De Duitsche Staat en de Pers
SELMA LAGERLÖF
MAANDAG 13 NOVEMBER 1933
DERDE BLAD PAG. 9
EENVORMIGHEID DER DUITSCHE
BLADEN
Buitenlandsche Pers en Nationaal-
Socialisme
(Van onzen Duitschen correspondent)
De verhouding tusschen den Staat en de
pers heeft in het Derde Rijk van Adolf
Hitler een radicale wijziging ondergaan. Op
zettelijk werd door hem de leiding van het
nieuwe ministerie voor volksontwikkeling en
propaganda toevertrouwd aan Joseph Goeb-
bels, een journalist van formaat, jarenlang
hoofdredacteur van den Berlijnschen „An-
griff'. Diens eerste werk was het, een direct
vontact door te zetten tusschen zijn ministe
rie en alle Duitsche bladen. Een staf van
jeugdige ondernemende medewerkers was
hem hierbij behulpzaam. De kranten, welke
het, waagden, er zoo nu en dan een meening
op na te houden, welke niet met die der rijks
regeering strookte, werden zonder pardon
voor een bepaalden tijd verboden. Zondig
den zij bij herhaling tegen de onverbiddelijke
wet der gelijkschakeling, dan hadden zij met
dit doelloos verzet hun eigen doodvonnis on
derteekend en hielden op te bestaan. Orga
nen van gevestigde reputatie moesten de
harde hand van vadertje Staat aan den lijve
ondervinden en zelfs organen, welke zich
vrijwillig in dienst hadden gesteld van het
nieuwe bewind, werden na een tijdelijk ver
bod gedwongen, hun hoofdredacteur door een
publicist te vervangen, die zich beter dan
zijn voorganger kon verplaatsen in de ge
dachten wereld der overheid. Zoodoende is
er in de berichtgeving een
eenvormigheid
ontstaan, welke den staat meer dan de pers
ten goed komt. Legt men een tiental groote
Duitsche dagbladen naast elkaar, dan komt
imen tot de ontdekking, dat alle op de voor
pagina dezelfde officieele berichten publicee-
iren, zonder het eertijds gebruikelijke com
mentaar. De volgende pagina's publiceeren
■uitvoerige verslagen van politieke samen-
■komsten, vertellen den lezer wat vooraan
staande staatslieden hebben ondernomen,
om de eenheid van volk en staat te bevordc
•ren en welke plannen voorts voor de naaste
•toekomst ontworpen en overwogen worden,
om de stabiliteit van dezen eenheidsstaat te
•garandeeren.
In de eerste maanden van dit veelbewo
gen jaar was het gebruikelijk, dat alle te
Berlijn werkzame Duitsche journalisten twee
imaal per dag op den Wilhelmplatz versche
nen, om aan de dienstdoende referenten een
•aantal vragen te stellen, welke hun het
•werk vergemakkelijkten. Zij wonnen dus in
formaties in over de actueele aangelegenhe
den en hadden ervoor te zorgen, dat heel
Duitschland op de hoogte gehouden werd
•van wat er te Berlijn, speciaal in de Wil-
•helmstrasse gaande was.
Daar deze methode van vraag en antwoord
op den duur te tijdroovend bleek, is de pers-
•afdeeling ertoe overgegaan, voor de aanwe
zige journalisten in beknopten vorm een al
gemeen overzicht voor te dragen van alles,
•waarmee de regeering zich bezighoudt. El-
ken dag verschijnt een referent uit een be
paald ministerie, houidt
een korte voordracht
en het resultaat van zulk een uiteenzetting
•wordt dan aan de kranten telefonisch door
gegeven. Interne bijzonderheden komen hier
bij niet ter sprake en de eenvormigheid de
zer berichtgeving komt uitteraard de krant
•niet ten goede.
Dagbladen, die per dag twee- zelfs drie
•maal verschenen, worden thans nog slechts
•in een enkele editie uitgegeven en andere
uitgaven werden vrij onverwacht gestaakt.
Ik denk hierbij aon het bedrijf van Ullstein,
welks honderden krantenverkoopers het Ber-
•lijnsche straatbeeld jaren achtereen verle
vendigd hebben; men hoort ze niet meer
>ITempo, Tempo!" roepen, want dit dagblad
•verschijnt reeds enkele weken nie-t meer en
in de plaats hiervan biedt men een tweede
editie van de „B. Z. am Mittag" ten verkoop.
De avondeditie der „Vossische Zeitung" ver
schijnt reeds enkele dagen niet meer en
•het personeel in de Kochstrasse wordt bin
nenkort sterk verminderd.
