ONDAGSBLAD
Kleu-ter-krant-ie
NIEUWE LEIDSCHE COURANT
Voor knutse'aars
Voor dit werkstukje maak je twee gebogen as
sen \an stevig ijzerdraad. 't Is niet beslist nnodig
om ns en pootcn met een afzonderlijk spijltje te
verbinden. Je kunt liet gebogen stukje van de as
dadelijk aan de pootcn vastmaken. Alleen moet
je bier aun denken, dat je én hond, én haas, zoo
op de grondplank vastmaakt, dat in den hoogsten
stand van de as. als dus ook de achterpooten het
hoogst zijn, de voorpooten juist de plank raken.
Den hond eri den haas zaag je van triplex.
Als ;e dit werkstukje goed voor elkaar brengt
©n je rijdt er mee, dan lijkt het net of beide die
ren met groote sprongen vooruit komen.
Oolossiny
van de rebus in het vorige nummer
Het is mijn moeder, het zijn haar goede begin
selen, waaraan ik mijn geluk dank on alles vat
ik goeds deed.
van nei etterraadsel in het vorige nummer
Vlaardingcn. 1. V \oor vijf; 2. elf; 3. draak; 4.
bedaagd; 5. verdragen; 6. Vlaardingcn; 7. ver
dringen; 8. pronken; 9. degen; 10. rek; 11. N,
voor Noorden.
Nieuwe Raadsels
Raadselrijm
1. Sint Nicolaas woont in Spanje,
lk denk, dat je dat weet.
Maar zeg mij nu eens. hoe men
Daar steeds koud water heet?
2. Welke eetbare noten kraak je niet*?
Oplossing
1. Met vuur.
2. Pepernoten.
Oplossing:
Wie ziet wat dit is?
De gelukkigen waren deze keer;
1. GEKRTJK LEMMEN te Den Haag.
2. JAN IE LOEF te Boskoop.
3. SOFIE BAABS te Rotterdam.
De Itockjes hebben jullie zeker al ontvangen?
K.unsties en sDelleties
Rood-blau w-groen
Met roodc-koulblarcn kun je iets aardigs uit
halen. Snijd een aantal blaren tamelijk fijn cn
laut ze in warm water weeken. Nu pers je ze uit,
heol stevig, tot jc een mooie, roode vloeistof
krijgt. Neem dan een hooge, maar iimiiwc flesch
en doe daar deze vloeistof in. Los nu een beetje
gewone soda (ongeveer de hoeveelheid van een
okkernoot) in wat water op, zoowat dc inhoud
Als je dan langzaam dc sndu-oplossing In de
r>odc vloeistof laat vallen zul jc zien, dat het
rood in blauw pnat veranderen, tot er ten luatstc
een mooie, blauwe kleur ontstaat. Heb je die vol
doende bekeken, dan ga je door met liet indrup-
pelen der soda tot de inhoud van de flesch ten
slotte lieelemnai groen wordt.
71-ao es
Dume: Wat wou je jongen?
Jongen (met een kat in ziju urm): lk kom orn
de belooning. die u voor de wcggovlngcn kanurio
beloofd heeft.
Waar is de vogel dam? Je hebt daar een kat
Ju. mevrouw, maar de vogel zit in do katf
Sin ter-klaas op school!
door
Nel van der Vlis
Bom! Bom-re-bom, gaat het op de deur,
en nóg eens: Bóm-re-bom
Ze schie-ten met een schok recht in de
bank, zóó schrik-ken ze! De juf-frouw doet
een groo-te stap ach-ter-uit. Ook al van de
schrik
„Sin-ter-klaas!" zegt Wim.
Hij zegt het een beet-je bang, Wim heeft
gis-te-ren in de hóek ge-staan.
„Wim, doe jij de deur eens o-pen," vraagt
de juf-frouw.
Maar Wim knikt van néé, knikt zóó-maar
van nee!
Nie-mand vindt het erg, ze knik-ken al-le-
maal van nee.
Bom-re-bom, gaat het weer, bóm.
„Wie durft de deur o-pen te doen?"
„Ik-ke
Het is Piet, Piet van den sla-ger, die op
het hoek-je woont. Hy is een flin-ke jon
gen en hij is nooit bang!
„Nou, voor-uit, Piet."
Daar gaat Piet al. De kin-de-ren kij-ken.
Jan van Da-len kijkt zóó, dat hij er héé-le-
maal van naast zijn bank staat. Maar nie
mand ziet dat.
