Langs kromme wegen
door
K. Jonkheid
(Vervolg.;
„Meneer Van Dam, een brief voor u uit Holland".
Jan springt het trapje op naar de voorgalerij.
Zijn hart bonst. Is het van Annie? Met groote
teleurstelling ziet hij, dat het maar een brief van
yador is.
Verslagen en ontmoedigd laat hij zich vallen in
een der rieten zitjes op de voorgalerij en blijft
daar zitten, heel den avond.
Zijn gastvrouw brengt hem licht en ijslimonade.
Maar Jan is niet uit zijn indolente toestand op te
heffen. Lusteloos hangt hij in zijn stoel, vol neer
slachtige gedachten, verlangend naar huis, naar
vader en moeder om zijn hart, zoo bang en vol,
te luchten. Zoo zit hij te draaien en te hangen,
onrustig, slap en druilerig als een verkouden
kindje, dat op moeders schoot in slaap wil vallen
en de rechte houding om te rusten maar niet
Vinden kan.
V.
Jan is nu een jaar in Indië. Twee periodieke
halfjaarlijkscho verhoogingen hebben zijn aan
vangssalaris op eenigszins hooger peil gebracht.
Hij zal nu op zichzelf gaan wonen, heeft eert
klein paviljoen gehuurd. Zijn huishouding zal
.verzorgd worden door een jonge inlandsche. Sarina
is een jonge inlandsche, rank en slank, ze heeft
een zonnig rond gezicht, het is, alsof de Ooster-
sche zon door haar licht gebruind gelaat met
zachte trekken in getemperde kracht weerspie
geld wordt
Zo wordt in haar nieuwen werkkring ingeleid
door haar moeder, een klein oud baboetje, wier
leeliik gezichtje, raeedoogenloos geblakerd en ge
bakken door de stekende vlammen van jarenlan
ge hiltehrand. vol barsten en spleten is. Vóór het
heengaan geeft ze haar dochter in rap Maleisch
alelrlei aanwijzingen, waar Sarina zwijgend en
met onbewogen gelaat niet naar luistert, maar dia
ze rustig langs zich heen laat gaan.
Het is vreemd voor haar en voor Jan ook. Maar
het gaat goed. aSrina is zorgzaam en zuinig. Op
bloote, gcluidlooze voeten loopt ze langzaam heen
en weer, stil haar werk doende en den toewan
nauwgezet verzorgend, alsof hij een kind is en
zij een bejaarde vrouw. Van oneerlijkheid kan hij
niets bespeuren, toch houdt hij voor de zekerheid
do kasten gesloten en controleert iederen dag alle
uitgaven.
Zoo gaat het leven voort in eentonige sleur en
oogenschijnlijk rustig. Maar bij Jan is de gemoeds
rust ver te zoeken. Nog steeds piekert hij over
Annie. Zijn brieven en zijn telegram bleven onbe
antwoord. Hij beschouwt den toestand als hope
loos, hij zit voor een verloren zaak. Maar toch
wil hij weten, wie of wat zich heeft geplaatst
tusschen hem en zijn Annie. Daarom heeft hij
gisteren in zijn brief aan vader en moeder alles
.volledig neergeschreven en gevraagd, of zij weten
of kunnen onderzoeken, wat de reden kan zijn
yan Annio's onverklaarbare houding.
Het is een warme avond. Zwoel en zwaar hangt
de lucht, de regens staan op t punt van doorbre
ken. Ieder hoopt, dat zulk» spoedig gebeuren mag,
opdat de mcnsch en dier en plant weer adem
scheppen.
Het is warm en donker. En Jan zit maar te
peinzen, stil en in zijn eentje en toch onrustig.
Hij tuurt in de duisternis, die somber, dik en
zwaar is, als de stemming van zijn eigen hart.
Ginds weet hij do tabakvelden en daar achter het
oerwoud, de sterke woning der dieren.
Daar is de duisternis nog dikker. Daar komt
het volle licht nooit binnen, daar kan de felheid
.van do zon niet doorheen boren en de lichte dag
zijn heerschappij niet voeren. Do nacht ligt daar
zwart en donker als de dood, als een geweldig
ondier, dat alles in zijn klauwen houdt en nooit
iets loslaat, dan wat dood. vermorzeld en ver
scheurd is.
