewogenheid,
zich in zekere stadia even onvoorwaardelijk aan
een idee, een leer, een filosofische of religeuze
wereld hese houwing overgeeft, als anders aan zijn
gevoelens en impressies. Hij stort zich op zulke
momenten op Dante en Spinoza, evenals hij zich
later op Marx en Dietzgen stort. Het merkwaar
dige hierbij is, dat het hem in alles toch om de
-poëzie gaat. De poëzie was zijn levenslange ge
liefde. Met haar ging hij in de eenzaamheid. Zijn
veelbegrijpende vrouw heeft het offer gebracht,
dat veelal vrouwen van kunstenaars moesten
brengen, dit nam dijk, op het tweede plan te wil
len staan.
Hierover willen we niet strijden. Men wil in het
leven van een kunstenaar deze fout vaak verdedi
gen door te wijzen op het belang en de eisch van
zijn kunstenaarschap. Maar Wilma zegt zoo to
lrecht: „Weet wat je doet als kunstenaar; zet je
vrouw altijd op de eerste plaats!"
Ook in Gortons leven immers begint zich zijn
individualisme te wreken. Het voert zelfs tot eon
débacle van zijn sterven op maatschappelijk
gebied.
Individualisme is de dood voor alle liefde, voor
alle burgerschap Gods. Daarom is een houding als
van Gorter totaal onaanvaardbaar voor de volge
ling van Christus. Daarom is elk dichterschap,
niet gewijd aan de gemeenschap der geloovigen,
onaanvaardnaar voor den Christen. Hoeveel Chris
telijke dichters verbergen hun ééne talent vaak
niet in de aarde? Gorter is niet een dichter, die
•zich afgezonderd heeft als Leopold, om de zielc-
dingon te aanschouwen alleen. Maar het is juist
de tragiek van zijn leven, dat hij dooi- zijn te groot
individualisme, in strijd met zijn liefde voor de
massn, te gronde is gegaan. Hij heeft wel midden
in de wereld willen staan. Hij heeft de arbeiders
wel toegesproken, hij heeft wel gestreden voor eon
maatschappelijk betere wereld, maar steeds is de
kloof tusschon zijn „Ik" en de medemenschcn die
per en grooter geworden. Hij wil overbruggen. Hij
heeft als zoovele anderen alles opgeofferd en is
aan 't eind toch, vervreemd van de massa, kapot
en teleurgesteld bij zijn eigen arme hart terugge
keerd. Hij, die voor leuzen van het socialisme, het
marxisme en uiterst linksche groepen, onver
moeid heeft gestreden, heeft er geen leven in ge
vonden, geen koninkrijk, waar hij blijvend die
naar kon zijn. De wereld staat hier, als zoo vaak
.voor de tragiek van een groot dichter." Wij staan
hier voor de consequentie van een arm begin,
een materieele strijd, een principieele onrust van
klassenstrijd en opstandigheid.
Er zijn velen die, wetend hoeveel Gorter ge
daan heeft voor de arbeidersbeweging, toch hier
durven zeggen, zij het ook voorzichtig, dat hij,
bij al zijn idealen, de beweging meer kwaad dan
goed heeft gedaan.
Hoe vaak zwenkte hij niet om, hoe vaak ver
loochende hij, wat hij pas nog als vaststaand had
verdedigd. Ik lees ergens in een blad van
intellectueele jongeren: „Niet van de feiten ging
hij uit, maar van zich zelf. Dichters hebben fij
nere zintuigen om komende tijden aan te voelen,
maar ze zijn geen leiders, geen wegwijzers voor
de massa".
Hierin zit een groote waarheid. Maar ik geloof
ook, dat deze débacle van zelfopoffering en hooge
zelfhandhaving een principioele grond heeft ge
had in het gemis aan vertrouwen en geloof in
den strijd, dien hij streed. Al is het dan niet be
wust, dan toch zeker onbewust heeft Gorter als
dichter, als idealist moeten voelen, dat de klas
senstrijd z'n grond heeft in ongeloof en anti
these. De synthese Gods erkennen wij niet dón
pas, als de marxistische heilstaat is gesticht,
over de these van kapitalisme en de antithese van
arbeidersdictatuur heen. Neen, de synthese Gods
begint elk oogcnlhik in elke daad, in elk leven,
waar het zaad van Christus bloeien gaat. Het is
geen strijd voor maatschappelijke verbeteringen
allereerst (ook dat!) maar voor vernieuwing der
ziel. En wie aan dit punt voorbijgaat, gaat aan
het koninkrijk Gods voorbij. En daarmee -hebben
wij alleen te maken, hoe hard het voor de we
reld, hoe dwaas het voor de wereld lijken mag.