Nu is Piet vlak by de deur.
Bom, bom, bom!!!
Piet rolt haast ach-ter-o-ver van de schrik
Ilij steekt zijn hand uit, trekt de deur
o-pen, en holt met een vaart-je te-rug naar
zijn bank.
In de gang voor de o-pen deur staat Sin
ter-klaas! Zwar-te Piet er-naast!
Hij heeft een wij-de roo-de man-te! aan,
een flu-wee-Ien hoo-ge muts op zijn hoold en
op zijn borst hangt zijn lan-ge wit-te baard.
De juf-frouw stapt naar de deur: „Moet
u hier zijn. Sin-ter-klaas?"
„Is dat hier de eer-ste klas, juf-frouw?"
„Ja hoor Sin-ter-klaas, komt u maar bin
nen,"
O, en nu stapt hij zoo maar het lo-kaal in,
zijn man-tel schuift o-ver de grond, zwar-te
Piet loopt er-ach-ter, hij zwaait met zijn
stok-je en zijn oo-gen rol-len heen en weer.
Wim kruipt een beet-je weg ach-ter Jan
van Da-len, hy denkt aan gis-te-ren,
„Dag kin-de-ren," zegt Sin-ter-klaas, en
zwar-te Piet bromt: „Dag kin-de-ren."
„Dag Sin-ter-klaas."
O, ze zeg-gen het zoo zacht-jes, zoo stil-le-
tjes. die kin-de-ren.
„Ik heb wat voor jul-lic mee-ge-bracht,
kin-de-ren, laat eens zien, Piet."
Piet haalt een groo-te mand uit de gang en
zet die op de stoel van de juf-frouw.
„Ooooo!" roe-pen ze en nog eens: „oooo!"
Ze ver-ge-ten om bang te zyn, ze kii-ken
maar naar die groo-te mand met al die pak
ken, zijn die al-le-maal /oor hen?
„Die gaat de juf-frouw straks wel uit-
pak-ken, hè juf-frouw?"
De juf-frouw knikt.
Sin-ter-klaas kykt de klas rond. 't Is nu
weer erg stil, héél erg stil.
„Zijn hier nog on-deu-gen-de kin-de-ren,
juf-frouw? Die jon-gen daar, is die wel
eens stout?"
O, nu wijst Sin-ter-klaas naar Wim en
Wim krygt een vuur-roo-de kleur.
Maar de juf-frouw gaat vlak naast Sin
ter-klaas staan: „Soms wel, Sin-ter-klaas,
maar van-daag hee-le-maal niet, van-daag
heeft hy zóó mooi ge-ze-ten. Ik denk, dat hij
voor-taan al-tyd zijn best wel zal doen."
„Dat is maar goed ook," zegt zwar-te Piet
Aan een verstrooide professor vroeg Iemand
eens, waarom hij eigenlijk altijd drie brillen bij
zic h droeg. De professor antwoordde: „Eén gebruik
ik bij het lezen, de tweede is een reserve bril, cn
dc derde gebruik ik gewoonlijk, om de beide nndero
op te zookenI"
Rechercheur (een inbreker dc handboeien ann
doende): „Wat zou je er van zeggen, met mij mee
te an?"
„Nu. ik voel mij zeer nan u geherhtl" wns bet
humoristische antwoord van den boeft
en hij doet een groo-te stap naar vo-ren,
an-ders nou, kijk es!
Hij houdt een gróó-te lee-ge zak in de
hoog-te: „Pas maar op, hoor! An-ders ga je
mee naar Span-je."
„Ja," knikt Sin-ter-klaas, „wie ou-deu-
gend is, gaat mee naar Span-je, juf-frouw."
„Hee-le-maal naar Span-je, Sin-ter
klaas?"
„Hee-le-maal naar Span-je, juf-frouw,
daar k rij-gen ze een pak voor hun broek."
Hij kijkt naar de kin-de-ren: „Denk er
maar om, hoor, nooit meer on-deu-gend
zijn!"
En zwar-te Piet pro-beert erg boos *e kij
ken en te rol-len met zijn oo-gen, maar hy
moet toch la-chen of hij wil of niet en hij
gooit op-eens drie, vier han-den pe-per-no-
ten door het lo-kaal. Ze vlie-gen hun ban
ken uit en zoe-ken en pak-ken el-kaar beet
en rol-len la-chend langs de grond, tot de
juf-frouw heel hard op de bank tikt met een
li-ni-aal.
