De Duitsche Staat en de Pers SELMA LAGERLÖF MAANDAG 13 NOVEMBER 1933 DERDE BLAD PAG. 9 EENVORMIGHEID DER DUITSCHE BLADEN Buitenlandsche Pers en Nationaal- Socialisme (Van onzen Duitschen correspondent) De verhouding tusschen den Staat en de pers heeft in het Derde Rijk van Adolf Hitler een radicale wijziging ondergaan. Op zettelijk werd door hem de leiding van het nieuwe ministerie voor volksontwikkeling en propaganda toevertrouwd aan Joseph Goeb- bels, een journalist van formaat, jarenlang hoofdredacteur van den Berlijnschen „An- griff'. Diens eerste werk was het, een direct vontact door te zetten tusschen zijn ministe rie en alle Duitsche bladen. Een staf van jeugdige ondernemende medewerkers was hem hierbij behulpzaam. De kranten, welke het, waagden, er zoo nu en dan een meening op na te houden, welke niet met die der rijks regeering strookte, werden zonder pardon voor een bepaalden tijd verboden. Zondig den zij bij herhaling tegen de onverbiddelijke wet der gelijkschakeling, dan hadden zij met dit doelloos verzet hun eigen doodvonnis on derteekend en hielden op te bestaan. Orga nen van gevestigde reputatie moesten de harde hand van vadertje Staat aan den lijve ondervinden en zelfs organen, welke zich vrijwillig in dienst hadden gesteld van het nieuwe bewind, werden na een tijdelijk ver bod gedwongen, hun hoofdredacteur door een publicist te vervangen, die zich beter dan zijn voorganger kon verplaatsen in de ge dachten wereld der overheid. Zoodoende is er in de berichtgeving een eenvormigheid ontstaan, welke den staat meer dan de pers ten goed komt. Legt men een tiental groote Duitsche dagbladen naast elkaar, dan komt imen tot de ontdekking, dat alle op de voor pagina dezelfde officieele berichten publicee- iren, zonder het eertijds gebruikelijke com mentaar. De volgende pagina's publiceeren ■uitvoerige verslagen van politieke samen- ■komsten, vertellen den lezer wat vooraan staande staatslieden hebben ondernomen, om de eenheid van volk en staat te bevordc •ren en welke plannen voorts voor de naaste •toekomst ontworpen en overwogen worden, om de stabiliteit van dezen eenheidsstaat te •garandeeren. In de eerste maanden van dit veelbewo gen jaar was het gebruikelijk, dat alle te Berlijn werkzame Duitsche journalisten twee imaal per dag op den Wilhelmplatz versche nen, om aan de dienstdoende referenten een •aantal vragen te stellen, welke hun het •werk vergemakkelijkten. Zij wonnen dus in formaties in over de actueele aangelegenhe den en hadden ervoor te zorgen, dat heel Duitschland op de hoogte gehouden werd •van wat er te Berlijn, speciaal in de Wil- •helmstrasse gaande was. Daar deze methode van vraag en antwoord op den duur te tijdroovend bleek, is de pers- •afdeeling ertoe overgegaan, voor de aanwe zige journalisten in beknopten vorm een al gemeen overzicht voor te dragen van alles, •waarmee de regeering zich bezighoudt. El- ken dag verschijnt een referent uit een be paald ministerie, houidt een korte voordracht en het resultaat van zulk een uiteenzetting •wordt dan aan de kranten telefonisch door gegeven. Interne bijzonderheden komen hier bij niet ter sprake en de eenvormigheid de zer berichtgeving komt uitteraard de krant •niet ten goede. Dagbladen, die per dag twee- zelfs drie •maal verschenen, worden thans nog slechts •in een enkele editie uitgegeven en andere uitgaven werden vrij onverwacht gestaakt. Ik denk hierbij aon het bedrijf van Ullstein, welks honderden krantenverkoopers het Ber- •lijnsche straatbeeld jaren achtereen verle vendigd hebben; men hoort ze niet meer >ITempo, Tempo!" roepen, want dit dagblad •verschijnt reeds enkele weken nie-t meer en in de plaats hiervan biedt men een tweede editie van de „B. Z. am Mittag" ten verkoop. De avondeditie der „Vossische