JEUGD VOOR DE VAN BOEKEN EN SCHRIJVERS Verhalen over den arbeid HET LIED VAN DEN ARBEID. Een bundel novellen van Leentjc M. Hagen, H. J. Hev- nes. P. Keuning, Hendrika Kuyper—Van Oordt, Rudolf van Reest, Rie van Rossuni, P. A. de Rover, D. v. d. Stoep, A. M. do Vries Robbé—Bergmans, J M. Westerbrink— Wirtz. Met 4S kunstfoto's speciaal voor dit boek vervaardigd door Anny de Vries en een inleidend artikel van P. Keuning. Uitgegeven door Bosch en Keuning te Baarn. Het was een goede gedachte van de uitgevers, de nieuwe jaargang der „Opgang"-serie te openen met een bundel novellen, betrekking hebbende op de arbeid. Over het karakter van dit work »ogt de heer P. Keuning in het inleidend artikel: „Het tracht ook, de invloed na te gaan. die een bepaald werk op een bepaalden mcnsch uitoefent". De opgaaf aan de auteurs was dus van speciale aard. Voor auteurs en lezers, die nog zweren bij do leuze „de kunst om de kunst", iets om te schrik ken. Echter niet van de auteur en de lezer, die be grepen hebben, dat literatuur en leven één moe ten zijn. Dat deze bundel, in deze tijd verschijnt, is dan ook m.i. van sociale beteeken is. De inleiding van Keuning wijst daar terecht op. Hij schrijft o.m. over het gemis aan arbeids vreugde. „De dagen zijn grauw, duizenden loopen werkloos rond, en velen, die nog arbeid vinden, vragen zich toch bezorgd af, hoe lang het nog duren zal. „En ook zelfs als men arbeid gevonden heeft, waarin men voldoening zou kunnen vinden, dan dwingt het harde leven, de moordende con currentie menigeen, inplaats van liefdevol en met voorzichtige koesterende handen zijn werkstuk te maken zoo goed als het kan, een massa-product af te leveren, dat er bij het publiek in gaat, om dat het zoo goedkoop is." „Arbeidswaardeering hebben we weer noodig. Nieuwe inspanning, om te komen tot het beste van het beste. Geen stap meer mogen we doen op de weg, die ons hoe langer hoe verder brengt van het ideaal. Daarom willen we ook trachten diep in velerlei arbeid door te dringen, opdat we het lied van de arbeid mogen hooren, het zij het droevig is of blijde, en opdat in ons geboren worde de waar achtige vreugde om het werk, dat God ons gaf te De elf novellen zijn zeer gevarieerd. De eerste, .Van Leentje M. Hagen, is zeker niet de slechtste. In „De dag zonder horizon" gaf ze, suggestief, do mislukte dag van een vrouwelijke kantoor bediende in foreneenland. „Wij zijn een vaal en armoedig geslacht, wij reizigers van de vroege forensen-treinen. Onze levens leggen naakt en bloot open op onze ge zichten, duar zijn geen geheimen." Ds. Heynes poogde in te dringen in de psyche Van een advocaat met zijn verhaal: „Het geval Van Anna Kup". Erg diep wordt hier niet gegraven. Het goede in deze schets is de teekening van het dualisme in dit leven, doch het geheel overtuigt niet. In „Geschikt tot de dienst" is de Groninger P. Keuning best op dreef. Hij vertelt van en dorpskleermaker met een ,bpk als een scheermes". Harm, die geen goede oplei ding heeft genoten, kan niet op tegen de waar dige concurrent van Dijk en Zoon, weshalve hij op het werk van deze menschen afgeeft. Als ze komen klagen, dat Harm de pakken zoo krap maakt, probeert hij de dorpsjongens te overschreeuwen. Harm komt inkeer: Hij leert onbarmhartig zijn werk als broddelwerk zien. Er is kans, dat dit minderwaardigheidsgevoel zijn leven zal verleugcnen en verwoesten. Dun vragen de concurrenten Van Dijk en Zoon een bediende. En Harm biedt zich aan, bereid om zijn vak van voren af aan grondig te leeren. De dialogen in 't Groningsch dialect zijn heel goed, en de zin van dit verhaal is in de ware beteekenis van het woord: christelijk. Want knoeien en broddelwerk af leveren kan nooit anders als onchristelijk zijn. Het was misschien wat idealistisch van de schrijver om Harm zóóveel zelfkennis toe te meten, doch de moeilijke jaren van Harm nil zijn beslissende stap, eer hij werkelijk „geschikt tot de dienst" is, getuigen van zooveel zin voor realiteit dat we de schrijver dit idealisme gaarne vergeven. Bovendien: zouden onze auteurs nimmer het leven mogen teekenen zooals zij het, als christen, gaarne zouden zien? „De werkvrouw Jeroentje" heet de novelle van Hendrika Kuyper—Van Oordt In deze schets kon de schrijfster twee dingen vereenigen: haar lie'de voor het beschrijven van een oud huis en haar kijk op een oude gedien stige. Jeroentje, die na een geheel leven van trouwe dienst het, ondanks haar ruim pensioentje, thuis niet aflrden kon, vraagt weer te mogen terug komen. Ze staat op een morgen voor de oude heer, in wiens huis zij haar leven heeft gesleten: „Ze kijkt hem aan, en hij haar. Haar mond wil bijna weer in 't slot vallen. Maar ze vraagt nog: „Toe Menheer, zeg U es wat U der van denkt?..« Heb U me niet gemist Menheer..,.?" Hij antwoordt: „Ik zal blij zijn als je terugkomt, Jeroentje. En 't appelkamertje is voor jou. Ik heb je alle dagen gemist. Ik had niet gedacht, dat ik je zóo zou missen." Rudolf van Reest, de auteur van „Schapen zon der Herder" is er in deze bundel met een goede novelle: „Die Uwe handen gemaaid hebben". Hij geeft een droevige kijk in het boerenleven, waar een oude man, na een heel leven van harde dienst aan de dijk komt te staan. Een brok sociale ellende. Rie van Rossum, een jonge schrijfster, die wij voor het eerst ontmoeten, in de rij der christelijke auteurs, debuteert met haar novelle „Voor moed, beleid en trouw" voortreffelijk. Het valt op, dat deze schrijister, ondanks een niet hinderlijke uitvoerigheid, een „vaste hand van schrijven" heeft Er is niets aarzelends in zij kent haar kracht. Omdat wij hier met een auteur te doen hebben, die niet, als de meesten onzer, te vroeg met on rijp werk debuteerden, heb ik goede hoop, dat Rie van Rossum, straks, bij het verschijnen van haar eerste roman „De kloof zonder Brug", de nog dunne gelederen der Christel ij k-lctterkundi- gen, niet onbelangrijk zal versterken. Wat zij in dit verhaal gaf is een uitstekend „proetstukje". Zij had tot taak iets te schrijven over een onder wijzeres. Ze koos toen de beschrijving van slechts één uur uit het leven van jufirouw Mussert op de morgen .an haar 25-jarig jubileum dat zij stil zwijgend had wülen paseeeren. Voor de wijze waarop ie schrijfster ons in dat ééne uur van wachten een filmend beeld geeft van het leven van Mijntje Mussert heb ik respect. „Hoeveel jaren waren er niet nodig geweest, om die dikke taai schil van egoïsme af te slij pen, en hoeveel kinderen waren er niet langs haar gegaan, eer ze voor 't eerst een kind had ge zien. God had wel veel geduld met haar gehad. Onbewust lagen de handen gevouwen op Let ta felkleed." Dat P. A. de Rover present is met een vertelling van de rivier, verwondert ons niet Het is zijn fort Wel is waar moet hij het te vaak van de storm hebben om aan zijn verhalen kleur en spanning te geven, doch hij heeft ontegenzeg gelijk flair voor een vertelling uit het schippers- leven. Zoo is „Het laatste luik" een volksvertel ling van de goede soort geworden. Een (onbekend) auteur, D. van der Stoep, geeft in „De ontmoeting" een goede proeve van zijn kunnen. Dit verhaal leidt ons binnen in de wereld der typografen. De dagelijksch jacht om de krant op tijd klaar te hebben, is voelbaar in deze bladzijden. Er staat een bedrijfsleider tegenover