Langs kromme wegen door K. Jonkheid (Vervolg.; „Meneer Van Dam, een brief voor u uit Holland". Jan springt het trapje op naar de voorgalerij. Zijn hart bonst. Is het van Annie? Met groote teleurstelling ziet hij, dat het maar een brief van yador is. Verslagen en ontmoedigd laat hij zich vallen in een der rieten zitjes op de voorgalerij en blijft daar zitten, heel den avond. Zijn gastvrouw brengt hem licht en ijslimonade. Maar Jan is niet uit zijn indolente toestand op te heffen. Lusteloos hangt hij in zijn stoel, vol neer slachtige gedachten, verlangend naar huis, naar vader en moeder om zijn hart, zoo bang en vol, te luchten. Zoo zit hij te draaien en te hangen, onrustig, slap en druilerig als een verkouden kindje, dat op moeders schoot in slaap wil vallen en de rechte houding om te rusten maar niet Vinden kan. V. Jan is nu een jaar in Indië. Twee periodieke halfjaarlijkscho verhoogingen hebben zijn aan vangssalaris op eenigszins hooger peil gebracht. Hij zal nu op zichzelf gaan wonen, heeft eert klein paviljoen gehuurd. Zijn huishouding zal .verzorgd worden door een jonge inlandsche. Sarina is een jonge inlandsche, rank en slank, ze heeft een zonnig rond gezicht, het is, alsof de Ooster- sche zon door haar licht gebruind gelaat met zachte trekken in getemperde kracht weerspie geld wordt Zo wordt in haar nieuwen werkkring ingeleid door haar moeder, een klein oud baboetje, wier leeliik gezichtje, raeedoogenloos geblakerd en ge bakken door de stekende vlammen van jarenlan ge hiltehrand. vol barsten en spleten is. Vóór het heengaan geeft ze haar dochter in rap Maleisch alelrlei aanwijzingen, waar Sarina zwijgend en met onbewogen gelaat niet naar luistert, maar dia ze rustig langs zich heen laat gaan. Het is vreemd voor haar en voor Jan ook. Maar het gaat goed. aSrina is zorgzaam en zuinig. Op bloote, gcluidlooze voeten loopt ze langzaam heen en weer, stil haar werk doende en den toewan nauwgezet verzorgend, alsof hij een kind is en zij een bejaarde vrouw. Van oneerlijkheid kan hij niets bespeuren, toch houdt hij voor de zekerheid do kasten gesloten en controleert iederen dag alle uitgaven. Zoo gaat het leven voort in eentonige sleur en oogenschijnlijk rustig. Maar bij Jan is de gemoeds rust ver te zoeken. Nog steeds piekert hij over Annie. Zijn brieven en zijn telegram bleven onbe antwoord. Hij beschouwt den toestand als hope loos, hij zit voor een verloren zaak. Maar toch wil hij weten, wie of wat zich heeft geplaatst tusschen hem en zijn Annie. Daarom heeft hij gisteren in zijn brief aan vader en moeder alles .volledig neergeschreven en gevraagd, of zij weten of kunnen onderzoeken, wat de reden kan zijn yan Annio's onverklaarbare houding. Het is een warme avond. Zwoel en zwaar hangt de lucht, de regens staan op t punt van doorbre ken. Ieder hoopt, dat zulk» spoedig gebeuren mag, opdat de mcnsch en dier en plant weer adem scheppen. Het is warm en donker. En Jan zit maar te peinzen, stil en in zijn eentje en toch onrustig. Hij tuurt in de duisternis, die somber, dik en zwaar is, als de stemming van zijn eigen hart. Ginds weet hij do tabakvelden en daar achter het oerwoud, de sterke woning der dieren. Daar is de duisternis nog dikker. Daar komt het volle licht nooit binnen, daar kan de felheid .van do zon niet doorheen boren en de lichte dag zijn heerschappij niet voeren. Do nacht ligt daar zwart en donker als de dood, als een geweldig ondier, dat alles in zijn klauwen houdt en nooit iets loslaat, dan wat dood. vermorzeld en ver scheurd