ONDAGSBLAD Kleu-ter-krant-je Voor knutselaars Een doos van stevig papier Deze week: teekenen, snijden, ritsen en vouwen. We gebruiken stevig papier, bijv. olifantspapier, géén karton. Eerst zetten we den uitslag op. Dit is de bovenste teekening. Het vierkant nemen we 20 X "20 cm. Teekening klaar? Dan snijden langs de dikke lijnen >n ritsen langs de stippellijnen. punt van een schaar langs de lijnen gaan, dus niet half insnijden alani we met karton aan 't werk wa-en! Nu vouwen we langs de stippellijnen en da» wijst ons den weg hoe we onze doos met dubbele sluiting voor elkaar krijgen. Bij D en C «ijn lipies, die w* in de g'euven van A en B steken. De kleine drienoekjes vouwen we tegen de lipjes aan, dat is steMgei. Letterraadsel Mijn geheel bestaat uit 13 lettere en stelt een plaats voor In Zuid-West-Drente, waar een kolonie \*n weldadigheid is gevestigd. X 1 X 2 X S X l X 5 X6 X7 X8 X X 10 X 11 X 12 X 13 1 Stelt een thermometerschaal voor, tevens be naming van den vie-den toon der toonschaal. t Kist. waarin de Tafelen der Wet werden be waard; het woonschip door Noach op Gods be vel gebouwd. S De zetel der gedachten, datgene wat in den mensch denkt, gevoelt en wil. 4 Oor, steel, enz., waarbij iets aangepakt wordt. 5 Met ge'd betalen; ook: beloonen, betaald zetten. Bewoner eener Bnlkanstad, waarin fraaie palei zen naast arme hutten staan, en die er half- Oostersch uitziet. 7 Het te zoeken dorp. 8 Een vaart op de grens van Drente en Gronin gen; ook een streekdorp, veenkolonie met veel schipperij. 9 Plaatsje langs den Hollandschen IJsel en ge legen in Z.W. Utrecht, bekend door zijn griend- cultuur. t0 Een bekende heuvel van 110 M. hoog, deel uit makend van oe Over Veluwe en benoorden Arnhem gelegen. '11 Een uit koper en tin, dikwijls met bijvoeging van etn weinijr zink bereide metaallegeering, veel harder, smelthaarder en tot gieten boter geschikt dan onvermengd koper. 12 Stuk grond, dat bij het huis behoort; onbe bouwd land bij een boerenetêe. 13 Afnemend (in de muziek); Romeinsch getal merk voor 500. (Volgende week de oplossing) Oud Nieuwjaars-vers-je 'k Wensch je veel ge-luk en ze-gen, Thuis, op straat en op de we-gen. Met krul-len in je haar Veel heil en ze-gen in het nieu-we jaar! Door Je-zus ge-von-den door Greeth Gilhuis-Smitskamp In de stra-ten van Je-ri-cho, de mooi-e, ou-de pal-men-stad, dringt een groo-te me- nig-te men-schen bij-een. „Heb je Hem ge-zien, heb je Hem al ge-zien?", roe-pen ze op-ge-won-den te-gen el-kaar. En ze drin-gen el-kaar weg, om toch maar voor-aan te ko-men, en om toch maar de mooi-ste plaats te krij-gen. Want ze wil len al-le-maal zoo graag dien Vreem-de-ling zien, in dat wit-te kleed, die hun stad is bin-nen-ge-ko-men. Ze heb-ben al zoo veel van Hem ge-hoord, van Je-zus. Hij gaat door heel het land. O-ver-al ge-neest hü de zie-ken, Hij maakt dat de kreu-pe-len weef loo-pen kun-nen. dat de blin-den weer zien kun-nen. Ja, Je-zus, de Zoon van God, kan zelfs de doo-den weer le-vend ma-ken! Tus-schen al die men-schen loopt ook Za-che-us, de tol-le-naar. O, hij wil Je-zus ook zoo graag zien Za-che-us weet maar al te goed, dat nie mand zijn mooi-e plaats-je met hem zal wil len dee-len. Want tol-le-naars, dat wa-ren men-schen die de be-las-ting kwa-men op- ha-len. En soms be-dro-gen die tol-le-naars de men-schen, dan na-men ze veel te veel geld. Nee, een tol-le-naar werd heusch niet vrien-de-lijk aan-ge-ke-ken Nie-mand zou