VAN BONTE DINGEN
door
G. K. A. Nonhebei
Apotheker te Middelburg
Hoogtevrees
Eigenaardig dat menschen, die met dit euvel
fcijn behept, zich niet goed kunnen indenken, dut
anderen daar niet de minste last van hebben. En
omgekeerd.
In onze jeugd over de nokken van daken te wan
delen of boven de kroon uit van onzen langen
Jan naar het kruis te klauteren, dat vonden we
een prikkelend genoegen.
Toen ik echter voor een mijner examens veel
te inspannend had gewerkt, merkte Ik op eens,
dat ik niet meer voer het open raam van mijn
kamer dorst te zitten, die toch maar Cén hoog
was. Dat was dus blijkbaar een nerveuse storing,
Vèroorzaakt door overspanning. Hoewel die vrees
zeer langzaam is verdwenen, zoo is het me toch
nog niet mogelijk om b.v. over een uit de rotsen
gehouwen voetpad te loopen, als daarnaast een
steile afgrond gaapt. Daar ik in een of ander
.vervoermiddel gezeten echter niet de minste last
van hoogtevrees had, heb ik veel schoons van
Zwitserland aanschouwd, al equilibreerde ik niet
op dergelijke rotspaden.
Jaren geleden heeft dat euvel me op reis toch
jeens leelijk parten gespeeld.
We waren in Montreux en hadden het plan via
Visp naar Zermatt te gaan en bij helder weder de
meer dan 3000 M. hooge Kornergrat te bezoeken.
Die tocht ging eerst door het Rhönedal, aan belde
zijden begrensd door met sneeuw bedekte bergen.
De Rhónè is daar niet heel breed maar zeer krach
tig van stroom en stuwt haar leigrijze wateren
raar haar geweldige bedding: het meer van
Genève.
In Visp verlieten we den trein om in het berg-
spoortje naar Zermatt over te stappen. Dat tochtje
waarop we vaak de kleine rivier de Visp op hón
derden Meters diepte als een glinsterend lint zich
een weg zagen banen door grillige rotsspleten,
mag zeker wel t een der schoonste van Zwitser
land gerekend worden.
Waar het in het Rhönedal ondragelijk heet in
'den trein werd, zoo was de tocht naar het 1200 M>
hoog gelegen Zermatt door de zoo veel koelere
ipaar zoo opwekken^ prikkelende berglucht ous
een ware verademing.
In het station Zermatt aangekomen,vernam ik,
'dat de electrische wagen naar den Kornergrat
over een uur vertrok, dat men daar kon middag
malen en dat ze van boven een sein ontvangen
hadden, dat het uitzicht „ganz klar" was.
Hoewel onze reis daardoor van 's morgens
(Vroeg tot in den laten middag werd verlengd, zoo
bleek het toch verstandig om maa- niet uit te
stellen, wat ons vooral den volgenden dag bleek,
toen het regende en de bergen uit het oog ver
dwenen. We stapten met een aantal andere passa
giers in den wagen en reden stapvoets naar bo
ven. Langzamerhand verdwenen de bloemen, plan
ten en vogels en bleef nog wat mos op de kale
rotsen over tot we op 2400 M. het gebied bereikten
.van de eeuwige sneeuw. Daar de wagen electrisch
verwarmd was, zouden we niets van de koude
hebben bemerkt, zoo we niet elk oogenblik ver
plicht waren de beslagen ramen af te \yisschen.
