VAN BONTE DINGEN
door
G. K. A. Nonhebei
Apotheker te Middelburg
Bedriegt de zuinigheid
de wijsheid
Met schrik en althans zeker met weinig voldoe
ning, zullen we wel gehoord hebben van het aan
hangige wetsontwerp „Ter opheffing van de Ge
zondheidscommissies". Vanaf het begin der instel
ling van dit Instituut haar lid en later haar sec
retaris, zal men het mij zeker niet ten kwade
duiden, als ik een en ander vertel over haar werk
zaamheden.
Laat ons allereerst in het licht stellen, dat de
Gezondheidscommissie een lichaam is, dat (b.v.
hier) beslaat uit een jurist, een raadslid, een dok
ter, een dierenarts, een bouwkundige en een schei
kundige, die een zeer veelzijdig intellectueel ont
wikkeld gezelschap vormen, dat kosteloos (beh.
de Secr.) het werk verricht. Het groote voordeel
is nu, dat deze commissie bemiddelend optreedt
tusschen het publiek en de Overheid. Een eenvou
dig vrouwtje komt met haar klachten met een
gerust hart naar mij toe, maar zou het nooit dur
ven om aan een ambtenaar of comité, waaraan de
arbeid der Gezondheidscommissie alsdan zou wor
den opgedragen, haar nood te klagen. En al zou
de Gez. Comm. verdwijnen de klachten blijven
bestaan. Een zeer groot voordeel is, dat deze
Commissie absoluut onafhankelijk is, van wie
ook. Zij geniet het volle vertrouwen van het pu
bliek, dat wel weet, dat we snel en afdoende trach
ten te helpen en dat hun klachten altijd uit den
weg geruimd worden.
Is het niet onverantwoordelijk, dat bij rampen
en epidemieën, geen commissie meer zal bestaan,
die steun en leiding kan geven? Hoeveel goeds is
er in die jaren nier tot stand gebracht? En wat
kost dat nu de Gemeente? Bij de meeste Gez.
Johan Hendrik
Weissenbruch
Zooals alle sterke en tcedere kunst, is
de kunst van den wellicht grootsten landschap
schilder der negentiende eeuw, Johan Hendrik
Weissenbruch, van eenvoudig en ingetogen karak
ter. Alle geestelijkheid en gemanierdheid lag deze
eerlijke, trouwe kunstenaar ver, maar het moet
hem ook gemakkelijk geweest zijn van achter zijn
werk weg te treden, waarin hij zich immers zoo
volkomen had uit- (of liever: i n) geschilderd, uit
gekeken, ui'gedroomd.
De eerste maal, dat ik rechtstreeks met zijn
werk in aanraking kwam, was, toen ik, in de
huiskamer van een vriend, tegenover een klein
schilderijtje van hem stond, nietig-klein eigen
lijk: een zomerlandschap. Eerst trof het me door
zijn beschaafde en stille toon, en toen, ineens, zag
ik de blauwe zomerhemel boven het donker ge
houden landschap. Ik keek een zomerhemel bin
nen, zoo puur en lichtverzadigd, zoo eindeloos,
dat ik me, naïef, een oogenblik afvroeg, hoe dit
op zoo'n paneeltje kon plaats vinden. Een licht,
wattig zomerwolkje dreef in het blauw verloren,
en zóó. als dit lichte wolkje, moest de ziel van
den maker in die blauwe oneindigheid zijn weg
gedroomd. Het machtig zwijgen van den zomer
dag, heel de onuitputbare, onuitdrinkbare zomer-
heerlijkheid was in dit schilderijtje besloten; ik
had het punt gevonden, van waaruit het bezien
moest worden, van waaruit dit kleine kunstwerk
zijn oneindigheid aan den beschouwer prijsgaf.
Zoo'n kennismaking vergeet men niet, en
toen ik later gewaar werd, welk een domineerende
plaats hij steer' de lucht in een landschap gaf,
verwonderde het mij niets.
„Meneer", zei hij eens in zijn eigenaardig
Ilaagsch tot Van Harpen, „de locht is de hoofd
zaak in een schilderij. Als je locht niet goed is,
dan deugt je schilderij niet. De locht beheerscht
het heele landschap!"