Zeitung" ver schijnt reeds enkele dagen niet meer en •het personeel in de Kochstrasse wordt bin nenkort sterk verminderd. Zoo gaat het in ieder Berlijnsch kranten- bedrijf van grooteren omvang en het zal •een moeilijke taak voor de regeering zijn, het nadeel dezer journalistieke gelijkscha keling door verlevendiging van het bedrijf te overwinnen. Immers: alles wat de Duit sche kranten brengen omtrent het econo misch en kerkelijk leven, de rubrieken om trent kunst en wetenschap, sport en publiek vermaak staat onder nauwkeurige con trole van overheidswege en de angst voor onnoodige wrijving met de regeering noopt den recensent tot een berichtgeving, welke 's lezers belangstelling voor het publieke •leven allerminst bevordert. Gaat men zoo verder, dan houd ik het niet voor onmogelijk dat na verloop van tijd over heel Duitsch land alleen nog maar de „Völkische Beobachter" gelezen wordt! De buitenlandsche correspondent staat voor de zelfde moeilijkheden als zijn Duit sche collega. De persafdeeling op het mi nisterie van buitenlandsche zaken werd over genomen dooi' het propagandaministerie van dr. Goebbels en en hier heeft men klaar blijkelijk met interne aangelegenheden de handen voorloopig zoo vol werk, dat er aan een voortdurend contact met de buitenland sche journalisten niet gedacht kan worden. Van geregelde ontvangsten, zooals zulks tij dens de vroegere regeeringen gebruikelijk was valt weinig te merken en een vrucht dragende informatie, welke den buitenland- schen journalist het werk kan vergemakke lijken, is tot dusver uitgebleven. Dc Geheime Staatspolitie onder den jeug digen Ministerialrat Diehls heeft zich on der meer tot taak gesteld, het werk der buitenlandsche journalisten scherp te con troleeren. De ambtenaren van het buraeu in de Prinz Albrcchtstrasse werken samen met dc verschillende ministeries en zoodoende is het verklaarbaar, dat zij, die over den gang van zaken in Duitschland voor bui tenlandsche bladen schrijven, geheel onver wacht aan een verhoor onderworpen wor den. Ernstige conflicten met buitenlandsche journalisten waren hiervan het logisch ge volg. Sommigen werden beleefd verzocht, wat minder scherp te zijn in hun critiek, anderen werden gedwongen, Duitschland >r goed te verlaten. Iet is allerminst mijn taak, na te gaan, hoeverre bepaalde collega's tegen de on geschreven wet der wederzijdsche correct heid al of niet gezondigd hebben. Het spreekt vanzelf, dat ieder, die in Duitsch land wil leven en werken, alles moet doen wat binnen zijn beperkt vermogen ligt, om het veelomvattende werk der nieuwe regee ring in een voor beide partijen bevredigen den vorm weer te geven. Minstens even wensohelijk wil 't mij echter toeschijnen, een coulante toelichting van bevoegde zijde hiertoe wordt berleend. Voorkomen is beter dan genezen. Een meer harmonische en vruchtdragende samenwerking tusschen de regeering van het Derde Rijk en de vertegenwoordigers der buitenlandsche pers zal pas mogelijk blijken wanneer men zich niet beperkt tol controle van hun arbeid, maar alles doet, om voor een grondige informatie zorg te dragen. Gaat men hiertoe over, dan zal het zelden ot nooit meer voorkomen, dat een buiten landsche journalist er van verdacht wordt, spionage bedreven te hebben. Herhaaldelijk heb ik deze gedachtengang mondeling in regeeringskringen tot uiting gebracht en steeds verklaarde men zich bereid, hiermede rekening te houden. Ik begroet derhalve de uiteenzettingen van Ministerialrat Dr. Jahnke, den plaatsver- vangenden perschef der rijksregeering, die op een gezelligen praatavond in Haus Sie- chen |iet thema „Buitenlandsche Pers en Nationaal-Socialisme" behandelde. Volgens hem moet de afdeeling „Buitenland" van het Ministerie voor Propaganda propagan distisch werken. Hiermee