voor hem op-zij gaan! Maar hoe moet dat dan? Za-che-us wil toch zoo heel erg graag Je-zus zien. Die straks aan de weg voor-bij zal gaan. En als hij niet héé-le-maal voor-aan komt te staan, dan ziet hij niets. Want Za-che-us is mnar o zoo klein, hij kan niet o-ver de men-schen heen-kü-ken. Maar wacht, in-eens kriigt Za-che-us een plan! Aan de kant van de weg staat een boom. Als hij daar nu eens in klom? Ja, Za-che-us wordt er in-eens blij van! Dat zal hü doen! Het kan hem niets sche-len wat de men-schen er van zeg-gen. Hü wil Je-zus zien. En als Za-che-us op zy'n hoo-ge plaats-je heel de weg kan af-zien, dan komt Je-zus aan, te-mid-den van Zyn dis-ci-pe-len. Za-che-us ziet Hem. Maar Je-zus ziet Za-che-us óók! Kunstjes en spelletjes Kunstje met een flesch Neem een niet te grooten kruidenierszak, zonder gaatjes en van tamelijk dun papier. Verder; een gewone flesch. De zak vouw Je in de lengte op tot een smalle strook, waarin niemand zoo gauw een zak zal zien. Nu zeg je. dat je de flesch zult oplichten alleen dooi middel van dit stuk papier, dat je in de flesch stopt. Het papier moet er recht in geduwd worden en mag heelemaal niet buigen. Je zorgt er voor. dat bij het instoppen het open deel van de zak boven blijft. Nu zet je het uit de flesch stekende deel aan je mond en blaast de zak op die manier goed op. Als de zak nu zoover mogelijk opgeblazen is, knijp je hem van boven samen, zoodat de lucht niet kan ontsnappen, en nu kun Je de flesch aan het uitstekende eind van de zak gemakkelijk op lichten! Oplossing van ne» 'etterraadsel in het vorige nummer Minstree len. 1 M. /oor 1000; 2 git; 3 'cano'e; 4 brasems; 5 ge batikte; minst-eelen; 7 Hasselaar; 8 gedegen; 9 polen; 10 bes; 11 N. voor Noorden. De Hee-re Je-zus slaat Zü'n zach-te, lief- de-vol-le oo-gen op, tot dien klei-nen man daar in de boom. En de Hee-re zegt: „Za-che-us, haast u, en kom naar be-ne-den. Want ik moet in uw huis zü'n". Wèt? Moet de Hee-re Je-zus in zijn huis zyn, in het huis van een tol-le-naar? Be-vend van blü'd-schap brengt Za-che-us Je-zus naar zü'n huis. Hü hoort wel wat de men-schen zeg-gen, en hoe kwaad ze zü'n, omdat de Hee-re Je-zus naar zoo'n slech-ten man toe gaat. O, Za-che-us voelt ook in die-pe schaam-te hoè slecht hü is. „Hee-re", zegt hü vol be rouw, „ik zal de helft van al mijn geld aan de ar-men ge-ven, en ik zal nooit meer ie-mand be-drie-gen." Ja, nu is de Hee-re Je-zus bü Za-che-us ge-ko-men, niet al-leen in zün huis, maar ook in zün hart. In dat boo-ze, zon-di-ge hart. De Hee-re Je-zus kwam niét voor al die bes-te, bra-ve men-schen, die zoo laag op Za-che-us neer-za-gen. Neen, de Zoon van God kwam om te zoe-ken en za-lig te ma ken, dat ver-lo-ren was! Een springwedstrijd door Jooo van Breukelen 't Is springwedstrü'd in Kikkerland en in de groote wei, daar zitten kikker-pa's en ma's met al hun kroost er bü'. Nu gaat 't beginnen, kijk maar eens, hop. Groenrok springt heel goed, maar Kwakje, nee, die kan het niet en Kwek verzwikt zy'n voet. En zie daar toch die Springgraag eens, die wint het zeg, gewis. 