Eerste kennismaking (Fragmentje) door P. A. de Rover Een schoolmeester vertelt: Van omzien houd ik niet Ik mag het liefst vooruitzien. Een nitzondering moet ik hier ma ken voor een plechtigheid als bijv. op Oudejaars avond. Dan kan terugzien zegenrijk zijn, indien t niet gebeurt, zooals vroeger in een Oudejaare- avonddienst op mijn geboorteplaats. Vóór den dienst had de dominee gezegd: We zullen van avond de witte zakdoeken maar eens te voorschijn laten komen. En hij had zoo, al terugziende ge preekt, dat 't gebeurde. Toch was deze dominee een „lichtmis", zooals de voorzitter van de jonge- lingsvereeniging het uitdrukte; dat kon je trou wens aan zijn uiterlijk ook zien, want hij had een snor en droeg een gleufhoed. Ook verscheen hij vaak in colbert. Aan al deze dingen zag je dui delijk, zei genoemde voorzitter, dat het geen „zware", geen goeie was. Hij liet ook wel een ge zang zingen en dan bleef de voorzanger uit pro test in zijn bank zitten. Hoewel ik dus van vooruitzien houd, (een fa milietrek: schippers zijn vooruitziende menschen) moet ik nu even terug. Ik heb een belangrijke ge beurtenis vergeten: de kennismaking met mijn nieuwe hospita. Dat ging zoo. In de Kerstvacantie reisde ik naar R., naar mijn nieuwe standplaats, om een kosthuis te zoeken. Het woord is eigenlijk verkeerd want ik had al twintig adressen, voor ik op reis ging. Het eerste adres: een mooi huis, ietwat terzijde van de hoofdweg; een tuintje ervoor met wat dorre rozenstruiken erin. Ik drukte op een knopje, het belletje bibberde zenuwachtige geluidjes ach ter dë effen-groene deur. Aangezien er niet direct opengedaan werd, had Ik even gelegenheid naar de lucht te kijken. Een doorschijnend waas van zacht-hlanke wolkjes kwam rustig over uit het Noorden. Veel wind was er niet; 't vroor. Dit laatste vermeld ik, omdat het in de Kerstvacantie bijna nooit vriest, wat wij on derwijzers (en ik in 't bijzonder) jammer vinden, want een week vriezen doet het allicht in den winter en als 't ni;t in de Kerstvacantie is, dan komt 't in Januari of Februari met alle misères daaraan verbonden. Ik ben daar een groot tegen stander van. Het onderbreekt de geregelde gang van het schoolwerk en de geesten van de jongens zijn zoo'n week „fladdergeesten". Dit laatste woord is niet van mezelf. Het is de titel van een winter- lezing, die ik met groote inspanning (ik geloof, dat ik hier bedoel: instemming) gevolgd heb, om dat de spreker in schoone taal en met krachtige vuistslagen op zijn lessenaar de geest der jongelui van tegenwoordig gispte. Dit kan niet genoeg gedaan worden. Deze uitweiding is wat lang, ik weet het, maar al dien tijd moest ik wachten voor de deur. Houtsnede uit „bovenover" (Maaiulblad voor het Chr. Lyceum; Arnhem .400 Oud-Hollandsch huisgezin. Toen deze open ging, lichtte ik mijn Weener hoed en zei: „Dag, juffrouw, mijn naam is De Lange en ik kom es zien welke kamers Ik brak de zin af. Meer kon ik niet zeggen. In de deur stond een vrouwtje. Welke wonder lijke kracht ging van haar uit, die me den zin deed afbreken? Ze was donkerblond, had een klein bleek gezicht en een paar zachte lieve bruine oogen. Door die oogen zag een milde, lieve ziel. „Komt u maar binnen meneer, dan kunt u es zien." Haar stem zong. Nog voel ik de ontroering die me doortrilde. Scheur maar gerust kapot het briefje met negen tien adressen die je nog hebt, hier blijf je. Ik wist het toen ik achter haar aanliep. Al had ze hokken van kamers, hier bleef ik. „Ga u even zitten. Wilt u een kop koffie?" „Heel graag." „Gebruik' u suiker en melk?" „Geen melk, wel suiker, alstublieft" Ik moo6t naar haar kijken, naar haar kleane bleeke gezicht met de vele groefjes, naar haar oogen, haar zachte, mooie, lieve oogen. Ik moest luisteren naar haar stem, haar zachte sopraan, die zong. Wat ze vroeg, hoorde ik niet. Ik gaf maar een antwoord. En zoo kwam het, dat ik een