wordt niet be doeld, dat men nationaal-socialistische pro paganda in het buitenland wil ondernemen. Men wil echter in het buitenland door onze bemiddeling belangstelling voor den nieu wen staat wekken en bevorderen. Jaenicke, de plaatsvervangende referent der persafdeeling voegde hier nog aan toe, dat de persafdeeling der partij naar samen werking moet streven met hen, die niet nationaal-socialistisch denken. Zij. die de gedaohtenwereld van het Derde Rijk niet kennen, moeten hiervoor gewonnen worden. Principieel is men dus in de Wilhelmstiasse bereid, de veeleischende taak der buiten landsche correspondenten te vergemakke lijken, maar tot een vaste regeling schijnt men nog steeds niet gekomen te zijn. Zoo lang dit niet het geval is, zullen conflicten vaker voorkomen dan noodig en wenschelijk is. De schuld ligt dan aan beide zijden, bij hen, die in hun streven naar pakkende be richtgeving verder gaan dan de rijksregee ring wenscht, maar minstens evenzeer bij hen, die den beroeosjournalist uit overmaat van voorziohtigheid en terughoudendheid niet de mogelijkheid geven, een blik in het bedrijf van den nieuwen staat te werpen. 1858 20 NOVEMBER 1933 Zwedens grootste romanschrijfster vijfenzeventig jaar GÖSTA BERLING Maar welke vorm aan de Gösta Berling •age te geven? Moest het een groot gedicht worden? Of een drama? Sophie Adlersparre ried haar, er een prozaroman van te maken. Selma besloot ten laatste, deze raad op te volgen, maar het werk, dat moest gebeuren na haar school taak, in vrije uren en 's nachts („wanneer het mooht zijn ,dat ge diit zit of ligt te lezen in den nacht, zooals ik dit schrijf in stilte en duisternis.vangt hoofdstuk 6 aan) vlotte niet best. Bovendien: toen zij twee hoofdstukken ge reed had en deze aan het tijdsdhrift Dagny inzond, kreeg zij ze per keerende post terug. Het was in die voor Sekna Lagerlöf niet zeer vroolijke tijd (1S88), toen er nog iets gebeurde, dat haar zeer aan het hart ging: het vaderlijk goed M&rbacka moest wegens achteruitgang worden verkocht. Vóór dat dit plaats vond, bezocht ze het landgoed nog eenmaal. De avond vóór zij de plaats verliet, besloot zij thans haar boek te sahrijven op eenvoudige wijze „in alle deemoed" om zich te bewaren „de oude geschiedenissen, de vrede der zorgelooze dagen en het schoon e landschap met de lange meren en de blauwe bergen." In korte tijd waren nu de eerste hoofd stukken geschreven. Het was toen, dat Selma Lagerlöf van de prijsvraag hoorde, door bet blad Idun te Stockholm uitgeschreven voor de beste no velle. Vijf hoofdstukken uit de Gösta Berling konden tot een afgerond geheel worden sa mengevoegd en ingezonden. Haar werk werd door de jury eenparig als de beste inzen ding bekroond. De schrijfster was 33 jaar oud, toen haar deze officieele bekroning, het begin van baar eigenlijke leven en van haar roem, ten deel Sophie Adlersparre, met wie Selma reeds zooveel over haar werk en moeilijkheden had geschreven en gesproken, verschafte haar de middelen, om een jaar verlof te nemen teneinde de Gösta Berling af te ma ken. Na dat jaar kwam het hij Idun in druk. En nu het beroemde boek! Er was in Wermaland een buitengoed, Ekeiby geheeten. Daar heerschte een strenge wijze vrouw, de Majoorske. Zij zorgde voor ieder, die met het goed in verbinding stond. Zij onderhield in een aparte vleugel van het gebouw twaalf kavaliers, die alleeen leef-: den voor de vreugde. Maar Sinitram, die een verbond had ge sloten met den duivel hitste de kavaliers op. Zij verjaagden hun weldoenster en namen het goed in bezit. Ekeby werd in het jaar, dat de losbollen heerschten, schandelijk verwaarloosd en eens zelfs verbrand. Na een jaar ue beest te heb ben uit gehangen werd de Majoorske weer ingehaald, om op Ekeby te sterven. Van deze kavaliers