Zoo gaat het in ieder Berlijnsch kranten-
bedrijf van grooteren omvang en het zal
•een moeilijke taak voor de regeering zijn,
het nadeel dezer journalistieke gelijkscha
keling door verlevendiging van het bedrijf
te overwinnen. Immers: alles wat de Duit
sche kranten brengen omtrent het econo
misch en kerkelijk leven, de rubrieken om
trent kunst en wetenschap, sport en publiek
vermaak staat onder nauwkeurige con
trole van overheidswege en de angst voor
onnoodige wrijving met de regeering noopt
den recensent tot een berichtgeving, welke
's lezers belangstelling voor het publieke
•leven allerminst bevordert. Gaat men zoo
verder, dan houd ik het niet voor onmogelijk
dat na verloop van tijd over heel Duitsch
land alleen nog maar de „Völkische
Beobachter" gelezen wordt!
De buitenlandsche correspondent staat
voor de zelfde moeilijkheden als zijn Duit
sche collega. De persafdeeling op het mi
nisterie van buitenlandsche zaken werd over
genomen dooi' het propagandaministerie
van dr. Goebbels en en hier heeft men klaar
blijkelijk met interne aangelegenheden de
handen voorloopig zoo vol werk, dat er aan
een voortdurend contact met de buitenland
sche journalisten niet gedacht kan worden.
Van geregelde ontvangsten, zooals zulks tij
dens de vroegere regeeringen gebruikelijk
was valt weinig te merken en een vrucht
dragende informatie, welke den buitenland-
schen journalist het werk kan vergemakke
lijken, is tot dusver uitgebleven.
Dc Geheime Staatspolitie onder den jeug
digen Ministerialrat Diehls heeft zich on
der meer tot taak gesteld, het werk der
buitenlandsche journalisten scherp te con
troleeren. De ambtenaren van het buraeu in
de Prinz Albrcchtstrasse werken samen met
dc verschillende ministeries en zoodoende
is het verklaarbaar, dat zij, die over den
gang van zaken in Duitschland voor bui
tenlandsche bladen schrijven, geheel onver
wacht aan een verhoor onderworpen wor
den. Ernstige conflicten met buitenlandsche
journalisten waren hiervan het logisch ge
volg. Sommigen werden beleefd verzocht,
wat minder scherp te zijn in hun critiek,
anderen werden gedwongen, Duitschland
>r goed te verlaten.
Iet is allerminst mijn taak, na te gaan,
hoeverre bepaalde collega's tegen de on
geschreven wet der wederzijdsche correct
heid al of niet gezondigd hebben. Het
spreekt vanzelf, dat ieder, die in Duitsch
land wil leven en werken, alles moet doen
wat binnen zijn beperkt vermogen ligt, om
het veelomvattende werk der nieuwe regee
ring in een voor beide partijen bevredigen
den vorm weer te geven. Minstens even
wensohelijk wil 't mij echter toeschijnen,
een coulante toelichting van bevoegde
zijde hiertoe wordt berleend.
Voorkomen is beter dan genezen.
Een meer harmonische en vruchtdragende
samenwerking tusschen de regeering van
het Derde Rijk en de vertegenwoordigers der
buitenlandsche pers zal pas mogelijk blijken
wanneer men zich niet beperkt tol controle
van hun arbeid, maar alles doet, om voor
een grondige informatie zorg te dragen.
Gaat men hiertoe over, dan zal het zelden
ot nooit meer voorkomen, dat een buiten
landsche journalist er van verdacht wordt,
spionage bedreven te hebben.
Herhaaldelijk heb ik deze gedachtengang
mondeling in regeeringskringen tot uiting
gebracht en steeds verklaarde men zich
bereid, hiermede rekening te houden. Ik
begroet derhalve de uiteenzettingen van
Ministerialrat Dr. Jahnke, den plaatsver-
vangenden perschef der rijksregeering, die
op een gezelligen praatavond in Haus Sie-
chen |iet thema „Buitenlandsche Pers en
Nationaal-Socialisme" behandelde. Volgens
hem moet de afdeeling „Buitenland" van
het Ministerie voor Propaganda propagan
distisch werken. Hiermee wordt niet be
doeld, dat men nationaal-socialistische pro
paganda in het buitenland wil ondernemen.
Men wil echter in het buitenland door onze
bemiddeling belangstelling voor den nieu
wen staat wekken en bevorderen.
Jaenicke, de plaatsvervangende referent
der persafdeeling voegde hier nog aan toe,
dat de persafdeeling der partij naar samen
werking moet streven met hen, die niet
nationaal-socialistisch denken. Zij. die de
gedaohtenwereld van het Derde Rijk niet
kennen, moeten hiervoor gewonnen worden.