Do maan komt te voorschijn, een bleeke sikkel
tegen de donkere lucht Nu denkt hij aan Sarina
en aan al dio anderen, de Europeanen, die God
verachten en de inlanders, die leven in do dikke
donkerheid van angstig, geestenvreezend Animis
me of hoogstens in de schemer van een valsche
Halve Maan. En van het Kruis weten ze niet.
Blank of bruin, van het Kruis weten zo niet en
willen ze niet weten.
Langzaam nan begint de nacht te leven.
De nachtgeluiden komen nader.
Vol verborgen leven is heel de tropische natuur.
Het ritselt, gonst en snort aan alle kanten.
Maar Jan hoort niets. Toch luistert hij, doch'
niet van huiten. Hij tokkelt maar de snaren van
zijn eigen hart en zit maar stil te luisteren naar
zijn eigen gedachten.
Den volgenden morgen Verschijnt Sarina op den
.vasten tijd. Gedwee en onderdanig bedient ze haar
toewan, verzorgt zijn ontbijt met warme brosse
kroepoek en andore goed verzorgde spijzen naar
den Hollandsch-Indischen smaak van haar meea<
ter. Haar oogen houdt ze neergeslagen als altijd.
Nooit zal ze hem aanzien of in de oogen kijken.
Daar heeft ze dan moed niet toe.
Jan laat zich stil bedienen. Haar zachte gang
en langzame bewegingen werken kalmeerend op
zijn zenuwen en op zijn gemoed en op heel zijn
gestel. Hij voelt een soort dankbaarheid, dat hij
zoo goed met haar geslaagd is.
Don gaat hij naar zijn werk. Dat werk vraagt
zijn volle aandacht Daar vergeet hij de narig
heid van gisteravond. En op het middaguur gaat
hij opgewekt naar huis in het vooruitzicht van
een uitstekende maaltijd!
VL
De relatie van mijnheer Verweede met het no
tariskantoor Do Block, schijnt van blij venden
aard te zijn. Er ontstaat zelfs min of meer een
verhouding van vriendschap. Het bedrag van
twintig mille is door den notaris zeer goed ge
plaatst tot groote tevredenheid van den heer ^er-
woede. Dit geeft aanleiding tot meerdere zaken.
Bovendien doet zich een ander geval voor. Ver
weede Junior is thuis en zoekt een werkkring in,
Indië. Maar intusschen heeft hij niets omhanden.
Papa acht dit een minder gewenschte toestand,
spreekt er over met notaris Do Block, vraagt of
deze met zijn vele relaties misschien voor zijn
zoon een plaats weet of wil helpen zoeken. Sala
ris wordt niet begeerd, alleen bezigheid en admi
nistratieve oefening of toepassing der verkregen
wetskennis in de praktijk.
De notaris denkt na. Op het oogenblik kan hij
zelf wel iemand plaatsen, maar niet voor vast,
waarschijnlijk slechts tijdelijk. Daarom heeft hij
er geen werk van gemaakt, voor tijdelijk krijgt
men zelden een bruikbare kracht
Voorzichtig laat hij iets doorschemeren. De
heer Verweede gaat er op in.
En zoo gebeurt het, dat Anton Verweede ge
plaatst wordt op het kantoor van notaris De
Block.
Annie hoort or over spreken. Een enkele maal
ziet ze de jonge Verweede of ontmoet hem in het
voorbijgaan. Hij is knap en slank, goed gema
nierd en tegenover haar zeer voorkomend cn be
leefd.
Maar het interesseert haar niet Haar gedach
ten zijn elders, zijn dé4r, waar hij is, dien ze
liefheeft Haar hart vertoeft in Indië. „Want waar
uw schat is, daar zal ook uw hart zijn".
Dan is er nog een bijzondere reden, waarom
zo des te meer aan Jan moet denken.
Ze schreef hem drie brieven. De eerste naar
Marseille, de tweede in antwoord op zijn brief uit
dezelfde havenplaats en de derde na ontvangst
van zijn eersto brief uit Indië.
Sindsdien heeft ze niets van hem gehoord, al
'drie maanden niet Ze zou hem graag naar de
oorzaak vragen, maar ze durft niet, ze heeft toch
reeds een brief méér aan hem geschreven, dan
hij aan haar. Ze vindt het niet gepast nu ook
nog de eerste te zijn, die wat laat hooren.