was Gösta Berling, de sterkste en zwakste onder de menschen, er een. Hij was een afgezette predikant, omdat hij dronken op de preekstoel durfde komen en nog vaker er heelemaal niet op kwam. Sterk, onweerstaanbaar in zijn spreken, maar zwak in zijn toegeven aan zijn harts tochten, die hem en anderen ten val brach- - y - - - De Gurlitta klatt, waar de kavaliers op de berenjacht gingen..,, Indien het niet meer ware dan het relaas der avonturen van den mislukten predikant, vooral op erotisch gebied, het zou niet zulk een opgang hebben gemaakt en niet de schrijfster heel de wereld door zulk een roem hebben bezorgd. Het is meer. Daar is ten ee -ste in dit boek de Zweed sche natuur. Dat Selma Lagerlöf daarvan wat afweet, blijkt wel uit haar schoolboek Niels Holgerssons wonderbare reis 190(5). Lees de aanvang van het zevende hoofdstuk van Gösta Berling. getiteld „De groote beer op Gurlitta Klatt". Of herinner u de bladzijde waarin beschreven wordt het wachten van Melchior Sinclaire op Ekeby. Zweden in alle jaargetijden, onder elke weersgesteldheid, zijn meren en bos- schen en bergen cn rivieren en landen heeft Selma Lagerlöf op onvergetelijke wijze ge schilderd. En in die natuur ten tiweede de Zweedsche mensch. Niet die van thans, maar die van meer dan honderd jaar terug. Petri merkt terecht or, dat wij, bij het lezen vam deze roman eerder denken aan veel vroeger tij den: 1620 o>f nog vroeger. Het leven en stre ven, verlangen en bereiken, haten en lief hebben dezer menschen ligt daar voor ons geteekend met scherpe trekken. In hun lot gevallen is er, ondanks een ietsje Christen dom, de waanzin der sagen en de dolheid der hekserij. Deze wereld is niet diie van den gewonen mensch. Gösta Berling is een Don Juan en de kavaliers zijn verworden middeleeuwsche edelen. Het boek is één groot sprookje, door hui verd van de fluistering van vermoede ge heimen. Gösta Berling is geboren uit jeugdimpres sies, spreekt tot onze aanvankelijke natuur, leidt ons in een sfeer waaraan wij wel lang ontgroeid zijn, maar waarnaar toch nog iets in ans hart blijvend terug verlangt: dat wat door andere dichters ons eerste va derland genoemd is. Daar is verder in dit boek die machtige omweerstaanbare liefde der schrijfster voor haar land en volk, em het verleden van beide. Dit boek is geschreven met het hart. Wij zien en hooren toch eigenlijk Selma Lagerlöf staren en spreken, wanneer Gösta Berling aan de avond van de vreeselijke dag, toen het meisje van Nijgaard stierf, op de stoep van Ekeby een nieuwe liefde in zich voelt opstaan en uitroept: „O mijn volk, hoe heb ik je lief!" Selma Lagerlöf beschikt over het talent, boeiende taf er celen ons i oor oogen te stellen. Wie denkt niet aan Gösta Berling op de preekstoel, de vergeefsche schreeuw van Ma rianne, om door haar vader binnengelaten te worden, de verkooping op Björne, de ge vangen arend op Ekeby, de dood van kapi- tei' Lennart en zooveel andere fragmen ten? En dan om niet meer te noemen al zijn al de gebeurtenissen ongewoon, wonder lijk en soms diwaas, er is toch ook in deze ongewone en fantastische levens nog zooveel menschelijks over, dat wij als aan ons eigen verwant kunnen doorvoelen en waardeeren Wat een Duitsche kritikus over deze Gösta Berling-sage heeft geschreven, zullen vele lezers daarom onderschrijven: „Sicher ists, dasz kaum je ein so stralhlen- des Buoh v>n Ldben und Liebe geschrieben worden ist. Mit einer solohen Versohwen- dung von Glanz und Farben an eine unbe- scihwerbe Zeit, ein Zeit der klingenden Schlittejifahrten, des Tanzes und der Musi'k, des Rausches und der frisohen Maunestat!" I stond in ons blad BINNENLAND. NEDERLAND EN VOLKENBOND Blijkens de memorie van antwoord aan de Tweede Kamer inzake de begrooting van Buitenlandsche Zaken verheugt