Principieel is men dus in de Wilhelmstiasse
bereid, de veeleischende taak der buiten
landsche correspondenten te vergemakke
lijken, maar tot een vaste regeling schijnt
men nog steeds niet gekomen te zijn. Zoo
lang dit niet het geval is, zullen conflicten
vaker voorkomen dan noodig en wenschelijk
is. De schuld ligt dan aan beide zijden, bij
hen, die in hun streven naar pakkende be
richtgeving verder gaan dan de rijksregee
ring wenscht, maar minstens evenzeer bij
hen, die den beroeosjournalist uit overmaat
van voorziohtigheid en terughoudendheid
niet de mogelijkheid geven, een blik in het
bedrijf van den nieuwen staat te werpen.
1858 20 NOVEMBER 1933
Zwedens grootste romanschrijfster
vijfenzeventig jaar
GÖSTA BERLING
Maar welke vorm aan de Gösta Berling
•age te geven?
Moest het een groot gedicht worden? Of
een drama?
Sophie Adlersparre ried haar, er een
prozaroman van te maken. Selma besloot
ten laatste, deze raad op te volgen, maar
het werk, dat moest gebeuren na haar school
taak, in vrije uren en 's nachts („wanneer
het mooht zijn ,dat ge diit zit of ligt te lezen
in den nacht, zooals ik dit schrijf in stilte
en duisternis.vangt hoofdstuk 6 aan)
vlotte niet best.
Bovendien: toen zij twee hoofdstukken ge
reed had en deze aan het tijdsdhrift Dagny
inzond, kreeg zij ze per keerende post terug.
Het was in die voor Sekna Lagerlöf niet
zeer vroolijke tijd (1S88), toen er nog iets
gebeurde, dat haar zeer aan het hart ging:
het vaderlijk goed M&rbacka moest wegens
achteruitgang worden verkocht. Vóór dat dit
plaats vond, bezocht ze het landgoed nog
eenmaal. De avond vóór zij de plaats verliet,
besloot zij thans haar boek te sahrijven op
eenvoudige wijze „in alle deemoed" om zich
te bewaren „de oude geschiedenissen, de
vrede der zorgelooze dagen en het schoon e
landschap met de lange meren en de blauwe
bergen."
In korte tijd waren nu de eerste hoofd
stukken geschreven.
Het was toen, dat Selma Lagerlöf van de
prijsvraag hoorde, door bet blad Idun te
Stockholm uitgeschreven voor de beste no
velle. Vijf hoofdstukken uit de Gösta Berling
konden tot een afgerond geheel worden sa
mengevoegd en ingezonden. Haar werk werd
door de jury eenparig als de beste inzen
ding bekroond.
De schrijfster was 33 jaar oud, toen haar
deze officieele bekroning, het begin van baar
eigenlijke leven en van haar roem, ten deel
Sophie Adlersparre, met wie Selma reeds
zooveel over haar werk en moeilijkheden
had geschreven en gesproken, verschafte
haar de middelen, om een jaar verlof te
nemen teneinde de Gösta Berling af te ma
ken. Na dat jaar kwam het hij Idun in druk.
En nu het beroemde boek!
Er was in Wermaland een buitengoed,
Ekeiby geheeten. Daar heerschte een strenge
wijze vrouw, de Majoorske. Zij zorgde voor
ieder, die met het goed in verbinding stond.
Zij onderhield in een aparte vleugel van het
gebouw twaalf kavaliers, die alleeen leef-:
den voor de vreugde.
Maar Sinitram, die een verbond had ge
sloten met den duivel hitste de kavaliers op.
Zij verjaagden hun weldoenster en namen
het goed in bezit.
Ekeby werd in het jaar, dat de losbollen
heerschten, schandelijk verwaarloosd en eens
zelfs verbrand. Na een jaar ue beest te heb
ben uit gehangen werd de Majoorske weer
ingehaald, om op Ekeby te sterven.
Van deze kavaliers was Gösta Berling, de
sterkste en zwakste onder de menschen, er
een. Hij was een afgezette predikant, omdat
hij dronken op de preekstoel durfde komen
en nog vaker er heelemaal niet op kwam.
Sterk, onweerstaanbaar in zijn spreken,
maar zwak in zijn toegeven aan zijn harts
tochten, die hem en anderen ten val brach-
- y
- -
-
De Gurlitta klatt, waar de kavaliers op de berenjacht gingen..,,
Indien het niet meer ware dan het
relaas der avonturen van den mislukten
predikant, vooral op erotisch gebied, het zou
niet zulk een opgang hebben gemaakt en
niet de schrijfster heel de wereld door zulk
een roem hebben bezorgd. Het is meer.