is. Do maan komt te voorschijn, een bleeke sikkel tegen de donkere lucht Nu denkt hij aan Sarina en aan al dio anderen, de Europeanen, die God verachten en de inlanders, die leven in do dikke donkerheid van angstig, geestenvreezend Animis me of hoogstens in de schemer van een valsche Halve Maan. En van het Kruis weten ze niet. Blank of bruin, van het Kruis weten zo niet en willen ze niet weten. Langzaam nan begint de nacht te leven. De nachtgeluiden komen nader. Vol verborgen leven is heel de tropische natuur. Het ritselt, gonst en snort aan alle kanten. Maar Jan hoort niets. Toch luistert hij, doch' niet van huiten. Hij tokkelt maar de snaren van zijn eigen hart en zit maar stil te luisteren naar zijn eigen gedachten. Den volgenden morgen Verschijnt Sarina op den .vasten tijd. Gedwee en onderdanig bedient ze haar toewan, verzorgt zijn ontbijt met warme brosse kroepoek en andore goed verzorgde spijzen naar den Hollandsch-Indischen smaak van haar meea< ter. Haar oogen houdt ze neergeslagen als altijd. Nooit zal ze hem aanzien of in de oogen kijken. Daar heeft ze dan moed niet toe. Jan laat zich stil bedienen. Haar zachte gang en langzame bewegingen werken kalmeerend op zijn zenuwen en op zijn gemoed en op heel zijn gestel. Hij voelt een soort dankbaarheid, dat hij zoo goed met haar geslaagd is. Don gaat hij naar zijn werk. Dat werk vraagt zijn volle aandacht Daar vergeet hij de narig heid van gisteravond. En op het middaguur gaat hij opgewekt naar huis in het vooruitzicht van een uitstekende maaltijd! VL De relatie van mijnheer Verweede met het no tariskantoor Do Block, schijnt van blij venden aard te zijn. Er ontstaat zelfs min of meer een verhouding van vriendschap. Het bedrag van twintig mille is door den notaris zeer goed ge plaatst tot groote tevredenheid van den heer ^er- woede. Dit geeft aanleiding tot meerdere zaken. Bovendien doet zich een ander geval voor. Ver weede Junior is thuis en zoekt een werkkring in, Indië. Maar intusschen heeft hij niets omhanden. Papa acht dit een minder gewenschte toestand, spreekt er over met notaris Do Block, vraagt of deze met zijn vele relaties misschien voor zijn zoon een plaats weet of wil helpen zoeken. Sala ris wordt niet begeerd, alleen bezigheid en admi nistratieve oefening of toepassing der verkregen wetskennis in de praktijk. De notaris denkt na. Op het oogenblik kan hij zelf wel iemand plaatsen, maar niet voor vast, waarschijnlijk slechts tijdelijk. Daarom heeft hij er geen werk van gemaakt, voor tijdelijk krijgt men zelden een bruikbare kracht Voorzichtig laat hij iets doorschemeren. De heer Verweede gaat er op in. En zoo gebeurt het, dat Anton Verweede ge plaatst wordt op het kantoor van notaris De Block. Annie hoort or over spreken. Een enkele maal ziet ze de jonge Verweede of ontmoet hem in het voorbijgaan. Hij is knap en slank, goed gema nierd en tegenover haar zeer voorkomend cn be leefd. Maar het interesseert haar niet Haar gedach ten zijn elders, zijn dé4r, waar hij is, dien ze liefheeft Haar hart vertoeft in Indië. „Want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn". Dan is er nog een bijzondere reden, waarom zo des te meer aan Jan moet denken. Ze schreef hem drie brieven. De eerste naar Marseille, de tweede in antwoord op zijn brief uit dezelfde havenplaats en de derde na ontvangst van zijn eersto brief uit Indië. Sindsdien heeft ze niets van hem gehoord, al 'drie maanden niet Ze zou hem graag naar de oorzaak vragen, maar ze durft niet, ze heeft toch reeds een brief méér