het den minister, dat tegenover de enkele leden, die van oordeel zijn, dat Nederland zich uit den Volkenbond zou moeten terugtrekken, vele andere staan die deze opvatting met kracht terugwezen. De minister is van meening, dat zij, die zich op den bodem van gehoorzaamheid aan Gods Woord stellen, doel en streven van den Volkenbond met alle krachten moeten bevorderen. Den Volkenbond te willen bin den aan de eigen geloofsovertuiging is on- vereenigbaar met de universaliteit, die den Bond behoort te kenmerken, en die slechts te verwezenlijken is indien aldaar de on derscheidene godsdienstige opvattingen kun nen samenwerken. KAMER VAN KOOPHANDEL EN FABRIEKEN VOOR TWENTE. Bij de verkiezing van leden van de Ka mer van Koophandel en Fabrieken voor Twente zijn bij enkele candidaatstelling ge kozen: voor de afd. Grootbedrijf de heeren H. J. Ekker, Hengelo; H. P. Gelderman, 01- denzaal; F. Hazemeijer, Hengelo; B. J. ter Kuile, Enschede; A. Ledeboer, Almelo; H. Peteri, Enschede. Voor de afd. Kleinbe drijf: de heeren A. Bootsma, Enschede; H. Grutterink, Winterswijk; J. L. Lohne, Ben- nebroek; A. F. A. Oostermeijer, Almelo; W. J. A. Schwering, Oldenzaal, A. Kremenles, Almelo. EEN GOED BOEK VINDT EEN GOEDE PLAATS BIJ ONZE MILITAIREN TE WATER EN TE LAND Onder de leuze: Christelijke lectouur voor onze militairen richt de heer H. Bolle adj-ond.-off. Veldartillerie, hoofdbestuurslid van Pro Rege, Alb. Cuypstraat 14, Amers foort, zich tot het Christelijk publiek met het dringende verzoek goede boeken be schikbaar te stellen voor onze militairen te land en te water benevens voor politie- troepen en marechaussees. Seder 1918 verricht Pro Rege dit kostelijke werk en met veel zegen. In kazernes en aan boord zijn veelal kisten met boeken aan wezig en leden van Pro Rege (in dubbele zin in actieve dienst!) zorgen voor distri butie en bewaring. Dit laat niets te wenschen over, maar boeken zijn papieren dingen en dus aan niet geringe slijtage onderhevig. Vele boe ken zijn zoo vaak „verslonden" dat ze óp zijn. Bovendien is aanvulling en uitbrei ding van de voorraad zeer gewenscht. Goede boeken vinden dus een goede plaats; niet alleen de boeken, die er zijn, maar ook die, welke gij missen kunt om an deren er blij mee te maken. En de plaats is ruim en wijd. Voorts wie geen boek te missen heeft. die zendegeld, veel of weinig. Want de heer Bolle schrijft deze harde woorden Zeer tot beschaming van ons Chr. Volks deel, moeten wij thans, gedwongen door onze min-gunstige financieele toestand, een beroep doen op de milddadigheid van onze Chr. Uitgevers Niets ware ons liever ge weest dan het tekort aan boeken uit eigen middelen aan te vullen, doch dit is ten eenenmale uitgesloten. P.S. Bij toezending van groote aantallen wordt beleefd verzocht aan bovenstaand adres de plaats van verzending aan te vragen, dit ter voorkoming van dubbele kosten voor heen- en weerzenden, welke veelal vrij belangrijk zijn. Bij voorbaat dank REGEERINGSCONTROLE OP BEZOLDIGINGSREGELINGEN. Blijkens het voorloopig verslag der Eerste Kamer over het wetsontwerp tot wijziging van de artt 125 en 126 der Ambtenarenwet- 1929 wezen sommige leden erop, dat inzake de gemeentelijke regelingen het toezicht van Ged. Staten op de gemeentebesturen vol gens dit ontwerp zal worden vervangen door de Kroon. De gemeente, zoo betoogden zij, staat thans, en terecht, onder zeer scherp toezicht Maar nu de loonen te willen gelijk maken met die bij het rijk, is streven naar een niet gewenscihte uniformiteit, welke wegens het omlaag drukken der gemeentelijke loo nen schadelijk zal werken. Voor het weg nemen van excessen is geen wetswijziging noodig; daartoe zijn middelen, waarover het centrale gezag thans reeds beschikt, vol doende. Vele andere leden waren van oordeel, dat het ontwerp volledige instemming verdient. (hTfaro Mooie tanden! Poetsen is niet voldoen' de om een frisch gebit te behoudenkalkhou- dende voeding is nood' Dekelflïne CHEFARO PEPERMUNT bevat licht- verteerbaar calcium... 