Zoo verloopt er nog een maand. Ze houdt zich
goed Wel bespeurt ze soms» dat haar ouders haar
van terzijde onderzoekend aanzien. Des to meer
spant ze zich in, niets te laten merken.
Na twee of drie weken bedenkt zo een bood
schap in den winkel van Van Dam. De vrouw
des huizes bedient haar. Hoe zal ze het aanloggen,
om wat te hooren over Jan? Zwarigheid schijnt
er niet te zijn, want zijn moeder is opgewekt en
vriendelijk. Maar ze zwijgt over haar oudsten
zoon. En Annie heeft niet de moed. zijn naam te
noemen. Zonder iets wijzer te zijn geworden, komt
zo thuis.
Maar een week later gaat ze weer naar den
winkel, zo heeft haar plan gemaakt. Weer is het
de moeder, dio haar bedient Do vrouwen wisse
len een paar woorden over het weer. Dan vraagt
Annie: „Hoe gaat het met uw getrouwde doch
ter?,
„O best, juffrouw, dank u, heel "best, hoor. Ja,
gelukkig wel". En dan met een voldaan hoofd
knikje en een extra vriendschappelijk gezicht:
„En uit Indië krijgen wo gelukkig ook altijd nog
goeio berichten".
„Ja? Prettig voor u", zegt Annie, zich een beetje
vreemd voelend door die dorpsche burgerlijkheid.
Maar ze voelt ook, hoe de gloed haar naar het
gelnnt vliegt en haast zich weg.
Wat vreemd! Er hapert blijkbaar niets aan,
althans zijn ouders weten van niets, dat staat
vast. Wat zonderling toch, dat Jan niets meer
laat hooren, zoo plotseling, zoo ineens maar. De
twee brieven, dio ze kreeg, laten zoo iets heele-
maal niet verwachten.
(Wordt vervolgd.);
Dagboek van de
jamilie Berkelmans
25 October
Vanmorgen Is er een brief van Gerard gekomen.
.We begrepen dadelijk dat er iets bijzonders moest
zijn. Altijd schrijft Ella, en pas twee dagen gele
den was er een brief van haar met goede berich
ten en een kiekje van de kleine Freek. Vader
maakte hem dadelijk open en las hardop: Beste
Ouders.
Ik lees in „De Vacature" van heden dat er in
H... aau do Juliana-school tegen 15 Jan. een on
derwijzer wordt gevraagd. Ik heb gesolliciteerd.
Ella is in de wolken. U begrijpt dat nietwaar. Weg
te komen uit dit gat en dicht bij vader en moe
derElla zegt als we geluk hebben, geeft ze
een souper in 't nieuwe huis. Maar zoover zijn we
nog niet. Ik zoek nog een kruiwagen. Kunt u mee
helpen? U kent mijnheer de Keizer, en Radema
ker, en de Bruin
Dit bericht was vandaag het onderwerp van
gesprek. Evert merkte op: De huisfilm draait
weer Een nieuwe acte.
Alleen tante bemoeide er zich niet mee. Ze is
ongewoon stil de laatste dagen. Heeft Oma's
ziekte haar tot nadenken gebracht?
't Gaat niet goed met Oma. Er is nu voor de
nacht een verpleegster. Overdag is moeder er veeL
We dachten hulp te krijgen aan tante, maar ze
voelt zich erg lusteloos en komt moeilijk overeind.
Er komt nu een werkster. Gisteravond zijn et
veertien schriftelijke aanbiedingen gekomen. Ju
dith las alle brieven voor Dat verwekte groote
hilariteit. Er waren brieven van meisjes die ont
slagen waren uit haar betrekking en ander werk
zochten. Van meisjes die altijd thuis geweest wa
ren en graag geld wilden verdienen. Van vrouwen
wier man werkloos was. Eén was een jong
vrouwtje, pas getrouwd, die tijd over had. Die
ibrief heeft moeder dadelijk terug gelegd. En met de
andere ging moeder al schiftend zoo te werk: de
vrouw die 't meeste een broodwinning noodig had
kreeg do voorkeur.
't Waren er twee.
Vanavond zijn „op zicht" geweest.
Vrouw Krol diende zich 't eerste aan. Klein,
mager mensch, met een spits gezicht en een
breede mond Ze kwam vroeger dan moeder haar
besteld had. Judith deed open.