Ze zit-ten gauw al-le-maal weer recht
Ei-gen-lijk wa-ren ze e-ven-tjes ver-ge-ten
dat Sin-ter-klaas zélf in het lo-kaal was! O,
o, kyk eens, kijk eens! Sin-ter-klaas gaat
langs al-le ban-ken, hij geeft ie-der kind een
hand, en te-gen al-le-maal zegt hij wat óók!
„Nou juf-frouw, nou gaat u maar irauw
uit-pak-ken, hè? Dan ga ik weer naar de
an-de-re klas-sen toe. Dag kin-de-ren
„Dag Sin-ter-klaas, dag zwar-te Piet."
Sin-ter-klaas knikt en knikt. Piet draait
nog een-maal met zijn oo-gen en zwaait met
zyn stok-je, dan zyn ze in de gang ver-dwe-
nen. Hè, ze zuch-ten er al-le-maal vanWat
een feest was dat! En nu gaat de juf-frouw
gauw de mand uit-pak-ken. Wat daar niet
in-zit! Een sui-ker-beest voor ie-der-een en
een li-ni-aal en een pren-te-boek-je en wel
twee groo-te zak-ken pe-per-no-ten
Die Sin-terklaas, die Sin-ter-klaas
Die Sin-ter-klaas, die goei-e man
Die hee-le-maal van Span-je kwam
Die heeft een groo-te mand ge-bracht
Dat was voor Piet een hee-le vracht!
Die Sin-ter-klaas rydt op een paard
Hij heeft een lan-ge wit-te baard
Een man-tel van flu-weel en zy
En nog een hoo-ge muts er-by
Als ik*op school myn best niet doe
Moet 'k in de zak naar Span-je toe.
Daar kryg ik klets, klats op myn broek
Néé, ik kom nóóit meer in de hoek.
Onderwijzer: Waar hoort dc kameel thuis, Jan?
Jan: De kameel beeft ppen thuis, die loopt nltijd
in dc woestijn!
Lumlcigcnuar: Kunnen do inbreken» niot langs
den rund van hel bosch gevlucht zijn?
Veldwachter: Dat kan niet, mijnbeer, dat is ver
boden terrein!
Piet: Vader, ik ga met Ernst een oindje loopen.
Vader: Ik zou 't beter vinden, wanneer le eens
mot ernst aan 't leeren ging!
364
ZATERDAG 2 DECEMBER Mo 48 JAARGANG 1933
behoorende bij
Het Evangelie in
het Paradijs
Het einde der wereldgeschiedenis is een recht
spraak. Als Christus ten jongsten dage wederkomt
van den hemel, zal Hij de vierschaar spannen.
Alle menschen zullen voor Zijn rechterstoel ver
schijnen, om geoordeeld te worden.
Ook bij het middelpunt der wereldgeschiedenis
is een rcchtspruak. Het machtige keerpuni in de
geschiedenis der wereld is de komst van fen
Zoon Cods in het vlecsch. En deze Zoon Gods is
niet gevallen onder de hand van sluipmoorle-
naars. Hij is door de dragers van het recht ver
oordeeld tot den dood, door Kajafas, den Hooge-
priester en Pilatus, den Romeinschen lanc voogd.
Ja, God de Vader zelf heeft Zijn Zoon overgege
ven in den dood, omdat Dozo beladen wus met
de zonden der wereld.
Echter ook bij den aanvang der wereldlvstorle
zien wij een rechterstoel opgericht. Bij een recht
spraak nu behoort een dagvaarding, een
verhoor, een pleidooi en oen oordeel.
Met de vraag: „Waar zijt gij?" wordt de mensch
door God gedag\aard voor Zijn rechterstoel. Zoo
dra dc mensch in zonde gevallen was, verborg hij
zich voor Gods aangezicht. Het bewustzijn van
schuld drijft den mensch weg in het binnenste
van den hof van Eden, om zich to verbergen voor
de straffende gerechtigheid Gods.
Na die dagvaarding volgt het verhoor. De Rech
ter der gansche aarde vraagt aan den gevallen
mensch: „Hebt gij ook gegeten van den boom,
waarvan Ik u gebood, dat gij daarvan niet zoudt
eten?"
't Is onmogelijk do overtreding t« ontkennen.
Trouwens, wie zal in tegenwoordigheid van de
heilige Majosteit Gods do zonde kunnen leocho-
nen.
