VAN BONTE DINGEN door G. K. A. Nonhebei Apotheker te Middelburg Bedriegt de zuinigheid de wijsheid Met schrik en althans zeker met weinig voldoe ning, zullen we wel gehoord hebben van het aan hangige wetsontwerp „Ter opheffing van de Ge zondheidscommissies". Vanaf het begin der instel ling van dit Instituut haar lid en later haar sec retaris, zal men het mij zeker niet ten kwade duiden, als ik een en ander vertel over haar werk zaamheden. Laat ons allereerst in het licht stellen, dat de Gezondheidscommissie een lichaam is, dat (b.v. hier) beslaat uit een jurist, een raadslid, een dok ter, een dierenarts, een bouwkundige en een schei kundige, die een zeer veelzijdig intellectueel ont wikkeld gezelschap vormen, dat kosteloos (beh. de Secr.) het werk verricht. Het groote voordeel is nu, dat deze commissie bemiddelend optreedt tusschen het publiek en de Overheid. Een eenvou dig vrouwtje komt met haar klachten met een gerust hart naar mij toe, maar zou het nooit dur ven om aan een ambtenaar of comité, waaraan de arbeid der Gezondheidscommissie alsdan zou wor den opgedragen, haar nood te klagen. En al zou de Gez. Comm. verdwijnen de klachten blijven bestaan. Een zeer groot voordeel is, dat deze Commissie absoluut onafhankelijk is, van wie ook. Zij geniet het volle vertrouwen van het pu bliek, dat wel weet, dat we snel en afdoende trach ten te helpen en dat hun klachten altijd uit den weg geruimd worden. Is het niet onverantwoordelijk, dat bij rampen en epidemieën, geen commissie meer zal bestaan, die steun en leiding kan geven? Hoeveel goeds is er in die jaren nier tot stand gebracht? En wat kost dat nu de Gemeente? Bij de meeste Gez. Johan Hendrik Weissenbruch Zooals alle sterke en tcedere kunst, is de kunst van den wellicht grootsten landschap schilder der negentiende eeuw, Johan Hendrik Weissenbruch, van eenvoudig en ingetogen karak ter. Alle geestelijkheid en gemanierdheid lag deze eerlijke, trouwe kunstenaar ver, maar het moet hem ook gemakkelijk geweest zijn van achter zijn werk weg te treden, waarin hij zich immers zoo volkomen had uit- (of liever: i n) geschilderd, uit gekeken, ui'gedroomd. De eerste maal, dat ik rechtstreeks met zijn werk in aanraking kwam, was, toen ik, in de huiskamer van een vriend, tegenover een klein schilderijtje van hem stond, nietig-klein eigen lijk: een zomerlandschap. Eerst trof het me door zijn beschaafde en stille toon, en toen, ineens, zag ik de blauwe zomerhemel boven het donker ge houden landschap. Ik keek een zomerhemel bin nen, zoo puur en lichtverzadigd, zoo eindeloos, dat ik me, naïef, een oogenblik afvroeg, hoe dit op zoo'n paneeltje kon plaats vinden. Een licht, wattig zomerwolkje dreef in het blauw verloren, en zóó. als dit lichte wolkje, moest de ziel van den maker in die blauwe oneindigheid zijn weg gedroomd. Het machtig zwijgen van den zomer dag, heel de onuitputbare, onuitdrinkbare zomer- heerlijkheid was in dit schilderijtje besloten; ik had het punt gevonden, van waaruit het bezien moest worden, van waaruit dit kleine kunstwerk zijn oneindigheid aan den beschouwer prijsgaf. Zoo'n kennismaking vergeet men niet, en toen ik later gewaar werd, welk een domineerende plaats hij steer' de lucht in een landschap gaf, verwonderde het mij niets. „Meneer", zei hij eens in zijn eigenaardig Ilaagsch tot Van Harpen, „de locht is de hoofd zaak in een schilderij. Als je locht niet goed is, dan deugt je schilderij niet. De locht beheerscht het heele landschap!" En welk een „lochten" van atmosferische tceder- heid, ziverheid, zwijgendheid, machtigheid, gela tenheid en bedreiging