eca direc- De productie moet worden opgevoerd en er kan geen nieuwe machine af. Een gege"en, dat regelrecht aan de „werkelijkheid" ontleend is. De schrijfster heeft de moeilijkheden van de christen-arbeider in een niet-christelijke omgeving heel goed doorvoeld. Ten slotte noem ik nog de novellen van de da- imes De Vries Robbé-Bergmans en Wcsterbrink- Wirtz. In .Zonder" van eerstgenoemde is het vraag stuk der werkloosheid aangesneden. De schrijfster maakt zich niet van de moeilijk heden af. Haar „oplossing" is schijnbaar goedkoop, doch gezonder en doeltreffender dan menigeen zal vermoeden. „Als je maar deed, wat er op je weg kwam, en je nam aan wat je werd gegeven. Dan was er wel heelemaal niets vost, niets waar je op kon reke nen. Maar dan rekende je op God." „In Tweestrijd" van mevrouw Westerbrink Wirtz is een schets uit 't leven van een kraam verpleegster, waarin harde waarheden staan. Resumeerende kan ik zeggen, dat „Het lied van den Arbeid" een bundel proza is, welke onze har telijke belangstelling waard is. Wel is waar reiken de meeste dezer novellen niet hooger dan de goede volksvertelling, doch dat beteekent voor een onderwerp als dit slechts voordeel. Als straks het jaar 1933 ten einde is, staat daar, aan de morgen van 1934 het vraagstuk van d e arbeid als een der neteligste, om op te lossen in een tijd waarin de machine de arbeiders het werk heeft verlicht en deels onmogelijk gemaakt De foto's in dit boek worden „kunstfoto's" ge noemd. Slechts een enkele heeft recht op deze betiteling. Het „|K>seeren" van al deze menschen is al mis. Anny de Vries kan van Joris Ivens nog veel leeren. De band (van Wilmink?) is suggestief. P. J. RISSEEUW. Ons Zondagsblad in 1934 Ook ditmaal is, voor onze abonnees die het Zondagsblad bewaren, een uitvoerig register ver krijgbaar, wederom welwillend samengesteld door de heer W. G. Diemer, assistent aan de Openbare Leeszaal te Haarlem. De band, welke tegen geringe prijs verkrijgbaar is bij onze kantoren, werd verzorgd door M. Wilmink. Voor de komende nieuwe jaargang zouden we véél kunnen mededeelen, doch omdat wij het cle ment van „verrassing" niet onderschatten, willen we slechts iets noemen. Allereerst: Een nieuw vervolgverhaal van S. Williams, getiteld: „Jaap Hofman, Mijnwerker in Limburg". Dit is een merkwaardige bijdrage tot de kennis van het leven onzer mijnwerkers. Van stap tut stap volgen wij de hoofdpersoon in diens ontwik keling. En als we dit sobere eerlijke verhaal lezen denken we: wat wisten we eigenlijk weinig van het leven van deze delvers in het „zwarte goud" van hun moeiten en zorgen onder de grond. Na dit vervolgverhaal wacht ons een tweede, (reeds in ons bezit), doch waarvan wij de auteur en titel nog niet verklappen. Dan doet het ons bizonder veel genoegen, dat voor de rubriek „Korte Verhalen", weer eenigc onzer letterkundigen copic hebben afge- Zoo vangen wij direct in Januari aan met een novelle: „Het Oproer der Begijntjes", geschreven door de Zeeuwsch-Vlaamsche auteur Jan. H. Eckhout. Van J. K. van Eerbeek de schrijver van „Lich ting '18" zullen wij eveneens meerdere korte "short-story's" plaatsten. Voorts zal elke maand een levensbeschrijving worden opgenomen. Van de familie Berkelmans nemen wij in dit nummer afscheid, doch volgende week begint „'t Dagboek van Pit", dat een, zoo wij ons niet vergissen, véél gelezen „hoekje" zal worden. In de rubriek „Van Boeken en Schrij- vers" zal van tijd tot tijd ook een Tijschriften- schouw worden opgenomen, terwijl wij voor deze rubriek nog artikelen in portefeuille hebben, o.a. van J. Lens over een werk van Nico van Such- telen, van Hendrika KuyperVan Oordt over „Kritiek". C. Rijnsdorp zal in deze kolommen o.a. het bock „Schoonheid en schijn" van W. S. Se- vensma bespreken. Mejuffrouw Nono Kuyper zegde ons Parijscho schetsen toe, waarvan wij in December reeds een .voorproefje gaven. 