Muar, zoo zult ge vragen, zijn er in dit rechts
geding geen pleitbezorgers voor den gevallen
mensch? Satan althans zou kunnen aanvoeren,
dat hij den mensch verleid hoeft Doch de
Vorst der duisternis zwijgt. Met Satumschen
grijnslach vergenoegt luj zich immers in den val
des menschen.
Bovendien, hier voor Gods rechterstoel baat
geen pleidooi. Dc schuld Is overtuigend bewezen
en Gods gcrcchtiglici I cisclit het oordeel.
Toch waagt dc mensch het, zijn eigen pleit
bezorger te worden. Adam werpt de schuld op
Eva. En door eraan toe te voegen, dat God Zelf
hem die vrouw gegeven heeft, werpt hij feitelijk
de schuld zijner overtreding op God cn maakt
zijn zonde daardoor nog des tc erger. En Eva ver
wijst naar de slang, die haar verleid hooft Alsof
dat een verontschuldiging kon hcetcn?
God had den mensch zooveel heerlijkheid bo
ven het dier gegeven, dat hij toch waarlijk zich
niet achter het dier kon verschuilen.
Het rechtsgeding is dan ook In het Paradijs in
korten ti|d afgcloopcn. De overtreding is vastgo-
steld. V n dwaling door onkunde is geen sprake.
Uitdrukkelijk luul God Zijn gebod gegeven. Het
oordeel des doods, op de overtreding bedreigd,
kon niet uitblijven.
Met Satanisch welgevallen wacht de duivel op
de uitspraak van het vonnis, 't Kan volgons hem
niet anders, of dc ondergang van den mensch en
de gansche schepping moet volgen.
Echter, wat is het, dat God weerhoudt hit be
dreigde oordeel over den schuldigen mensch uit
te spreken?
Ja, daar klinkt oen vonnis uit Gods mond,
maar het treft de slang als werktuig van den
Zal dan het oordeel over den mensch niet vol
gen? Is God dan niet waarachtig in Zijn bedrei
gingen?
Waarlijk, het oordeel zal volgen. Doch Satan
hield geen rekening met Gods liefde, die van
eeuwigheid gedachten des vredes had over den
mensch, die voor de verleiding van Satan /ou be
zwijken.
inderdaad, reeds in het Paradijs roemt de bami
hartigheid tegen het oordeel. Reeds vóórdat do
strafwaardige mensch hei oordeel des dood-, over
zijn schuldig hoofd hoort uitspreken, verneemt
deze de belofte van de overwinning op Satan, in
wiens klauwen hij thans gevangen zit.
Aan do straf der vrouw, die voltrokken zal
worden in de smart bij de geboorte, aan het oor
deel over den man, dat hom zal treffen in zijn
strijd om aan dc aarde het voedsel te ontworste
len, cn aan het vonnis des doods, dat over mtin
en vrouw beiden zal voltrokken worden, .iaat de
belofte van de overwinning van het vrouvv i zaad
vooraf. Dat is het Evangelie in het Paradijs Zoo
dra dc nacht der zonde zijn donkere schaduwen
werpt, begint to gloren do dageraad der verlos
sing.
De Paradijsbelofto mag Evangelio genoemd
worden. Voorspeld wordt vijandschap, die een
vooridurenden strijd tengevolge zal hehheti
Vijandschap en strijd. Is dat nu een blijde
boodschap voor den mensch, die rust en vrede
zoekt? Is dat nu de belofte des hells, die den ge
vallen mensch wordt meegegeven op zijn smar-
tonweg huiten den hof van Eden?
Ja, in die profetic van strijd klinkt dc liefelijke
toon des Evangelies. De mensch had zich vrijwil
lig gesteld in vriendschapsbetrekking tot den
Vorst der duisternis. Maar al aanstonds gevoelt
do mensch In bet besef zijner naaktheid, dat hem
doet vluchten in het geboomte des liofs, -lat die
vriendschap met Satan hem niets dan ellende
heeft gebracht. Verbreking van het bondgenoot
schap met den Vorst der duisternis is de aller
eerste voorwaarde om wodor tot waarachtig geluk
te komen.
Wel Is dit Evangelio vernederend voor den
mensch. God zal dio vijandschap moeten «etten.
Wie de zonde doet, is oen dienstknecht dei zonde
en is niet hij machtO dat slavenjuk te breken.