Men rekent Gorter tot één der grootste dichters
van ons land. En er zullen ook velen onder zijn,
die zijn verzen lief hebben, allereerst ook om de
muziek, de poëzie, de beelden, de diepe en tege
lijk lichte stem, diep als het roepen der zee, licht
als het dansen der vlinders. Vooral zijn eerste
poëzie zal velen van u bekoord hebben. Ik wil er
dan ook even op ingaan na deze opmerkingen.
In „Mei" was de stroom al begonnen, als een
zomerwind, verblijd en verrukt, als merelzang in
't vroege jaar. Het eerste deel van Mei is als een
lichtkleurig feest; in het tweede deel stijgt do
ziel in hooger zieleleven; en in het derde deel
wordt de zoete kleine Mei weer opgenomen in de
sfeer van de vertrouwde aarde, in afwachting
van het oogenbük, dat ze alles, wat haar lief is,
loslaten moet en sterven; zooals een bloem van
zomerrood papaver. Het is een heel nieuw leven,
dat spreekt uit zijn versvorm, een bijna kinder
lijk praten soms, een nieuw geluid. In zijn bun
dels „Verzen" breekt het rythmisch gevoel open
in z'n volle kracht In een schoone reeks sonnet
ten ontwaakt bij Gorter de wil zich niet meer
over te geven aan iedere impulsie van het bloed
en elke prikkel van de buitenwereld. De groote
onrust wordt stiller hierin. Hij deint niet meer
als een speelbal op de stream van aandriften en
begeerten, maar hij behcerscht ze van binnen uit.
En hiermee treedt een nieuw element in zijn poë
zie. Als een tuchtmiddel om zijn. geest aan de
vormeloosheid te doen ontkomen, die hem kwel
de, dwong hij de poëtische gedachte in het keurs
van het klinkdicht. Van het instinktieve leven is
hier dus een stijging, een groei naar een hooger
redelijk levensplan. Dit gaat samen met zijn
overgave aan Spinoza's strenge bewijsvormingen.
Het lijkt dan of de natuur gebannen is uit zijn
geest. Maar al spoedig wordt het oude natuur
kind weer wakker, cn antwoordt weer op alle
prikkels. Maar anders dan vroeger. Hij is nu uit
een ander rijk dan dat van de natuur. Hij is de
drager van een geestelijk beginsel. Deze levene
houding vinden we in „de school der poëzie". H»t.
spinozistisch panthci&mc gaf hem tenslotte toch
geen bevrediging en geen bron voor inspiratie.
Hij wil het systeem warm maken met het bloed
der werkelijkheid. Marx brengt hem bij de leven
de maatschappij. Nu heeft hij weer een doel en
activiteit. Een nieuwe stroom van inspiratie be
gint. In Pan geeft hij zijn geloof aan een nieuwe
wereldgeest. Daarom is het geen strijdpoëzie,
maar uitbeelding van de nieuwe liefde, die des
dichtere hart \crvuldc.
Tien joar heeft hij gewerkt aan Pan, de ver-
werkeling van zijn nieuwe geloof. Het is de zelf
bevrijding der arbeidersklasse. Toch, zoo zegt
Henriette Roland Holst, wordt hier volkomen
duidelijk, hoe iedere visio van menschelijke ge-
„O, welke een massa pijnen heeft de geest
In haar strijd tegen de Natuur en zich go«
leden
Gorter heeft steeds gestreden. Maar och, de
strijd is altijd de zelfverlossing geweest. Waar
stnat Gorter als smeekeling? Mevrouw Roland
Holst heeft, zoo objectief mogelijk, getracht deze
biografie, toch te doen glanzen van haar gene
genheid voor den gestorven dichter en vriend.
Daarvoor is het een biografie. Wij meenden even
wel naast de weergeving van haar woorden prin
cipieel te moeten zijn. Dit was niet een critiek
op den doode maar veeleer een onontkoombare
plicht.
JAN IETSWAART.
Jan H. de Groot Verlangen, met houtsne
den van S. Ie Poole. Uitgegeven in 1933
door G. F. Callenbach te Nijkerk.