En welk een „lochten" van atmosferische tceder-
heid, ziverheid, zwijgendheid, machtigheid, gela
tenheid en bedreiging heeft hij op zijn directe,
lyrische wijze geschilderd. Men vergeet ze niet.
Het landschap, dat ik het eerst van hem zag,
diende zelfs alleen om dien oneindigen zomer
hemel te laten spreken. Niet altijd wijkt het land
schap zóó uit het centrum weg, maar, als men bij
zichzelf de werking van zijn impressionistische
Comm. een cent per inwoner. En wat kos
ten al de Gez. Comm. aan het Rijk? Een halve ton.
En die halve ton is nog heel wat te reduceeren,
(Zie onder).
Men wil bezuinigen. Heel goed, maarbrengt
dan voor een luttel bedrag geen Instituut om hals,
dat een zegen is gebleken voor ons volk. Laat de
Regeering enkele commissies tot één vereenigen,
laat ze het salaris der secretarissen brengen op
de helft desnoods op een kwart, dan komen de
kosten op 12500 gld.
Want als de Gezondheidscommissies zijn op
geofferd wat dan? Al die klachten moeten toch
aangehoord en onderzocht worden. Door wie? Door
ambtenaren, die toch altijd van hun supe
rieuren afhankelijk zijn en door andere lichamen,
die toch intellectueel niet op het "nooge peil staan
van dat der tegenwoordige commissies. En kost
dat a:les aan geen geid? Wij hopen zeer, dat de
Regeering een middel moge vinden, dat tegelijk
bezuinigt en ons tevens niet berooft van zoo'n
nuttig Instituut. Is het niet mogelijk de Gezond
heidscommissies voor onbepaalden tijd te schor
sen om bij de hand te zijn, als er gevaar dreigt en
zou het niet mogelijk zijn, dat een onbezoldigd
bouwkundig lid, bijgestaan door den Secretaris
op een minimum salaris, toch als bemiddelaar
blijift optreden tusschen puibliek en Overheid?
Dan kost het de Gemeente niets en het Rijk een
bagatel en is het volk niet zijn steun kwijt
Men mag nooit vergeten, dat de rijken de Ge
zondheidscommissie niet van noode hebben, maar
wel de armen, voor wie ze tot zoo grooten steun
is door bemiddeling en tegemoetkomend optreden.
Waarom thans omverwerpen, wat een kleine
dertig jaar geleden met zooveel zorg en moeite is
opgericht tot heil der menschheid? Weea zuinig,
bezuinig allerwege, maar doe het met oordeel en
werp niet het onderst boven, wat zooveel leden
dier commissies met zooveel energie en toewijding
voor de goede zaak hebben opgebouwd.
P.S. Aan J. H. H. te R. Ik noemde in een mijner
artikelen het woord Norit. Daardoor heb ik
onbewustbezondigd; aanbeen ."soort, réclamé
voor dit concern. Terwille der rechtvaardig
heid mag ik dan ook het Nederl. fabrikaat
ACTIVIT niet vergeten te noemen.
droomerijen en verbeeldingen naspeurt, dan komt
men toch steeds bij zijn luchten uit. Inderdaad,
luchten „beheerschcn het heele landschap".
Weissenbruch stamt uit een echte schilders
familie. Reeds zijn grootvader was schilder, en
om zioh van de stadsschilder Jan W. te onder
scheiden, was hij genoodzaakt zich, in plaats
van Hendrik Jan, Johan Hendrik te noemen.
Evenals de Marissen was Weissenbruch, familiair,
van Duitsche afkomst. Van afkomst, meer ook
niet Van zijn geboorte af aan heeft Holland hem
in het bloed gezeten, hij is een Oog en welk
eenl van Holland geworden. Grootvader Weis
senbruch, die de tocht naar Rusland onder Na
poleon meemaakte, schijnt naar Holland te zijn
uitgeweken.
Weissenbruch word 19 Juli 1824 te Den Haag
geboren. Hoe vroeg, en hoe voortreffelijk hij in
zijn jeugd reeds schilderde, blijkt volgens Van Har
pen uit het uit 1840 dateerende schilderijtje: „Dek
kersduin"; W. was toen 16 jaarl Eerst laat echter
is men tot genoegzame waardeering van zijn werk
gekomen. Dit heeft hem (en dit pleit zeer voor zijn
sterke, ingetogen persoonlijkheid; al zijn vreugd
vond hij in zijn werk!) echter niet verbitterd.