'k Denk, dat er in heel Kikkerland geen beter springer is. En Springgraag wint. „Hiep hiep hoera!" rikkikken z' allemaal. „Goed zoo hoor, dat was goed gedaan I" zeggen ze in kikkertaai. Hy' krügt den uitgeloofden pry's van ridder Groenvanbuis en dan is alles weer voorbü en ieder zwemt naar huis. Grapjes Een neger r.at te visschen. Opeens werd hij door een groote visch overboord getrokken Met veel moeite kwam hij eindelijk weer, doornat, proestend en blazend, in de boot „Wat is er aan de hand?" vroeg z'n kameraad. „Ik weet niet", antwoordde de neger beduusd. „Was er nu een neger aan 't visschen, of een visch aan 't negeren?" „Maar kerel", zei Iemand tot een vriend, die een auto bestuurde, „rijdt toch niet zoo doll Ver beeld je, dat je een wiel verliest!" „Geeft niets", antwoordde de ander, „ik heb nog een reservewiel bij mei" „Wat?" zei de slager tegen den kleinen jon gen, „zegt je moeder, dat het vleesch zoo taai is, dat ze er schoenzolen van maken kan? Waarom heeft ze dat dan niet gedaan?" „Ze heeft 't wel geprobeerd", antwoordde do kleine Jongen, „maar de spijkers sloeg ze krom en de hamer is tenslotte gebroken!" Arend: Ken jij het verschil tusschen een sui kerpot »n een vischwinkel? Leo: Nee! Arend: Dan zal het bij jullie ook een mooie boel wezonl 404 7ATCRr>AG 30 OrCPMBFR Mo 57 IAADGAMG <033 behoorende bij NIEUWE LEIDSCHE COURANT DAGEN TElLEN Leer ons alzoo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen. Ps. 90 12. Velen zullen zeker op dezen (hidejaareavond in onzen tijd van drukkende malaise aan het tellen gaan. Sommigen zien dan hun vermogen aan merkelijk geslonken, zoo niet geheel verloren. An deren zullen merken, hoe de inkomsten van hun arbeid met een belangrijk percentage zijn ver- minderd. Is zulk een tellen afkeurenswaardig te achten? Neen, het is in zekeren zin zelfs eisen van den tijd. waarin wij leven. Nu de maatschapelijke crisis hoe langer hoe meer het heeld begint te vertoonen van een chro nische ziekte, welke een langdurig verloop kan hebben, is zulk tellen dringend noodig. Het leven moet schier voor allen op een lager niveau ge bracht worden, wil men althans niet in nog moer moeilijkheden komen. Echter, dat tellen mag bij den Christen niet voeren tot een angstige bezorgdheid, waarin het geloofsvertrouwen ten eenenmale ontbreekt. Laten we hij het tellen onzer aardsche goederen toch niet vergeten ook te tellen de zegeningen, waarmede God ons in het afgeloopen jaar heeft omringd. En de uitkomst dier telling zal zijn, dat de Heere wonderlijk v->or ons heeft gezorgd. Ons dunkt, er zullen onder onze lezers wel zijn, die meer dan ooit te voren tot de erkentenis komen, dat de God van El ia nog leeft, Die zelfs den raven gebieden kan. Zijn kinderen de noodigo levensbehoeften te brengen. Het is ook mogelijk, dat wie op den Oudejaars dag aan het rekenen gaat en zichzelf kent als rentmeester, die verantwoording schuldig is aan God, niet loskomt van de vraag, of hij wel naur vermogen heeft meegedeeld tot leniging der non den van anderen en voor den arbeid in Gods Koninkrijk. Dan zal het roeping en plicht zijn, zooveel in ons vermogen is, dien achterstand in te halen. Bovenal elscht de Oudejaarsavond echter, dat wij onze dagen zullen tellen. Niet onze jaren, maar onze dagen. De meri9ch is volgens het diepzinnige woord van Job, kort van dagen. Hoezeer is het dun noodig. dat wij niet rekenen met de groote tijd ruimte van een jaar, maar mot die van een en kelen dag. En dat te meer, wanneer wij als Chris- ttcnen den tijd hooger leerden achten dan de wereld. De wereld moge zeggen: „tijd is geld", de Christen erkent, dat tijd veel meer is. T ij d is genade. Iedere dag van ons leven is een ge nadebewijs van onzen God. Als wij ons niet in oprechtheid bekeerd hebben tot God, is elke dag voor ons een