heeft hij op zijn directe, lyrische wijze geschilderd. Men vergeet ze niet. Het landschap, dat ik het eerst van hem zag, diende zelfs alleen om dien oneindigen zomer hemel te laten spreken. Niet altijd wijkt het land schap zóó uit het centrum weg, maar, als men bij zichzelf de werking van zijn impressionistische Comm. een cent per inwoner. En wat kos ten al de Gez. Comm. aan het Rijk? Een halve ton. En die halve ton is nog heel wat te reduceeren, (Zie onder). Men wil bezuinigen. Heel goed, maarbrengt dan voor een luttel bedrag geen Instituut om hals, dat een zegen is gebleken voor ons volk. Laat de Regeering enkele commissies tot één vereenigen, laat ze het salaris der secretarissen brengen op de helft desnoods op een kwart, dan komen de kosten op 12500 gld. Want als de Gezondheidscommissies zijn op geofferd wat dan? Al die klachten moeten toch aangehoord en onderzocht worden. Door wie? Door ambtenaren, die toch altijd van hun supe rieuren afhankelijk zijn en door andere lichamen, die toch intellectueel niet op het "nooge peil staan van dat der tegenwoordige commissies. En kost dat a:les aan geen geid? Wij hopen zeer, dat de Regeering een middel moge vinden, dat tegelijk bezuinigt en ons tevens niet berooft van zoo'n nuttig Instituut. Is het niet mogelijk de Gezond heidscommissies voor onbepaalden tijd te schor sen om bij de hand te zijn, als er gevaar dreigt en zou het niet mogelijk zijn, dat een onbezoldigd bouwkundig lid, bijgestaan door den Secretaris op een minimum salaris, toch als bemiddelaar blijift optreden tusschen puibliek en Overheid? Dan kost het de Gemeente niets en het Rijk een bagatel en is het volk niet zijn steun kwijt Men mag nooit vergeten, dat de rijken de Ge zondheidscommissie niet van noode hebben, maar wel de armen, voor wie ze tot zoo grooten steun is door bemiddeling en tegemoetkomend optreden. Waarom thans omverwerpen, wat een kleine dertig jaar geleden met zooveel zorg en moeite is opgericht tot heil der menschheid? Weea zuinig, bezuinig allerwege, maar doe het met oordeel en werp niet het onderst boven, wat zooveel leden dier commissies met zooveel energie en toewijding voor de goede zaak hebben opgebouwd. P.S. Aan J. H. H. te R. Ik noemde in een mijner artikelen het woord Norit. Daardoor heb ik onbewustbezondigd; aanbeen ."soort, réclamé voor dit concern. Terwille der rechtvaardig heid mag ik dan ook het Nederl. fabrikaat ACTIVIT niet vergeten te noemen. droomerijen en verbeeldingen naspeurt, dan komt men toch steeds bij zijn luchten uit. Inderdaad, luchten „beheerschcn het heele landschap". Weissenbruch stamt uit een echte schilders familie. Reeds zijn grootvader was schilder, en om zioh van de stadsschilder Jan W. te onder scheiden, was hij genoodzaakt zich, in plaats van Hendrik Jan, Johan Hendrik te noemen. Evenals de Marissen was Weissenbruch, familiair, van Duitsche afkomst. Van afkomst, meer ook niet Van zijn geboorte af aan heeft Holland hem in het bloed gezeten, hij is een Oog en welk eenl van Holland geworden. Grootvader Weis senbruch, die de tocht naar Rusland onder Na poleon meemaakte, schijnt naar Holland te zijn uitgeweken. Weissenbruch word 19 Juli 1824 te Den Haag geboren. Hoe vroeg, en hoe voortreffelijk hij in zijn jeugd reeds schilderde, blijkt volgens Van Har pen uit het uit 1840 dateerende schilderijtje: „Dek kersduin"; W. was toen 16 jaarl Eerst laat echter is men tot genoegzame waardeering van zijn werk gekomen. Dit heeft hem (en dit pleit zeer voor zijn sterke, ingetogen persoonlijkheid; al zijn vreugd vond hij in zijn werk!) echter niet