„Ziet U, mevrouw; vier werkhuizen heb 'k nou.
En al zeg ik 't zelf, ze maggen me overal even
graag. Ik toon wel niks, U kijkt me zoo aan, maar
ik ken drommels gauw uit de voeten komen. De
vettigheid zit me niet in de weg, dat ziet U. En
'k ben gezond en sterk.
't Huis is niet groot hier. Dat van Mevrouw
Kraaienbeit waar 'k Vrijdags drie kamers, do gang
en de keuken heb te doen, is een kollesale kast.
As 'k daar gewerkt heb voel 'k 's avonds mijn rug.
Maar 'k verdien er goed geld. Drie en halve gul
den per dag met de volle kost En dan nog wat
'k mee krijg voor de kinderen, 'k Heb er drie.
Twee meisjes en een jongen. Hebt U ook kind'ren?.
U lijkt nog zoo jong"
Op 't zelfde oogenbük kwam moeder binnen.
Tien minuten later ging weer de bel. Judith liet
mij open doen. "k Was benieuwd wat voor type
we nu weer te zien kregen.
't Viel mee. Een eenvoudig, doch keurig ge-
kleedo vrouw, stond voor me.
„Dag juDfrouw," groette ik.
„Ik ben vrouw Sanders", zei ze. ,,'k Heb een
brief van Mevrouw gekregen
„Ja," kwam ik begrijpend. „Komt U binnen. Mis
schien wilt U even wachten Moeder heeft nog
iemand bij zich". Ik liet haar in 't zijkamertje,
waar Judith en ik met ons naaiwerk waren gaan
zitten.
Vrouw Sanders scheen geen praatster te zijn.
Stil zat ze voor zich heen te kijken. Pas toen Ju
dith belangstellend iets vroeg, vertelde zc: „Ik ben
weduwe, 't Is pas drie weken geleden dat mijn
man gestorven is. Met één kind ben ik achter ge
bleven. Een jongen. Nu probeer ik met naaien en
uit werken te gaan, een boterham te verdienen".
Ik kreeg echt met die vrouw te doen. 'k Hoopte
dat moeder haar zmi nemen. Het duurde lang eet!
vrouw Krol wegging. Eindelijk, eindelijk liet moe
der haar uit en kwam naar ons toe. Met vrouw
Sanders hoefde moeder niet lang te praten. Wat
moeder met haar besprak, vond ze goed. Morgen
vroeg komt ze al.
Ik tuchtig u, mijn kind, en de slagen wonden mij
diep, dieper dan u.
Rola ben Denik,
322
Menschen in crisistijd
door
D. C. A. Bout
Op een fijne Zomeravond
Na volbrachten dagtaak zaten de kampbewo
ners voor de kampwoningen. Er was geen windje
aan de lucht Het was warm geweest vandaag en
hun lichamen hadden de warmte nog in zich. Een
nog jongeman speelde op een harmonica bekende
melodieën en af en toe zong men de liedjes mee.
Aan de vaart zaten er een paar te hengelen en
een gewezen varensgezel knoopte van oud
touw een mat voor moeder, zooals hijzelf zeide.
Ik voegde mij bij een groepje, van wie er een
het woord voerde. Het was een klein manneke,
die er een geïmporteerde levensbeschouwing op
na scheen te houden van 'n Moskovisch baksel.
Wat hij vertelde was al meermalen opgediend en
had z'n verschheid voor de kampbrooders reeds
verloren.
Ze hadden mij zien aankomen en sommigen ver
lustigden er zich nu op, wat ik er van zou zeggen.
Men kon van de gezichten aflezen, dat ze inwendig
reeds pret hadden.
Sovjet, medezeggenschap, broederschap kwa
men tusschen scheldwoorden op 's mans tegen
standers over zijn lippen.
Maatschappij, werkgevers en kapitalisten zagen
er volgens hem uit zoo als wij een vrucht in min
der goede conditie kwalificeeren.
Meier had ook staan luisteren. Zeg kameraad,
zei hij, ik zou weieens van je willen weten, of
het in Moskou weieens regent en of ze er regen
verlet geven.
Een onbedaarlijk gelach volgde.
En toen Meier geen antwoord kreeg, vroeg hij
of het soms ambtsgeheim was.