Daar is ten ee -ste in dit boek de Zweed
sche natuur. Dat Selma Lagerlöf daarvan
wat afweet, blijkt wel uit haar schoolboek
Niels Holgerssons wonderbare reis 190(5).
Lees de aanvang van het zevende
hoofdstuk van Gösta Berling. getiteld
„De groote beer op Gurlitta Klatt". Of
herinner u de bladzijde waarin beschreven
wordt het wachten van Melchior Sinclaire
op Ekeby. Zweden in alle jaargetijden, onder
elke weersgesteldheid, zijn meren en bos-
schen en bergen cn rivieren en landen heeft
Selma Lagerlöf op onvergetelijke wijze ge
schilderd.
En in die natuur ten tiweede de Zweedsche
mensch. Niet die van thans, maar die van
meer dan honderd jaar terug. Petri merkt
terecht or, dat wij, bij het lezen vam deze
roman eerder denken aan veel vroeger tij
den: 1620 o>f nog vroeger. Het leven en stre
ven, verlangen en bereiken, haten en lief
hebben dezer menschen ligt daar voor ons
geteekend met scherpe trekken. In hun lot
gevallen is er, ondanks een ietsje Christen
dom, de waanzin der sagen en de dolheid
der hekserij.
Deze wereld is niet diie van den gewonen
mensch. Gösta Berling is een Don Juan en
de kavaliers zijn verworden middeleeuwsche
edelen. Het boek is één groot sprookje, door
hui verd van de fluistering van vermoede ge
heimen.
Gösta Berling is geboren uit jeugdimpres
sies, spreekt tot onze aanvankelijke natuur,
leidt ons in een sfeer waaraan wij wel
lang ontgroeid zijn, maar waarnaar toch
nog iets in ans hart blijvend terug verlangt:
dat wat door andere dichters ons eerste va
derland genoemd is.
Daar is verder in dit boek die machtige
omweerstaanbare liefde der schrijfster voor
haar land en volk, em het verleden van beide.
Dit boek is geschreven met het hart.
Wij zien en hooren toch eigenlijk Selma
Lagerlöf staren en spreken, wanneer Gösta
Berling aan de avond van de vreeselijke dag,
toen het meisje van Nijgaard stierf, op de
stoep van Ekeby een nieuwe liefde in zich
voelt opstaan en uitroept:
„O mijn volk, hoe heb ik je lief!"
Selma Lagerlöf beschikt over het talent,
boeiende taf er celen ons i oor oogen te stellen.
Wie denkt niet aan Gösta Berling op de
preekstoel, de vergeefsche schreeuw van Ma
rianne, om door haar vader binnengelaten
te worden, de verkooping op Björne, de ge
vangen arend op Ekeby, de dood van kapi-
tei' Lennart en zooveel andere fragmen
ten?
En dan om niet meer te noemen al
zijn al de gebeurtenissen ongewoon, wonder
lijk en soms diwaas, er is toch ook in deze
ongewone en fantastische levens nog zooveel
menschelijks over, dat wij als aan ons eigen
verwant kunnen doorvoelen en waardeeren
Wat een Duitsche kritikus over deze Gösta
Berling-sage heeft geschreven, zullen vele
lezers daarom onderschrijven:
„Sicher ists, dasz kaum je ein so stralhlen-
des Buoh v>n Ldben und Liebe geschrieben
worden ist. Mit einer solohen Versohwen-
dung von Glanz und Farben an eine unbe-
scihwerbe Zeit, ein Zeit der klingenden
Schlittejifahrten, des Tanzes und der Musi'k,
des Rausches und der frisohen Maunestat!"
I stond in ons blad
BINNENLAND.
NEDERLAND EN VOLKENBOND
Blijkens de memorie van antwoord aan
de Tweede Kamer inzake de begrooting van
Buitenlandsche Zaken verheugt het den
minister, dat tegenover de enkele leden, die
van oordeel zijn, dat Nederland zich uit
den Volkenbond zou moeten terugtrekken,
vele andere staan die deze opvatting met
kracht terugwezen.
De minister is van meening, dat zij, die
zich op den bodem van gehoorzaamheid aan
Gods Woord stellen, doel en streven van
den Volkenbond met alle krachten moeten
bevorderen. Den Volkenbond te willen bin
den aan de eigen geloofsovertuiging is on-
vereenigbaar met de universaliteit, die den
Bond behoort te kenmerken, en die slechts
te verwezenlijken is indien aldaar de on
derscheidene godsdienstige opvattingen kun
nen samenwerken.