verbitterd. Rustig, ziohzelif genoeg, bleef hij dwalen, mijme ren en schilderen in en in'de omgeving van Noor den en Nieuwkoop, ènaan het Schevening- sche strand, Maar toen, in zijn ouderdom, de waar deering kwam, was ze ook groot en onverdeeld. Van heinde en eer kwam men zijn schilderijen zien en koopen, zoodat de schilder na zijn zeven tigste jaar tot groote welstand kwam. Al had hij zich aan de geringheid zijner voormalige waardee ring niet veel gelegen laten liggen, nu ze kwam, deed ze hem goed, en deed ze hem met hernieuwde liefde en enthousiasme aan het werk blijven. Ver scheidene zijner schoonste schilderijen ontstonden nog in die late tijd. Merkwaardig is het, te lezen, dat hij een ander maal tot Van Harpen zei: „Meneer, als je zoo bui ten loopt in de natuur en je ziet wat moois, waar van je een opstopper krijgt, dan kun je je handen niet thuis houwen en mót je wel schilderen!". Niet altijd gelukte het hem dadelijk, ook hij heeft momenten van twijfel aan eigen vermogen gekend, maar den kunstenaar werkt ook de twij fel mee ten goede. Vele van zijn schilderijen heeft hij voltooid uit de herinnering aan zoo'n moment, waarin hij een „opstopper" kreeg. Het zal nie mand verwonderen. Ook de impressionist leeft vanuit den droom, cn zijn bezieling komt slechts J. H. Weissenbruch schijnbaar van buiten. Alleen, de uiterlijke we reld geeft hem aanleiding, en die doordroomt hij met de liefde van zijn ziel. Zijn werk behoort tot het puurste en schoonste, dat de vorige eeuw heeft voortgebracht. Zijn schil derijen zijn ons gebleven, als zuivere en bloeiende wonderen, even organisch en vanzelve als de natuur, waarin deze kunstenaar zich mocht spie gelen, even wonderlijk en levend als de bloemen, even wezenlijk als de verten en luchten van Holland, die hij heeft liefgehad. P. v. R. Mathi da Wrede door Gré van Ast I. Het gebeurde in Finland. Bij de inspecteur van het gevangeniswezen ver voegde zich een jong meisje met het verzoek, be zoeken te mogen afleggen in huizen vam bewaring om de gevangenen tot troost te zijn. „Weet uw vader er van?" vroeg de inspecteur. „Nee," zei het meisje. „Maar 'k geloof zeker, dat vader het goed zal vinden. Ik heb al eerder der gelijk werk gedaan met zijn toestemming." De inspecteur nam haar nauwkeurig op. „U lijkt me erg jong," zei hij. „Twintig jaar ben ik," gaf 't meisje hem ten antwoord en voegde er aan toe, „het gebrek van niet ouder te zijn, betert wel met de jaren." Toen glimlachte de inspecteur en zei: „juist om uw jeugd zal ik voldoen aan uw verzoek. Lang maakt u er stellig geen gebruik van. U zult spoe dig inzien, dat een gevangeniscel geen geschikte plaats voor u is." Voorzien van de bewijsstukken, begon het meisje in Januari 1885 haar gevangenisreis. Gekomen in Willmanstrand werd ze vriendelijk ontvangen door de directeur. Maar toen ze sprak van haar liefde tot de arme gevangenen, schudde hij het hoofd. Hij had weinig verwachting van haar ideaal. Het meisje evenwel geloofde, dat God haar geroepen had zich met de gevangenen bezig te houden. Wie dat meisje was? Mathilda Wrede. Reeds in haar jeugd was ze bizonder gesteld op al wat leefde. Van poppen hield ze niet. Maar zooveel te meer voelde ze zich aangetrokken tot de dieren. Honden, katten en paarden verzorgde ze graag. Mathilda was de jongste van negen broers en zusters. Haar vader was gouverneur van Wasa in Finland. Haar moeder stierf toen ze nog een klein kindje was. Door haar zeventienjarige zuster werd ze verzorgd en groot gebracht. Deze liet het jongste zusje veel in de buitenlucht spelen. Dat kwam haar zwakke gezondheid zeer ten