prediking, dut God geen lust heeft in onzen dood, maar in onze bckeering en ons leven. Als de Heere ons in den weldra afgeloopen janr- kring spuarde voor ons gezin, voor zijn Kerk en voor de Christelijke actie ip verschillend levens terrein, dan roept elke dag ons toe, dat God ons de genade verleende, om Zijn medeurbeiders te mogen zijn in Zijn Koninkrijk. Zelfs dan. Indien wij, gelijk onze broeders en zusters in het geloot in Rusland, 9inaad of ver volging moesten lijden om den naam cn de zuuk des Hoeren, dan nog spreekt iedere dag ons van Gods genade en trouw. In dat bewustzijn leefde de Apostel, toen hij schreef; „Want u is uit genade gegeven m de zaak van Christus niet Leer ons alzoo onze dagen tellen. Wat bedoelt Mozes, de dichter van dozen ncguntigsten Psalm, met het woordj® ..alzoo?" Om dit te verstaan, moeten we letten op wat Mozes in de vorige verzen heeft gezegd. Hij be tuigt o.m.. „Wij vergaan door Uwen toorn en door Uwe grimmigheid worden wij verschrikt." Min heeft Mozes om deze woorden beschuldigd van een sombere en zwartgallige levensbeschouwing. Doch ten onrechte. Mozes heeft een diepen blik geslagen in het menschelijk hart, waarin van nature de zonde heerschappij voert. En daartegenover ziet hij de heiligheid Gods, welke tegen die ongerechtigheid in toorn moet ontbranden. Daarom is de dood voor hem geen betaling van tol aan de natuur, maar de bezoldiging der zonde. Wie onder den indruk van Gods toorn leeft, die alleen kan zijn dagen recht tellen. Die leeft in het besef, dat elke dag hem nader brengt tot het oogenblik, waarop hij geoordeeld zal worden dour den rechtvaardigen God, Die de zonde niet onge straft kan laten. Maar tegelijk zal hij er diep van doordrongen worden, hoe de barmhartigheid Go-Is nog roemt tegen het oordeel in iedoren dag, wel ken hij ten einde mocht brengen. Dat rechte tellen drukt het leven niet neer, maar verheft integendeel het leven. Het leven wordt erdoor op hooger plan gebracht. De ge dachte aan het naderend oordeel zal ons doen vreezen voor de zonde en de terugblik op de ge schonken levensdugen ons doen letten op de ge nade Gods, die zoo overvloedig over ons was. Leer ons alzoo onze dagen tellen. Mozes weet en erkent, dat wij van nature onbekwaam zijn tot het rechte tellen onzer dagen. Zoo menigmaal doen wij, alsof wij-zelf de vrije beschikking heb ben over ons leven. Dan meenen wij met den tijd to mogen handelen naar eigen believen. Maar wie den tijd als genade leerde beschou wen, voor dien wordt het een behoefte, dat God hem dagelijks onderwijze in de juiste waardee ring van het ons geschonken leven. Wie zóó bidt bekomt inderdaad een w ij s hart. Want dit is de ware levenswijsheid, dat wij vor- staan onze groote verantwoordelijkheid jegens God voor al de levensdngen welke Ilij ons t<e- schikt. En tevens kennen den rijkdom der genade, waarvan al onze dagen getuigen. Zóó verkrijgen we die ware levensvreugde, welke op den Oude jaarsavond niet door sombere en weemoedige stemmingen wordt weggevaagd. Zoo genieten we die echte blijdschap, waarvan Nehemia getuigt, dat zij onze sterkte is. (Neh. 8 11.) Misschien vindt ge het vreemd, dat wij van blijdschap durven spreken bij die sombere en droefgeestige tonen, welke Mozes ons in dezen negentigsten Psalm laat hooren. Maar vergeet het toch niet, dat de grondtoon van dezen psalm een uiting is van blij geloofs vertrouwen. Mozes begint zijn lied met de erken ning, dat