Rustig, ziohzelif genoeg, bleef hij dwalen, mijme
ren en schilderen in en in'de omgeving van Noor
den en Nieuwkoop, ènaan het Schevening-
sche strand, Maar toen, in zijn ouderdom, de waar
deering kwam, was ze ook groot en onverdeeld.
Van heinde en eer kwam men zijn schilderijen
zien en koopen, zoodat de schilder na zijn zeven
tigste jaar tot groote welstand kwam. Al had hij
zich aan de geringheid zijner voormalige waardee
ring niet veel gelegen laten liggen, nu ze kwam,
deed ze hem goed, en deed ze hem met hernieuwde
liefde en enthousiasme aan het werk blijven. Ver
scheidene zijner schoonste schilderijen ontstonden
nog in die late tijd.
Merkwaardig is het, te lezen, dat hij een ander
maal tot Van Harpen zei: „Meneer, als je zoo bui
ten loopt in de natuur en je ziet wat moois, waar
van je een opstopper krijgt, dan kun je je handen
niet thuis houwen en mót je wel schilderen!".
Niet altijd gelukte het hem dadelijk, ook hij
heeft momenten van twijfel aan eigen vermogen
gekend, maar den kunstenaar werkt ook de twij
fel mee ten goede. Vele van zijn schilderijen heeft
hij voltooid uit de herinnering aan zoo'n moment,
waarin hij een „opstopper" kreeg. Het zal nie
mand verwonderen. Ook de impressionist leeft
vanuit den droom, cn zijn bezieling komt slechts
J. H. Weissenbruch
schijnbaar van buiten. Alleen, de uiterlijke we
reld geeft hem aanleiding, en die doordroomt hij
met de liefde van zijn ziel.
Zijn werk behoort tot het puurste en schoonste,
dat de vorige eeuw heeft voortgebracht. Zijn schil
derijen zijn ons gebleven, als zuivere en bloeiende
wonderen, even organisch en vanzelve als de
natuur, waarin deze kunstenaar zich mocht spie
gelen, even wonderlijk en levend als de bloemen,
even wezenlijk als de verten en luchten van
Holland, die hij heeft liefgehad.
P. v. R.
Mathi da Wrede
door
Gré van Ast
I.
Het gebeurde in Finland.
Bij de inspecteur van het gevangeniswezen ver
voegde zich een jong meisje met het verzoek, be
zoeken te mogen afleggen in huizen vam bewaring
om de gevangenen tot troost te zijn.
„Weet uw vader er van?" vroeg de inspecteur.
„Nee," zei het meisje. „Maar 'k geloof zeker, dat
vader het goed zal vinden. Ik heb al eerder der
gelijk werk gedaan met zijn toestemming."
De inspecteur nam haar nauwkeurig op. „U lijkt
me erg jong," zei hij.
„Twintig jaar ben ik," gaf 't meisje hem ten
antwoord en voegde er aan toe, „het gebrek van
niet ouder te zijn, betert wel met de jaren."
Toen glimlachte de inspecteur en zei: „juist om
uw jeugd zal ik voldoen aan uw verzoek. Lang
maakt u er stellig geen gebruik van. U zult spoe
dig inzien, dat een gevangeniscel geen geschikte
plaats voor u is."
Voorzien van de bewijsstukken, begon het meisje
in Januari 1885 haar gevangenisreis. Gekomen in
Willmanstrand werd ze vriendelijk ontvangen
door de directeur. Maar toen ze sprak van haar
liefde tot de arme gevangenen, schudde hij het
hoofd. Hij had weinig verwachting van haar
ideaal. Het meisje evenwel geloofde, dat God haar
geroepen had zich met de gevangenen bezig te
houden.
Wie dat meisje was?
Mathilda Wrede.
Reeds in haar jeugd was ze bizonder gesteld op
al wat leefde. Van poppen hield ze niet. Maar
zooveel te meer voelde ze zich aangetrokken tot
de dieren. Honden, katten en paarden verzorgde
ze graag.
Mathilda was de jongste van negen broers en
zusters. Haar vader was gouverneur van Wasa
in Finland. Haar moeder stierf toen ze nog een
klein kindje was. Door haar zeventienjarige zuster
werd ze verzorgd en groot gebracht. Deze liet het
jongste zusje veel in de buitenlucht spelen. Dat
kwam haar zwakke gezondheid zeer ten goede.