groote kop vol zwarte koffie kreeg, zonder melk. Ze zal mijn houding wel vreemd gevonden hebben, nog steeds zat ik met mijn hoed in de hand. „Geef mij uw hoed maar; 'k zal 'm even op de kapstok hangen." Ik gar mijn hoed. Zoo zou ik haar ook mijn jas, mijn pak, alles gegeven hebben, zoo maar gewillig. „U heb' al een heele reis gehad en 't is koud weer, wil' u wat eten?" „Heel graag." Ze bracht me brood en ik at; en ik dronk de koffie, de zwarte, zonder melk. Ze ging tegenover mij zitten en keek naar buiten. Zoo nu en dan zag ze mij aan met haar stille, lieve oogen en dan deed ik onhandig. Ze had iets teer moederlijks. Ze moest geleden hebben, dacht ik. Ze zei niets en ik kon niet spreken. Maar er ging iets zeldzaam liefs, iets zeldzaam goeds van haar uit. Aan haar zou ik alles kunnen zeggen, als aan een oudere vriendin die men lief heeft, niet omdat ze vrouw is. maar omdat haar ziel lief is en goed en begrijpend. Dit zou mijn kosthuis worden al kreeg ik een krot van een kamer. Na een wilde Novemberstorm kan er een dag komen van mooie mildheid, kan de lucht hoog zijn en van lieve rust, kan er stilheid zijn, die het verlangen naar het groote onbekende, (waar van we weten, dat het bestaat en dat we het missen) doet bidden in ons. Ik heb gegeten. Ik ben met haar naar boven ge gaan, heb een mooie kamer gezien, waarin de zon scheen. Ik heb gezien het zonlicht vallend langs haar bleek gelaat, de groefjes waren dieper, 't ge tuigenis van doorleden smart werd sterker. Ik heb haar kamer gehuurd en op de terugreis in den trein vond ik in mijn tasch een groote gele goudreinet. Oudejaarsavond- biiae'oof De bijgeloovigheden, die, ook in onzen tijd, nog dapper de ronde doen, kan men van harte betreu ren, zónder ze echter geharnast en gespoord te lijf te gaan, want werkelijk, door ze in alle declen ernstig te nemen, doet men ze tè veel eer aanl De beste wapenen er tegen zijn o.i. geen 6traffe redeneeringen, maar: humor en spot. Bepaald „eerbiedwaardige" gevoelens krenkt men er niet mee, en hoe kan men een bijgeloovige beter van de ongegrondheid van zijn angst overtuigen, dan door hem te laten merken, dat men zelf in dit opzicht niet de geringste angst bezit? Komaan, flink onder ladc'er. doorgeloopen, gerust en genoegelljk, met messen open en bloot op tafel, geslapen, en met voorliefde zelf de derde zijn, die zijn sigaar (o wee!) aan één en dezelfde lucifer aanstookt Wij voor ons zijn daar altijd wèl bij gevarenI Vele menschen, die beter eens op Oudejaars avond, op dezen plechtigen en gewijden tijd, eenige uren aan zelfonderzoek en aandachtige ove~den- king konden besteden, brengen dezen avond in luchthartige vroolijkheid door, die wel altijd óf iets volmaakt onnadenkends, óf geforceerds zal hebben. Anderen echter (en hier zijn we aan rasechte bijgeloovigheden toel) slaan nauwlettend acht op goede of kwade „voorteekenen", ja, er zijn er, die zelf „goede voorteekenen" scheppen. Droeviger en belachelijker kan het al niet! Zoo raden de inwoners van Hessen elkaar met aandrang aan, on den laatsten dag van het jaar 's middags witte kool te eten; men is er dan zeker van, in het komende jaar altijd geld op zak te hebbent Wie daarentegen met het nogal beschei den en vage „geld op zak" niet tevreden is, en bepaaldelijk goud bij zich wenscht te dragen, die dient aldaar zijn maal op oudejaarsavond met wortelen te doen. Welke groente men gebruiken moet bij ontstentenis eener gouden standaard, Is nog onbekend. Ziet men echter het hachelijke er van in, zijn geluk in geldbezit te 6tellen. dan kan men bij de eenvoudige menschen in Brandenburg tc-echt. Men zal u daar de raad geven, het jaar te be sluiten met haring en gierstpap. Dan heeft men „geluk"! De haring kan bovendien het nageslacht nog ten goede komen, als men slechts de luttele moeite wil nemen, het „zieltje" van den haring tegen het plafond te gooien. B'ijft