God voor Zijn volk een toevlucht ge weest is van geslacht tot geslacht. En aan het slot lossen de sombere klanken zich op in een geloovig gebed: „Verzadig ons in den morgen stond met Uw goedertierenhe'd. zoo zullen wij juichen, en verblijd zijn in al onze dagen". Wanneer Gods Geest den mcnsch ontdekt aan de schrikkelijkheid der zonde, riii Gods toorn doet ontbranden, dan i9 dit nooit om den mensch tot dof pessimisme te brengen, veel minder om hem te voeren tot vertwijfeling, manr om hem begee- rig te maken naar de goedertierenheid des Heeren in Christus, die zoo overvloedig is, dut tegenover een oogenblik in Gods toorn staat een leven in Zijn goedgunstigheid. Laten we op don Oudejaarsavond toch in op rechtheid bidden, om geoefend te worden in Jie heilige rekenkunst van het tellun onzer dagen. Telt de dagen van Uw prille jeugd, toen n"e bewustzijn des levens nog ontbrak. God heeft .n diet dagen U omringd met Zijr zegeningen. to*n Hij inderdaad antwoordde, voordat gij tot Hein roepen kondet. Hij dacht toen ook aan Uw eeesie- lijke en eeuwige behoeften, en deed U geboren worden onder het Verbond Zijner genade, dat vul is van de rijkste beloften voor het tegenwoordige en toekomende leven. Telt de dagen van Uw verdere loven en gaat eens na. hoevele er verspild werden in den dienst der zonde, hoevele er ook door zondig on- of klem- geloof den Heere bedroefden en het leven Uwer ziel verdonkerden. En toch heeft God al die dagen U gespaard in het leven, gearbeid aan Uw ziel. Zijn barmhar tigheden hebben geen einde genomen, doch wa ren eiken morgen nieuw. Zulk een tellen geelt een wijs hart. Het maakt ons beschaamd over zooveel zonde en ontrouw, maar doet ons tegelijk roemen in de goedertieren heden des Heeren over ons. Het leert ons geloo vig de toevlucht nemen tot Hem Die om Christus' wil onze ongerechtigheden verzoent. Mnar Indien gij niet telt. bedenkt, dat God het wel doet. Al de in de zonde misbruikte dugen worden in Zijn gedenkboek opgeteekend. En ov-r alle dwazen van hart, die hun dagen niet leerden tellen, zal het oordeel klinken: „Geteld, geteld, gewogen en te licht bevonden." Wie echter door Gods genade zelf Zijn dagen leert tellen, die kan en mag bij al de sombere vooruitzichten voor het jaar 1934 toch bidden om en hopen op de goedertierenheid Gods, die 0:19 doet juichen en verblijd zijn in al onze dagen. Avondgebed Wil.em de Mérode Gij hebt het daglicht weggenomen, En over onze levenstijd Begint Erbarmend uit te stroomen De rust die Gij uw volk bereidt. Er is gearbeid en gezondigd. Met recht verstand en dwaas beleid. God, die aan allen vreê verkondigt, Wij hopen op barmhartigheid. Uw Zoon, d.e voor ons lange nachten Bij U gepleit heeft in gebed. Heeft onze daden en gedachten Gereinigd en de rust gered. Hij wil. da! ons de slaap zal sterken Tot louter ie\en stervensmoed, En rokent al zijn zuivre werken Ons toe in 't storten van zijn bloed. Dies kunnen wij een ruste vinden Als ann het vaderhart een kind. God geeft den 3lnap aan Zijn beminden, En Christus broedren zijn bemind, lieer, 9chik Gij zelf dan onze leden Tot korte s: tange siapenstijd. Wij zijn voor heden afgestreden, En morgen kome Uw zaligheid. Op Uwen morgen zult Ge ons halen. We ontstijgen aan dit aardsch bestaan, En gaan. Uw hooge vensters stralen, Recht op Uw open huisdeur aan. (Langs den Heirweg) uitgave J. H. Kok, Kampen. 397

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 11