'n noodzakelijke verster king voor beenderen stelsel en gebit. Vraag het Uw tandarts. Bereid onder dageliiksche con PEPERMUNT 10 ct. p. rol. Ned. Fabrikaat Ingezonden Mededeeling Radio Nieuws. 10.00 Gramofooh 12.15 Concert 2.00 Vrou wenuurtje 3.00 Modecursus 4.15 Grarao- foon 4.15 Zang 5.00 Gramofoon 5 15 Zang 5.30 Concert 6.15 Concert 7.35 Gramofoon 8.00 Orkest 8.20 Voz Dias 8.25 Concert 8.55 Gramofoon 9.00 Hoor spel 9.25 Concert 9.55 Gramofoon 10.00 Orkest 10.20 Hoorspel 10.35 Vas Dias 10.40 Orkest 11.00 Gramofoon Hilversum (296 M.) A.V.R.O. 8.00 Grarao- roon 10.01 Morgenwijding 10.15 Gramo foon 10.30 Orgel 11.00 Voor de keuken 11.10 Vaz Dias 11.20 Gramofoon V.P.R.O. 5.30 Spr. Ds. B. J. Aris, Amsterdam Jrussel (Vlaamsch) (337.8 M.) 12.20 Orkest 1.20 Gramofoon 5.20 Concert 6.50 Con cert 7.20 Gramofoon 8.20 Orkest 9.20 Concert (Fransch) (509.3 M.) 12.20 Gramofoon 1.20 Orkest 5.20 Gramofoon 6.35 Gramofoon 6.50 Harp recital 7.20 Gramofoon ;el 9.20 Orkeï laventry (1554.4 M.) 12.20 Orgelconcert 12.50 Orkest 1.50 Orkest 4.50 Concert 6.50 Concert 7.40 Orkest 9.40 Orkest (1634.9 M.) 6.00 Nat. (261.3 M.) 12.20 Orgelconcert t 7.35 Zang 8.20 Viola-recital 10.05 Parijs) (1724.1 M.) 8.05 Gramo. 7.40 en 8.20 Gramofoon 8.5C arschau (1411.8 M.) 4.15 Concert 4.40 Viool 5.40 Gramofoon 7.35 Orkest 8.50 Orkest DE GEBROEDERS KNOOPENSCHAAR Door G. TH. ROTMAN 95. Toen klonk, boven door het open raam, Pieters stentorstem: „Twee literrr!" Ha, nu 'begreep Klaas er alles van! Hij moest twee liter petroleum in den emmer doen. De baas had zeker geen tijd om te betalen; dat zou volgende week wel in orde komen. Hij liet dus twee liter petroleum in den emi\ier loopen, noteerde het in zijn boekje, nam be leefd zijn hoed af en reed verder. 96. Maar vlak er achter kwam de rrrdk- •boer, en die belde ook. Pieter, die al weer ingedommeld was, dacht dat de melkboer hem niet goed verstaan had en nu voor den tweeden keer belde. Mopperend bracht hij zijn gezicht tot vlak bij het raam en brulde opnieuw: „Twwee literrr!" Waarop de melk boer, die druk in een gesprek gewikkeld was en dus slecht oplette, twee liter melk op de petroleum plonsde. (Wordt Woensdag vervolgd) FEUILLETON DE SPAANSCHE CAVALIER Door B. WAESTADT (1 „Verboden? Och neen", antwoordde Inez bitter. „Als een Aguilera om harentwille zijn leven waagt, dan is dat voor haar trot- sche natuur slechts een triomf, die door haar schoonheid is verworven. Antonia zal in de arena aanwezig zijn en met haar kalme, koude oogen toezien, hoe Alcala, mijn lieve broederInez- kon den zin niet eindigen, maar sloeg beide handen voor het gezicht. „Vertwijfel niet, lieve vriendin", zei Donna Maria, en met een liefkoozend gebaar legde zij haar hand op de schouder van het snik kende meisje. „Donna Antonia is inissdhien getuige van de overwinning van je broeder. Don Alcala is een flink ruiter en een dap per jongeling". „Hij is moedig als een leeuw, en in het paardrijden evenaart hij Cid" (de nationale held der Spanjaarden!) sprak Inez met warmte, waarbij zij het hoofd weer op richtte. „Maar wat helpt het hem?' voegde zij er treurig aan toe. „Alcala is met voor het stierengevecht opgeleid, als tic rid lers en edelen ijl vroeger tijden- Die 1 adden sterke, vurige hengsten. Alcala daarentegen heeft slechts den armen, ouden Campeador die onzen vader nog tien jaar geleden ge dragen heeft, die goeie Campeador, die zoo •dikwijls uit mijn hand eet". „Uw broeder is niet alleen in de arena", viel Donna Maria in, „de matadors, pika- dors en chulos zijn er ook, om de stieren