het daar zitten, dan 1-ómt daar oen gezadeld paard uit te voor schijn echter niet dadelijk, doch eerst over hon derd jaar. Heeft men een deugdelijk en recht geaard ouderhart, den kan het lange wachten toch moeilijk een bezwaar zijn; want, al beleeft men zelf dan niet, dat het paard uit de lucht valt, dan weet men althans, zijn nazaten *op een goed- koope manier aan een rijpaard geholpen tc hebben, en dat is ook wat waard. Voor veehouders Is het volgende aan te bevelen: men gooie den, uit- teraard oncetbarcn, haringkop niet weg, want als men deze, goed fijngehakt, aan het vee voorzet» zal men bemerken, dat al het vee op stel en sprong kerngezond is en dit ook bij vóortduur blijft. Schiet er van de gierstpap wat over, dan zou men wel dwaas zijn, dat niet aan de kippen te gunnen; deze dieren leggen er doodgewoon „schrLkbaarlijk" vanl Zij, die het oude jaar „uit-", en het nieuwe jaar „In-drinken" doen niet verstandig, deze verheven bezigheid met behulp van Champagne of andere witte wijnsoorten te verrichten. Róód is de kleur van het bloed, van de kracht, de energie en de werkzaamheid. Wie in 't nieuwe jaar vooruit wil komen, klinke dus het wordt hem in zijn eigen belang aangeraden! met rooden wijn! Met klinken zij men echter voorzichtig. Als men wat véék klinkt, weet men, als klinker, niet altijd op welke wijze men te bed geraakt, en hoe licht zou het dan kunnen gebeuren dat men gaat liggen, zonder onderzocht te hebben of men wel goed en gemakkelijk ligt, en op de juiste wijze. Het eerste is lastig, doch het tweede is hoogst gevaarlijk: wil men in het voor kort aangevangen nieuwe jaar voorspoed hebben, dan wende hij, die ongelukki gerwijs met zijn gezicht naar den wand gekeerd ligt zich ijlings om, zoodat bij het ontwaken het morgenlicht op zijn gezicht valt. Lastig voor hen die gewend zijn, met dichte overgordijnen, in het pikke-donker te -lapen! Schijnt op nieuwjaarsdag om 12 uur de zon, dan ademen de liefhebbers van appelen, bananen en tomaten verruimd óp: het wordt ongetwijfeld een goed vruchtenjaarl Er moeten jonge meisjes bestaan, wier vurigste wensch het is, te trouwen. Graag zouden ze weten, wanneer. In dit iaar misschien?... Wat let hen, eich hieromtrent te vergewissen? Ze behoeven zich slechts gedurende het oud-op-nieuw, dus op 31 December te middernacht, precies om 12 uur, aan het kippenhok te vervoegen, en er driemaal tegen te kloppen. Antwoordt de haan met gekraai, dan kunnen zij vol vertrouwen voor hun uitzet gaan zorgen, want in het nu aangevangen jaar worden ze gewisselijk bruid! Antwoordt de kip echter, natuurlijk met kakelen, dan moeten ze nog wat geduld hebben; de bruidegom komt, dit jaar al thans, nog niet. Eens was er zoo'n kloppend meisje (zeker was ze wat hardhandig in haar wijze van doen) die het heele kippenhok wakker maakte. De haan kraaide moord en brand, maar jawel, de kippen kakelden met verwoedheid mee. Het meisje wist niet, wat ze ervan denken moest Ze zou dit jaar dus trouwen, als de haan gelijk had; evenwel niet, als de kippen naar waarheid gekakeld hadden. Ze is niet getrouwd. Ze moest nog drie jaar wachten. Niet voor 't een of ander. Maar de haan, al was hij de baa« in 't kippenhok, pastte het niet, de hennen tegen te spreken. Wanneer man en vrouw van opinie verschillen, heeft de vrouw het altijd bij 1 rechte eind. Dat kan ieder in het werkelijke leven waarnomen. De oorsprong van het visite-kaartje Hot visitekaartje komt uit China. Men weet, dat dit oude rijk reeas een hooge trap van beschaving bereikt had, toen de grootste beschavingen van het Westen nog geboren moesten worden. De gewoonte, elkander nieuwjaarskaarten toe te zenden is daar al sinds onheugelijke tijden in zwang. Deze „kaartjes" hebben veel grootere af metingen dan de onze, en zouden moeilijk in een envelop kunnen. Zij vertoonen bij voorkeur drie voorstellingen, welke datgene in beeld