398 Pieke laat haar polshorloge eens zien. Mooi vin den de meisjes het. Ze drinken ranja en krijgen 'n heele hoop meer. En spelletjes doen ze! 't Gaat prachtig! Piekc's moeder is ook blij. Ze kan wel schreien van blijdschap. Maar dét doet ze niet. Ze snijdt fijne ham voor de meisjes en krentenbrood. Wat zullen ze smullen! En óf ze smullen, die meisjes. De kapotte ruiten fbor G. Mulder '(Slot) Allen kijken. De veldwachter ook. Weer 'n tik. Scherven tuimelen binnen. De veldwachter springt achter de tafel vandaan, 'de deur uit, door de gang naar buiten Hij kijkt. Niema id te zien. Dóór zit z'n kleine meisje in 't grind. De jongen zoekt. Nu heeft hij 'n dikke Hij ziet z'n vader en roept: „Kijk es pa zóó en meteen smijt hij 'n steen naar de ruiten. Kèts, daar lag nog 'n ruit. „Jonge tooh!schreeuwt de veldwachter. De burgemeester komt ook buiten, kijkt en lacht „Zoo. dus dat zijn de daders!" roept hij. De verdachten staan h.-ven op do schoolban ken en kijken. Ze durven niet te lachen, want de veldwachter zal wel boos zijn. Do kleine dader begint te schreien en door zijn tranen heen zegt hij: „Zus het mijn wurmen gepakt." „Tijk es!" zegt zus, en laat 'n groot stuk stopverf zien. De veldwachter pakt z'n lievelingen vast en draagt ze onder elke arm één, naar huis toe. Dan komt hij terug en gaat met de burgemeester naar binnen. „Wie had dat toch kunnen denken, mijnheer de burgemeester", verontschuldigt hij zich. ,,'t Zijn kleine kinderen, de Vries, 't Is „Ik zal ze direct laten maken en die van vanmorgen ook wel betalen. 't Is nu zoo klaar als de dag. Tjonge nog toe De stemming in 't schoollokaal wordt echt gezellig. De burgemeester gaat weer achter de tafel Btaan en spreekt nu heel vriendelijk: „Jongelui! Ik ben toch heel blij, dat niemand van jullie, groote jongens en meisjes, de ruiten vernield hebben. De daders zijn gelukkig nog kleine kinderen, die niet weten wat ze doen. En toch hebben wc nu allemaal iets geleerd van avond, dat een leven lang ons moet bijblijven, dit namelijk: „Iets stuk slaan kunnen kleine kinderen wel." X. Wat lachen de menschen als ze hooren, dat de kinderen van de veldwachter de daders zijn. En omdat lachen gezond is voor menschen, Kien ze er de andere dag veel vriend'lijker uit t Is echt een opluchting in 't dorp! En alle meneohen lachen tegen de veldwachter. Alleen de vrouw van de veldwachter is niet blij. Ze blijft 'n heele week binnen en begint aan de schoonmaak. En Pieke? Pieke is boos op heel de wereldl Op menschen en beesten! Op allen! Boos, echt boos. Zelfs is ze boos op 't mooie weer, op 't Jonge groen, op de zon Waarom stormt het niet en valt er geen regen!? Waarom? Waarom hebben die kinderen 't nu juist gedaan en die jongens niet? Waarom heeft zij die avond voor .schut" moeten staan? Ze hebben allen haar aangezien, alsof zij 't gedaan had! De vriendinnen zijn boos. En de jongens doen alsof ze haar niet zien. Pieke is boos, heel boos. Pieke blijft boos! Ze wil geen ander vriendinnetje ook. Ze blijft thuis. En thuis is ze Lastig. O Pieke! *t Spijt moeder heel erg dat Pieke zoo boos en loo lastig is. Soms krijgt Pieke straf soms schreit moeder. En vaak bidt ze voor Pieke tot de Heere Jezus. De meid gaat weg. Om Pieke Gelukkig krijgt moeder een ander meisje. Die 'doet net of ze Pieke niet hoort. Als Pieke erg lastig is, of boos iets zegt begint dat meisje te zingen. En moeder zingt wel eens