Toen haar schooltijd aankwam, bleek het al spoe
dig, dat Mathilda even prettig leerde als speelde.
Ook hield ze van lezen en kon daar zoo in op
gaan, dat ze het niet ruilen wilde voor het speel-
sche leven in de vrije natuur.
In haar kostschooltijd word het anders. Weg
van huis en verstoken van haar vriendinnen, was
haar dat een groot gemis. Wel sloot ze zich aan
bij de leeraressen, maar met de andere kostschool
meisjes werd ze niet eigen.
Mathilda hield van een eenvoudig kamerleven
en verzorgde in haar vrije tijd haar lievelings
beesten. De andere meisjes gingen meer op in
mooie kleeren en uitgaan.
Na haar leertijd keerde Mathilda naar huis terug
waar ze door al haar bekenden met blijdschap
werd begroet. Haar vader had haar cn verrassing
320
bereid. Ze vond haar kaïmer nieuw gemeubileerd.
Maar toen ze hoorde dat de meubels door gevan
genen waren gemaakt, was voor haar de aardig»-
heid van het geschenk weg.
Uit haai' kinderjaren had ze droeve herinnerin
gen bewaard. Wanneer haar vader werk te doen
had, liet hij daar dikwijls gevangenen voor komen.
Die mannen stonden dan voortdurend onder toe
zicht. Dat vond Mathilde vreeselijk. En nog erger
vond ze het, eens een man te zien, die geboeid
was aan handen en voeten. Zoo waren deze nare
beelden haar altijd bij gebleven. En deze rezen
weer sterker op als ze zag naar de meubels waar
aan de arme stakkers uit dwang hadden gewerkt.
Voor Mathilda's oog opende zich ineens een
diepe afgrond. Ze zag niet alleen de ijzeren
boeien die handen en voeten bonden, haar blik
ontwaarde ook de zonde-boeien die de mensch bon
den aan Satan en zijn rijk.
Hoe werd de booze mensch daarvan bevrijd?]
Mathilda wist het God alleen kon redding ge
ven. Maar wie bracht die boodschap aan de ge
vangenen over? Die vraag bleef haar bij, tot ze op
een avond een samenkomst bijwoonde waar een
predikant sprak over een tekst uit Joh. 3: „Want
alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn
Eeniggeboren Zoon gegeven heeft".
Deze woorden hebben op Mathilda diepen in
druk gemaakt. Van toen af is haar iets duidelijk
geworden, Gods eigen Zoon was op aarde g^
komen om de kloof te dempen die er ontstaan was
tusschen Hem en de mensch. Ze voelde zich zelf
als een verloste, en begeerde voortaan haar leven
to stellen in Zijn dienst. Mathilda vroeg om arbeid
en wachtte haar tijd af. Het antwoord kwam en
daarmee het werk dat ze begeerde.
Een gevangene die smid was, moest in hun huis
zijn om het slot van haar kamerdeur te maken.
Do man werkte geboeid. Mathilda, hoewel eerst
pijnlijk getroffen, zette zich daar overheen. Ze
begon een gesprek. En vatte moed hem te vertel
len van haar geestelijko ervaring.
De man luisterde naar haar en gaf haar te
kennen dat ze maa-r moest komen spreken in de
gevangenis, dan konden meerdere mannen haar
hooren
Mathilda zeide daarop: „Morgen kom ik u
bezoeken".
Haar vader gaf daartoo noode toestemming.
Alleen op grond van haar belofte liet hij haar
gaan.
Na haar eerste bezoek volgden er meerdere en
al spoedig merkte ze, dat het de gevangenen goed
deed. Haar liefde voor die menschen was zoo
groot, dat ze eindelijk haar vader wist te winnen
voor het werk waarin zij haar roeping meende
to zien.
(Wordt vervolgd).
Herinnering aan Haarlem
Collectie E. H. Crone
In het Vlaamsche land
Ds. W. M. Ie Cointre, van Bergen op Zoom,
schrijft in zijn „Kerkblad" over het evangelisatiew
■werk, dat in Vlaanderen „met groote intensiteit,
door jonge krachten meest, verricht wordt."