te prikkelen en ze dpn genadestoot te geven". „Als ze hem maar te hulp komen!" riep Inez heftig uit. „Maar ach, ik verwacht zoo weinig van hen, die van dit verschrikkelijke spel hun broodwinning maken. Ze zijn de geboren vijanden van de ridders, omdat dezen ter wille van de eer doen, waai- zij hun geld mee verdienen. Deze menschen zijn afgunstig en ruw; het is immers hun handwerk om te pijnigen en te dooden. Ik heb nog maai- eenmaal een stierengevecht meegemaakt", vervolgde Inez ijverig. „Mijn vader heeft mij eenmaal meegenomen naar een circus, maar hij heeft het niet gewaagd •het ooit weer te doen. Het schouwspel van die gewonde paarden, die in hun doodsangst als zinneloos door de arena hollen, ver volgde mij nog weken lang en heeft me een zenuwlijden bezorgd. O, wat staat mij nu dat gezicht weer vreeselijk dm lelijk voor oogen. Vannacht heb ik lang wakkei gelegen om te trachten deze vreeselijke gedachten door mijn Ave Maria te verjagen, tot ik ein delijk ben ingeslapen, maar toen., toen..." Inez rilde, terwijl zij het zeide „bevond ik mij in de verschrikkelijke arena! Ik zag den stier vooruitstoraien, zag de vlaggetjes om zijn dikken hals, hij probeeide de on zinnigste uitvallen met bloedbeloopen oogen en met voorovergebogen kop. Ik schreeuwde zoo hard, dat mijn grootmoeder tr wakker van werd. Steeds heb ik haar om haar zwakheid van geest beklaagd, maar nu werd ik bijna jaloersch. Zij heeft geen last van al de fantasiën van mijn droomen en de nog ergere werkelijkheid"» Het werd een oogenblik stil. Daarna vroeg Donna Maria: „Hebt ge beproefd uw broe der van zijn onzinnig voornemen af te brengen?" „Of ik dat gedaan heb?" riep Donna Inez uit. „Heb ik niet zijn knieën omvat en hem gesmeekt, als gold het mijn leven? Ik heb onuitsprekelijk veel geleden, maar hij was niet te vermurwen. Alcala beweert dat zijn eer op het spel staat" „Ge hebt zijn strijdcostuum in orde ge maakt", merkte Donna Maria op, de ver sierde kleedingstukken en de scharlaken- roode sjerp bekijkend, die naast haar lagen. „Ja, als Alcala in de arena voor zooveel nieuwsgierige oogen wil optreden, dan zal hij dat doen zooals een de Aguilera be taamt", antwoordde het meisje. Zij vertelde niet. hoeveel van het zuur verdiende loon van haar broeder voor dit kostbare kleedingstuk was uitgegeven en ook niet, dat zij met haar handen druk voor hem gewerkt had en elk stukje zilver had afgegeven om de pracht volledig te maken. Bitter had het arme meisje gevoeld, terwijl zij vlijtig haar naald liet gaan, dat zij om zoo te zeggen, slechts het offer voor de slachtbank versierde- „Don Alcala zal er schitterender uitzien dan een oude ridder", merkte Donna Maria op. „Laat ons alle madonna's ondertusschen maar om een gelukkigen afloop aanroepen." „Ik' heb reeds iedere heilige met mijn gebeden vermoeid", zuchtte Inez, „en niet teminst ik geloof dat er gebeld wordt" pn weer snelde zij weg. „Blijf hier, uw broeder zou toch niet eerst bellen, maar direct binnen komen", ver zekerde Donna Maria, „arm kind, wat beef je!" Inez beefde werkelijk zeer, zij moest tegen een pilaar aan gaan leunen, toen de deur werd geopend, en niet Alcala, maar Theresia binnentrad. In de eene hand hield de oude dienstbode een brief, in de andere een lan taarn, die zij geleend had van Donna Maria's bediende, die met den ezelwagen op straat stond te wachten. Inez had er een voorgevoel van, dat het schrijven van haar broeder kwam en hij haar bericht zond, dat ij zelf niet zou komen. Zij nam den brief aan en opende hem haastig, want bij het schijnsel der lantaarn had zij onmiddellijk Alcala's hand herkend- Het korte bericht luidde: „Het beste is, lieve zuster, dat wij elkaar niet meer ontmoeten, voordat alles voorbij is. Zend Chico in den vroegen morgen met mijn paard