aan hem geschreven, dan hij aan haar. Ze vindt het niet gepast nu ook nog de eerste te zijn, die wat laat hooren. Zoo verloopt er nog een maand. Ze houdt zich goed Wel bespeurt ze soms» dat haar ouders haar van terzijde onderzoekend aanzien. Des to meer spant ze zich in, niets te laten merken. Na twee of drie weken bedenkt zo een bood schap in den winkel van Van Dam. De vrouw des huizes bedient haar. Hoe zal ze het aanloggen, om wat te hooren over Jan? Zwarigheid schijnt er niet te zijn, want zijn moeder is opgewekt en vriendelijk. Maar ze zwijgt over haar oudsten zoon. En Annie heeft niet de moed. zijn naam te noemen. Zonder iets wijzer te zijn geworden, komt zo thuis. Maar een week later gaat ze weer naar den winkel, zo heeft haar plan gemaakt. Weer is het de moeder, dio haar bedient Do vrouwen wisse len een paar woorden over het weer. Dan vraagt Annie: „Hoe gaat het met uw getrouwde doch ter?, „O best, juffrouw, dank u, heel "best, hoor. Ja, gelukkig wel". En dan met een voldaan hoofd knikje en een extra vriendschappelijk gezicht: „En uit Indië krijgen wo gelukkig ook altijd nog goeio berichten". „Ja? Prettig voor u", zegt Annie, zich een beetje vreemd voelend door die dorpsche burgerlijkheid. Maar ze voelt ook, hoe de gloed haar naar het gelnnt vliegt en haast zich weg. Wat vreemd! Er hapert blijkbaar niets aan, althans zijn ouders weten van niets, dat staat vast. Wat zonderling toch, dat Jan niets meer laat hooren, zoo plotseling, zoo ineens maar. De twee brieven, dio ze kreeg, laten zoo iets heele- maal niet verwachten. (Wordt vervolgd.); Dagboek van de jamilie Berkelmans 25 October Vanmorgen Is er een brief van Gerard gekomen. .We begrepen dadelijk dat er iets bijzonders moest zijn. Altijd schrijft Ella, en pas twee dagen gele den was er een brief van haar met goede berich ten en een kiekje van de kleine Freek. Vader maakte hem dadelijk open en las hardop: Beste Ouders. Ik lees in „De Vacature" van heden dat er in H... aau do Juliana-school tegen 15 Jan. een on derwijzer wordt gevraagd. Ik heb gesolliciteerd. Ella is in de wolken. U begrijpt dat nietwaar. Weg te komen uit dit gat en dicht bij vader en moe derElla zegt als we geluk hebben, geeft ze een souper in 't nieuwe huis. Maar zoover zijn we nog niet. Ik zoek nog een kruiwagen. Kunt u mee helpen? U kent mijnheer de Keizer, en Radema ker, en de Bruin Dit bericht was vandaag het onderwerp van gesprek. Evert merkte op: De huisfilm draait weer Een nieuwe acte. Alleen tante bemoeide er zich niet mee. Ze is ongewoon stil de laatste dagen. Heeft Oma's ziekte haar tot nadenken gebracht? 't Gaat niet goed met Oma. Er is nu voor de nacht een verpleegster. Overdag is moeder er veeL We dachten hulp te krijgen aan tante, maar ze voelt zich erg lusteloos en komt moeilijk overeind. Er komt nu een werkster. Gisteravond zijn et veertien schriftelijke aanbiedingen gekomen. Ju dith las alle brieven voor Dat verwekte groote hilariteit. Er waren brieven van meisjes die ont slagen waren uit haar betrekking en ander werk zochten. Van meisjes die altijd thuis geweest wa ren en graag geld wilden verdienen. Van vrouwen wier man werkloos was. Eén was een jong vrouwtje, pas getrouwd, die tijd over had. Die ibrief heeft moeder dadelijk terug gelegd. En met de andere ging moeder al schiftend zoo te werk: de vrouw die 't meeste een broodwinning noodig had kreeg do voorkeur. 