KAMER VAN KOOPHANDEL EN
FABRIEKEN VOOR TWENTE.
Bij de verkiezing van leden van de Ka
mer van Koophandel en Fabrieken voor
Twente zijn bij enkele candidaatstelling ge
kozen: voor de afd. Grootbedrijf de heeren
H. J. Ekker, Hengelo; H. P. Gelderman, 01-
denzaal; F. Hazemeijer, Hengelo; B. J. ter
Kuile, Enschede; A. Ledeboer, Almelo; H.
Peteri, Enschede. Voor de afd. Kleinbe
drijf: de heeren A. Bootsma, Enschede; H.
Grutterink, Winterswijk; J. L. Lohne, Ben-
nebroek; A. F. A. Oostermeijer, Almelo; W.
J. A. Schwering, Oldenzaal, A. Kremenles,
Almelo.
EEN GOED BOEK
VINDT EEN GOEDE PLAATS
BIJ ONZE MILITAIREN TE WATER EN
TE LAND
Onder de leuze: Christelijke lectouur voor
onze militairen richt de heer H. Bolle
adj-ond.-off. Veldartillerie, hoofdbestuurslid
van Pro Rege, Alb. Cuypstraat 14, Amers
foort, zich tot het Christelijk publiek met
het dringende verzoek goede boeken be
schikbaar te stellen voor onze militairen
te land en te water benevens voor politie-
troepen en marechaussees.
Seder 1918 verricht Pro Rege dit kostelijke
werk en met veel zegen. In kazernes en aan
boord zijn veelal kisten met boeken aan
wezig en leden van Pro Rege (in dubbele
zin in actieve dienst!) zorgen voor distri
butie en bewaring.
Dit laat niets te wenschen over, maar
boeken zijn papieren dingen en dus aan
niet geringe slijtage onderhevig. Vele boe
ken zijn zoo vaak „verslonden" dat ze óp
zijn. Bovendien is aanvulling en uitbrei
ding van de voorraad zeer gewenscht.
Goede boeken vinden dus een goede
plaats; niet alleen de boeken, die er zijn,
maar ook die, welke gij missen kunt om an
deren er blij mee te maken. En de plaats
is ruim en wijd.
Voorts wie geen boek te missen heeft.
die zendegeld, veel of weinig. Want de
heer Bolle schrijft deze harde woorden
Zeer tot beschaming van ons Chr. Volks
deel, moeten wij thans, gedwongen door
onze min-gunstige financieele toestand, een
beroep doen op de milddadigheid van onze
Chr. Uitgevers Niets ware ons liever ge
weest dan het tekort aan boeken uit eigen
middelen aan te vullen, doch dit is ten
eenenmale uitgesloten.
P.S. Bij toezending van groote aantallen
wordt beleefd verzocht aan bovenstaand
adres de plaats van verzending aan te
vragen, dit ter voorkoming van dubbele
kosten voor heen- en weerzenden, welke
veelal vrij belangrijk zijn. Bij voorbaat dank
REGEERINGSCONTROLE
OP BEZOLDIGINGSREGELINGEN.
Blijkens het voorloopig verslag der Eerste
Kamer over het wetsontwerp tot wijziging
van de artt 125 en 126 der Ambtenarenwet-
1929 wezen sommige leden erop, dat inzake
de gemeentelijke regelingen het toezicht van
Ged. Staten op de gemeentebesturen vol
gens dit ontwerp zal worden vervangen door
de Kroon.
De gemeente, zoo betoogden zij, staat
thans, en terecht, onder zeer scherp toezicht
Maar nu de loonen te willen gelijk maken
met die bij het rijk, is streven naar een
niet gewenscihte uniformiteit, welke wegens
het omlaag drukken der gemeentelijke loo
nen schadelijk zal werken. Voor het weg
nemen van excessen is geen wetswijziging
noodig; daartoe zijn middelen, waarover het
centrale gezag thans reeds beschikt, vol
doende.
Vele andere leden waren van oordeel, dat
het ontwerp volledige instemming verdient.
(hTfaro
Mooie tanden!
Poetsen is niet voldoen'
de om een frisch gebit
te behoudenkalkhou-
dende voeding is nood'
Dekelflïne CHEFARO
PEPERMUNT bevat licht-
verteerbaar calcium...
'n noodzakelijke verster
king voor beenderen
stelsel en gebit. Vraag
het Uw tandarts.
Bereid onder dageliiksche con
PEPERMUNT
10 ct. p. rol. Ned. Fabrikaat
Ingezonden Mededeeling
Radio Nieuws.