mee. Dan kan Pieke wel schreien, want zingen? zij kén niet zingen! Kon ze maar zingent Pieke krijgt het benauwd. En ze verlangt naar Gerrie, naar Hil en naar Sjoukje. Ja naar een grap van de jongens. Ze kleurt er van, als zo daaraan denkt! De zomer is om, herfst en winter voorbij. Wéér komt de lente! Pieke is jarig. Ze krijgt 'n polshorloge van moeder en vader. Daar is ze heel blij mee, maar wie kan ze 't nu laten zien? Pieke schreit heel lang en heel erg. Nu voelt ze echt wat ze mist. O, wat heeft ze een spijt. Was ze maar niet zoo onvriend'lijk geweest. En niet zoo boos. En niet zoo valsch tegen de jongens. Moeder komt bij haar. „Wat is er toch, Pieke? Waarom schrei je nu zoo!" Dan zegt Pieke alles, ze schreeuwt het uit... Moeder zegt: Pieke, zeg 't ook tot de Heere Jezus. En bid om vergeving. Je kent toch dat Ja, dat kende ze wel... Vrouw! Vrouw!... roept de meid; want ze xiet nergens de vrouw. Die ie bij Pieke in 'n andere kamer. Vrouw! roept ze nóg eens. Daar hoort de vrouw het en komt. Wat is er? Je roept zoo! Kijk eens vrouw!'n Gebaktrommel. Dat kan niet. Ik heb niets besteld bij de bakker. Dat meende ik ook en ik zeg tegen de jongen die 't brengt; Je bent toch niet verkeerd? Nee, zegt hij tegen mij, 'k weet zeker dat 't goed is. Ik zou maar eens kijken, vrouw De vrouw tilt het deksel omhoog... 't Is een taart Er op staat met letters: „Het meisjesverbond, 21 Maart Van Hil, Sjoukje en Gerrie". Kom's gauw, Pieke! roept moedor. Langzaan» komt Pieke a an loo pen. Ze ziet er zoo onjarig uit Kijk toch es, Pieke! Pieke kijkt Verbaasd ie ze. En herinnert zich lete O, Moeder! roept ze. O, Moederl misschien komen ze." De meisjes waren echt boos op Pieke geweest Eerst zeiden ze. We willen niet meer met haar loopent Maar later misten ze Pieke toch. Want Pieke had altijd zoo gauw iets verzonnen. Ze misten hun leidstar. Toen 't nog winter was had meester al eens tegen Hil gezegd, dat hij 't niet mooi vond, dat ze Pieke zoo links lieten liggen. Dat mocht niet. Hil zei dat tegen de andere meisjes .Ja, die be grepen dat ook wel. Maar hoe kwam het weer €(Toen had Sjoukje gezogd: „Ze is gauw jarig, en weten jullie niet meer van '1« afspraak Toen herinnerden ze 't zich, dat ze éénmaal per jaar bij elkaar zouden komen. Op die dag hadden ze gewacht. Toen 't bijna zoo ver was bestelden ze 'n taart bij Hi I's 'ader. En ze schreven op 'n briefje wat 'r op moest staan. Jan wist van de bestelling. Hij leerde het bakken bij zijn oom. En toen had Jan z'n vrienden gewaar schuwd. Dan ga?-n wij er ook heen, besloten de jongens. En ze gaven elk iets aan Jan van hun zakcenten voor 'n taart, an zou die bakken. Zoo spraken ze af. Nog maar net heeft Piekt 's middags de vaat mee gedaan en zich verkleed of daar zijn de meisjes. Hier zijn we all" roepen ze. Wat ben ik daar blij om, kom binnen!" roept Plckc. En ze gaan naar binnen en doen net of V geen wolkje ooit aan de lucht Is geweest Ren schik dat ze hebben Plotseling 'n schreeuw: Vrouw! Pieke! Zo gaan kijken. Weer 'n trommel! roept de meid. Laat maar gauw 's kijken! zegt Pieke's moeder. Weer 'n taart Weer staat er wat op. Weer met lekkere letters: „Voor de damesvisite". O! zou die wel goed zijn? vraagt Sjoukje. Probeerenl roept Pieke. Boos is ze niet meer. Fijn ie die taart Moeder vindt 't ook en de meid ook. O ja, dat is waar ook, 'k zou 't haast ver geten. Ik moe6t zoggen, dat de trommels vanavond om zes uur worden gehaald, zei de meid. Even kijken de meisjes elkaar aan alsof de een do ander wilde vragen of er weer water in moest Net zijn ze met eten klaar 't is even zes uur of voor de deur staan vijf jongens. Wat moeten jullie