't Waren er twee. Vanavond zijn „op zicht" geweest. Vrouw Krol diende zich 't eerste aan. Klein, mager mensch, met een spits gezicht en een breede mond Ze kwam vroeger dan moeder haar besteld had. Judith deed open. „Ziet U, mevrouw; vier werkhuizen heb 'k nou. En al zeg ik 't zelf, ze maggen me overal even graag. Ik toon wel niks, U kijkt me zoo aan, maar ik ken drommels gauw uit de voeten komen. De vettigheid zit me niet in de weg, dat ziet U. En 'k ben gezond en sterk. 't Huis is niet groot hier. Dat van Mevrouw Kraaienbeit waar 'k Vrijdags drie kamers, do gang en de keuken heb te doen, is een kollesale kast. As 'k daar gewerkt heb voel 'k 's avonds mijn rug. Maar 'k verdien er goed geld. Drie en halve gul den per dag met de volle kost En dan nog wat 'k mee krijg voor de kinderen, 'k Heb er drie. Twee meisjes en een jongen. Hebt U ook kind'ren?. U lijkt nog zoo jong" Op 't zelfde oogenbük kwam moeder binnen. Tien minuten later ging weer de bel. Judith liet mij open doen. "k Was benieuwd wat voor type we nu weer te zien kregen. 't Viel mee. Een eenvoudig, doch keurig ge- kleedo vrouw, stond voor me. „Dag juDfrouw," groette ik. „Ik ben vrouw Sanders", zei ze. ,,'k Heb een brief van Mevrouw gekregen „Ja," kwam ik begrijpend. „Komt U binnen. Mis schien wilt U even wachten Moeder heeft nog iemand bij zich". Ik liet haar in 't zijkamertje, waar Judith en ik met ons naaiwerk waren gaan zitten. Vrouw Sanders scheen geen praatster te zijn. Stil zat ze voor zich heen te kijken. Pas toen Ju dith belangstellend iets vroeg, vertelde zc: „Ik ben weduwe, 't Is pas drie weken geleden dat mijn man gestorven is. Met één kind ben ik achter ge bleven. Een jongen. Nu probeer ik met naaien en uit werken te gaan, een boterham te verdienen". Ik kreeg echt met die vrouw te doen. 'k Hoopte dat moeder haar zmi nemen. Het duurde lang eet! vrouw Krol wegging. Eindelijk, eindelijk liet moe der haar uit en kwam naar ons toe. Met vrouw Sanders hoefde moeder niet lang te praten. Wat moeder met haar besprak, vond ze goed. Morgen vroeg komt ze al. Ik tuchtig u, mijn kind, en de slagen wonden mij diep, dieper dan u. Rola ben Denik, 322 Menschen in crisistijd door D. C. A. Bout Op een fijne Zomeravond Na volbrachten dagtaak zaten de kampbewo ners voor de kampwoningen. Er was geen windje aan de lucht Het was warm geweest vandaag en hun lichamen hadden de warmte nog in zich. Een nog jongeman speelde op een harmonica bekende melodieën en af en toe zong men de liedjes mee. Aan de vaart zaten er een paar te hengelen en een gewezen varensgezel knoopte van oud touw een mat voor moeder, zooals hijzelf zeide. Ik voegde mij bij een groepje, van wie er een het woord voerde. Het was een klein manneke, die er een geïmporteerde levensbeschouwing op na scheen te houden van 'n Moskovisch baksel. Wat hij vertelde was al meermalen opgediend en had z'n verschheid voor de kampbrooders reeds verloren. Ze hadden mij zien aankomen en sommigen ver lustigden er zich nu op, wat ik er van zou zeggen. Men kon van de gezichten aflezen, dat ze inwendig reeds pret hadden. Sovjet, medezeggenschap, broederschap kwa men tusschen scheldwoorden op 's mans tegen standers over zijn lippen. Maatschappij, werkgevers en kapitalisten zagen er volgens hem uit zoo als wij een vrucht in min der goede conditie kwalificeeren. Meier had ook staan luisteren. Zeg kameraad, zei hij, ik zou weieens van je willen weten, of het in Moskou weieens regent en of ze er regen verlet geven. Een onbedaarlijk gelach volgde. En toen Meier geen antwoord kreeg, vroeg hij of het soms ambtsgeheim was. Het woord was aan mij. Ik merkte op, dat al wat hij ons had