en mijn Weeren naar de Posada de Quesada, hij is daar goed bekend. Kus onze lieve grootmoeder de hand. Vaanvel! Inez, je waart meer dan een zuster voor Je ALCALA." HOOFDSTUK IV. Een bekendmaking. Wij hebben gezien, dat de tijding van Alcala's gevaarlijk voornemen ook tot Lucius' ooren was doorgedrongen, maar hij kan het gerucht niet gelooven. Lucius was lang genoeg in Spaijje, om te kunnen weten dat het in de negentiende eeuw even zelden gebeurde, dat een Spaansch edelman den strijd met en stier in hot circus aanbond, als dat een Engelsch edelman aan een wedloop deelnam. Maar het .vreemdsoortige gerucht werd voor Lepine tot smartelijke waarheid, toen hij des Zaterdagsnamiddags zich op weg bevond naar den heer Pasz- more, bij wien hij ten eten was genoodigd- Een groote lamp, die voor een heiligen beeld op den hoek. van een straat brandde, waardoor Lucius heen moest, wierp haar lioht naar de overzijde. Daar stond een zuil waarop reclame-biljetten waren geplakt. Zelfs minder helder licht was voldoende geweest om de groote roode letters van de volgende bekendmaking te kunnen onder scheiden: „Buitengewoon groote voorstelling. Morgen, denAugustus 1868, zal de edele en beroemde ridder Don Alcala de Aguilera op zijn prachtigen hengst met eei stier van onvergelijkelijke grootte en wild heid in het Coliseos circus vechten." „Inglesito, let daaj- op!" zei pathe<isch eei. priester, terwijl hij in het voorbijgaan op een plakkaat wees. Dit was met zwarte cn min der groote letters gedrukt en viel dienten gevolge ook niet zoo in het oog, ofschoon he* vlak bii dat van het stierengevecht was aangeplakt Toen Lucius er de oogen op sloeg, las hij met verbazing het vo.gende merkwaardige decreet van den bisschop van Cadiz: „Het menschelijk geslacht ziel nimmer al van zijn duivelsoh werk, om op den akker van den grooten Zaaier onkruid te zaaien Derhalve is het onze plicht als wachters van den huize Israels de oogen geopend te hou den. opdat het kwaad niet de overhand krijge. Wij maken dit bekend, omdat \/ij onlangs tot onze diepe smart hebben g?zien da* het Protestantsche Bijbelgenootschap zijn werkzaamheden verdubbelt om in ons Katholieke Spanje slechte boeken te ver spreiden en zijn dwaal leeringen in te enten op ons, waarbij het ons vrome An- dalusië tot zijn arbeidsveld heeft gekozen enz-" Op een anderen tijd zou zulk een -dakkaat door Lucius met levendige belangstelling gelezen zijn en gedurende eenigen tijd zou het al zijn gedachten in beslag hebben ge nomen. Ook thans maakte het bisschoppelijk decreet op hem een diepen indruk, hoewel zijn hart met smartelijke onrust ter wille van zijn vriend was vervuld. Anderen dron gen spoedig verder, evenals de driehonderd helden van Gideon, zich moedig door het donker heenslaand. Reeds brandden hier en daar de fakkels, die zij droegen. Want Rome zou zulk een geschreeuw niet aanheffen, als het niet reeds de voetstap van den vijnnd in zijn eigen kamp gehoord had en da stralen der evangelische waarheid in zijn midden had gezien. „Er moet m Sevilla een beweging rijn, waarvan ik tot nog toe ^een vermoeden heb gehad", dacht Lucius- „Geen van mijn land- genooten is zoo onverschillig geweest als ik" Voor het eerst was het, dat Lucius «e aat voor den maaltijd kwam, hij vond he< ge zelschap reeds aan tafel en vergat zelfs zich te verontschuldigen. Aan het einde van do tafel, die van een rijke, zij het dan ook niet voorname maaltijd, was voorzien, zat de heer Paszmore. die veel te veel werd in beslag genomen door zijn dubbele taak var eten on praten, om het binnentreden van den boek houder op te merken. De welbekende Inch van zijn patroon trof Lucius nog voor hij iu de kamer was binnen getreden- (Wordt vervolgd.)]

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 9