toch allemaal hier? vraagt de vrouw. Wij komen de trommels halen! zeggen de jongens. Zoo zóó! zegt de vrouw. En ze vraagt: Ko men jullie ook even mee binnen, dan krijg je wat, want Pieke is jarig. Wat krijgen die jongens een kleur, als ze in de kamer komen. De meisjes lachen heel hard. Dan lachen de jongens maar mee en gaan zitten. Ze krijgen warme ranja en krentenbrood En omdat de jongens vlug eten en drinken, ze gauw klaar. We moesten eens spelen, zegt Pieke. Ja, dat moesten we! roept Sjoukje en klapt in de handen Ze gaan naar buiten en spelen verstoppertje, Net als „vroeger" bij school. O, ze hebben zoo'n schik! Plotseling, midden onder 't spel .houden ze op, want déar staat de meester Ha, meester! roepea ze allemaal en komen om hem staan. Wat doen jullie hier allemaal? Ik kom ovei! Pieke leliciteeren! Wij ook, meester! Pieke, geef me 's een hand, meid. Gelukge- wenscht hoor! En nog veel jaarijes. Dank u wel, meester, zegt Pieke. En dan moet meester mee naar binnen. Ook hij krijgt 'n stuk taart. Doch even zit hij nog maar. of Sjoukje vraagt: Toe meester, u moest nog 's vertellen! Ja, meester, vertel nog eens!, roepen ook dfi «nderen. Meester denkt even na, dan zegt hij: Goed, ik zal iets vertellen. Er waren eens twee boeren. Die boeren waren al zeven jaar boos :>p elkaar. Op 'n dag kwamen ze elkaar tegen op 'n heel smal bruggetje, waar je elkaar niet kon passeeren. De één wilde voor de ander niet terug. Daar stonden ze! Nu zouden ze er nog hebber, gestaan als de ééne boer niet gezegd had: Ik wijk voor geen gek! Want toen zei de andere boer; Ik wel!... en ging terug. Even lachen ze er om. Maar niet lang, want meester strijkt zoo met de hand door z'n haar... er komt zeker nog :ets. Ja, hij begint weer. Maar iongens en meisjes, nu nog iets anders. Ik zie jullie hier zoo blij met elkaar. Dat doet me werkelijk genoegen. En u zeker ook, hè moeder? Ja wis, meester! zegt de moeder van Pieke. Dat is ook wel eens ando^ geweest. En wie weet wat er nog gebeurt, want Gods Woord zegt, dat we van nature boos rijn. Meester is ernstig. Ze luisteren scherp. Nu kennen jullie de Hecrc Jezue wel, èn Petrus. Op 'n keer komt Petrus bij de Heere Jezus en vraagt: Heere, hoe menigmaal zal mijn broeder tegen mij zondigen en ik hem vergeven? Tot zeven maal? Nu geloof ik dat jullie mekaar ook ver geven hebt. Dat is prachtig! Daar ben 'k o zoo blij om. Maar weet jullie wel wat de Heere Jezus aan Petrus antwoordde? Onthoudt dat goed, jongens en meisjes!: Niet tot zevenmaal, maar tot zeventig maal zovenmual. Even blijf 't stil. Dan staat de meester op en vraagt: Gaan jullie zoover mee? Dan kunnen we nog kijken of 't ook spookt achter d«. heg. Ja, dat willen ze. Ze nemen allen afscheid van Pieke en gaan mee met de meester. Of 't spookte...? Men zegt, dat de meester nooit meer aan de kin deren van Ane Herkes verteld heeft. Ik heb ook gehoord, dat de meisjes hebben vol gehouden elk jaar *n dag bij elkaar te koinen. Maartoen ze getrouwd wa/rcn kon *t niet meer op Pieke's veriaardag. Want dan was het de tijd van de schoonmaak. Nu was Gerri jarig ln 't laatst van Juni. Wel meer dan dert:en jaren kwamen r.e 'n dag bij Gcr. Tot op 'n keer Hil zei, dat 't zomers altijd zoo warm was. Zij zelf was in September jarig. De eenentwintigste. Als ze don nu 's bij haar kwamen. Dat deden ze heel 1 .ng... tot: ze stierven, want Sjoirkje was in December jarig. En tot de wintoa kwam Sjoukie alléén. Kapitein (in hotel): Kellncr, wat is dat vooï goed? Kellner: Bouillon, mijnheer! Kapitein: Zoo? Dan heb ik tnijn halve leven op bouillon gevaresd 403

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 12