medegedeeld, ons uit de courant bekend kon zijn. Toch, zei ik, zou ik weieens een vraag willen doen. Heb je nu werkelijk nog nooit iets goeds in een ander ontdekt, want je taal is over ieder en alles even bitter. Ik kan het mis hebben, maar je hebt in het leven teleurstellingen geboekt Volgen? je woorden houd ik je voor iemand, dio niets doet dan afbreken. Over opbou wen heb ik niets van je vernomen. Je zoudt alles naar één systeem willen veranderen, dat wellicht op onzen Vaderlandschen bodem geen levens vatbaarheid zal hebben. Maar naar wat je er ons zooevcn van vertelde wil je van onze geheele samenleving een rulno maken. Dat is zij al, mompelde hij. „De verblindheid en domheid der arbeiders" (en plots deed hij een aanval op zijn omstanders) „ook von jullie is groot". Man. zei Meier, ik behoor zelf bij de modern georganiseerden, maar jij zal mij toch moeilijk van jou heilstaat overtuigen. Er volgde nu een stroom van woorden. Het ge leek wei een mitrailleursaanval van woorden. Arbeiders, handlangers van het kapitaal, dienst knechten, kruipers der groote mijnheeren, enz. Plots viel Meier hem weer in de rede. Als jij baas wordt krijgen wij dan loonsverhooging of broodrantsoen. Jo boomt zwaar over medezeggenschap cn je doet net of je overal verstand van hebt Ik zou wcleens willen zien, wat jij er van terecht bracht ais er wat stuk was aan de lichtcentrnle, jo liet ons mooi in het donker zitten. Stommeling, beet do vriend der sovjet Meier toe. Jo begrijpt van het heele stelsel niets. Nu, een stel is het cn uit cellen bouwen jullie het zaakje op. geluk eindelijk gaat wijken voor de ziel, die Hom zoekt ontvangt zij nog het late geluk van de vereeniging met Hans, na de dood van Jeanne. Immers, als de mensch, die zélf zijn geluk wilde maken, wordt stil maakt, dan krijgt hij vaak juist datgene, dat hij wilde offeren, van God terug. Ook doze boodschap brengt dit boek, dat ik har telijk in uw belangstelling aanbeveel. Toen ik in 1929 de eerste uitgave van dit boek voor de radio besprak, schreef mij iemand, die Margrect Dijkstra (een pseudoniem van mevrouw VerschuurEnnen), van zeer nabij gekend heeft, dat de schrijfster in Juli 1923 in Indië is overleden. De eerste jaren van haar huwelijk woonde zij in Utrecht. Haar geloot en vast vertrouwen op God heeft niet alleen haar eigen leven rijk gemaakt, maar zij is menigeen daardoor tot groote steun geweest Zij hield niet van uiterlijke christelijk heid maar haar geloof en haar liefde maakte haar tot een echte christin. Zooals zij zich in haar boek gegeven heeft, was zij inderdaad. Do laatste jaren in zij bijna voortdurend ziek geweest, maar nettegenstaande haar zwakke gezondheid was zij nog véél voor anderen. P. J. R. Meier was vanavond weer op dreef. Het gespi-ek verliep en ik stapte op de visschers af, die aan de vaart zaten. En vangen jullui nog wat?, vroeg ik. Neen mijnheer, ze willen niet eten. Meier, die met mij opgeloopcn was, stootte mij met veelbetcckenend gezicht aan en zei: GhandL Bent uwes geestelijke? vroeg een der vis schers. Dat ben ik, antwoordde ik. U ziet er heelemaal niet als een geestelijke uit. De man doelde op mijn costuum. Ik was ge kleed in bruim overhemd (Duitsohland had toen in deze kleur nog niet de klad gebracht) en had een pet op het hoofd. Hoe vind gij dan dat ik er uit moet zien, vroeg ik. 