Dit verzenboekje is het eerste van een keur-
serie vereen uit het werk onzer Christelijke dich
ters. Het werd gezet uit de nobel antieke der Let
tergieterij „Amsterdam" en gedrukt op oud-Hol-
landsch papier van Van Gelder en Zonen.
De oplage van deze serie wordt beperkt tot 200
exemplaren, welke genummerd en geteekend door
den dichter in de handel zijn.
Als ik mij niet vergis, is dit een poging om
iets te doen voor de jonge christelijk literaire be
weging. De uitgave maakt nu niet bepaald de in
druk voor alles „zakelijk" te zijn..
En dat heeft ongetwijfeld zijn goede zijde. Er is
ook op boekengebied een masssa-productie, welke
de liefde voor het boek wel eens in den weg
staat. En er z i t ook iets aardigs in, boeken te
verzamelen, waarvan slechts weinige excnmlaren
in omloop zijn. Meestal is het een dure liefheb
berij, doch hier schikt het nogal.
De prijs is belangrijk laag, (f0.75) in aanmer
king genomen de zorg, die er aan besteed is.
Was het niet mogelijk de houtsnede direct op
het omslag af te drukken? Het opplakken geeft
er iets dillctantisch aan.
De typografie is loffelijk, al vind ik, dat er nog
teveel „sierlijks" gezocht wordt in lijnen en kleu
ren
Het moet mogelijk zijn alleen met deze goede
letter en een goede bladverdeeling, een nog voor
namer geheel te krijgen.
Ik hoop dan ook, dat de volgende deeltjes niet
alle naar dit recept zullen worden gemaakt.
En nu nog: de verzen zelf.
Uitteraard leent zich een klein bundeltje als
dit niet voor een kritische bespreking.
Menno ter Braak schoot er een kanonskogel
op af. Die vloog er natuurlijk overheen.
Dat gaat zoo.
Deze verzen zijn bijeen gebracht onder motto:
„Verlangen". Hier en daar trilt dat verlangen
in een regel.
Het kwatrijn „cactus" vind ik heel goed.
Waarom ik dat voor u afschrijf:
Wanstaltig is de vorm van haar verdoolde groeien,
Stug en verveeld verdraagt zij 't zonnegloeien,
Toch heeft zij mij haar zoet geheim verteld:
Rood laait mijn pronk als ik voor u zal bloeien.
De houtsneden van S. Ie Poole zijn goed. Hier
nevens vindt u er een gereproduceerd.
Het bundeltje is bij de uitgever uitverkocht en
alleen nog hier en daar voorhanden bij de boek
handel.
Het opgelegde schip4
Een der houtsneden van S. Ie Poole.
Toen we nog in Loorn
dorp woonden
door
O. Gilhuis
'(Vervolg.)
Straks, in de huiskamer, hadden ze gezegd, ik
ga eerst daarheen, en ik ga eerst naar 't kan
toortje; ze hadden er zelfs bijna ruzie over ge
kregen, en nu?nu bleven ze allemaal dicht
bij moeder, en liepen haar achterna, zelfs
Pietl
Pa in z'n schuilhoekje stond te lachen. Hoor
die druktemakers nou 's, ze durven niet eens vrij
uit te praten, en moedertje is geloof ik ook nog
een beetje bang, die zegt anders ook veel meer!
Voetje voor voetje schoven ze de lokalen door,
achter moeder aan.
De eerste minuten zag je haast niets, zóó don
ker was 't. Mies wreef al pijnlijk over haar knie
die ze tegen de zitplank van een bank gestooten
had.
Na een poosje wenden ze aan de duisternis en
konden ze beter de dingen onderscheiden. Toen
de geluiden ook wat bekender werden, begonnen
ze langzaamaan wat drukker te worden.
Nog een poosje, en ze zaten ieder in een hoek
je van de school. Met moeder waren ze 't heele
gebouw al door geweest, toen hadden ze juist die
fijne plekjes overgeslagen, die ieder voor zich zelf
alleen meende te weten. Daar wilden ze straks
alleen eens zoeken, anders vond je Pa soms
met z'n tweeën en dat was lang zoo leuk niet.
Ane, die veel stiller dan de anderen was, had
straks in de kamer niet gezegd, welk plekje hij
wist Maar hij wist iets, dat de anderen nooit
kónden weten: 't luik, naast de kast van 't kan
toortje
De werkvrouwen hadden 't van de weck aan
hem laten zien. 't Ringetje, waarmee je 't open
kon trekken, lag in een geultje, heelemaal onder
de stof. Als je 't niet wist, vond je het nooit
Met een half vermolmd laddertje kon je dan in
de kelder komen. Als Pa daar nu eens inzatll
„Sta niet zoo te kijken, Pa komt niet naar je
toeloopen," lachte Piet hem uit, maar Ane wist
wel wat hij deed.