„Van de noodzakelijkheid van dat werk werd
lik temeer overtuigd, toen ik kort geleden op 'n
(Zondagmorgen, met Antwerpons evangelist, ter
ikerk ging. De mededeelingen, die ik kreeg over
We ervaringen daar in het Evangelisatiewerk op
gedaan, bevestigden eenerzij ds wat ik wel wist,
to.l. hoe buitengewoon moeilijk het is de raen-
techen aan 't verstand te brengen, waarom l^et
■eigenlijk gaat. Zij zijn zóó bevangen, voorzoover
Ize zich niet van de kerk hebben afgewend, omdat
fee 't toch maar een vertooning vinden of een soort
igeldklopperij, in de j a ren 1 a ng-g e we nde vormen
dienst en plichtenleer, waarmee ze heel gerust
<een vroolijk, lichtzinnig leven kunnen combinee-
fcien, dat ze innerlijk als onvatbaar zijn voor de
'kern van het Evangelie ter zaligheid.
Anjderzijds echter mocht ik ook hooren van
teaoedgevende dingen: pas haddon in Antwerpen
■weer enkelen belijdenis des geloofs afgelegd, ge-
•wonnen door het Evangelisatie-werk, onder welke
ook een paar gewezen Roomsch-katholieken, af
komstig uit de plaats onzer inwoning. Dienzelf-
'den dag werd in Mcchelen ,ecn kind gedoopt van
demand, die destijds zeer nauw aan het R.K. ker
kelijk leven verhonden was, een ware vreugde
dag voor MecheLens kleine groep Gereformeerden
'en haar energieke voorganger, die dien morgen
meer dan zestig menschen onder zijn gehoor had,
•wat gewaagd van verblijdende groei. Geregeld
'konven er ook in Antwerpen Evangelisatie-inen-
schen (als ik dat zoo zeggen mag) ter kerk. Zoo
nu en dan herinnert het drukke kerkbezoek aau
den bloeitijd vóór de wereldoorlog. Onder die
'Evangelisatie-menschen zijn er, die zelf alweer
op hun beurt, in de kring van hun kennissen,
gaan wijzen op den weg van het Evangelie.
Met welike middelen er daar in R.K. kringen
gewerkt wordt, bleek o.a. uit een kaartje, dat mij
in handen kwam, door middel waarvan steun ge
vraagd werd voor een of andere inrichting, ge
wijd aan het heilige hart van Jezus. Daarop wer
den de grootste geestelijke zegeningen gegaran
deerd aan ieder, die voor dat doel maar tien
franken zou willen offeren. De naam van hen, die
een offer van 50 tot 100 frank-gaven, zou in een
«speciaal register worden ingeschreven, terwijl de
inaam van gevers van 1000 frank gegraveerd zou
•worden op marmeren platen, in een kapel van de
bedoelde inrichting aangebracht!
Wordt zoo niet weer (ook hier herhaalt zich de
historie) de zaak van het Koninkrijk Gods ver
jaagd tot een zaak van koophandel en worden de
kijken niet sterk bevoorrecht, ook met geestelijke
feegeningen, boven de armen?
I Uit de kerk komend zagen we, in een van de
Igoed-gesitueerde voorsteden van Antwerpen, een
groote, rijk-verzorgde processie, waaraan geen
kosten en moeiten gespaard waren. Rijk en aim,
tot de meest-hooggeplaatsten toe, (naar mijn ter
cake kundige gastheer mij verzekerde) jong en
oud, bekeerde negers uit de Congo, jongelui, als
ikruisvaarders uitgedoscht, de maagd Maria op
ieen praalwagen, omgeven door huppelende en
geltjes, het was één groot, kleurenrijk kijkspel,
iwaarbij natuurlijk ujuziek en zang niet ontbrak.
Het is él uitwendige schittering, met wederom
(natuurlijk de nadruk op de radicaal-verkeerde
gedachte, Godo alzoo een welgevallig werk te
idoen
De oudste kranten
Wij kunnen ons nauwelijks voorstellen, dat er.
èen tijd geweest is waarop onze trouwe huisge
noot, de krant, nog niet bestond en toen de men
schen alle nieuws van „hooren zeggen" moesten
hebben! Misschien werd er taen nóg meer gepraat
dan nu. 't Zou tenminste begrijpelijk wezen.
De Romeinsche staatsman Julius Caesar was de
eerste, die iets bedacht, dat op een krant leek.