'n Zwarte jaslaat mij dat portret aftee- kenen, viel ik hem in de rede een uitgestreken gezicht en een flambert hoed op. is 't niet! Dit ongedachte antwoord deed den man een eenigszins beduusd gezicht zetten! Zoekt u hier uw schaapjes die bennen er niet, ■we bennen hier allemaal wolven. Wil jij nu wel gelooven, dnt je woorden ge bruikt, die je ontleent aan een boek, dat ik ook ken? Daar staat geschreven, dat het lam met den wolf zal verkceren Wanneer jij nu een wolf bent, ik ben maar een lam. Als jo niet bijt, kom ik bij je zitten. De man kwam uit een visschersplaatsje in Hol land. Hij had ter haring gevaren en zijn ge4uk beproefd op do grooto vaart Spcedig loopt ons gesprek over den tijd onzer jeugd, toen de geheele haringvloot na buisjesdag uitvoer. Wat was de haven dan in feeststemming, zeg ik tegen hem. Heeft u dat weieens gezien? „Zeker", zeg ik, „ik logeerde in je stadje bij „Die ken ik heel goed, ik heb op een zijner loggers gevaren". Achtereenvolgens krijgen wij hot over vls- scherij, kuipersbedrijf, netten boeten, loggers en trawlers of te wel stoomfietsen. De boel wordt doodgevischt, zegt hij. Vroeger voer je voor zes weken uit Nu liggen die stoom fietsen elke veertien dagen voor de kaai. Tk heb in je stadje weieens op de Jongeling»- vereeniging gesproken, zeg ik. Daar ben ik vijf jaar lid van geweest, merkt hij nu op. Als ik daarop door wil gaan dan ontwijkt hij elk woord. Vanavond wil ik nog eenigo menschen bezoeken en ga weer verder. Meier loopt met mij op. Dat is de Mormoon, zegt hij Dat zijn zooveel als do heiligen dor laatste dagen. Ik weet er niet veel van, alleen dat jo meer dan één vrouw mag hebben, 'k Begrijp er de pret niet vun, want mijn Mien zou der geen naast haar dulden. Die knaai) is alles behalve heilig. Ik zie er ook weer in zoo'n zoeker van oen heilstaat op aarde. Rare kostgangers herbergt do aarde, mijnheer. Jo komt zoo wat tegen op je weg. Ginds klinkt het geluid van de harmonica. Een groot gezelschip staat er om heen en zingt het lied van de schöne blaue Donau. Als ik do kampwoning van Willemse voorbijga, word ik er binnen geroepen. Mijnheer, zegt hij, u weet nog wel eens raad voor een en ander. U kent Kees wel. Vier jaar liep hij al zonder werk. Hij hoeft een groot gezin. Elk jaar worden do kinderen er grooter, ternauwernood is hij in staat om het gezin behoorlijk in de kleeren to houden. Maar nu vertelde hij mij van do week iets. dat ik maar niet kwijt kan raken. Do slaap gelegenheid voor zijn gezin daar is 't meer dan treurig mee gesteld. Er zijn jongens en meisjes. Als hij thuis komt moet er plaats voor hem ge mankt worden. 'k Zei „Roep Kees eens even Willemse. Ik wil welccns met hem praten. Kees lag in de kampwoning met den Mor moon en den vriend van Moscou. Meier zei, het is om „helsch" van dien heilstaat to worden. Als ie amper ingelicht is over do Salt Lake City, waar de tempel van Jozef Smith staat, dan wordt hij al weer met Mjscou aangesloten. OndertusscJien loopt Keesmet zijn zorgen verder en gaat er onder door. U moet hem dadelijk maar eens hoo ren vertellen. Zoo naar hebben wij het zeker nog niet. Ik vind Willemse een beste kerel. Hij hoeft het thuis ook niet breed. Maar in zijn ziel tref jo iets san waar de wereld van vandaag behoefte aan heeft, ik noem dat bewogenheid met het lot van anderen. Ik ben het politiek heelemaal niet met Willemse eens. Hij is Christelijk en ik ben modern georga niseerd. Maar hij is 'n kameraad in de samen leving. Wi'.lemso kwam mot Kees binnen. Vertel nu eens alles aan mijnheer. Na afloop der morgenwijding Kees vertelde van zijn stempeltijd. „Dat was een algeheele ondergang, zoowel geestelijk als sociaal. Mijn gezin bestaat uit zes personen. Tot voor