Toen we het station Kornergrat bereikten wees
de thermometer 4 graden vorst aan. De tempe
ratuur in het Rhönedal was 92. Het kleine sta
tionsplein was geheel ommuurd. Toen naderde de
catastrophe. Op ongeveer 200 M. afstands stond
een groot hotel, dat met zijn ontzag'lijk dikke
muren en zeer diepe vensternissen geleek op een
zeer sterk gebouwd fort De weg er heen werd
halverwege onderbroken door een steenen trap. Bij
die trap gekomen zie ik tot mijn gnoote ontstelte
nis, dat daar vlak naast een niet door muur of
balustrade beveiligde steile zeer diepe afgrond
was. Ik vlieg de trap op, ijlde naar het hotel en
kwam ademloos in de vestibule aan. Dat ik toen
zoo hijgde naar adem was niets vreemds als men
bedenkt, hoe ijl de lucht op ruim 3000 M. is. Op
mijn verhaal gekomen, zei ik: „niet meer uit het
hotel te durven". Amerikanen, die er wilden lo-
geeren, konden niet worden opgenomen, omdat
alles nog vastgevroren was. Het was nl. pas half
Juni. Gelukkig boden de ramen der conversatie
zaal aan alle kanten het meest verrukkelijke uit
zicht De Matterhorn, die zijn spits nog 1000 M.
boven ons verhief, de Monte Rosa, de heele onaf
zienbare Alpenketen, bedekt met eeuwige sneeuw
van srnettelooze reinheid, stralend in de zon on
der azuurblauwen hemel, bood een aanblik, zoo
schoon als ik het nimmer zag. Daarbij een abso
lute stilte, waarvan men zich in deze steeds ru
moerige wereld geen voorstelling kan maken.
Dan voelt men eerst recht, hoe nietig de mcnsch
is, staande tegenóver deze majestueuss schepping
Gods.
Maar de tijd verstreek en steeds grooter werd
mijn obsessie voor dien gapenden afgrond. Ten
einde raad klaagde ik mijn nood aan den Ober,
die het blijkbaar al lang in de doppen had. 01 das
kennen >vir zei hij, komipt vielvach vor, haben
ein gutes Ileilmittel. Daarop belde hij en ver
scheen de huisknecht Jean, een reuzen athlcet
Hij zei hem niets anders dan: „der Herr bat
Schwindel-nach dem Bnhnhof.
Vóór ik 't wist, had Jean al over mijn oogen en
ooren een groote servet gebonden, nam mij on
der den arm en zei: „Nous allons Monsieur". Met.
een ongekende vaart zeilde ik over den weg en
de gevreesde trap en stond al in het ommuurde
stationsplein, waar mijn hoogtevrees mij dus niet
meer hinderde.
„Hij was een ideaal „uitsmijter" en zijn goede
fooi dubbel waard.
Er waren onder de passagiers ook Hollanders,
die stom Verbaasd dit voorval hadden meegemaakt
en zeker eerst wel gedacht hehben aan oen stauts-
gcvaarlijken spion. Mijn dankbaar, vroolijk af
scheid van Jean zal hen wel hebben doen begrij
pen, hoe de vork in den steel zat;
Dickens' kerstverha!en
Wie in dezen tijd van het jaar aan Dickens
'denkt, denkt aan zijn kerst-verhalen, en bovenal
aan de geschiedenissen van Mr. Scrooge en van
Mrs. Peerybingle. Met andere woorden: aan „Een
kerstlied in proza" en aan „De krekel bij de
baard"
Scrooge en zijn klerk bij de heete punch.
Vit: „Een Kerstlied in proza".
Wie trekt daar z'n neus op? Wie vermeet zich,
een laatdunkend gezicht te trekken?
O ja, natuurlijk, deze verhalen zijn immers me-
lodra matisch en sentimenteel!
Eerlijk gezegd, wij waren dat vergeten, en wat
nog erger is, het is een uitgemaakte zaak dat wij
dat steeds opnieuw weer vergeten zullen, tot in
lengte van dagen. Misschien komt het, doordat wij
onze smaak maar niet tot die hoogte kunnen op
voeren, waarop de smaak van deze Dickens-critici
als 't ware als vanzoif en spelenderwijs gekomen is.
In elk geval zitten wij ermee, en het is dan maar
het beste, dat deze critici ons niet geheel au sé-
rieux nemen en uit goedaardigheid dit groot ge
brek in ons een weinig over het hoofd zien. Wij
zijn tot wederdienst bereid.