brengen, wat de bewoner van het Hemelsche Rijk" als het meest begeerenswrardige goed beschouwt, n.l. het bezit van een erfgenaam (gesymboliseerd door een kind), het bekleeden van een staatsambt (gesym boliseerd door een mandarijn, d.i. een Chineesche hoogwaardigheidsbckleeder), èn het genot van een lang leven (gesymboliseerd door een ouden man, die naast een zwaan staat, het dier, dat als zinne beeld van hoogen ouderdom geldt). Héél lang geleden zond hij, die een echtgenoote wilde kiezen, een groote roode kaart, waarop hij den datum van zijn geboorte, zijn naam en die van zijn voorouders schreef. Wanneer het aanzoek werd aangenomen, stuurde het meisje eenzelfde kaart terug naar dengene, die haar echtgenoote wenschte te worden. Daarop wera het orakel ge raadpleegd. Bleek dit goedgezind, dan bond men beide kaarten met een "ood touwtje samen, en werd het huwelijk definitief vastgesteld. Uit dit oeroud Chineerch verlovingsgehruik is de latere Chineesche nieuwjaarskaart ontstaan, die ook als „visitekaartje" in zwang is gekomen. Oudejaarsgebruiken Oude gewoonten verdwijnen, om slechts in de herinnering voort te leven. Zoo zal dat binnen niet te langen tijd ook het geval zijn met een aardig gebruik op het Twentsche platteland. Tus- schcn Kerstmis en Nieuwjaar bezoeken de boeren- Het mooie oude kerkje van Dubbeldam. melden en -knechten dan hun ouders. Van de boeren krijgen ze steevast een lange metworst, een paar stoeten en 'n zak koffieboonen mee. Dat heet in het Twentsch: „hen kooken" gaan, d.w.z. uit koe ken eten gaan, want op het platteland is het een oude gewoonte óm tegen Nieuwjaar platte Nieuw jaarskoeken te bakken. Het Twentsche dienstper soneel brengt dan den Oudejaarsavond in het ouderlijk huis door. Na Nieuwjaar keeren ze naar den lx>er terug en nemen als tegengeschenk voor de boerin tafelbeschuit mee. Op Driekoningendag is het de beurt van den boer en de boerin. Dan spant hij in en rijdt met zijn vrouw naar het „Volkshoes", om bij de ouders van knecht of meid een dag te eten en te praten. In de laatste jaren is het voor den Twentschen boer moeilijk meiden en knechten uit Twente te krijgen. Deze gaan liever naar de fabrieken om meer te verdienen en de boer zoekt zijn hulp in den vreemde in Duitschland vooral waar mede dit oude gebruik tevens verdwijnt Sneeuwpret De goede raad Ben Tartaarsch vorst, die de t tel van Khan droeg, was eens met een groot gevolg op reis door zijn gebied. Toen hij in een zekere stad kwam, boorde hij een derwisch (een soort priester) luid roepen: „Wie mij honderd goudstukken geeft, zal ik een goeden raad geven!" De Khan zond dadelijk een zijner hovelingen met honderd goudstukken naar den derwisch en deze kwam nu met zijn goede raad voor den dag. Deze luidde: „Begin niets, zonder bedacht te heb ben, wat de gevolgen kunnen zijn!" Al de hovelingen vonden, dat de Khan leelijk beetgenomen was, en drongen er op aan, dat de derwisch behoorlijk gestraft zou wonden. Maar de Khan dacht er anders over. Hij vond de raad inderdaad goed. Zóó goed, dat hij de spreuk overal in zijn paleis liei aanbrengen. Jaren vergingen. Er was intusschen ontevreden heid in het land ontstaan en enkele hovelingen hadden besloten, aan hel leven van den Khan een eind te make:. De lijfarts, die tevens barbier was, zou den vorst met een vergiftigd scheermes een wonde toebrengen, waaraan de Khan sterven zou. Juist toen hij een aanvang wilde mnken, viel zijn oog op het gouden bord dat aan den wand hing en waarin de spreuk van den derwisch ge grift stond. Sidderend liet hij het soheermes vallen en ont dekte de samenzwering aan den Khan, die hem grootmoedig genade schonk. „Mij dunkt," zei d* vorst tot zijn hovelingen, „dat ik die goede raad van den derwisch niet te duur betaald heb. Laat voortaan ieder van u die raad in gedachten houden!" 401

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 14