Het woord was aan mij. Ik merkte op, dat al
wat hij ons had medegedeeld, ons uit de courant
bekend kon zijn. Toch, zei ik, zou ik weieens een
vraag willen doen. Heb je nu werkelijk nog nooit
iets goeds in een ander ontdekt, want je taal is
over ieder en alles even bitter. Ik kan het mis
hebben, maar je hebt in het leven teleurstellingen
geboekt Volgen? je woorden houd ik je voor
iemand, dio niets doet dan afbreken. Over opbou
wen heb ik niets van je vernomen. Je zoudt alles
naar één systeem willen veranderen, dat wellicht
op onzen Vaderlandschen bodem geen levens
vatbaarheid zal hebben. Maar naar wat je er ons
zooevcn van vertelde wil je van onze geheele
samenleving een rulno maken.
Dat is zij al, mompelde hij.
„De verblindheid en domheid der arbeiders" (en
plots deed hij een aanval op zijn omstanders)
„ook von jullie is groot".
Man. zei Meier, ik behoor zelf bij de modern
georganiseerden, maar jij zal mij toch moeilijk
van jou heilstaat overtuigen.
Er volgde nu een stroom van woorden. Het ge
leek wei een mitrailleursaanval van woorden.
Arbeiders, handlangers van het kapitaal, dienst
knechten, kruipers der groote mijnheeren, enz.
Plots viel Meier hem weer in de rede. Als jij
baas wordt krijgen wij dan loonsverhooging of
broodrantsoen.
Jo boomt zwaar over medezeggenschap cn je
doet net of je overal verstand van hebt Ik zou
wcleens willen zien, wat jij er van terecht bracht
ais er wat stuk was aan de lichtcentrnle, jo liet
ons mooi in het donker zitten.
Stommeling, beet do vriend der sovjet Meier
toe. Jo begrijpt van het heele stelsel niets.
Nu, een stel is het cn uit cellen bouwen
jullie het zaakje op.
geluk eindelijk gaat wijken voor de ziel, die Hom
zoekt ontvangt zij nog het late geluk van de
vereeniging met Hans, na de dood van Jeanne.
Immers, als de mensch, die zélf zijn geluk wilde
maken, wordt stil maakt, dan krijgt hij vaak
juist datgene, dat hij wilde offeren, van God terug.
Ook doze boodschap brengt dit boek, dat ik har
telijk in uw belangstelling aanbeveel.
Toen ik in 1929 de eerste uitgave van dit boek
voor de radio besprak, schreef mij iemand, die
Margrect Dijkstra (een pseudoniem van mevrouw
VerschuurEnnen), van zeer nabij gekend heeft,
dat de schrijfster in Juli 1923 in Indië is overleden.
De eerste jaren van haar huwelijk woonde zij in
Utrecht. Haar geloot en vast vertrouwen op God
heeft niet alleen haar eigen leven rijk gemaakt,
maar zij is menigeen daardoor tot groote steun
geweest Zij hield niet van uiterlijke christelijk
heid maar haar geloof en haar liefde maakte
haar tot een echte christin. Zooals zij zich in haar
boek gegeven heeft, was zij inderdaad. Do laatste
jaren in zij bijna voortdurend ziek geweest, maar
nettegenstaande haar zwakke gezondheid was
zij nog véél voor anderen. P. J. R.
Meier was vanavond weer op dreef.
Het gespi-ek verliep en ik stapte op de visschers
af, die aan de vaart zaten. En vangen jullui
nog wat?, vroeg ik.
Neen mijnheer, ze willen niet eten.
Meier, die met mij opgeloopcn was, stootte mij
met veelbetcckenend gezicht aan en zei:
GhandL
Bent uwes geestelijke? vroeg een der vis
schers.
Dat ben ik, antwoordde ik.
U ziet er heelemaal niet als een geestelijke
uit. De man doelde op mijn costuum. Ik was ge
kleed in bruim overhemd (Duitsohland had toen
in deze kleur nog niet de klad gebracht) en had
een pet op het hoofd.
Hoe vind gij dan dat ik er uit moet zien,
vroeg ik.
'n Zwarte jaslaat mij dat portret aftee-
kenen, viel ik hem in de rede een uitgestreken
gezicht en een flambert hoed op. is 't niet!
Dit ongedachte antwoord deed den man een
eenigszins beduusd gezicht zetten!
Zoekt u hier uw schaapjes die bennen er niet,
■we bennen hier allemaal wolven.