Ja, die kerstverhalen!
Wat ze met kerstfeest te maken hebben? Wel,
met de eigenlijke blijde, zalige zin ervan niet zoo
héél veel.
Doch ze hebben hun eigen zin, en daarnevens
hun eigen, onvervangbare plaats in onze cultuur
.verworven, en dit alles maakt, dat we ze wel ne
men mogen zooals ze zijn, temeer daar ze geen
enkele andere pretentie hebben dan eenvoudige,
gcnoegelijke verhalen te zijn, om omstreeks kerst
mis, bij de snorrende haard, gelezen te worden.
Beschouwen we ze zóó, wat vólt er dan in te
bewonderen, hoe vertrouwd worden ze ons dón,
vertrouwd als ons eigen bloed, vrienden voor het
leven.
En wat doet het er dan toe, dat ze hun eigen
aardigheden hebben? Dat hebben vrienden immers
altijd. Het zouden mummies zijn, als ze dat niet
hadden. En mummies?...j waarlijk dat zijn dc%g
Hef gezang van de ketel.
Vit: „De Krekel bij de Haard".
kerstverhalen nog niet Ze zijn zóó levend, dat
heele flarden ervan ons op de meest onverwacht*
oogenblikken komen bespringen. En dan denken
we: „hoe was 't ook alweer? O ja; juffrouw Pee»
rybingle zei, dat de ketel begon, maar de ketel
begon niet: het was de krékel die opeens ging;
sjirpen. Of was het de ketel toch, waarin het aan
ving te leven, zoo'n beetje neuriëi\jJ eerst, tot dertig
melodieën dóór elkaar van den bodem door de
tuit naar buiten kringelden? Toen klepperde' het
deksel ook, als een bezetene, gewoon onbesuisd;
En toen kwam juffrouw Peerybingle de kamer
in, en
Is het zoo? Welnee, het is zoo niet. Maar zoo
ongevéér kan 't wel geweest Zijn. Enfin, dan trek
je de „krekel bij dc haard" uit je kast, diefde'
dichter Bloem zoo subliem vertaald heeft, en dan
zie je 't vanzelf wel. Wat doet het er toe? De
ketel zingt, het deksel kleppert, de krekel sjirpt,
en als je weet, hoe zulke dingen bij Dickens toe
gaan dan laat je, voor déze wonderbaarlijke sym
fonie, alle heusche symfonieën ter wereld schié-
ten, want de muziek van Caesar Franck en1
Mahler is toch nog niet aan de muziek van de
waterketel toe, die in een Engelsche haard boven
het vuur hangt en veelstemmig neuriet, en keu
velt, en praat, en mijmert, en zoeft, en zingtl
't Zijn inderdaad melodramatische en sentimen
teele verhalen, die twee van Dickens; aan het be
gin heb je enkele goede, heel goede menschen,
maar nog veel kwadere daarnódst, ongelooflijk
onmccdoogende, harde en kwade, maar dat geeft
nix: aan het iind zijn ze allemaal weer goed, dan
is alles goed en is alles zoo mooi als het harmo-
nieuse zingen van dien opperste aller dichters, de
zingende waterketel. Ge ziet wel, lezer, ik raak
die waterketel niet kwijt. Het is droevig maar ik
zal hem nooit nicer kwijt raken, en als u de
„krekel bij de haard" eenmaal gelezen hebt, dan
raakt u hem ook nooit meer kwijt, en Altijd zult
u van den ouden Scrooge blijven houden, die tocl»
een monster van hardvochtigheid was...... in het
begin van „Een kerstlied in proza"; naderhand
werd hij immers goed, vóél beter dan iemand had
kunnen denken dat hij ooit worden zou!.....