Hij liet n.l. gedurende het jaar, dat hij consult
was (59 v. Chr.) de gewichtigste gebeurtenissen
op houten plankjes opteekenen en deze op alle
openbare plaatsen ophangen.
Het is onbekend, hoe lang deze gewoonte ge
volgd werd. Het is wel merkwaardig, dat een ge
lijke wijze, om berichten mee te deelen, in 1550,
wéér in Italië, n.l. in Venetië, in gebruik kwam.
De weg voor een krant zooals wij die nu kennen,
werd natuurlijk pas door de uitvinding der boek
drukkunst gebaand.
Toen de Turken de Christenen steeds heviger
bedreigden, liet Paus Nicolaas V door Gutenberg
(dien de Duitschers de uitvinding der boekdruk
kunst voorschrijven) zgn. „vliegende" blaadjes
drukken, waarin hij de mannen tot verdrijving
van de ongeloovigen opriep. Ook in Spanje, Keu
len en Aken werden bij zekere gelegenheden der
gelijke drukwerken verspreid, die nog geen kran
ten waren, maar wel als de voorboden ervan be
schouwd kunnen /worden.
Eerst omstreeks 1600 ontstonden bladen, die als
werkelijke kranten beschouwd kunnen worden.
Jammer, zijn deze eerste exemplaren verloren ge
gaan. In de universiteitsbibliotheek van Heidel-
berg bevindt zich de oudste bewaard gebleven
Duitsche krant. Deze courant verscheen eenmaal
per week in Straatsburg. Wat later werd ook te
Maagdenburg een krant uitgegeven, terwijl op het
eind der 18e eeuw een groote opbloei van het
ikranteniwezen in alle landen valt waar te nemen.
In ons Jand is de Oprechte Haarlemmer Cou
rant een der oudste, thans nog "verschijnende dag
bladen, terwijl ook verschillende andere bladen,
die nu nog bestaan, reeds meer dan honderd
jaar geleden voor het eerst het daglicht aagen.
Wij zouden ons de wereld zonder kranten niet
meer kunnen voorstellen, zóó heeft het dagblad
g/ehecJ ons openbare en huiselijke leven doordron
gen.
Bonte Vragen
Beantwoord door G. K. A. Nonhebei,
Apotheker en Scheikundige te Mid
delburg.
Men richte zijn vragen rechtstreeks
aan het adres van-den heer Nonhebei
en voege voor iedere vraag I 0.20
aan postzegels bij.
K. J. te H. schrijft me, dat hij een huis ge-
huurd had waarin de vorigo huurder op den zol
der een aantal duiven had gehouden die als na
latenschapgeuren hadden achtergelaten van
den meest onaangenamen en doordringenden aarc^
met oe vriendelijke vraag, die mij al weer 20 ets.
rijker maakte of daar niets aan te doen was. Een
afdoend middel weet ik;
U koopt een 100 gram zuivere, sterke formalin©,
dus niet verdund. Neem een theestoofje met een
waslichtje b.v. en doe 1/3 deel van het fleschje
in een emaille pannetje, zoodat de bodem ongeveer
een vingerdikte bedékt is. Dan sluit u alles goed
dicht, steekt het lichtje aan (geen brand maken!)
en verwijder u. De formaline geeft damp af en die
damp vernietigt alle stank, slorpt ze als het
ware op.
Deze methode kan men ook volgen op alle
plaatsei), waar onaangename geuren zich ver
spreiden, voor zoover het een te sluiten lokali
teit is.
Men kan echter als men dit doet niet in het
lokaal blijven, daar de damp de oogen en het
neusslijmvlies sterk prikkelt. Als men na eenige
uren op den zolder weerkeert .opent men snel het
venster en kan dan door middel van vliegende
geest te sprenkelen de formalinedamp verwijde
ren. Dan verandert men tevens ook nog eens van
lucht.
Men zei dit toestel ook wel eens in sterfkamers.
Het neemt ook absoluut de geur van faecaliën
weg. Ook kan men in ziekenkamers met sterk
verdunde formaline sprenkelen. Dan is de wer
king veel zwakker en heeft men geen hinder aan
de oogen, maar duurt het wat langer.
U zou ook op zolder eerst kunnen sprenkelen
'(tienmaal verdunnen) en als dit niet genoeg helpt,
de bovengenoemde methode volgen.
321