Wil jij nu wel gelooven, dnt je woorden ge
bruikt, die je ontleent aan een boek, dat ik ook
ken? Daar staat geschreven, dat het lam met den
wolf zal verkceren Wanneer jij nu een wolf bent,
ik ben maar een lam. Als jo niet bijt, kom ik bij
je zitten.
De man kwam uit een visschersplaatsje in Hol
land. Hij had ter haring gevaren en zijn ge4uk
beproefd op do grooto vaart
Spcedig loopt ons gesprek over den tijd onzer
jeugd, toen de geheele haringvloot na buisjesdag
uitvoer. Wat was de haven dan in feeststemming,
zeg ik tegen hem.
Heeft u dat weieens gezien?
„Zeker", zeg ik, „ik logeerde in je stadje bij
„Die ken ik heel goed, ik heb op een zijner loggers
gevaren".
Achtereenvolgens krijgen wij hot over vls-
scherij, kuipersbedrijf, netten boeten, loggers en
trawlers of te wel stoomfietsen.
De boel wordt doodgevischt, zegt hij. Vroeger
voer je voor zes weken uit Nu liggen die stoom
fietsen elke veertien dagen voor de kaai.
Tk heb in je stadje weieens op de Jongeling»-
vereeniging gesproken, zeg ik.
Daar ben ik vijf jaar lid van geweest, merkt
hij nu op.
Als ik daarop door wil gaan dan ontwijkt hij
elk woord.
Vanavond wil ik nog eenigo menschen bezoeken
en ga weer verder.
Meier loopt met mij op. Dat is de Mormoon,
zegt hij Dat zijn zooveel als do heiligen dor
laatste dagen. Ik weet er niet veel van, alleen dat
jo meer dan één vrouw mag hebben, 'k Begrijp
er de pret niet vun, want mijn Mien zou der geen
naast haar dulden. Die knaai) is alles behalve
heilig. Ik zie er ook weer in zoo'n zoeker van oen
heilstaat op aarde.
Rare kostgangers herbergt do aarde, mijnheer.
Jo komt zoo wat tegen op je weg.
Ginds klinkt het geluid van de harmonica. Een
groot gezelschip staat er om heen en zingt het
lied van de schöne blaue Donau.
Als ik do kampwoning van Willemse voorbijga,
word ik er binnen geroepen. Mijnheer, zegt
hij, u weet nog wel eens raad voor een en
ander. U kent Kees wel. Vier jaar liep hij al
zonder werk. Hij hoeft een groot gezin. Elk jaar
worden do kinderen er grooter, ternauwernood is
hij in staat om het gezin behoorlijk in de kleeren
to houden. Maar nu vertelde hij mij van do week
iets. dat ik maar niet kwijt kan raken. Do slaap
gelegenheid voor zijn gezin daar is 't meer dan
treurig mee gesteld. Er zijn jongens en meisjes.
Als hij thuis komt moet er plaats voor hem ge
mankt worden.
'k Zei „Roep Kees eens even Willemse.
Ik wil welccns met hem praten.
Kees lag in de kampwoning met den Mor
moon en den vriend van Moscou. Meier zei, het is
om „helsch" van dien heilstaat to worden. Als ie
amper ingelicht is over do Salt Lake City, waar
de tempel van Jozef Smith staat, dan wordt hij al
weer met Mjscou aangesloten. OndertusscJien
loopt Keesmet zijn zorgen verder en gaat er
onder door. U moet hem dadelijk maar eens hoo
ren vertellen. Zoo naar hebben wij het zeker nog
niet. Ik vind Willemse een beste kerel. Hij hoeft
het thuis ook niet breed. Maar in zijn ziel tref jo
iets san waar de wereld van vandaag behoefte
aan heeft, ik noem dat bewogenheid met het lot
van anderen.
Ik ben het politiek heelemaal niet met Willemse
eens. Hij is Christelijk en ik ben modern georga
niseerd. Maar hij is 'n kameraad in de samen
leving.
Wi'.lemso kwam mot Kees binnen. Vertel nu
eens alles aan mijnheer.
Na afloop der morgenwijding
Kees vertelde van zijn stempeltijd. „Dat was een
algeheele ondergang, zoowel geestelijk als sociaal.