Lofliederen zijn deze verhalen op alles wat
mooi, goed, vriendelijk, zacht, welwillend, trouw
hartig en edel is. Lofliederen bovenal op de oude
Engelsche huiselijkheid en gezelligheid, die alleen
in naam maar van de Hollandsche verschillen.
Het is de dichter, de machtige magiër, lezer, die
'deze „on-poëtische" dingen: huiselijkheid, genoeg
lijkheid, warmte, gezelligheid aanraakt om ze
tot de verhevenste, innerlijkste, ontroerendste om
te tooveren die denkbaar zijn.
Verhalen zijn het? gedichten, die de
Vorm van verhalen hebben aangenomen. Onver
getelijkheden, liefelijkheden die men bezit en niet
meer verliest
Laat het u voor zoover gij deze verhalen
nog niet kent niet teleurstellen, dat ik u de
„Inhoud" ervan niet verteld heb. De w e z e n 1 ij k e
inhoud heb ik u meegedeeld, de epische vorm,
het verhódl erin zal u te beter bevallen, naac
mate ik er u minder van heb verklapt
P. y. R,
1376
Weervoorspellingen
tegen Kerstfeest
In de, nog al eens ver uitoenloopende, weersge
steldheden tegen Kerstfeest heeft het volk aanlei
ding gevonden, de toekomstvan het weer te
voorspellen. Voor de juistheid der beweringen
staan wij niet Int Al is het niet uitgesloten, dat in
de hieronder volgende tot spreekwoord geworden
weersvoorspellingen een respectabel stuk volke
ervaring is verwerkt. Men zie zelf maar eens, of
het uitkomt! 1
Kerstmis in de sneeuw, Paschen in den modder.
'Als met Kerstmie ijs aan de wilgen hangt, don
>»n de klaver vóór Paschen worden gesneden.
Schijnt met Kerstmis de zon ale in zomerse he
j dagen,
j Dan sneeuwt het in Mei op de boo men en hagen.
Als het ijs vóór Kerstmis een man kan dragen,
idan kan er geen muis meer op na Kerstmis.
De twaalf dagen, die verloopen tusschen 25
December en 5 Januari, zijn de sleutels van het
weer voor het gansche jaar.
Gesnapt
Kippige Jaap was de geestigste van allen op het
'dorp. Met het onnoozelste gezicht van de wereld
kon hij een vraag doen en even later had hij je
er tusschen. Dat het een ander gelukt was ook
kippige Jaap een keer er in te laten loopen, zou
moeilijk te bewijzen zijn. Maar hij had ook de tijd
al die zonderlinge invallen te bedenken, want als
hij heele dagen met zijn honderd schapen langs de
weg liep, had hij niets anders te doen.
Tegen licht en donker stonden een troepje jon-
gens bij de brug, waar de ijzeren lantaarnpaal
altijd gebruikt werd om met helle papieren aan
kondiging van wetenswaardig nieuws aan de dor*
pelingen te doen. De jongens zagen kippige Jaap
aankomen en amuuspelden wat met elkaar. Jaap
nadert, groet en ziet, maar wat hoog, een wit
papier aan de paal, dat hij nu zeker niet lezen kan,
omdat het ding te.hoog hing en het al donker was.
„Wat staat er op te lozen, jongens?"
„Dat Jaap de Scheper met manke Griet gaat
trouwen."
Ze proestten het uit van het lachen.
„Dan zal ik zelf wel kijken", zegt Jaap en
klimt tegen het ijzeren netwerk een paar stappen
naar boven, waar hij nu heel goed lezen kon:
„Geverfd".
De jongens liepen een heel eind weg.
K. L.
De Reus van Antwerpen
De naam van de stad Antwerpen het z.gn.
„Vlaamsch Venetië", waar nog steeds niet genoeg
Hollanders naar toe gaan wordt veelal afgeleid
van: handwerpen. Inderdaad schijnt de stad oud
tijds Hantwerpen te hebben geheetcn.