Als ze nu eerst maar allemaal weg waren, dan
zou ie 't luik eens even oplichten.
„Ik heb h'm, ik hem h'm"hoorde hij op
eens Fedde roepen.
„Watl! waar?!"
„Hier ergens in de school, maar ik weet nog
niet waar!"
„Mispunt", schold Mies, „zoek liever".
En Piet zei: „as je nog 's weer leuk wil we
zen!Toen zochten ze weer verder.
Ane was alleen
Voorzichtig trok hij 't luik open en ging op z'n
buik liggen. Niets kon hij zien, 't was er nog don
kerder dan op de gang. De oude schoolschriften
die daar gind in de hoek moesten liggen kon je
niet eens onderscheiden.
Stil!... bewoog daar niet iets...? Stond Pa daar??
Die zwarte streep tegen de muur, net... net een
mensch. Pa stond natuurlijk doodstil nou hij
hem gehoord had! Kijk, een héél klein beetje be
woog het 't Was ook moeilijk om heelemaal
doodstil te staan.
En nu had hij het duidelijk gehoord: 't schuife
len van een paar voeten over de grond...: Pa had
eventjes z'n voeten verzet!...
Zou ie 's?
Héél even, en dan gauw weer naar boven?...
Maar heel duidelijk hoorde hij ook knógen, vast
een rat, en die beesten vlogen je naar de keel!
Zachtjes stampte hij met de voet op de grond;
hoor... nou was 't weer stil. 't Dier was natuurlijk
geschrokken en weggeloopen, als ie 't nóu 's even
probeerde, heel even, en héél vlug, vóór 't beest
er weer terug was.
Z'n handen peuterden zenuwachtig wat aan 't
luik; dat moest op de haak staan anders viel 't
dicht 't Ging lastig in 't donker, en alles was zoo
oud en verroest.
Nou zat 't wel!
Zijn voeten zochten al naar de eerste sport van
*t laddertje, voorzichtig! want de werkvrouw had
gezegd dat het laddertje heusch niet lang meer
zou leven.
Hoor, daar schreeuwde Fedde weer, dat ie Pa
gevonden had! Kon je net gelooven, laat h'm maai:
stil schreeuwen.
't Laddertje kraakte van geweld, 't was gelukkig
maar kort, anders!...
Hij stond al op de grond, maar z'n handen hiel-
'den de ladder nog vast. I
Vooruit nou! niet bang wezen!! met de han
den naar voren en al tastend liep hij in de rich
ting van de zwarte streep.
Al dichter kwam hij erbij... Nog één stap... Ha,
hij had wat, hij voelde kleerenü „Pa! één,
twee...!" Hij wilde al aftellen, maar voelde op
eens, dat de kleeren bewogen in z'n handen, en
dat er niets inzat
Hij schrök alsof iemand hem daar in 't donker
plotseling een klets om z'n ooren had gegeven.
Wat wès 't, waar ie aangetrokken had?? Opeens
moest hij denken aan al de griezelverhalen die
de werkvrouwen van de school hem altijd ver
telden.
„Rits!, rits!" vloog er opeens iets vlók langs
hem heen, de hoek in, tegen de muur op! Een rat,
of?Ane trilde op z'n beenen, 't bloed trok weg
uit z'n wangen en even, heel even maai' kon hij
nergens meer aan danken, cn dan was er maar
een ding waar nij aan dacht, er weer uit te ko
men, gauw, en dan weer dicht bij de anderen
blijven.
Met drie stappen was hij bij de ladder. Vooruit,
gauw erop want ze zaten achter hem, de ratten
en de... ja dat andere
Eén, twee... kritk, krók; boem! En vlak daarop
nog een bons.
In z'n angst was Ane vergden dat 't trapje heel
slecht was, en door z'n driftige loopen brak 't bij
de vierde tree middendoor. Door de dreunende val
schoot 't luik uit de ijzeren stang en viel met een
klap dicht.
„Pa, moe, help, o heipl!" gilde Ane, maar 't
dichte luik dempte het geluid, en alleen op 't stuk
gang vlak bij, was 't zwakjes te hooren.