Mijn gezin bestaat uit zes personen. Tot voor kort
had ik ook nog mijn oude moeder te onderhou
den, die hij ons inwoonde Voor het derde jaar ben
ik reeds in de werkverschaffing. De kinderen
worden grooter. Het is met de ruimte in ons huis
droevig gesteld. Vooral des nachts wordt het
moeilijk. Noodig moest er slaapgelegenheid bij
komen, maar waar ik ook hulp vroeg overal
stootte ik 'net hoofd Zondag ben ik weer thuia
geweest Toen moesten de kinderpn voor mij op
schuiven. Vroeger waren het de kleintjes, die bij
moeder sliepen. Maar die worden ook grooter. Nu
is 't bedenkelijker.
(k trof mijn vrouw Zondag in droevo stemming.
Er is een reisje- aangekondigd van do school, waar
mijn jongen op gaa' Ach, het zijn kinderen. Toen
wij klein waren bestond dat gedoe nog niet maar
nu weet men al niet anders of het hoort zoo. Do
grooteren hebben er de laatsto jaren van geprofi
teerd. Nu is mijn jongen van 10 jaar aan de beurt
Zijn onderkleertjes heeft mijn vrouw al versteld.
Hij kan het broekje van zijn broertjo aan. Nu
ontbreekt 3r nog een kieltje en een paar schoenen
aan Voorgaande week is mijn weekloon tegen
gevallen, ik had minder dan do weken, die er aan
voorafgingen. Zaterdag kon 't niet aangeschaft
worden.
De dag van uitgoan nadert met rassche schre
den en de jongen zeurt zijn moeder de kop gek.
Mijn vrouw was Zondag er zoo door ontdaan, dai
zo niet kon eten. U begrijpt dat wel. Zo kroppen
het 12 dagen op en als jo don thuiskomt moet j*
dat allemaal aanl ooi en.
Wat moet er toch van onze jeugd worden, z«i
Kees. Ach, zoo'n schoolreisje vind ik nog het
ergste niet Maar ze ontberen levensblijdschap, dat
in hun jeugd, Vader en moeder kunnen ze niet
helpen. Nu voeden zo elkaar langs de straat op.
Je houdt eiken dag je hart vast Als jo in de
straat oen politieagent ergens ziet aanbollen dan
weet je al hoe laot het is. Of vader zijn zoon maar
eens wil komen halen op het bureau. Onlangs
belde er een bij ons, gelukkig moest ie, of beter
gezegd ongelukkig moest io op een ander nummer
zijn. Die duistere mogelijkheden hangen ons soort
menschen eiken dag boven het hoofd.
Ik kreeg zielsmedelijden met Ko"s. Ik zei:
„Vriend, beloven doe ik niets. Er moet geholpen
worden. Vind jij het goed, dat ik eens oen paar
dagen dames bij je thuis zend. In dc plaats waar
je woont, heb ik wel iemand, dio zich het lot van
je gezin wil aantrekken.
Meier maakte nu geen grapjes. Willemse had
ingespannen zitten luisteren naar Kees. Mijn
woorden deden hem goed. Hij knikte Kees toe, die
door deze plots ojikornende hulp gctroflen was.
Graag mijnheer.
Het ging zooals ik mij gedacht had. Kees ont
moette ik veertien dagen later. Innig dankibaar. Gij
hebt in een moederhart vreugde gebracht, zei hij.
Dienzelfden dag ontmoetto ik ook zijn kamer
genoot, de vriend vnri Moscou. Ilij ging gepakt ea
gezakt het kamp uit Hij kon liet onder deze
arbeiders n'et uithouden.
Ik zei, voorgaande week gebruikto je dezelfde
mooie aunduiding voor werkgevers als jo nu voor
de werknemers gebruikt. Ik geloof, dut je in een
buurt verdoagd bent met je gedachten, wuaruit jo
noodig eens moet ^verhuizen. Jo vindt alles rot. Ik
zou het in zoo'n huurt ook niet uithouden. Ik
moet mij zeer vergi«scn. maar ik denk, dat je wel
eens an Iers geweest bent dun wat je nu bent.
Toen vertelde hij mij van zijn tegenslagen in het
loven. Van zijn opstandigheden, waardoor hij
vrouw cn kinderen de dupe had laten worden.
Mijn vrouw gaat ook niet met mij mee, bekendo
hij. 7e zendt cic kinderen nog naar do Christelijke
319