kort had ik ook nog mijn oude moeder te onderhou den, die hij ons inwoonde Voor het derde jaar ben ik reeds in de werkverschaffing. De kinderen worden grooter. Het is met de ruimte in ons huis droevig gesteld. Vooral des nachts wordt het moeilijk. Noodig moest er slaapgelegenheid bij komen, maar waar ik ook hulp vroeg overal stootte ik 'net hoofd Zondag ben ik weer thuia geweest Toen moesten de kinderpn voor mij op schuiven. Vroeger waren het de kleintjes, die bij moeder sliepen. Maar die worden ook grooter. Nu is 't bedenkelijker. (k trof mijn vrouw Zondag in droevo stemming. Er is een reisje- aangekondigd van do school, waar mijn jongen op gaa' Ach, het zijn kinderen. Toen wij klein waren bestond dat gedoe nog niet maar nu weet men al niet anders of het hoort zoo. Do grooteren hebben er de laatsto jaren van geprofi teerd. Nu is mijn jongen van 10 jaar aan de beurt Zijn onderkleertjes heeft mijn vrouw al versteld. Hij kan het broekje van zijn broertjo aan. Nu ontbreekt 3r nog een kieltje en een paar schoenen aan Voorgaande week is mijn weekloon tegen gevallen, ik had minder dan do weken, die er aan voorafgingen. Zaterdag kon 't niet aangeschaft worden. De dag van uitgoan nadert met rassche schre den en de jongen zeurt zijn moeder de kop gek. Mijn vrouw was Zondag er zoo door ontdaan, dai zo niet kon eten. U begrijpt dat wel. Zo kroppen het 12 dagen op en als jo don thuiskomt moet j* dat allemaal aanl ooi en. Wat moet er toch van onze jeugd worden, z«i Kees. Ach, zoo'n schoolreisje vind ik nog het ergste niet Maar ze ontberen levensblijdschap, dat in hun jeugd, Vader en moeder kunnen ze niet helpen. Nu voeden zo elkaar langs de straat op. Je houdt eiken dag je hart vast Als jo in de straat oen politieagent ergens ziet aanbollen dan weet je al hoe laot het is. Of vader zijn zoon maar eens wil komen halen op het bureau. Onlangs belde er een bij ons, gelukkig moest ie, of beter gezegd ongelukkig moest io op een ander nummer zijn. Die duistere mogelijkheden hangen ons soort menschen eiken dag boven het hoofd. Ik kreeg zielsmedelijden met Ko"s. Ik zei: „Vriend, beloven doe ik niets. Er moet geholpen worden. Vind jij het goed, dat ik eens oen paar dagen dames bij je thuis zend. In dc plaats waar je woont, heb ik wel iemand, dio zich het lot van je gezin wil aantrekken. Meier maakte nu geen grapjes. Willemse had ingespannen zitten luisteren naar Kees. Mijn woorden deden hem goed. Hij knikte Kees toe, die door deze plots ojikornende hulp gctroflen was. Graag mijnheer. Het ging zooals ik mij gedacht had. Kees ont moette ik veertien dagen later. Innig dankibaar. Gij hebt in een moederhart vreugde gebracht, zei hij. Dienzelfden dag ontmoetto ik ook zijn kamer genoot, de vriend vnri Moscou. Ilij ging gepakt ea gezakt het kamp uit Hij kon liet onder deze arbeiders n'et uithouden. Ik zei, voorgaande week gebruikto je dezelfde mooie aunduiding voor werkgevers als jo nu voor de werknemers gebruikt. Ik geloof, dut je in een buurt verdoagd bent met je gedachten, wuaruit jo noodig eens moet ^verhuizen. Jo vindt alles rot. Ik zou het in zoo'n huurt ook niet uithouden. Ik moet mij zeer vergi«scn. maar ik denk, dat je wel eens an Iers geweest bent dun wat je nu bent. Toen vertelde hij mij van zijn tegenslagen in het loven. Van zijn opstandigheden, waardoor hij vrouw cn kinderen de dupe had laten worden. Mijn vrouw gaat ook niet met mij mee, bekendo hij. 7e zendt cic kinderen nog naar do Christelijke 319

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 13