10.00 Gramofooh 12.15 Concert 2.00 Vrou
wenuurtje 3.00 Modecursus 4.15 Grarao-
foon 4.15 Zang 5.00 Gramofoon 5 15
Zang 5.30 Concert 6.15 Concert 7.35
Gramofoon 8.00 Orkest 8.20 Voz Dias
8.25 Concert 8.55 Gramofoon 9.00 Hoor
spel 9.25 Concert 9.55 Gramofoon
10.00 Orkest 10.20 Hoorspel 10.35 Vas
Dias 10.40 Orkest 11.00 Gramofoon
Hilversum (296 M.) A.V.R.O. 8.00 Grarao-
roon 10.01 Morgenwijding 10.15 Gramo
foon 10.30 Orgel 11.00 Voor de keuken
11.10 Vaz Dias 11.20 Gramofoon
V.P.R.O. 5.30 Spr. Ds. B. J. Aris, Amsterdam
Jrussel (Vlaamsch) (337.8 M.) 12.20 Orkest
1.20 Gramofoon 5.20 Concert 6.50 Con
cert 7.20 Gramofoon 8.20 Orkest 9.20
Concert
(Fransch) (509.3 M.) 12.20 Gramofoon 1.20
Orkest 5.20 Gramofoon 6.35 Gramofoon
6.50 Harp recital 7.20 Gramofoon
;el 9.20 Orkeï
laventry (1554.4 M.) 12.20 Orgelconcert
12.50 Orkest 1.50 Orkest 4.50 Concert
6.50 Concert 7.40 Orkest 9.40 Orkest
(1634.9 M.) 6.00
Nat. (261.3 M.) 12.20 Orgelconcert
t 7.35 Zang 8.20 Viola-recital 10.05
Parijs) (1724.1 M.) 8.05 Gramo.
7.40 en 8.20 Gramofoon 8.5C
arschau (1411.8 M.) 4.15 Concert
4.40 Viool 5.40 Gramofoon 7.35 Orkest
8.50 Orkest
DE GEBROEDERS KNOOPENSCHAAR
Door G. TH. ROTMAN
95. Toen klonk, boven door het open raam,
Pieters stentorstem: „Twee literrr!" Ha, nu
'begreep Klaas er alles van! Hij moest twee
liter petroleum in den emmer doen. De baas
had zeker geen tijd om te betalen; dat zou
volgende week wel in orde komen. Hij liet
dus twee liter petroleum in den emi\ier
loopen, noteerde het in zijn boekje, nam be
leefd zijn hoed af en reed verder.
96. Maar vlak er achter kwam de rrrdk-
•boer, en die belde ook. Pieter, die al weer
ingedommeld was, dacht dat de melkboer
hem niet goed verstaan had en nu voor den
tweeden keer belde. Mopperend bracht hij
zijn gezicht tot vlak bij het raam en brulde
opnieuw: „Twwee literrr!" Waarop de melk
boer, die druk in een gesprek gewikkeld
was en dus slecht oplette, twee liter melk
op de petroleum plonsde.
(Wordt Woensdag vervolgd)
FEUILLETON
DE SPAANSCHE CAVALIER
Door B. WAESTADT
(1
„Verboden? Och neen", antwoordde Inez
bitter. „Als een Aguilera om harentwille
zijn leven waagt, dan is dat voor haar trot-
sche natuur slechts een triomf, die door
haar schoonheid is verworven. Antonia zal
in de arena aanwezig zijn en met haar
kalme, koude oogen toezien, hoe Alcala, mijn
lieve broederInez- kon den zin niet
eindigen, maar sloeg beide handen voor het
gezicht.
„Vertwijfel niet, lieve vriendin", zei Donna
Maria, en met een liefkoozend gebaar legde
zij haar hand op de schouder van het snik
kende meisje. „Donna Antonia is inissdhien
getuige van de overwinning van je broeder.
Don Alcala is een flink ruiter en een dap
per jongeling".
„Hij is moedig als een leeuw, en in het
paardrijden evenaart hij Cid" (de nationale
held der Spanjaarden!) sprak Inez met
warmte, waarbij zij het hoofd weer op
richtte. „Maar wat helpt het hem?' voegde
zij er treurig aan toe. „Alcala is met voor
het stierengevecht opgeleid, als tic rid lers
en edelen ijl vroeger tijden- Die 1 adden
sterke, vurige hengsten. Alcala daarentegen
heeft slechts den armen, ouden Campeador
die onzen vader nog tien jaar geleden ge
dragen heeft, die goeie Campeador, die zoo
•dikwijls uit mijn hand eet".