Een oude legende verhaalt ons over het ontstaan
.Van dezen naam het volgende.
Salvius Brabo, koning van Tongeren, gehuwd
met vrouwe Zwana, zuster van Julius Caesar,
dezelfde Brabo, van wie;i de legende eveneens zegt,
dat Brabant naar Km genoemd is, kwam eens
met zijn ridders uit dc richting van Gent bij de
Schelde aan. Een zijner ridders verhaalde aan
Brabo, dat op een plaats, waar de Schelde kon
overgestoken worden, een reus woonde, die Druon
Antigoon heette. Deze reus was een kwade, want
,van ieder, die wilde oversteken, eischte hij als tol
dc rechterhandl
Zoodra Brabo, een op avonturen belust edelman
kis hij was, dat hoorde, ging hij er aanstonds op
af, en versloeg den reus, waarna hij hem eerst de
rechterhand, en daarna bovendien het hoofd af
sloeg. De hand wierp hij, zoover als hij maar kon,
in de Schelde. Zoo ver als de hand in de Schelde
Svxel, zoo ver behoort de rivier aan Brabant
Toen Caesar de gebeurtenis vernam, begaf hij
kich met Brabo naar den toren van Antigoon, en
liet in de omgeving een kasteel bouwen, gaf Brabo
als wapen een zilveren burcht met twee handen
,en noemde de plaats Handwerpen.
De „reus van Antwerpen" wordt nog altijd, ver
vaardigd van papier, bij feestelijke gelegenheden
en bij optochten triomfantelijk door de stad rond
gedragen.
Vanwaar die „papieren" reus?
Volgens een overlevering was eens In het nu tol
museum ingerichte „Steen" aan do Schelde, een
gevangene opgesloten, die zich zeer verveelde, en
om den tijd te dooden een kolossale papieren pop
maakte, die de,reus van Antwerpen voorstelde.
Deze pop slaagde zóó goed, en iedereen was er
zóó vervuld over, dat men den gevangene, die ter
dood veroordeeld was, gratie schonk. Om echter
te voorkomen dat hij een tweede pop zou maken,
dié dè roem Van déze pop verduisteren zou, brand
de tnen hem vóór vrijlating beide oogen uitl Het
waren geen zachte zeden, die toen hcerschten......
Dat werd te bar
Miehtjo van zes Ja#r had het die morgen weer
op de heupen, zooals haar moeder zei. Niets was
er ndar haar zin. Alles liep haar tegen. Bij het
aankleeden was het al begonnen: geen knoopje
wilde doen, zooals het behoorde, de schaar wilde
niet knippen, de schoenen waren zoek. Alles liep
tegen en over alles moest kleine Mientje dan
maar wat pruttelen tegen moeder.
Eindelijk was het dan zoover, dat ze met moe
der aan het ontbijt zat. Wel was ze nog aan het
mopperen over die akelige stoel, die natuurlijk
weer met pen poot in het stukkende kleed had
gezeten, toen zij het ding verzetten wilde, maar
ze zat en moeder had het kapje van haar ei af
geslagen.
Nauwelijks had ze het afgeslagen kapje in de
hand en zag het luchtbelletje, of ze barstte in
Iranen uit en zei:
„Nou hebben ze mijn ei ook al niet vol gedaan"
K. L.
Langs kromme wegen
door
K. Jonkheid
(Vervolg./
Annie wil eenige cadeautjes koopen, om mee
le nemen naar Holland. In de toko van een Bom-
bayer met zuiver Britsch-lndisch uiterlijk, kijkt
ze naar kleedjes en koperen voorwerpen, terwijl
de kinderen zich vermaken met op en neer te
klimmen op de trap. In hun huis is geen boven
verdieping, daar is alles gelijkvloersch en daar
door is een trap voor hen een bijzondere attrac
tie.