Maar niettemin is dit Paradijs-evangelie rijk
aan troost voor den zondaar en beschamend voor
Wel zullen Adam en Eva straks sterven doch
hiermede wordt loch non Satan geen geleg. nheid
geboden om de schepping blijvend aan Gop tc
ontrukken. Want vóór Eva in den dood gaat zal
zij zaad verwekken, waardoor nieuwe strijders
tegen den Vorst der duisternis in het leven wor
den geroepen.
Voor den gevallen mensch gloort hier de dage
raad der verlossing, doch voor Satan wordt
gansch geen deur der hope ontsloten. Want in
dezo Paradijsbelofte wordt niet alleen gesproken
van vijandschap on strijd, maar ook van de vol
komen nederlaag van de Vorst der duisternis.
Het Vrouwenzaud toch zal de slang den kop ver
morzelen.
Al aanstonds rijst hier do vraag, wie met het
Vrouwenzaad bedoeld wordt. Is het zóó, dm van
alle geloovigen gezegd mag worden, dat zij Satau
zullen overwinnen.
in zekeren zin kan hierop bevestigend geant
woord worden. Lees slechts, wat de Apostel Pau-
lu« aan de Romeinen schrijft: „En de God dra
vredes zal den Satun haast onder Uwe voelen
verpletteren". De geloovigen zullen dus hun voe
ten mogen zetten op dien aartsvijand hunner
Maar tegelijk wordt aangegeven, dat de eer de-
?.pr overwinning uitsluitend toekomt aan God.
Immers, de God des vredes zat het doen.
Christus is het Vrouwenzaad, die Satan zal
overwinnen. En in on met Christus mogen
ook de geloovigen spreken van overwinning op
den Vorst der duisternis.
Daarom hoorde de Apostel Johannes een stem
uit den hemel, zeggende: Zij. n.l. de geloovigen,
hebben hem overwonnen door het bloed dea
In dit Parudijs-evangelio straalt Gods lietde en
wijsheid uit. Gods wijsheid, want God zal den
Satan de diepsio vernedering bereiden dooi hem
te vermorzelen deor een mensch, hetzelfde
schepsel, dat hij eerst door verleiding in zijn
macht had gevangen.
Maar ook Gods liefde. Want als er in 'iet
gansche mcnschclijk geslacht geen schcjjsel kan
gevonden worden, dat in dezen kamp met satan
zal kunnen overwinnen, dan geeft God Zijn Zoon,
opdat Deze in do mcnschelijko natuur den strijd
zal uaithindcii.
Gods liefde strault in het Puradijs-evangelie.
Want let crop, in dien strijd met Satan zal het
Vrouwenzaad do verzenen vermorzeld worden.
Met vermorzelde verzenen moet men vatten en
schijnt de nederlaag volkomen. Hoe vond dezo
profetie haar hoogste vervulling :>p Golgotha -en
Christus aan het kruis stierf. Maar wal uedei lang
scheen, bleek echter overwinning tc zijn. Christus
is opgestaan en ten Iromel gevaren. En de sporen
van bet lijden in Zijn handen cn voeten, zij wor
den do zegotoekenen Zijner overwinning.
't Is goed in deze advontsweken, eens stil to
staan hij die Moederbelofte in Jiet l*aradijs. Dat
Paradijs-evangelie is wel allengs in den loop der
eeuwen duidelijker en helderder geopenbaard
Maar de kern van het Evangelie wordt >ns
toch in deze Mocderbelofto duidelijk cn klaar ge
toond.
Zeer velen zien op bot Kerstfeest alleen een
aanminnig tafereel van een Kind in de kribbe.
Doch zullen we waarlijk Kerstfeest vieren. Jni
mootcn we verstaan, dat dc vlocschwording nes
Woo i'd s een geweldig feit is. Maria, de na-e-
dcr des Hoeren, zingt ervan in huur lofzang* „Ilij
heeft een krachtig werk gedaan door Z.ij «-n
Wie de macht van Satan en zonde in zijn hart
en loven kent en de lotnlo onmogelijkheid leert
inzien, om door eigen kracht of ontwikkeling io
overwinnen, die zal bij de kribbe van Hctlilebem
kunnen jubelen: „Geloofd zij de Ileere 'Ie God
Israels, want Hij heeft bezocht en verlossing te-
wccggcbrucht Zijnen volke; en heeft een hoorn
der zaligheid ons opgericht. In het huls van Da
vid, Zijnon knecht".
357