goede. Toen haar schooltijd aankwam, bleek het al spoe dig, dat Mathilda even prettig leerde als speelde. Ook hield ze van lezen en kon daar zoo in op gaan, dat ze het niet ruilen wilde voor het speel- sche leven in de vrije natuur. In haar kostschooltijd word het anders. Weg van huis en verstoken van haar vriendinnen, was haar dat een groot gemis. Wel sloot ze zich aan bij de leeraressen, maar met de andere kostschool meisjes werd ze niet eigen. Mathilda hield van een eenvoudig kamerleven en verzorgde in haar vrije tijd haar lievelings beesten. De andere meisjes gingen meer op in mooie kleeren en uitgaan. Na haar leertijd keerde Mathilda naar huis terug waar ze door al haar bekenden met blijdschap werd begroet. Haar vader had haar cn verrassing 320 bereid. Ze vond haar kaïmer nieuw gemeubileerd. Maar toen ze hoorde dat de meubels door gevan genen waren gemaakt, was voor haar de aardig»- heid van het geschenk weg. Uit haai' kinderjaren had ze droeve herinnerin gen bewaard. Wanneer haar vader werk te doen had, liet hij daar dikwijls gevangenen voor komen. Die mannen stonden dan voortdurend onder toe zicht. Dat vond Mathilde vreeselijk. En nog erger vond ze het, eens een man te zien, die geboeid was aan handen en voeten. Zoo waren deze nare beelden haar altijd bij gebleven. En deze rezen weer sterker op als ze zag naar de meubels waar aan de arme stakkers uit dwang hadden gewerkt. Voor Mathilda's oog opende zich ineens een diepe afgrond. Ze zag niet alleen de ijzeren boeien die handen en voeten bonden, haar blik ontwaarde ook de zonde-boeien die de mensch bon den aan Satan en zijn rijk. Hoe werd de booze mensch daarvan bevrijd?] Mathilda wist het God alleen kon redding ge ven. Maar wie bracht die boodschap aan de ge vangenen over? Die vraag bleef haar bij, tot ze op een avond een samenkomst bijwoonde waar een predikant sprak over een tekst uit Joh. 3: „Want alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn Eeniggeboren Zoon gegeven heeft". Deze woorden hebben op Mathilda diepen in druk gemaakt. Van toen af is haar iets duidelijk geworden, Gods eigen Zoon was op aarde g^ komen om de kloof te dempen die er ontstaan was tusschen Hem en de mensch. Ze voelde zich zelf als een verloste, en begeerde voortaan haar leven to stellen in Zijn dienst. Mathilda vroeg om arbeid en wachtte haar tijd af. Het antwoord kwam en daarmee het werk dat ze begeerde. Een gevangene die smid was, moest in hun huis zijn om het slot van haar kamerdeur te maken. Do man werkte geboeid. Mathilda, hoewel eerst pijnlijk getroffen, zette zich daar overheen. Ze begon een gesprek. En vatte moed hem te vertel len van haar geestelijko ervaring. De man luisterde naar haar en gaf haar te kennen dat ze maa-r moest komen spreken in de gevangenis, dan konden meerdere mannen haar hooren Mathilda zeide daarop: „Morgen kom ik u bezoeken". Haar vader gaf daartoo noode toestemming. Alleen op grond van haar belofte liet hij haar gaan. Na haar eerste bezoek volgden er meerdere en al spoedig merkte ze, dat het de gevangenen goed deed. Haar liefde voor die menschen was zoo groot, dat ze eindelijk haar vader wist te winnen voor het werk waarin zij haar roeping meende to zien. (Wordt vervolgd). Herinnering aan Haarlem Collectie E. H. Crone In het Vlaamsche land Ds. W. M. Ie Cointre, van Bergen op Zoom, schrijft in zijn „Kerkblad" over het evangelisatiew ■werk, dat in Vlaanderen „met groote intensiteit, door jonge krachten meest, verricht wordt." „Van de noodzakelijkheid van dat werk werd lik temeer overtuigd, toen ik kort geleden op 'n (Zondagmorgen, met