Deze keer had Fedde niet voor mets geroepen,
hij had Pa werkelijk gevonden.
Dat die kleine rakker 't nou toch weer moest
winnen, terwijl de grooteren al bijna de moed had
den opgegeven! Kasten, W.C.'s banken, lokalen,
alles hadden ze onderzocht, tot me daar opeens
die kleine Fedde bij een der ramen naar boven
kijkt en onder de lange overgordijnen een paar
schoenen ziet staan en als hij die aanraakt 't heele
gordijn aan 't golven en opeens ziet bewegen.
Lachend komt Pa er achter te voorschijn en
wil met een paar groote stappen over de banken
heen, wegvluchten, maar Fee' denkt aan de drie
tikjes en voor Pa weg, is heeft hij ze reeds ge
geven.
De verstekeling is gevonden en Fed houdt
triumfantelijk een kwartje in de hoogte, dat Pa
hem direct heeft „uitbetaald".
„Nou kun je zingen „ik heb gewonnen de zil-
.vrenvloot", lacht Pa.
Iedereen moet van z'n overwinning hooren en
daarom is Fed de eerste die merkt, dat Ane er
niet meer is.
(Wordt vervolgd.)
Rebus
In de tweede regel vooraan moet staan b w. In
m d.)
WIST JE DAT
EEN KOSTBARE LANDKAART
Er zijn vele prachtige landkaarten op de wereld,
die veel geld kosten, maar de mooiste en duurste
landkaart bevindt zich in Frankrijk. In 1900 werd
deze landkaart door den toenmaligen Russischen
keizer aan Frankrijk ten geschenke gegeven.
De kaart bestaat uit mooie steensoorten, edel-
steenen, goud en het zeer kostbare platina. Frank
rijk komt op deze kaart geheel uit Jaspis voor, en
de zeeën om 't land zijn van blauwachtig-grijs
marmer. De landen om Frankrijk heen zijn van
een ander soort Jaspis, loodgrijs van kleur. Elk
deel van Frankrijk bestaat ook uit ©en verschil
lende Jaspis-soort, van diep rood tot wit toe. De
rivieren worden door platina draden aangeduid.
Meer dan honderd kortbare edelsteenen stellen de
voornaamste steden voor, terwijl de lettere der
namen van goud zijn. Parijs, de hoofdstad, bestaat
uit een grooten robijn, de kostbaarste steen van
de kaart, die in zijn geheel schatten waard is!
SCHATTEN DER ZEE
Er bestaat bijna geen zee ter wereld, of op den
bodem ervan liggen de overblijfselen van gezonken
schepen. Hier en daar moeten geheele schepen,
ja zelfs vloten liggen, die in den loop van vele
eeuwen door stormen en oorlogen van de opper
vlakte der zee verdwenen zijn. Avontuurlijke men-
schen hebben op sommige plaatsen wel eens een
onderzoek op den zeebodem ingesteld, om eeuwen
geleden verzonken schatten te vinden, doch ge
woonlijk met weinig succes.
Zoo wist men, dat op den bodem van het Nemi-
meer, dicht bij Rome, twee Romeinsche keizers-
galeien moesten liggen, die daar voor meer dan
tweeduizend jaren waren vergaan! Onder de rege
ling van den tegenwoordigen Italiaanschen koning
werd een poging gedaan, om ze te lichten.
Daarbij werden marmeren en bronzen kunstwer
ken naar boven gebracht, die wel in staat waren
om een dcnxbeeld te geven van den rijkdom dezer
drijvende paleizen. Naar de opmetingen, die men
kon doen, was "ret ecne schip 64 meter lang en
20 meter breed, het andere 71 meter lang en 24
meter breed. Dit waren voor dien tijd wel reus
achtige afmetingen!
Toen het den duiker na veel moeite gelukte in
©en der keizerlijke schepen binnen te dringen,
vond hij een volledig ingericht vertrek, dat zeer
rijk versierd was. De plafonds waren prachtig be
schilderd en overal waren beeldhouwwerken aan
gebracht.
Ook vroeger wist men de schepen dus al prach
tig in te richten. Doch toen was dit meer uitzon
dering dan nu. Dat de gevonden galeien zoo koste
lijk ingericht waren is geen wonder als men be
denkt, dat ze toentertijd voor den machtigsten
heerscher der wereld bestemd waren! Rome waa
toen de schatkamer der wereld.
d« derde regel in H midden m w, (niet
15