„Uw broeder is niet alleen in de arena",
viel Donna Maria in, „de matadors, pika-
dors en chulos zijn er ook, om de stieren te
prikkelen en ze dpn genadestoot te geven".
„Als ze hem maar te hulp komen!" riep
Inez heftig uit. „Maar ach, ik verwacht zoo
weinig van hen, die van dit verschrikkelijke
spel hun broodwinning maken. Ze zijn de
geboren vijanden van de ridders, omdat
dezen ter wille van de eer doen, waai- zij
hun geld mee verdienen. Deze menschen
zijn afgunstig en ruw; het is immers hun
handwerk om te pijnigen en te dooden. Ik
heb nog maai- eenmaal een stierengevecht
meegemaakt", vervolgde Inez ijverig. „Mijn
vader heeft mij eenmaal meegenomen naar
een circus, maar hij heeft het niet gewaagd
•het ooit weer te doen. Het schouwspel van
die gewonde paarden, die in hun doodsangst
als zinneloos door de arena hollen, ver
volgde mij nog weken lang en heeft me een
zenuwlijden bezorgd. O, wat staat mij nu
dat gezicht weer vreeselijk dm lelijk voor
oogen. Vannacht heb ik lang wakkei gelegen
om te trachten deze vreeselijke gedachten
door mijn Ave Maria te verjagen, tot ik ein
delijk ben ingeslapen, maar toen., toen..."
Inez rilde, terwijl zij het zeide „bevond
ik mij in de verschrikkelijke arena! Ik zag
den stier vooruitstoraien, zag de vlaggetjes
om zijn dikken hals, hij probeeide de on
zinnigste uitvallen met bloedbeloopen oogen
en met voorovergebogen kop. Ik schreeuwde
zoo hard, dat mijn grootmoeder tr wakker
van werd. Steeds heb ik haar om haar
zwakheid van geest beklaagd, maar nu
werd ik bijna jaloersch. Zij heeft geen last
van al de fantasiën van mijn droomen en
de nog ergere werkelijkheid"»
Het werd een oogenblik stil. Daarna vroeg
Donna Maria: „Hebt ge beproefd uw broe
der van zijn onzinnig voornemen af te
brengen?"
„Of ik dat gedaan heb?" riep Donna Inez
uit. „Heb ik niet zijn knieën omvat en hem
gesmeekt, als gold het mijn leven? Ik heb
onuitsprekelijk veel geleden, maar hij was
niet te vermurwen. Alcala beweert dat zijn
eer op het spel staat"
„Ge hebt zijn strijdcostuum in orde ge
maakt", merkte Donna Maria op, de ver
sierde kleedingstukken en de scharlaken-
roode sjerp bekijkend, die naast haar lagen.
„Ja, als Alcala in de arena voor zooveel
nieuwsgierige oogen wil optreden, dan zal
hij dat doen zooals een de Aguilera be
taamt", antwoordde het meisje.
Zij vertelde niet. hoeveel van het zuur
verdiende loon van haar broeder voor dit
kostbare kleedingstuk was uitgegeven en
ook niet, dat zij met haar handen druk voor
hem gewerkt had en elk stukje zilver had
afgegeven om de pracht volledig te maken.
Bitter had het arme meisje gevoeld, terwijl
zij vlijtig haar naald liet gaan, dat zij om
zoo te zeggen, slechts het offer voor de
slachtbank versierde-
„Don Alcala zal er schitterender uitzien
dan een oude ridder", merkte Donna Maria
op. „Laat ons alle madonna's ondertusschen
maar om een gelukkigen afloop aanroepen."
„Ik' heb reeds iedere heilige met mijn
gebeden vermoeid", zuchtte Inez, „en niet
teminst ik geloof dat er gebeld wordt"
pn weer snelde zij weg.
„Blijf hier, uw broeder zou toch niet eerst
bellen, maar direct binnen komen", ver
zekerde Donna Maria, „arm kind, wat beef
je!"
Inez beefde werkelijk zeer, zij moest tegen
een pilaar aan gaan leunen, toen de deur
werd geopend, en niet Alcala, maar Theresia
binnentrad. In de eene hand hield de oude
dienstbode een brief, in de andere een lan
taarn, die zij geleend had van Donna Maria's
bediende, die met den ezelwagen op straat
stond te wachten. Inez had er een voorgevoel
van, dat het schrijven van haar broeder
kwam en hij haar bericht zond, dat ij zelf
niet zou komen. Zij nam den brief aan en
opende hem haastig, want bij het schijnsel
der lantaarn had zij onmiddellijk Alcala's
hand herkend-
Het korte bericht luidde:
„Het beste is, lieve zuster, dat wij elkaar
niet meer ontmoeten, voordat alles voorbij
is. Zend Chico in den vroegen morgen met
mijn paard en mijn Weeren naar de Posada
de Quesada, hij is daar goed bekend. Kus
onze lieve grootmoeder de hand. Vaanvel!