Antwerpons evangelist, ter ikerk ging. De mededeelingen, die ik kreeg over We ervaringen daar in het Evangelisatiewerk op gedaan, bevestigden eenerzij ds wat ik wel wist, to.l. hoe buitengewoon moeilijk het is de raen- techen aan 't verstand te brengen, waarom l^et ■eigenlijk gaat. Zij zijn zóó bevangen, voorzoover Ize zich niet van de kerk hebben afgewend, omdat fee 't toch maar een vertooning vinden of een soort igeldklopperij, in de j a ren 1 a ng-g e we nde vormen dienst en plichtenleer, waarmee ze heel gerust <een vroolijk, lichtzinnig leven kunnen combinee- fcien, dat ze innerlijk als onvatbaar zijn voor de 'kern van het Evangelie ter zaligheid. Anjderzijds echter mocht ik ook hooren van teaoedgevende dingen: pas haddon in Antwerpen ■weer enkelen belijdenis des geloofs afgelegd, ge- •wonnen door het Evangelisatie-werk, onder welke ook een paar gewezen Roomsch-katholieken, af komstig uit de plaats onzer inwoning. Dienzelf- 'den dag werd in Mcchelen ,ecn kind gedoopt van demand, die destijds zeer nauw aan het R.K. ker kelijk leven verhonden was, een ware vreugde dag voor MecheLens kleine groep Gereformeerden 'en haar energieke voorganger, die dien morgen meer dan zestig menschen onder zijn gehoor had, •wat gewaagd van verblijdende groei. Geregeld 'konven er ook in Antwerpen Evangelisatie-inen- schen (als ik dat zoo zeggen mag) ter kerk. Zoo nu en dan herinnert het drukke kerkbezoek aau den bloeitijd vóór de wereldoorlog. Onder die 'Evangelisatie-menschen zijn er, die zelf alweer op hun beurt, in de kring van hun kennissen, gaan wijzen op den weg van het Evangelie. Met welike middelen er daar in R.K. kringen gewerkt wordt, bleek o.a. uit een kaartje, dat mij in handen kwam, door middel waarvan steun ge vraagd werd voor een of andere inrichting, ge wijd aan het heilige hart van Jezus. Daarop wer den de grootste geestelijke zegeningen gegaran deerd aan ieder, die voor dat doel maar tien franken zou willen offeren. De naam van hen, die een offer van 50 tot 100 frank-gaven, zou in een «speciaal register worden ingeschreven, terwijl de inaam van gevers van 1000 frank gegraveerd zou •worden op marmeren platen, in een kapel van de bedoelde inrichting aangebracht! Wordt zoo niet weer (ook hier herhaalt zich de historie) de zaak van het Koninkrijk Gods ver jaagd tot een zaak van koophandel en worden de kijken niet sterk bevoorrecht, ook met geestelijke feegeningen, boven de armen? I Uit de kerk komend zagen we, in een van de Igoed-gesitueerde voorsteden van Antwerpen, een groote, rijk-verzorgde processie, waaraan geen kosten en moeiten gespaard waren. Rijk en aim, tot de meest-hooggeplaatsten toe, (naar mijn ter cake kundige gastheer mij verzekerde) jong en oud, bekeerde negers uit de Congo, jongelui, als ikruisvaarders uitgedoscht, de maagd Maria op ieen praalwagen, omgeven door huppelende en geltjes, het was één groot, kleurenrijk kijkspel, iwaarbij natuurlijk ujuziek en zang niet ontbrak. Het is él uitwendige schittering, met wederom (natuurlijk de nadruk op de radicaal-verkeerde gedachte, Godo alzoo een welgevallig werk te idoen De oudste kranten Wij kunnen ons nauwelijks voorstellen, dat er. èen tijd geweest is waarop onze trouwe huisge noot, de krant, nog niet bestond en toen de men schen alle nieuws van „hooren zeggen" moesten hebben! Misschien werd er taen nóg meer gepraat dan nu. 