Vlak bij deze toko is de Arabische wijk. Toen
'Annie pas in Socrabaja woonde is se daarin
eens per ongeluk terecht gekomen. De Arabieren
zaten voor hun winkeltjes en begonnen haar
aan te roepen en allerlei onaangename lokkende
gebaren te maken. Ook zag ze boven ieder win
keltje een raam, geheel afgesloten door donkere
gordijnen. Daarachter wonen de vrouwen. Geluk
kig ontdekte ze spoedig het naambord van een
Chineesche firma, haar bij name bekend. Op
goed geluk liep ze dat kantoor binnen. De Chi
neesche chef van dit bijkantoor, evenals zijn va
der en grootvader in Indië geboren, op en Uw
gentleman, stond haar te woord in zuiver Hol-,
landsch en bood aAn, haar te vergezellen tot bul
ten de Arabische kamp, van welk aanbod zij
dankbaar gebruik maakte. t
Als Annie met haar inkoopen bij den Bom-
bayer gereed is en deze haar onder veel strijka
ges tot de buitendeur, uitgeleide heeft gedaan op
ze daarna in een andere toko nog ecnig onder
goed voor de kinderen heeft aangeschaft, geeft
ze den chauffeur last snel en regelrecht naar
buis te rijden.
Suizend glijdt do taxi over het gelijkmatige
straatvlak. Plotseling, in een stille straat, dicht bij
huis, staat te wagen stil. Wat is de oorzaak? l-Ien
Chineesche begrafenis, die de straat oversteekt
en den doorgang verspert
In lndië werden de dooden binnen vier en
'twintig uren begraven. Maar de Chineezen zijn
aan dezen regel niet gebonden. Zij bewaren hun
dooden lang. Dan is er avond aan avond oezoek.
Het huis staat vol bloemen en alle vertrekken
zijn verlicht De gasten worden rijk onthaald,
Chineezen künnen lekker koken. Er wordt ge
weldig gegeten en gedronken. Dit duurt weken
lang. Dan wordt er gezocht naar een geschiktcn
begrafenisdag. Als die gevonden Is,' wordt do
doode grafwaarts gebracht. Bij de armen gaat dit
eenvoudig, bij de rijken met groot en overdadig
ceremonieel.
Deze passeerende begrafenis is die van ecu
welgesteld man, hoewel geen Chineesche Nabob,
zooals er in Indië zoo vele zijn.
Voorop gaat een troep Chineesche koelies, ge
kleed in witte broeken, blauwe baadjes en blau
we hoofddoeken. Zij dragen lange stokken, waar
aan wimpels, kleurig beschilderd met Chinee-
ache karakters.
Dan volgen twee auto's, geheel gevuld met
prachtige bloemstukken. Daar achter een aantal
Chineezen in witte kleeding. Wit is rouwklcur.
Aan hun hoofden hebben ze fladderendo lappen
.van wit doek, die zich bewegen in den wind.
Achter hen zet de stoet zich voort met twaalf
prachtige draagstoelen, gedekt met rijk bewerkte
uitgesneden of gebeeldhouwde daken en versierd
met levende bloemen. Zij zijn gevuld met uitge
zochte heerlijke eetwaren, complete Chineesche
maaltijden met groote verscheidenheid van spij
zen, benevens koekjes, vruchten en zoetigheden.
Iedere schotel is met zorg opgemaakt en met
bloemen versierd.
Een muziekkorps, onmiddellijk daarachter
spelend op allerlei onbeschrijfelijke instrumenten
van onderscheiden soort en vorm, brengt een
«enigszins verrassende afwisseling.
Dan weer in eentonig wit een groot getal on
verstoorbaar kijkende Chineezen.
Nu maakt het wit plotseling plaats voor grijs.
Het is de lijkkoets, grijs geverfd, bespannen met
vier paarden onder grijze dekken en omgeven
door in 't grijs gekleede dienaars, die het middel
punt vormt van den stoet.
Het grijs wordt dan .vervangen door geel.
'AU kinderen iets heel moois zien
377