Inez, je waart meer dan een zuster voor
Je ALCALA."
HOOFDSTUK IV.
Een bekendmaking.
Wij hebben gezien, dat de tijding van
Alcala's gevaarlijk voornemen ook tot
Lucius' ooren was doorgedrongen, maar hij
kan het gerucht niet gelooven. Lucius was
lang genoeg in Spaijje, om te kunnen weten
dat het in de negentiende eeuw even zelden
gebeurde, dat een Spaansch edelman den
strijd met en stier in hot circus aanbond,
als dat een Engelsch edelman aan een
wedloop deelnam. Maar het .vreemdsoortige
gerucht werd voor Lepine tot smartelijke
waarheid, toen hij des Zaterdagsnamiddags
zich op weg bevond naar den heer Pasz-
more, bij wien hij ten eten was genoodigd-
Een groote lamp, die voor een heiligen
beeld op den hoek. van een straat brandde,
waardoor Lucius heen moest, wierp haar
lioht naar de overzijde. Daar stond een zuil
waarop reclame-biljetten waren geplakt.
Zelfs minder helder licht was voldoende
geweest om de groote roode letters van de
volgende bekendmaking te kunnen onder
scheiden:
„Buitengewoon groote voorstelling.
Morgen, denAugustus 1868, zal de
edele en beroemde ridder Don Alcala de
Aguilera op zijn prachtigen hengst met eei
stier van onvergelijkelijke grootte en wild
heid in het Coliseos circus vechten."
„Inglesito, let daaj- op!" zei pathe<isch eei.
priester, terwijl hij in het voorbijgaan op een
plakkaat wees. Dit was met zwarte cn min
der groote letters gedrukt en viel dienten
gevolge ook niet zoo in het oog, ofschoon he*
vlak bii dat van het stierengevecht was
aangeplakt Toen Lucius er de oogen op
sloeg, las hij met verbazing het vo.gende
merkwaardige decreet van den bisschop van
Cadiz:
„Het menschelijk geslacht ziel nimmer al
van zijn duivelsoh werk, om op den akker
van den grooten Zaaier onkruid te zaaien
Derhalve is het onze plicht als wachters van
den huize Israels de oogen geopend te hou
den. opdat het kwaad niet de overhand
krijge. Wij maken dit bekend, omdat \/ij
onlangs tot onze diepe smart hebben g?zien
da* het Protestantsche Bijbelgenootschap
zijn werkzaamheden verdubbelt om in ons
Katholieke Spanje slechte boeken te ver
spreiden en zijn dwaal leeringen in te
enten op ons, waarbij het ons vrome An-
dalusië tot zijn arbeidsveld heeft gekozen
enz-"
Op een anderen tijd zou zulk een -dakkaat
door Lucius met levendige belangstelling
gelezen zijn en gedurende eenigen tijd zou
het al zijn gedachten in beslag hebben ge
nomen. Ook thans maakte het bisschoppelijk
decreet op hem een diepen indruk, hoewel
zijn hart met smartelijke onrust ter wille
van zijn vriend was vervuld. Anderen dron
gen spoedig verder, evenals de driehonderd
helden van Gideon, zich moedig door het
donker heenslaand. Reeds brandden hier en
daar de fakkels, die zij droegen. Want Rome
zou zulk een geschreeuw niet aanheffen, als
het niet reeds de voetstap van den vijnnd
in zijn eigen kamp gehoord had en da
stralen der evangelische waarheid in zijn
midden had gezien.
„Er moet m Sevilla een beweging rijn,
waarvan ik tot nog toe ^een vermoeden heb
gehad", dacht Lucius- „Geen van mijn land-
genooten is zoo onverschillig geweest als ik"
Voor het eerst was het, dat Lucius «e aat
voor den maaltijd kwam, hij vond he< ge
zelschap reeds aan tafel en vergat zelfs zich
te verontschuldigen. Aan het einde van do
tafel, die van een rijke, zij het dan ook niet
voorname maaltijd, was voorzien, zat de heer
Paszmore. die veel te veel werd in beslag
genomen door zijn dubbele taak var eten on
praten, om het binnentreden van den boek
houder op te merken. De welbekende Inch
van zijn patroon trof Lucius nog voor hij iu
de kamer was binnen getreden-
(Wordt vervolgd.)]