't Zou tenminste begrijpelijk wezen. De Romeinsche staatsman Julius Caesar was de eerste, die iets bedacht, dat op een krant leek. Hij liet n.l. gedurende het jaar, dat hij consult was (59 v. Chr.) de gewichtigste gebeurtenissen op houten plankjes opteekenen en deze op alle openbare plaatsen ophangen. Het is onbekend, hoe lang deze gewoonte ge volgd werd. Het is wel merkwaardig, dat een ge lijke wijze, om berichten mee te deelen, in 1550, wéér in Italië, n.l. in Venetië, in gebruik kwam. De weg voor een krant zooals wij die nu kennen, werd natuurlijk pas door de uitvinding der boek drukkunst gebaand. Toen de Turken de Christenen steeds heviger bedreigden, liet Paus Nicolaas V door Gutenberg (dien de Duitschers de uitvinding der boekdruk kunst voorschrijven) zgn. „vliegende" blaadjes drukken, waarin hij de mannen tot verdrijving van de ongeloovigen opriep. Ook in Spanje, Keu len en Aken werden bij zekere gelegenheden der gelijke drukwerken verspreid, die nog geen kran ten waren, maar wel als de voorboden ervan be schouwd kunnen /worden. Eerst omstreeks 1600 ontstonden bladen, die als werkelijke kranten beschouwd kunnen worden. Jammer, zijn deze eerste exemplaren verloren ge gaan. In de universiteitsbibliotheek van Heidel- berg bevindt zich de oudste bewaard gebleven Duitsche krant. Deze courant verscheen eenmaal per week in Straatsburg. Wat later werd ook te Maagdenburg een krant uitgegeven, terwijl op het eind der 18e eeuw een groote opbloei van het ikranteniwezen in alle landen valt waar te nemen. In ons Jand is de Oprechte Haarlemmer Cou rant een der oudste, thans nog "verschijnende dag bladen, terwijl ook verschillende andere bladen, die nu nog bestaan, reeds meer dan honderd jaar geleden voor het eerst het daglicht aagen. Wij zouden ons de wereld zonder kranten niet meer kunnen voorstellen, zóó heeft het dagblad g/ehecJ ons openbare en huiselijke leven doordron gen. Bonte Vragen Beantwoord door G. K. A. Nonhebei, Apotheker en Scheikundige te Mid delburg. Men richte zijn vragen rechtstreeks aan het adres van-den heer Nonhebei en voege voor iedere vraag I 0.20 aan postzegels bij. K. J. te H. schrijft me, dat hij een huis ge- huurd had waarin de vorigo huurder op den zol der een aantal duiven had gehouden die als na latenschapgeuren hadden achtergelaten van den meest onaangenamen en doordringenden aarc^ met oe vriendelijke vraag, die mij al weer 20 ets. rijker maakte of daar niets aan te doen was. Een afdoend middel weet ik; U koopt een 100 gram zuivere, sterke formalin©, dus niet verdund. Neem een theestoofje met een waslichtje b.v. en doe 1/3 deel van het fleschje in een emaille pannetje, zoodat de bodem ongeveer een vingerdikte bedékt is. Dan sluit u alles goed dicht, steekt het lichtje aan (geen brand maken!) en verwijder u. De formaline geeft damp af en die damp vernietigt alle stank, slorpt ze als het ware op. Deze methode kan men ook volgen op alle plaatsei), waar onaangename geuren zich ver spreiden, voor zoover het een te sluiten lokali teit is. Men kan echter als men dit doet niet in het lokaal blijven, daar de damp de oogen en het neusslijmvlies sterk prikkelt. Als men na eenige uren op den zolder weerkeert .opent men snel het venster en kan dan door middel van vliegende geest te sprenkelen de formalinedamp verwijde ren. Dan verandert men tevens ook nog eens van lucht. Men zei dit toestel ook wel eens in sterfkamers. Het neemt ook absoluut de geur van faecaliën weg. Ook kan men in ziekenkamers met sterk verdunde formaline sprenkelen. Dan is de wer king veel zwakker en heeft men geen hinder aan de oogen, maar duurt het wat langer. U zou ook op zolder eerst kunnen sprenkelen '(tienmaal verdunnen) en als dit niet genoeg helpt, de bovengenoemde methode volgen. 321

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 14